EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 01998R0850-20140101

Consolidated text: Verordening (EG) n r. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1998/850/2014-01-01

1998R0850 — NL — 01.01.2014 — 011.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EG) Nr. 850/98 VAN DE RAAD

van 30 maart 1998

voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen

(PB L 125, 27.4.1998, p.1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

VERORDENING (EG) Nr. 308/1999 VAN DE RAAD van 8 februari 1999

  L 38

6

12.2.1999

►M2

VERORDENING (EG) Nr. 1459/1999 VAN DE RAAD van 24 juni 1999

  L 168

1

3.7.1999

►M3

VERORDENING (EG) Nr. 2723/1999 VAN DE RAAD van 17 december 1999

  L 328

9

22.12.1999

 M4

VERORDENING (EG) Nr. 812/2000 VAN DE RAAD van 17 april 2000

  L 100

3

20.4.2000

►M5

VERORDENING (EG) Nr. 1298/2000 VAN DE RAAD van 8 juni 2000

  L 148

1

22.6.2000

►M6

VERORDENING (EG) Nr. 724/2001 VAN DE RAAD van 4 april 2001

  L 102

16

12.4.2001

►M7

VERORDENING (EG) Nr. 973/2001 VAN DE RAAD van 14 mei 2001

  L 137

1

19.5.2001

►M8

VERORDENING (EG) Nr. 602/2004 VAN DE RAAD van 22 maart 2004

  L 97

30

1.4.2004

►M9

VERORDENING (EG) Nr. 1568/2005 VAN DE RAAD van 20 september 2005

  L 252

2

28.9.2005

►M10

VERORDENING (EG) Nr. 2166/2005 VAN DE RAAD van 20 december 2005

  L 345

5

28.12.2005

►M11

VERORDENING (EU) Nr. 579/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 8 juni 2011

  L 165

1

24.6.2011

►M12

VERORDENING (EU) Nr. 227/2013 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 13 maart 2013

  L 78

1

20.3.2013

►M13

VERORDENING (EU) Nr. 1385/2013 VAN DE RAAD van 17 december 2013

  L 354

86

28.12.2013




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 850/98 VAN DE RAAD

van 30 maart 1998

voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen



DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

Gezien het advies van het Europees Parlement ( 2 ),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),

(1) Overwegende dat Verordening (EG) nr. 894/97 ( 4 ) de gecodificeerde versie is van Verordening (EEG) nr. 3094/86 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden, die herhaaldelijk en ingrijpend is gewijzigd;

(2)

Overwegende dat bij de uitvoering van Verordening (EEG) nr. 3094/86 tekortkomingen aan de dag getreden zijn die problemen opleveren bij de toepassing en het afdwingen van de naleving van die verordening, welke tekortkomingen moeten worden gecorrigeerd, met name door het aantal verschillende voorschriften inzake maaswijdten te verminderen, het concept „beschermde soorten” te schrappen en het aantal verschillende maaswijdten van aan boord aanwezige netten te beperken; dat het derhalve gewenst is Verordening (EG) nr. 894/97 van de Raad te vervangen door een nieuwe tekst, met uitzondering van de artikelen 11, 18, 19 en 20;

(3)

Overwegende dat op het niveau van de Gemeenschap bepaalde beginselen en procedures ter uitvoering van de technische maatregelen moeten worden vastgesteld, zodat iedere lidstaat de visserijactiviteiten in de maritieme wateren die onder zijn jurisdictie of zijn soevereiniteit vallen, kan reguleren;

(4)

Overwegende dat een evenwicht moet worden gevonden tussen enerzijds de aanpassing van de technische instandhoudingsmaatregelen aan de uiteenlopende situaties in de verschillende visserijtakken en anderzijds de behoefte aan homogene, gemakkelijk toe te passen regels;

(5)

Overwegende dat in artikel 130 R, lid 2, van het Verdrag is bepaald dat bij alle maatregelen van de Gemeenschap de eisen terzake van milieubescherming geïntegreerd moeten worden, met name in het licht van het voorzorgsbeginsel;

(6)

Overwegende dat het overboord zetten van vis zoveel mogelijk moet worden beperkt;

(7)

Overwegende dat ervoor moet worden gezorgd dat de kinderkamers worden beschermd, rekening houdend met de specifieke biologische omstandigheden in de betrokken gebieden;

(8)

Overwegende dat de Raad in Richtlijn 92/43/EEG ( 5 ) maatregelen vastlegt voor de instandhouding van natuurlijke habitats en van de natuurlijke fauna; dat de lijst van mariene organismen namen van soorten bevat die worden beschermd op grond van de vereisten van die richtlijn;

(9)

Overwegende dat het Europees Parlement op 25 oktober 1996 zijn resolutie over de mededeling van de Commissie inzake de toepassing van de technische maatregelen in het gemeenschappelijk visserijbeleid heeft aangenomen;

(10)

Overwegende dat met het oog op de bescherming van de levende rijkdommen van de zee enerzijds en een evenwichtige exploitatie van de visbestanden anderzijds, in het belang van zowel de vissers als de consumenten, technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden moeten worden vastgesteld, onder meer met betrekking tot passende maaswijdten en combinaties daarvan voor de vangst van bepaalde soorten, alsmede met betrekking tot andere vistuigkenmerken, minimummaten van mariene organismen, en beperkingen van de visserij in bepaalde zones en perioden en met bepaalde soorten vistuig en toebehoren;

(11)

Overwegende dat, in het licht van wetenschappelijke adviezen, grotere maaswijdten moeten worden vastgesteld voor gesleept vistuig waarmee op mariene organismen van bepaalde soorten wordt gevist, en dat het gebruik van netdelen met vierkante mazen verplicht moet worden gesteld, aangezien dit aanzienlijk kan bijdragen tot een vermindering van de vangst van jonge exemplaren van mariene organismen;

(12)

Overwegende dat moet worden voorkomen dat staand vistuig met steeds kleinere maaswijdten wordt gebruikt, omdat dit leidt tot een hogere sterfte van jonge exemplaren van de soorten waarop in de betrokken visserijtakken wordt gevist, en dat het derhalve noodzakelijk is om maaswijdten voor staand vistuig vast te stellen;

(13)

Overwegende dat de soortensamenstelling van de vangsten en de toegepaste visserijpraktijken verschillen naar gelang van de geografische gebieden; dat op grond van deze verschillen in die gebieden onderling verschillende maatregelen moeten worden toegepast;

(14)

Overwegende dat de vangst van bepaalde voor verwerking tot meel of olie bestemde soorten mag plaatsvinden met netten met kleine maaswijdten, op voorwaarde dat zulks geen negatieve invloed heeft op andere soorten;

(15)

Overwegende dat minimummaten moeten worden toegepast voor de soorten die het belangrijkste deel uitmaken van de aanvoer door de communautaire vissersvloot en voor de soorten die het overboord zetten overleven;

(16)

Overwegende dat de minimummaat van een soort moet overeenstemmen met de selectiviteit van de voor die soort geldende maaswijdte;

(17)

Overwegende dat moet worden bepaald hoe mariene organismen moeten worden gemeten;

(18)

Overwegende dat, met het oog op de bescherming van jonge haring, specifieke bepalingen moeten worden vastgesteld inzake de vangst en het aan boord houden van sprot;

(19)

Overwegende dat, om rekening te houden met traditionele visserijpraktijken in bepaalde zones, specifieke bepalingen moeten worden vastgesteld inzake de vangst en het aan boord houden van ansjovis en tonijn;

(20)

Overwegende dat controle moet kunnen worden uitgeoefend op visserijactiviteiten, in bepaalde gebieden, van vaartuigen die aan specifieke voorwaarden voldoen, en dat dergelijke gebieden derhalve alleen toegankelijk mogen zijn met een speciaal visdocument als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1627/94 van de Raad van 27 juni 1994 tot vaststelling van algemene bepalingen inzake speciale visdocumenten ( 6 );

(21)

Overwegende dat het gebruik van de ringzegen om scholen vis te vangen die samen met zeezoogdieren leven, tot vangst en sterfte van laatstgenoemde dieren kan leiden; dat de ringzegenvisserij echter, wanneer ze behoorlijk wordt bedreven, een doeltreffende methode is om uitsluitend de doelsoorten te vangen; dat derhalve het insluiten van zeezoogdieren met ringzegens moet worden verboden;

(22)

Overwegende dat, om het wetenschappelijk onderzoek en het kunstmatig uitzetten en overbrengen van mariene organismen niet te belemmeren, deze verordening niet mag gelden voor activiteiten die met het oog daarop nodig zijn;

(23)

Overwegende dat bepaalde voor de instandhouding van de bestanden noodzakelijke maatregelen zijn vervat in Verordening (EEG) nr. 2930/86 van de Raad van 22 september 1986 houdende definities van de kenmerken van vissersvaartuigen ( 7 ) en Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid ( 8 ) en daarom niet nogmaals hoeven te worden vastgesteld;

(24)

Overwegende dat de Commissie en de lidstaten dienen te worden gemachtigd om, als de instandhouding van de visbestanden ernstig wordt bedreigd, passende voorlopige maatregelen te nemen;

(25)

Overwegende dat aanvullende nationale maatregelen voor strikt lokale toepassing mogen worden gehandhaafd of vastgesteld, onder voorbehoud van onderzoek door de Commissie naar de verenigbaarheid ervan met het Gemeenschapsrecht en het gemeenschappelijk visserijbeleid;

(26)

Overwegende dat bepalingen ter uitvoering van deze verordening, indien nodig, moeten worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 ( 9 ),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

Deze verordening houdende technische instandhoudingsmaatregelen betreft, onverminderd de artikelen 26 en 33, de vangst en aanvoer van levende rijkdommen uit de zeewateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de lidstaten vallen en zich bevinden in een van de in artikel 2 bedoelde gebieden.

▼M12

Artikel 1 bis

In artikel 4, lid 2, onder c), artikel 46, lid 1, onder b), en bijlage I, voetnoot 5, wordt het substantief „Gemeenschap”, of het daarmee overeenstemmende adjectief, vervangen door het substantief „Unie”, of het daarmee overeenstemmende adjectief, en worden de grammaticale aanpassingen aangebracht die als gevolg van deze vervanging nodig zijn.

▼B



TITEL I

DEFINITIES

Artikel 2

1.  In deze verordening wordt onder „zeewateren” het volgende verstaan:

(a)   Gebied 1:

alle wateren ten noorden en ten westen van een lijn die loopt van een punt op 48o noorderbreedte en 18o westerlengte, vandaar rechtwijzend noord tot 60o noorderbreedte, vandaar rechtwijzend oost tot 5o westerlengte, vandaar rechtwijzend noord tot 60o30′ noorderbreedte, vandaar rechtwijzend oost tot 4o westerlengte, vandaar rechtwijzend noord tot 64o noorderbreedte, vandaar rechtwijzend oost tot de kust van Noorwegen.

(b)   Gebied 2:

alle wateren benoorden 48o noorderbreedte, met uitzondering van de wateren in gebied 1 en de ICES-sectoren III b, III c, en III d.

(c)   Gebied 3:

alle wateren in de ICES-deelgebieden VIII en IX.

(d)   Gebied 4:

alle wateren in ICES-deelgebied X.

(e)   Gebied 5:

alle wateren in het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan omvattende de sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.1.3 en deelgebied 34.2.0 van visserijgebied 34 van de Cecaf-zone.

(f)   Gebied 6:

alle wateren voor de kust van het Franse departement Guyana die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen.

(g)   Gebied 7:

alle wateren voor de kust van de Franse departementen Martinique en Guadeloupe die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen.

▼M13

(h)   Gebied 8:

alle wateren voor de kust van de Franse departementen Réunion en Mayotte die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen.

▼M12

(i)   Gebied 9:

alle wateren van de Zwarte Zee die overeenkomen met geografisch deelgebied 29 als gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) ( 10 ) en in Resolutie GFCM/33/2009/2.

▼B

2.  De in deze verordening met „ICES” en „Cecaf” aangeduide geografische zones komen overeen met de gebieden die gedefinieerd zijn door respectievelijk de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee en de Visserijcommissie voor het centraal-oostelijk deel van de Atlantische Oceaan. Zij zijn, onder voorbehoud van latere wijzigingen, beschreven in de mededelingen van de Commissie nr. 85/C 335/02 ( 11 ) en nr. 85/C 347/05 ( 12 ).

3.  De in lid 1 bedoelde gebieden kunnen volgens de in artikel 48 bedoelde procedure worden onderverdeeld in geografische zones, met name aan de hand van de in lid 2 bedoelde definities.

4.  In afwijking van lid 2 wordt in de zin van deze verordening:

 het Kattegat in het noorden begrensd door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar de vuurtoren van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbijgelegen punt op de kust van Zweden, en in het zuiden door een lijn van kaap Hasenøre naar kaap Gniben, van Korshage naar Spodsbjerg en van kaap Gilbjerg naar Kullen;

 het Skagerrak in het westen begrensd door een lijn van de vuurtoren van Hanstholm naar de vuurtoren van Lindesnes, en in het zuiden door een lijn van de vuurtoren van Skagen naar de vuurtoren van Tistlarna en vandaar naar het dichtstbijgelegen punt op de kust van Zweden;

 onder de Noordzee verstaan, ICES-deelgebied IV en het aangrenzende gedeelte van ICES-sector II a bezuiden 64o noorderbreedte alsmede het gedeelte van ICES-sector III a dat geen deel uitmaakt van het Skagerrak zoals dat in het tweede streepje van dit lid is omschreven.

Artikel 3

In deze verordening wordt verstaan onder:

a)

„mariene organismen” : alle mariene vis, met inbegrip van anadrome en katadrome soorten tijdens hun mariene levensduur, schaal-, schelp- en weekdieren en delen daarvan;

b)

„maaswijdte” van een gesleept net : de maaswijdte van kuilen en tunnels die aan boord van een vissersvaartuig worden aangetroffen en bevestigd zijn of kunnen worden aan een gesleept net. De maaswijdte wordt vastgesteld volgens de procedures van Verordening (EEG) nr. 2108/84 ( 13 ) Deze definitie van maaswijdte is niet van toepassing op de maaswijdte van netgedeelten met vierkante mazen;

c)

„meervoudig getwijnde netten” : netten die vervaardigd zijn uit netmateriaal met twee of meer twijnen die tussen de knopen gescheiden kunnen worden zonder dat de twijnstructuur wordt aangetast;

d)

„netgedeelte met vierkante mazen” : een netconstructie die zo is aangebracht dat van de twee stellen parallelle lijnen die door de benen van de mazen worden gevormd, het ene stel evenwijdig loopt met de lengteas van het net en het andere stel daar loodrecht op staat;

e)

„maaswijdte van een paneel met vierkante mazen” : de grootste wijdte die kan worden vastgesteld voor de mazen van een dergelijk paneel dat deel uitmaakt van een gesleept net. De maaswijdte wordt vastgesteld volgens de procedures van Verordening (EEG) nr. 2108/84;

f)

„knooploze netten” : netten die bestaan uit mazen met vier zijden van ongeveer gelijke lengte waarbij de hoeken van de mazen worden gevormd door elkaar snijdende zijden van de maas die door elkaar heen worden geweven;

g)

„geankerd kieuwnet” of „warnet” : elk enkelwandig staand net dat op enigerlei wijze op de zeebodem is verankerd, of verankerd kan worden;

h)

„schakel” : elk staand net dat bestaat uit twee of meer wanden die parallel zijn opgehangen van één enkele hoofdlijn, en op enigerlei wijze op de zeebodem is verankerd, of verankerd kan worden.



TITEL II

NETTEN EN BEPALINGEN INZAKE HET GEBRUIK ERVAN



HOOFDSTUK I

BEPALINGEN VOOR GESLEEPT TUIG

▼M2

Artikel 4

1.  Voor alle in de bijlagen I tot en met V genoemde gebieden of geografische zones zijn, in voorkomend geval afhankelijk van de periode, de doelsoorten voor elke maaswijdteklasse die welke zijn omschreven in de betrokken bijlage.

2.  

a) Het gebruik tijdens visreizen van combinaties van sleepnetten van meer dan één maaswijdteklasse is verboden,

 in de gebieden 1 en 2 in hun totaliteit, met uitzondering van het Skagerrak en het Kattegat, en in voorkomend geval afhankelijk van de periode, tenzij de maaswijdten van die netten vallen onder niet meer dan één van de toegestane combinaties van maaswijdteklassen zoals vastgesteld in bijlage VIII, en

 in gebied 3, met uitzondering van ICES-sector IX a ten oosten van 7o23′48″WL, tenzij de maaswijdten van de gebruikte netten vallen onder niet meer dan een van de toegestane combinaties van maaswijdteklassen zoals vastgesteld in bijlage IX.

b) In alle in de bijlagen III, IV en V genoemde gebieden mogen, in voorkomend geval afhankelijk van de periode, tijdens visreizen alle combinaties van sleepnetten of combinaties van maaswijdteklassen die in de betrokken bijlagen zijn gespecificeerd, worden gebruikt.

c) Kapiteins van vissersvaartuigen die tijdens een visreis geen logboek bijhouden overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 mogen binnen de communautaire viswateren tijdens die visreis geen combinatie van gesleept vistuig gebruiken van meer dan één maaswijdteklasse. Deze eis geldt niet voor visreizen binnen de communautaire viswateren in de gebieden 4, 5 en 6.

d) Vissersvaartuigen mogen tijdens visreizen combinaties van sleepnetten aan boord hebben waarvan de maaswijdteklassen niet in overeenstemming zijn met de bepalingen onder a) of b), op voorwaarde dat alle netten die niet voldoen aan die bepalingen, geborgen zijn overeenkomstig artikel 20, lid l, van Verordening (EEG) nr. 2847/93. Sleepnetten die niet geborgen zijn overeenkomstig voornoemde bepaling worden beschouwd in gebruik te zijn.

e) Wanneer meer dan één net wordt gesleept door één of meer vissersvaartuigen tegelijk, dient elk net steeds van dezelfde maaswijdteklasse te zijn.

f) Verboden is het gebruik van sleepnetten met een maaswijdte van

 minder dan 16 mm in gebied 3, met uitzondering van ICES-sector IX a, ten oosten van 7o23′48″WL,

 minder dan 40 mm in ICES-sector IX a, ten oosten van 7o23′48″WL,

 minder dan 20 mm in de gebieden 4 en 5,

 minder dan 45 mm in gebied 6.

3.  Kapiteins van vissersvaartuigen die geen logboek bijhouden overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 mogen tijdens een visreis niet vissen in meer dan één van de gebieden of geografische zones die zijn vermeld in de bijlagen I tot en met V. Deze eis geldt niet voor vaartuigen die gedurende een visreis slechts sleepnetten gebruiken van een maaswijdte van maximaal 100 mm.

4.  

a) Voor iedere visreis tijdens welke combinaties van sleepnetten van meer dan één maaswijdteklasse worden gebruikt, is aanvoer verboden wanneer:

i) de vangsten zijn gedaan in gebied 1 of gebied 2, met uitzondering van het Skagerrak en het Kattegat, en de maaswijdte van een van de gebruikte vistuigen gelijk is aan of groter is dan 100 mm, tenzij de procentuele samenstelling van de aan boord gehouden vangst in overeenstemming is met de in bijlage X, punt A, vastgestelde bepalingen of

ii) de vangsten zijn gedaan in het Skagerrak en het Kattegat, en de maaswijdte van een van de gebruikte vistuigen gelijk is aan of groter is dan 90 mm, tenzij de procentuele samenstelling van de aan boord gehouden vangst in overeenstemming is met de in bijlage X, punt B, vastgestelde bepalingen of

iii) de vangsten zijn gedaan in gebied 3, met uitzondering van ICES-sector IX a ten oosten van 7o23′48″WL, en de maaswijdte van een van de gebruikte vistuigen gelijk is aan of groter is dan 70 mm, tenzij de procentuele samenstelling van de aan boord gehouden vangst in overeenstemming is met de in bijlage XI, punt A, vastgestelde bepalingen of

iv) de vangsten zijn gedaan in ICES-sector IX a ten oosten van 7o23′48″WL, en de maaswijdte van een van de gebruikte vistuigen gelijk is aan of groter is dan 55 mm, tenzij de procentuele samenstelling van de aan boord gehouden vangst in overeenstemming is met de in bijlage XI, punt B, vastgestelde bepalingen

▼M6

b) Voor iedere visreis tijdens welke uitsluitend gebruik is gemaakt van gesleept vistuig van één enkele maaswijdteklasse, is de aanvoer verboden wanneer de aan boord gehouden vangsten die afkomstig zijn van één van de in de bijlagen I tot en met V genoemde gebieden of geografische zones niet in overeenstemming zijn met de in de betrokken bijlage genoemde desbetreffende voorwaarden.

▼M2

5.  

a) Het percentage doelsoorten en andere soorten wordt verkregen door alle aan boord gehouden of naar een ander vaartuig overgebrachte hoeveelheden doelsoorten en andere soorten zoals uiteengezet in de bijlagen I tot en met V, samen te tellen.

b) Voor het verkrijgen van het percentage aan boord gehouden doelsoorten en andere soorten dat met één net of met netten die gelijktijdig worden gesleept door meer dan één vissersvaartuig wordt gevangen, worden overeenkomstig de procedure van artikel 48 nauwkeurige voorschriften opgesteld.

6.  Vóór 31 mei 2001 brengen de lidstaten verslag uit aan de Commissie over de toepassing van de voorwaarden die in dit artikel, in artikel 15 en in de betrokken bijlagen zijn vastgelegd. Op basis van deze verslagen dient de Commissie passende voorstellen in. De Raad besluit op basis van eventuele dergelijke voorstellen vóór 31 oktober 2001.

▼B

Artikel 5

1.  De in de bijlagen I tot en met V, X en XI bedoelde percentages worden berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanvoer aan boord is.

2.  Voor vissersvaartuigen waarvan bepaalde hoeveelheden mariene organismen zijn overgeladen, wordt voor de berekening van de in lid 1 bedoelde percentages echter wel met die hoeveelheden rekening gehouden.

3.  Kapiteins van vissersvaartuigen die geen logboek bijhouden overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2847/93 mogen geen mariene organismen op een ander vaartuig overladen of een lading mariene organismen van een ander vaartuig aan boord nemen.

4.  De in lid 1 bedoelde percentages mogen worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters.

▼M6 —————

▼B

6.  Voor de toepassing van dit artikel wordt voor de berekening van het gewicht van hele langoestines het gewicht van staarten van langoestines met drie vermenigvuldigd.

Artikel 6

▼M6

1.  Het is verboden bodemtrawls, Deense zegennetten of soortgelijk gesleept tuig aan boord te hebben of te gebruiken waarvan het aantal mazen waar ook in de omtrek van de kuil in engere zin, met uitsluiting van de aanslag en de naadlijn, groter is dan 100. Deze bepaling is van toepassing op bodemtrawls, Deense zegennetten of soortgelijke sleepnetten met een maaswijdte tussen 90 en 119 mm.

▼B

De bepalingen zijn niet van toepassing op boomkorren.

2.  In enkelvoudige kuilen in enge zin mag het aantal mazen waar ook in de omtrek van de kuil van voor naar achteren niet toenemen. Deze bepaling is van toepassing op alle gesleepte netten met een maaswijdte van 55 mm of meer.

3.  Het aantal mazen, de mazen in de naadlijnen niet meegerekend, op elk punt waar ook in de omtrek van de tunnel mag niet kleiner zijn dan het maximumaantal mazen in de omtrek aan de voorkant van de kuil in enge zin, de mazen in de naadlijnen niet meegerekend. Deze bepaling is van toepassing op alle gesleepte netten met een maaswijdte van 55 mm of meer.

Artikel 7

1.  

a) In gesleepte netten mogen panelen met vierkante mazen met een maaswijdte van ten minste 80 mm worden aangebracht.

b) Bij wijze van alternatief mogen bodemtrawls, Deense zegennetten of soortgelijke gesleepte netten met een maaswijdte van 100 mm of meer voorzien zijn van panelen die goedgekeurd zijn volgens Verordening (EEG) nr. 1866/86 van de Raad van 12 juni 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Øresund ( 14 ).

2.  Panelen met vierkante mazen:

a) moeten worden aangebracht in de bovenste helft of de bovenkant van een net vóór de tunnel, dan wel op enig punt tussen de voorkant van de tunnel en het achtereinde van de kuil;

b) mogen op geen enkele wijze worden geblokkeerd door aan de binnen- of buitenzijde aangebrachte toebehoren;

c) dienen ten minste drie meter lang te zijn tenzij de panelen deel uitmaken van netten die worden gesleept door vaartuigen met een vermogen van minder dan 112 kilowatt, in welk geval de lengte ten minste twee meter bedraagt;

d) moeten vervaardigd zijn uit knooploos netmateriaal of netmateriaal met niet-slippende knopen en moeten zo aangebracht zijn dat de mazen bij het vissen steeds volledig open blijven;

e) moeten zo vervaardigd zijn dat het aantal mazen in de voorste rij mazen van het paneel gelijk is aan of groter is dan het aantal mazen in de achterste rij mazen van het paneel.

3.  In netten waarin een paneel met vierkante mazen wordt aangebracht op een plaats waar het net niet nauwer wordt, moeten zich ten minste vijf open ruitvormige mazen bevinden tussen elke rand van het paneel en de aangrenzende naadlijnen van het net.

In netten waarin een paneel met vierkante mazen in zijn geheel of voor een deel wordt aangebracht op een plaats waar het net nauwer wordt, moeten zich ten minste vijf open ruitvormige mazen bevinden tussen de achterste rij mazen van het paneel met vierkante mazen en de aangrenzende naadlijnen van het net.

▼M6

4.  In afwijking van lid 1, onder a), moeten alle bodemtrawls, Deense zegennetten of soortgelijk gesleept vistuig met een maaswijdte tussen 70 en 79 mm zijn voorzien van een paneel met vierkante mazen met een maaswijdte van 80 mm of meer.

▼B

5.  In afwijking van lid 1, onder a), is het verboden schaaldieren van de soort Pandalus aan boord te houden die gevangen zijn met demersale sleepnetten met een maaswijdte tussen 32 en 54 mm, tenzij het net is voorzien van een paneel met vierkante mazen met een maaswijdte van 70 mm of meer ►M6  of met een sorteerrooster waarvan het gebruik overeenkomstig artikel 46 is vastgesteld ◄ .

6.  Het in de leden 4 en 5 bepaalde is uitsluitend van toepassing in de gebieden 1 en 2.

7.  Bij de vaststelling van de maaswijdte van een gesleept net wordt geen rekening gehouden met de maaswijdte van netgedeelten met vierkante mazen die in ongeacht welk gedeelte van het net zijn aangebracht.

Artikel 8

1.  Het is verboden sleepnetten aan boord te hebben of te gebruiken die, in de kuil, geheel of gedeeltelijk vervaardigd zijn uit netmateriaal waarvan het enkelvoudig getwijnd garen een dikte van meer dan acht mm heeft.

2.  Het is verboden sleepnetten aan boord te hebben of te gebruiken die, in de kuil, geheel of gedeeltelijk vervaardigd zijn uit netmateriaal van meervoudig getwijnd garen, tenzij het meervoudig getwijnd garen bestaat uit draden van ongeveer dezelfde dikte en tenzij de som van die dikten aan de maaszijden nergens meer dan twaalf mm bedraagt.

3.  De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op pelagische trawls.

Artikel 9

1.  Het is verboden sleepnetten aan boord te hebben of te gebruiken waarvan de kuil geheel of gedeeltelijk bestaat uit netmateriaal met andere dan vierkante of ruitvormige mazen.

2.  Lid 1 is niet van toepassing op sleepnetten waarvan de kuil een maaswijdte van 31 mm of minder heeft.

▼M6

Artikel 10

Dreggen zijn vrijgesteld van het bepaalde in artikel 4. Het is evenwel verboden tijdens een visreis waarbij dreggen aan boord worden gehouden:

a) mariene organismen over te laden en

b) andere mariene organismen aan boord te houden of aan te voeren indien niet minstens 95 % van het totale gewicht ervan bestaat uit tweekleppige weekdieren.

▼B



HOOFDSTUK II

BEPALINGEN VOOR STAAND VISTUIG

Artikel 11

1.  Voor elk van de in bijlagen VI en VII genoemde gebieden of geografische zones en, in voorkomend geval, voor het overeenkomstige tijdvak is het verboden verankerde kieuwnetten, warnetten of schakels aan boord te hebben of te gebruiken tenzij:

a) de met dat net verrichte en aan boord gehouden vangst voor niet minder dan 70 % uit doelsoorten bestaat; en

b) 

 bij verankerde kieuwnetten en warnetten, de maaswijdte overeenkomt met een van de in de betreffende bijlage vermelde klassen,

 bij schakels, de maaswijdte in het kleinmazigste deel van het net overeenkomt met een van de in de betreffende bijlage vermelde klassen.

▼M12

Deze afwijking is van toepassing onverminderd artikel 34 ter, lid 2, onder c).

▼B

2.  Het minimumpercentage van de doelsoorten mag worden bereikt door de hoeveelheden van alle gevangen doelsoorten samen te tellen.

▼M12

Artikel 11 bis

In gebied 9 bedraagt de minimummaaswijdte van geankerde kieuwnetten voor de visserij op tarbot 400 mm.

▼B

Artikel 12

1.  Het in artikel 11, lid 1, bedoelde percentage wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanvoer aan boord is.

2.  Het in lid 1 bedoelde percentage mag worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters.

Artikel 13

De artikelen 11 en 12 zijn niet van toepassing op de vangsten van zalmachtigen, prikvissen of slijmprikken.



HOOFDSTUK III

ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE NETTEN EN HET GEBRUIK ERVAN

Artikel 14

Het sorteren vindt plaats onmiddellijk nadat de vangst uit het net of de netten is verwijderd.

▼M2

Artikel 15

1.  De hoeveelheden mariene organismen die zijn gevangen boven de in de bijlagen I tot en met VII, X en XI toegestane percentages, mogen niet worden aangevoerd, maar moeten vóór elke terugkeer naar de haven in zee worden teruggezet.

2.  Het percentage van de in de bijlagen I tot en met VII genoemde doelsoorten dat aan boord wordt gehouden, moet gedurende de visreis en na het sorteren van de vangst te allen tijde ten minste de helft zijn van de in die bijlagen voor de doelsoorten vermelde minimumpercentages.

3.  Kapiteins van vissersvaartuigen die een logboek moeten bijhouden zorgen ervoor dat nadat de eerste 24 uur van een visreis zijn verstreken aan het vereiste inzake het minimumpercentage doelsoorten als bepaald in de bijlagen I tot en met VII, X en XI wordt voldaan op het tijdstip waarop het logboek overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 2874/93 telkenmale wordt bijgewerkt.

4.  Wanneer tijdens een visreis een vissersvaartuig voor het eerst een van de gebieden of geografische zones binnenvaart die zijn genoemd in de bijlagen I tot en met V, moet binnen twee uur daarna voldaan zijn aan de bepalingen inzake het in de bijlagen I tot en met VII, X en XI vastgestelde minimumpercentage voor de doelsoorten die zijn gevangen en aan boord gehouden als resultaat van de visserijactiviteit in de zone of het geografische gebied waar juist tevoren tijdens deze visreis is gevist.

▼B

Artikel 16

Het is verboden voorzieningen aan netten aan te brengen die de mazen in enig deel van het net kunnen versperren of de feitelijke afmetingen daarvan kunnen verkleinen.

Deze bepaling sluit echter niet uit dat voorzieningen worden gebruikt waarvan de lijst en de technische beschrijvingen worden vastgesteld volgens de in artikel 48 bedoelde procedure.



TITEL III

MINIMUMMAAT VAN MARIENE ORGANISMEN

▼M12

Artikel 17

Mariene organismen zijn ondermaats als zij kleiner zijn dan de minimummaat die in bijlage XII en bijlage XII bis voor de betrokken soort en de betrokken geografische zone is vastgesteld.

▼B

Artikel 18

1.  Mariene organismen worden gemeten overeenkomstig bijlage XIII.

2.  Als meer dan één methode voor het meten van een marien organisme toegestaan is, wordt het organisme geacht de minimummaat te hebben als de maat volgens een van deze methoden gelijk is aan of groter dan de voor de betrokken soort geldende minimummaat.

3.  Zeekreeften, langoesten, tweekleppige en buikpotige weekdieren die behoren tot een van de soorten waarvoor in bijlage XII minimummaten zijn vastgesteld, mogen slechts in hun geheel aan boord gehouden en aangevoerd worden.

▼M6

4.  

a) Bij vangsten van Noordzeekrabben die zijn verricht met korven of kubben, mag ten hoogste 1 % van het gewicht van de totale vangst aan Noordzeekrabben en delen daarvan die tijdens een visreis aan boord wordt gehouden of aan het einde van de visreis aangevoerd wordt, uit losse scharen bestaan.

b) Bij vangsten van Noordzeekrabben die zijn verricht met ander vistuig dan korven of kubben, mag op enig moment van de visreis ten hoogste 75 kg aan losse scharen aan boord worden gehouden of aan het einde van de visreis aangevoerd worden.

▼B

Artikel 19

1.  Ondermaatse mariene organismen mogen niet aan boord worden gehouden, noch worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden, maar moeten onmiddellijk in zee worden teruggezet.

2.  Lid 1 is niet van toepassing:

a) op sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel, voor maximaal 10 % van het levend gewicht van de totale vangsten die van elk van die soorten aan boord worden gehouden. Het percentage ondermaatse sardine, ansjovis, haring, horsmakreel en makreel wordt berekend ten opzichte van het levend gewicht van de totale hoeveelheid mariene organismen die na sortering of bij aanvoer aan boord is. De percentages mogen worden berekend aan de hand van een of meer representatieve monsters. Het maximum van 10 % mag tijdens het overladen, de aanvoer, het vervoer, de opslag, de uitstalling en de verkoop niet worden overschreden;

b) op andere mariene organismen dan die welke in de bijlagen I tot en met V zijn gedefinieerd als doelsoorten voor de maaswijdteklassen kleiner dan 16 mm of van 16 tot en met 31 mm en zijn gevangen met sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 32 mm, op voorwaarde dat de genoemde organismen niet zijn gesorteerd en niet voor menselijke consumptie worden verkocht, uitgestald of te koop aangeboden.

3.  Ondermaatse sardine, ansjovis, horsmakreel of makreel die is gevangen om als levend aas te worden gebruikt, mag echter aan boord worden gehouden, op voorwaarde dat ervoor wordt gezorgd dat deze soorten in leven blijven.

▼M12

4.  De leden 2 en 3 zijn niet van toepassing in gebied 9.



TITEL III bis

MAATREGELEN OM TERUGGOOI TE VERMINDEREN

Artikel 19 bis

Verbod op highgrading

1.  In de gebieden 1, 2, 3 en 4 is het verboden aan een quotaregeling onderworpen soorten die legaal kunnen worden aangeland, tijdens visserijactiviteiten terug te gooien.

2.  De in lid 1 bedoelde bepalingen gelden onverminderd de verplichtingen die in deze verordening of in andere rechtshandelingen van de Unie op het gebied van de visserij zijn vastgesteld.

Artikel 19 ter

Gebiedsbepalingen en verbod op uitgeleiding

1.  Indien in de gebieden 1, 2, 3 en 4 de hoeveelheid ondermaatse makreel, haring of horsmakrelen groter is dan 10 % van de in één enkele trek gevangen totale hoeveelheid, verandert het vaartuig van visgrond.

2.  In de gebieden 1, 2, 3 en 4 geldt een verbod op het terugzetten van makreel, haring en horsmakrelen voordat het net volledig is binnengehaald indien zulks tot een verlies van dode of stervende vissen leidt.

▼B



TITEL IV

BIJZONDERE BEPALINGEN BETREFFENDE HET VISSEN OP BEPAALDE MARIENE ORGANISMEN

Artikel 20

Beperkingen op de haringvisserij

1.  Het is verboden haring aan boord te houden die is gevangen in de geografische zones en tijdens de periodes die hierna worden gespecificeerd:

a) van 1 januari tot en met 30 april in de geografische zone ten noordoosten van de lijn tussen Mull of Kintyre en Corsewall Point;

b) van 1 juli tot en met 31 oktober in de geografische zone met de volgende coördinaten:

 55o30′ noorderbreedte op de westkust van Denemarken,

 55o30′ noorderbreedte, 7o00′ oosterlengte,

 57o00′ noorderbreedte, 7o00′ oosterlengte,

 57o00′ noorderbreedte op de westkust van Denemarken;

c) van 15 augustus tot en met 15 september in de zone van zes tot twaalf mijl voor de oostkust van het Verenigd Koninkrijk, gemeten vanaf de basislijnen, tussen 55o30′ noorderbreedte en 55o45′ noorderbreedte;

▼M12 —————

▼B

e) van 15 augustus tot en met 30 september in de zone van zes tot twaalf mijl voor de oostkust van het Verenigd Koninkrijk, gemeten vanaf de basislijnen, tussen 54o10′ noorderbreedte en 54o45′ noorderbreedte;

▼M3

f) 

i) van 21 september tot en met 15 november in het gedeelte van ICES-sector VIIa tussen de kust van het Eiland Man en rechte lijnen die achtereenvolgens zijn getrokken tussen de volgende coördinaten:

 54o20′00″ noorderbreedte, 04o25′05″ westerlengte en 54o20′00″ noorderbreedte, 03o57′02″ westerlengte,

 54o20′00″ noorderbreedte, 03o57′02″ westerlengte en 54o17′05″ noorderbreedte, 03o56′08″ westerlengte,

 54o17′05″ noorderbreedte, 03o56′08″ westerlengte en 54o14′06″ noorderbreedte, 03o57′05″ westerlengte,

 54o14′06″ noorderbreedte, 03o57′05″ westerlengte en 54o00′00″ noorderbreedte, 04o07′05″ westerlengte,

 54o00′00″ noorderbreedte, 04o07′05″ westerlengte en 53o51′05″ noorderbreedte, 04o27′08″ westerlengte,

 53o51′05″ noorderbreedte, 04o27′08″ westerlengte en 53o48′05″ noorderbreedte, 04o50′00″ westerlengte,

 53o48′05″ noorderbreedte, 04o50′00″ westerlengte en 54o04′00″ noorderbreedte, 04o50′00″ westerlengte,

ii) van 21 september tot en met 31 december in het gedeelte van ICES-sector VIIa met de volgende coördinaten:

 54o15′ noorderbreedte op de oostkust van Noord-Ierland,

 54o15′ noorderbreedte, 5o15′ westerlengte,

 53o50′ noorderbreedte, 5o50′ westerlengte,

 53o50′ noorderbreedte op de oostkust van Ierland;

▼B

g) het hele jaar in ICES-sector VII a, in de geografische zone tussen de westkust van Schotland, Engeland en Wales en een lijn op twaalf mijl van de basislijnen van deze kust, met als zuidelijke grens 53o20′ noorderbreedte en als noordwestelijke grens een lijn tussen Mull of Galloway (Schotland) en Point of Ayre (eiland Man);

h) het hele jaar in Logan Bay, zijnde de wateren ten oosten van een lijn van Mull of Logan op 54o44′ noorderbreedte en 4o59′ westerlengte naar Laggantalluch Head op 54o41′ noorderbreedte en 4o58′ westerlengte;

i) In 1997, en in elk daaropvolgend derde jaar, vanaf de tweede vrijdag van januari voor een periode van 16 opeenvolgende dagen in de zone met de volgende coördinaten:

 52o00′ noorderbreedte op de zuidoostkust van Ierland,

 52o00′ noorderbreedte, 6o00′ westerlengte,

 52o30′ noorderbreedte, 6o00′ westerlengte,

 52o30′ noorderbreedte op de zuidoostkust van Ierland;

j) In 1997, en in elk daaropvolgend derde jaar, vanaf de eerste vrijdag van november voor een periode van 16 opeenvolgende dagen in de zone met de volgende coördinaten:

 9o00′ westerlengte op de zuidkust van Ierland,

 51o15′ noorderbreedte, 9o00′ westerlengte,

 51o15′ noorderbreedte, 11o00′ westerlengte,

 52o30′ noorderbreedte, 11o00′ westerlengte,

 52o30′ noorderbreedte op de westkust van Ierland;

k) In 1998, en in elk daaropvolgend derde jaar, vanaf de eerste vrijdag van november voor een periode van 16 opeenvolgende dagen in de zone met de volgende coördinaten:

 9o00′ westerlengte op de zuidkust van Ierland,

 51o15′ noorderbreedte, 9o00′ westerlengte,

 51o15′ noorderbreedte, 7o30′ westerlengte,

 52o00′ noorderbreedte op de zuidkust van Ierland.

2.  Hoeveelheden haring die afkomstig zijn uit een van de omschreven zones, mogen echter aan boord worden gehouden op voorwaarde dat die hoeveelheden niet groter zijn dan 5 % van het totale levend gewicht van de mariene organismen aan boord die in elke afzonderlijke zone in één van de genoemde perioden zijn gevangen.

3.  In afwijking van lid 1, onder f), ii) en onder h), mogen vaartuigen met een lengte van ten hoogste 12,2 meter die hun thuishaven hebben aan de oostkust van Ierland en Noord-Ierland tussen 53o00′ en 55o00′ noorderbreedte, hoeveelheden haring aan boord houden uit de onder f), ii) en onder h), vermelde zones. De enige toegestane vangstmethode is het gebruik van drijfnetten met een maaswijdte van 54 mm of meer.

▼M12

Artikel 20 bis

Beperking van de haringvangst in uniale wateren van ICES-sector IIa

In de tijdvakken van 1 januari tot en met 28 februari en van 16 mei tot en met 31 december is het verboden in de uniale wateren van ICES-sector IIa haring aan te landen of aan boord te houden.

▼B

Artikel 21

Beperkingen op de sprotvisserij om haring te beschermen

1.  Het is verboden sprot aan boord te houden die is gevangen in de geografische zones en tijdens de periodes die hierna worden gespecificeerd:

a) van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december in het statistische ICES-vak 39E8. Voor de toepassing van deze verordening geldt als grens van dit ICES-vak een lijn die rechtwijzend oost loopt van de oostkust van Engeland, langs breedtegraad 55o00′ noorderbreedte tot 1o00′ westerlengte, vervolgens rechtwijzend noord tot 55o30′ noorderbreedte en dan weer rechtwijzend west tot de kust van het Verenigd Koninkrijk;

b) van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december in de binnenwateren van de Moray Firth ten westen van 3o30′ westerlengte en in de binnenwateren van de Firth of Forth ten westen van 3o00′ westerlengte,

c) van 1 juli tot en met 31 oktober in de geografische zone met de volgende coördinaten:

 55o30′ noorderbreedte op de westkust van Denemarken,

 55o30′ noorderbreedte, 7o00′ oosterlengte,

 57o00′ noorderbreedte, 7o00′ oosterlengte,

 57o00′ noorderbreedte op de westkust van Denemarken.

2.  Hoeveelheden sprot die afkomstig zijn uit een van de omschreven zones, mogen echter aan boord worden gehouden op voorwaarde dat die hoeveelheden niet groter zijn dan 5 % van het totale levend gewicht van de mariene organismen aan boord die in elke afzonderlijke zone in één van de genoemde perioden zijn gevangen.

Artikel 22

Beperkingen op de makreelvisserij

1.  Het is verboden makreel aan boord te houden die gevangen is in de geografische zone met de volgende coördinaten:

 2o00′ westerlengte op de zuidkust van het Verenigd Koninkrijk;

 49o30′ noorderbreedte, 2o00′ westerlengte;

 49o30′ noorderbreedte, 7o00′ westerlengte;

 52o00′ noorderbreedte, 7o00′ westerlengte;

 52o00′ noorderbreedte op de westkust van het Verenigd Koninkrijk,

tenzij de hoeveelheid makreel niet groter is dan 15 % van het levend gewicht van de totale hoeveelheid makreel en andere mariene organismen aan boord die in deze zone zijn gevangen.

2.  Lid 1 is niet van toepassing:

a) op vaartuigen die uitsluitend vissen met kieuwnetten en/of met de beug;

b) op vaartuigen die vissen met bodemtrawls, Deense zegennetten of soortgelijk gesleept tuig, wanneer het levend gewicht van de totale vangst aan boord van deze vaartuigen voor ten minste 75 % bestaat uit andere mariene organismen dan ansjovis, haring, horsmakreel, makreel, pelagische koppotigen en sardines, als percentage van het totale levend gewicht van alle mariene organismen aan boord;

c) op vaartuigen die niet uitgerust zijn voor de visserij en waarop makreel wordt overgeladen.

3.  Alle makreel aan boord van een vaartuig wordt geacht in de in lid 1 bedoelde zone te zijn gevangen, met uitzondering van makreel waarvoor, voordat het vaartuig deze zone is binnengevaren, overeenkomstig het bepaalde in de volgende alinea's is gemeld dat hij aan boord is.

De kapitein van een vaartuig die voornemens is deze zone binnen te varen om daar te vissen en die makreel aan boord heeft, moet de controleautoriteit van de lidstaat in de visserijzone waarvan hij voornemens is te gaan vissen, van het vermoedelijke tijdstip en de vermoedelijke plaats van aankomst in deze zone in kennis stellen, ten vroegste 36 uur en ten laatste 24 uur vóór het binnenvaren van deze zone.

Bij het binnenvaren van deze zone dient hij de bevoegde controleautoriteit op de hoogte te brengen van de hoeveelheden makreel die hij aan boord heeft en in het logboek heeft genoteerd. De kapitein kan worden verzocht zijn logboek en de aan boord zijnde vangst te laten controleren op een door de bevoegde controleautoriteit vast te stellen tijdstip en positie. Dit tijdstip mag niet later liggen dan zes uur nadat de controleautoriteit de boodschap heeft ontvangen waarin de aan boord zijnde hoeveelheden makreel worden meegedeeld, en de positie dient zich zo dicht mogelijk te bevinden bij de plaats waar het vaartuig deze zone binnenvaart.

De kapitein van een vaartuig die voornemens is deze zone binnen te varen om makreel op zijn vaartuig de laten overladen, moet de controleautoriteit van de lidstaat in de visserijzone waarvan de overlading zal plaatsvinden, van het tijdstip en de plaats van de voorgenomen overlading in kennis stellen ten vroegste 36 uur en ten laatste 24 uur vóór de overlading begint. De kapitein dient de bevoegde controleautoriteit onmiddellijk na de overlading in kennis te stellen van de hoeveelheden makreel die op zijn vaartuig zijn overgeladen.

▼M6 —————

▼B

Artikel 23

Beperkingen op de ansjovisvisserij

1.  Het is verboden ansjovis aan boord te houden die met pelagische trawls in ICES-sector VIII c is gevangen, of in deze sector met pelagische trawls op ansjovis te vissen.

2.  In de in lid 1 bedoelde sector is het verboden zowel pelagische trawls als ringzegens aan boord te hebben.

▼M7 —————

▼B

Artikel 25

Beperkingen op de garnaalvisserij om platvis te beschermen

1.  Het is verboden Noordzeegarnalen of ringsprietgarnalen aan boord te houden die zijn gevangen met gesleepte demersale visnetten met een maaswijdte tussen 16 en 31 mm, tenzij op het vaartuig een in werking zijnde inrichting aanwezig is om na de vangst platvis van Noordzeegarnalen en ringsprietgarnalen te scheiden.

▼M5

2.  Uiterlijk op 1 juli 2002 wordt bij de vangst van Noordzeegarnalen en ringsprietgarnalen gebruikgemaakt van een zeeflap of van een net met een sorteerrooster, overeenkomstig de voorschriften die de lidstaten vaststellen volgens de procedure van artikel 46. Deze voorschriften kunnen alleen gelden voor door vissersvaartuigen gesleepte netten.

▼B

3.  Er mogen echter hoeveelheden Noordzeegarnalen of ringsprietgarnalen aan boord worden gehouden door vissersvaartuigen die niet aan het bepaalde in de leden 1 en 2 voldoen, op voorwaarde dat die hoeveelheden niet groter zijn dan 5 % van het totale levend gewicht van de mariene organismen aan boord.

Artikel 26

Beperkingen op de zalm- en de zeeforelvisserij

1.  Zalm en zeeforel mogen niet aan boord worden gehouden, noch worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden, maar moeten onmiddellijk in zee worden teruggezet:

 wanneer zij in de gebieden 1, 2, 3 en 4 zijn gevangen in wateren buiten de 6 mijl vanaf de basislijnen van de lidstaten;

 in afwijking van artikel 2, lid 1, wanneer zij in de gebieden 1, 2, 3 en 4 gevangen zijn buiten de wateren onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de lidstaten, behalve in de wateren onder de jurisdictie van Groenland of de Faeröer;

 wanneer zij gevangen zijn met sleepnetten.

2.  Lid 1 is niet van toepassing op zalm en zeeforel die in het Skagerrak of het Kattegat worden gevangen.

Artikel 27

Beperkingen op de visserij op kever om andere rondvis te beschermen

1.  Het is verboden kever aan boord te houden die met gesleept vistuig is gevangen in een zone die gelegen is binnen een lijn die het volgende traject volgt:

 een punt op 56o noorderbreedte op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk oostwaarts tot 2o oosterlengte;

 vandaar noordwaarts naar 58o noorderbreedte, vandaar westwaarts naar 0o30′ westerlengte, vandaar noordwaarts naar 59o15′ noorderbreedte, vandaar oostwaarts naar 1o oosterlengte, vandaar noordwaarts naar 60o noorderbreedte en vandaar westwaarts naar 0o00′;

 vanaf dat punt noordwaarts naar 60o30′ noorderbreedte, vandaar westwaarts naar de oostkust van de Shetland Islands, vervolgens vanaf 60o noorderbreedte op de westkust van de Shetland Islands westwaarts naar 3o westerlengte, vandaar zuidwaarts naar 58o30′ noorderbreedte;

 en vandaar tenslotte westwaarts naar de kust van het Verenigd Koninkrijk.

2.  Hoeveelheden kever uit de in lid 1 beschreven zone die met het in dat lid genoemde vistuig zijn gevangen, mogen echter aan boord worden gehouden op voorwaarde dat die hoeveelheden niet groter zijn dan 5 % van het totale gewicht van de mariene organismen aan boord die in het genoemde gebied met het genoemde vistuig zijn gevangen.

Artikel 28

Beperkingen op de heekvisserij

1.  Het is verboden met sleepnetten, Deense zegennetten of soortgelijk gesleept tuig te vissen in de geografische zones en tijdens de periodes die hierna worden gespecificeerd:

▼M6

a) van 1 oktober tot en met 31 januari van het daaropvolgende jaar in de geografische zone die wordt begrensd door een lijn tussen de punten met de volgende coördinaten:

 43o 46,5′ NB, 7o 54,4′ WL,

 44o 01,5′ NB, 7o 54,4′ WL,

 43o 25′ NB, 9o 12′ WL,

 43o 10′ NB, 9o 12′ WL;

▼M6 —————

▼B

c) van 1 december tot en met de laatste dag van februari van het daaropvolgende jaar in de geografische zone die wordt begrensd door een lijn tussen de punten met de volgende coördinaten:

 37o50′ noorderbreedte op de westkust van Portugal,

 37o50′ noorderbreedte, 9o8′ westerlengte,

 37o00′ noorderbreedte, 9o7′ westerlengte,

 37o00′ noorderbreedte op de westkust van Portugal.

2.  In de zones en tijdens de periodes als bedoeld in lid 1, is het verboden bodemtrawls sleepnetten, Deense zegennetten of soortgelijk gesleept tuig aan boord te hebben, tenzij dat vistuig is opgeborgen overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93.

Artikel 29

▼M6

Voorwaarden die gelden voor belangrijke kinderkamers voor schol

▼B

1.  Vaartuigen met een lengte over alles van meer dan acht meter mogen geen bodemtrawls, Deense zegennetten of soortgelijk gesleept tuig gebruiken in de volgende geografische zones:

a) de zone binnen twaalf mijl van de kusten van Frankrijk, benoorden 51o00′ noorderbreedte, van België en van Nederland tot 53o00′ noorderbreedte, gemeten vanaf de basislijnen;

b) de zone die wordt begrensd door een lijn tussen de punten met de volgende coördinaten:

 57o00′ noorderbreedte op de westkust van Denemarken,

 57o00′ noorderbreedte, 7o15′ oosterlengte,

 55o00′ noorderbreedte, 7o15′ oosterlengte,

 55o00′ noorderbreedte, 7o00′ oosterlengte,

 54o30′ noorderbreedte, 7o00′ oosterlengte,

 54o30′ noorderbreedte, 7o30′ oosterlengte,

 54o00′ noorderbreedte, 7o30′ oosterlengte,

 54o00′ noorderbreedte, 6o00′ oosterlengte,

 53o50′ noorderbreedte, 6o00′ oosterlengte,

 53o50′ noorderbreedte, 5o00′ oosterlengte,

 53o30′ noorderbreedte, 5o00′ oosterlengte,

 53o30′ noorderbreedte, 4o15′ oosterlengte,

 53o00′ noorderbreedte, 4o15′ oosterlengte,

 53o00′ noorderbreedte op de kust van Nederland;

c) de zone binnen twaalf mijl van de westkust van Denemarken van 57o00′ noorderbreedte naar het noorden tot de vuurtoren van Hirtshals, gemeten vanaf de basislijnen.

2.  

a) Vaartuigen waarvoor een speciaal visdocument is afgegeven overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1627/94 mogen echter in de in lid 1 bedoelde zones met boomkorren vissen. Het is evenwel verboden gebruik te maken van een boomkor, respectievelijk van boomkorren, waarvan de boomlengte, respectievelijk de totale boomlengte, dat wil zeggen de som van de lengten van elke boom, meer dan negen meter bedraagt of tot meer dan negen meter kan worden verlengd, behalve wanneer vistuig wordt gebruikt met een maaswijdte tussen 16 en 31 mm. De lengte van een boom wordt gemeten tussen de uiterste punten, met inbegrip van alle toebehoren.

b) In afwijking van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1627/94 mogen voor de onder a) genoemde doeleinden speciale visdocumenten worden afgegeven voor vaartuigen met een lengte over alles van meer dan acht meter.

c) Vaartuigen waarvoor het onder a) en b) genoemde speciale visdocument is afgegeven, moeten aan de volgende criteria voldoen:

 voorkomen op een door elke lidstaat aan de Commissie toe te zenden lijst, die zo is samengesteld dat het totale motorvermogen per lidstaat dat van 1 januari 1998 niet overschrijdt;

 een motorvermogen hebben dat 221 kW nooit overschrijdt en, in geval van een afgestelde motor, vóór de afstelling niet meer dan 300 kW bedroeg.

d) Elk vaartuig op de lijst mag worden vervangen door een of meer andere vaartuigen, op voorwaarde dat:

 vervanging in geen enkel geval leidt tot een verhoging van het onder c), eerste streepje, bedoelde totale motorvermogen per lidstaat;

 het motorvermogen van vervangende vaartuigen 221 kW nooit overschrijdt;

 de motor van het vervangende vaartuig niet is afgesteld; en

 de lengte over alles van het vervangende vaartuig niet meer dan 24 meter bedraagt.

e) De motoren van de vaartuigen die voorkomen op de lijsten van de lidstaten mogen worden vervangen, op voorwaarde dat:

 de vervanging van een motor er nooit toe leidt dat het motorvermogen van een vaartuig 221 kW overschrijdt;

 de ruilmotor niet is afgesteld; en

 het vermogen van de ruilmotor niet zodanig is dat de vervanging leidt tot een verhoging van het totale motorvermogen voor de betrokken lidstaat als bedoeld onder c), eerste streepje.

f) Van vissersvaartuigen die niet voldoen aan de criteria van dit lid, wordt het speciaal visdocument ingetrokken.

3.  In afwijking van lid 2, onder a), mogen vaartuigen waarvoor een speciaal visdocument is afgegeven en waarvan de voornaamste activiteit de garnalenvisserij is, bomen gebruiken waarvan de totale boomlengte, dat wil zeggen de som van de lengten van elke boom, groter is dan negen meter, wanneer zij vissen met tuig met een maaswijdte tussen 80 en 99 mm, mits voor deze vaartuigen voor dat doel een aanvullend speciaal visdocument is afgegeven. Dit aanvullend speciaal visdocument moet jaarlijks opnieuw worden bezien.

Het is toegestaan een vaartuig of de vaartuigen waarvoor zo'n aanvullend speciaal visdocument is afgegeven, door een ander vaartuig te vervangen, op voorwaarde dat:

 het vervangende vaartuig een tonnenmaat heeft van ten hoogste 70 BRT en een lengte over alles van niet meer dan 20 meter; of

 op voorwaarde dat het een vermogen heeft van ten hoogste 180 kW en een lengte over alles van niet meer dan 20 meter.

Van vaartuigen die niet meer voldoen aan de criteria van dit lid, wordt het speciaal visdocument voorgoed ingetrokken.

4.  

a) In afwijking van lid 1 mogen:

 vaartuigen waarvan het motorvermogen 221 kW nooit overschrijdt en, in geval van een afgestelde motor, vóór de afstelling niet meer dan 300 kW bedroeg, ►M3  in de in lid 1 bedoelde zones met demersale bordentrawls of Deense zegennetten vissen ◄ ;

 in span vissende vaartuigen waarvan het totale motorvermogen 221 kW nooit overschrijdt en, in geval van een afgestelde motor, vóór afstelling niet meer dan 300 kW bedroeg, in de genoemde zones met demersale spannetten vissen.

▼M3

b) Vaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW mogen echter demersale bordentrawls of Deense zegennetten gebruiken, en in span vissende vaartuigen met een totaal motorvermogen van meer dan 221 kW mogen demersale spannetten gebruiken, op voorwaarde dat:

i) 

 de in deze zone gevangen en aan boord gehouden hoeveelheid zandspiering en/of sprot ten minste gelijk is aan 90 % van het totale levend gewicht van de in de genoemde zone gevangen en aan boord gehouden mariene organismen, en

 de in deze zone gevangen en aan boord gehouden hoeveelheden schol en/of tong niet groter zijn dan 2 % van het totale levend gewicht van de in de genoemde zone gevangen en aan boord gehouden mariene organismen;

 ofwel

ii)  ►M3  

 in geval van demersale bordentrawls of demersale spannetten netten worden gebruikt met een maaswijdte van ten minste 100 mm, en

 ◄

 de in deze zone gevangen en aan boord gehouden hoeveelheden schol en/of tong niet groter zijn dan 5 % van het totale gewicht van de in de genoemde zone gevangen en aan boord gehouden mariene organismen;

 ofwel

iii) 

 netten worden gebruikt met een maaswijdte van ten minste 80 mm, en

 het gebruik van die maaswijdten beperkt blijft tot een zone van niet meer dan twaalf mijl vanaf de kust van Frankrijk ten noorden van 51o00′ noorderbreedte, en

 de in deze zone gevangen en aan boord gehouden ►M1  hoeveelheden schol en/of tong ◄ niet groter zijn dan 5 % van het totale levend gewicht van de in de genoemde zone gevangen en aan boord gehouden mariene organismen;

 ofwel

▼M3

iv) in geval van Deense zegennetten, netten worden gebruikt met een maaswijdte van ten minste 100 mm.

▼B

5.   ►M3  In de zones waar geen boomkorren, bordentrawls, bodemspannetten of Deense zegennetten mogen worden gebruikt ◄ , mogen dergelijke netten alleen aan boord zijn als zij zijn opgeborgen overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93.

6.  De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 48.

▼M12

Artikel 29 bis

Sluiting van een gebied voor de visserij op zandspieringen in ICES-deelgebied IV

1.  Het is verboden zandspieringen aan te landen of aan boord te houden die gevangen zijn in het geografische gebied dat wordt begrensd door de oostkust van Engeland en Schotland en de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

 de oostkust van Engeland op 55°30′ NB,

 55°30′ NB, 01°00′ WL,

 58°00′ NB, 01°00′ WL,

 58°00′ NB, 02°00′ WL,

 de oostkust van Schotland op 02°00′ WL.

2.  Visserij voor wetenschappelijke doeleinden is toegestaan om het zandspieringbestand in het gebied en de gevolgen van de sluiting te monitoren.

▼M10

Artikel 29 ter

Beperkingen op de langoustinevisserij

1.  Gedurende de hierna genoemde perioden is het verboden met

i) bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten die in contact komen met de bodem van de zee en

ii) korven te vissen in de geografische gebieden die worden begrensd door loxodromen tussen de volgende punten, als gemeten overeenkomstig de WGS84-norm:

a) van 1 juni tot en met 31 augustus:

42°23′ noorderbreedte, 08°57′ westerlengte

42°00′ noorderbreedte, 08°57′ westerlengte

42°00′ noorderbreedte, 09°14′ westerlengte

42°04′ noorderbreedte, 09°14′ westerlengte

42°09′ noorderbreedte, 09°09′ westerlengte

42°12′ noorderbreedte, 09°09′ westerlengte

42°23′ noorderbreedte, 09°15′ westerlengte

42°23′ noorderbreedte, 08°57′ westerlengte;

b) van 1 mei tot en met 31 augustus:

37°45′ noorderbreedte, 009°00′ westerlengte

38°10′ noorderbreedte, 009°00′ westerlengte

38°10′ noorderbreedte, 009°15′ westerlengte

37°45′ noorderbreedte, 009°20′ westerlengte.

2.  In afwijking van het verbod in lid 1 is het vissen met bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten die in contact komen met de bodem van de zee in het geografisch gebied en gedurende de periode als genoemd in lid 1, onder b), toegestaan mits de bijvangst aan langoustines niet meer bedraagt dan 2 % van het totale gewicht van de vangst.

▼M12

3.  In afwijking van het verbod in lid 1 is het vissen met korven waarmee geen langoustine wordt gevangen, toegestaan in de in dat lid genoemde geografische gebieden en perioden.

▼M10

4.  In de in lid 1 genoemde geografische gebieden en buiten de daarin vermelde perioden mag de bijvangst aan langoustines niet meer dan 5 % van het totale gewicht van de vangst bedragen.

5.  In de geografische gebieden en buiten de perioden als genoemd in lid 1 zorgen de lidstaten ervoor dat de omvang van de visserijinspanning van vaartuigen die vissen met bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten die in contact komen met de bodem van de zee niet groter is dan de hoogte van de visserijinspanning van de vaartuigen van de desbetreffende lidstaat in dezelfde perioden en dezelfde geografische gebieden in 2004.

6.  De lidstaten delen aan de Commissie hun maatregelen tot naleving van de in lid 5 neergelegde verplichting mee. Indien de Commissie van oordeel is dat de verplichting met de maatregelen van de lidstaat niet wordt nageleefd, kan zij wijzigingen in de maatregelen voorstellen. Bij ontbreken van overeenstemming over maatregelen tussen de Commissie en de desbetreffende lidstaat, kan de Commissie maatregelen nemen overeenkomstig de procedure in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 ( 15 ).

▼M12

Artikel 29 quater

Rockall-schelvisbox in ICES-deelgebied VI

1.  Elke vorm van visserij op Rockall-schelvis, met uitzondering van die met de beug, is verboden in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

 57°00′ NB, 15°00′ WL,

 57°00′ NB, 14°00′ WL,

 56°30′ NB, 14°00′ WL,

 56°30′ NB, 15°00′ WL,

 57°00′ NB, 15°00′ WL.

Artikel 29 quinquies

Beperkingen op de visserij op kabeljauw, schelvis en wijting in ICES-deelgebied VI

1.  Elke vorm van visserij op kabeljauw, schelvis en wijting is verboden in het deel van ICES-sector VIa ten oosten of ten zuiden van de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

 54°30′ NB, 10°35′ WL,

 55°20′ NB, 09°50′ WL,

 55°30′ NB, 09°20′ WL,

 56°40′ NB, 08°55′ WL,

 57°00′ NB, 09°00′ WL,

 57°20′ NB, 09°20′ WL,

 57°50′ NB, 09°20′ WL,

 58°10′ NB, 09°00′ WL,

 58°40′ NB, 07°40′ WL,

 59°00′ NB, 07°30′ WL,

 59°20′ NB, 06°30′ WL,

 59°40′ NB, 06°05′ WL,

 59°40′ NB, 05°30′ WL,

 60°00′ NB, 04°50′ WL,

 60°15′ NB, 04°00′ WL.

2.  Elk vissersvaartuig dat zich in het in lid 1 van dit artikel bedoelde gebied bevindt, ziet erop toe dat meegevoerd vistuig is vastgemaakt en opgeborgen overeenkomstig artikel 47 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen ( 16 ).

3.  In afwijking van lid 1 is de visserij met vaste, aan palen bevestigde kustnetten, kamschelpkorren, mosselkorren, handlijnen, gemechaniseerde peurlijnen, sleepnetten en strandzegens, kommen en korven in het in lid 1 bedoelde gebied toegestaan op voorwaarde dat:

a) geen ander vistuig dan vaste, aan palen bevestigde kustnetten, kamschelpkorren, mosselkorren, handlijnen, gemechaniseerde peurlijnen, sleepnetten en strandzegens, kommen en korven aan boord wordt gehouden of uitgezet, en

b) geen andere vissoorten dan makreel, pollak, koolvis of zalm en geen andere schelpdieren dan weekdieren of schaaldieren aan boord worden gehouden, worden aangeland of aan land worden gebracht.

4.  In afwijking van lid 1 is de visserij met netten met een maaswijdte van minder dan 55 mm in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat:

a) geen netten met een maaswijdte van 55 mm of meer aan boord worden gehouden, en

b) geen andere vissoorten dan haring, makreel, sardine, gouden sardinelle, horsmakrelen, sprot, blauwe wijting, evervis en zilversmelten aan boord worden gehouden.

5.  In afwijking van lid 1 is de visserij met kieuwnetten met een maaswijdte van meer dan 120 mm in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat:

a) deze netten alleen worden uitgezet in het gebied ten zuiden van 59° NB;

b) maximaal 20 kilometer kieuwnet per vaartuig wordt uitgezet;

c) de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt, en

d) niet meer dan 5 % van de vangst uit wijting en kabeljauw bestaat.

6.  In afwijking van lid 1 is de visserij met kieuwnetten met een maaswijdte van meer dan 90 mm in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat:

a) deze netten worden uitgezet binnen drie zeemijl uit de kust, gedurende maximaal 10 dagen per kalendermaand;

b) maximaal 1 000 meter kieuwnet wordt uitgezet;

c) de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt, en

d) minstens 70 % van de vangst uit hondshaai bestaat.

7.  In afwijking van lid 1 is de visserij op langoustine in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat:

a) het gebruikte vistuig is uitgerust met een sorteerrooster overeenkomstig bijlage XIV bis, punten 2 tot en met 5, of met een paneel met vierkante mazen als omschreven in bijlage XIV quater, of een ander vistuig met een gelijkwaardige hoge selectiviteit is;

b) het vistuig is vervaardigd met een minimummaaswijdte van 80 mm;

c) de aan boord gehouden vangst in gewicht voor ten minste 30 % uit langoustine bestaat.

Op basis van een gunstig advies van het WTECV stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast die de vistuigen bepalen waarvan moet worden beschouwd dat ze een gelijkwaardige hoge selectiviteit hebben voor de toepassing van punt a).

8.  Lid 7 is niet van toepassing in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

 59°05′ NB, 06°45′ WL,

 59°30′ NB, 06°00′ WL,

 59°40′ NB, 05°00′ WL,

 60°00′ NB, 04°00′ WL,

 59°30′ NB, 04°00′ WL,

 59°05′ NB, 06°45′ WL.

9.  In afwijking van lid 1 is de visserij met trawls, bodemzegens of soortgelijke vistuigen in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat:

a) alle netten aan boord van het vaartuig zijn vervaardigd met een minimummaaswijdte van 120 mm voor vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter, respectievelijk 110 mm voor alle andere vaartuigen;

b) wanneer de aan boord gehouden vangst minder dan 90 % koolvis bevat, het gebruikte vistuig is uitgerust met een paneel met vierkante mazen als omschreven in bijlage XIV quater, en

c) wanneer de lengte over alles van het vaartuig 15 meter of minder bedraagt, het gebruikte vistuig — ongeacht de aan boord gehouden hoeveelheden gevangen koolvis — is uitgerust met een paneel met vierkante mazen als omschreven in bijlage XIV quinquies.

10.  Uiterlijk op 1 januari 2015 en vervolgens uiterlijk om de twee jaar beoordeelt de Commissie in het licht van het wetenschappelijk advies van het WTECV de kenmerken van de in lid 9 beschreven vistuigen en dient zij in voorkomend geval bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot wijziging van lid 9 in.

11.  Lid 9 is niet van toepassing in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

 59°05′ NB, 06°45′ WL,

 59°30′ NB, 06°00′ WL,

 59°40′ NB, 05°00′ WL,

 60°00′ NB, 04°00′ WL,

 59°30′ NB, 04°00′ WL,

 59°05′ NB, 06°45′ WL.

12.  Jaarlijks van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december is elke vorm van visserij verboden waarbij gebruik wordt gemaakt van vistuig dat is gespecificeerd in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden ( 17 ) in het gebied als gespecificeerd in ICES-gebied VIa dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

 55°25′ NB, 07°07′ WL,

 55°25′ NB, 07°00′ WL,

 55°18′ NB, 06°50′ WL,

 55°17′ NB, 06°50′ WL,

 55°17′ NB, 06°52′ WL,

 55°25′ NB, 07°07′ WL.

De kapitein van een vissersvaartuig noch andere personen aan boord mogen een persoon aan boord ertoe aanzetten of toestaan te pogen in het bedoelde gebied te vissen dan wel in het bedoelde gebied gevangen vis aan te landen, over te laden of aan boord te hebben.

13.  Elke betrokken lidstaat voert elk jaar van 1 januari tot en met 31 december een programma voor waarnemers aan boord uit om de vangsten en de teruggooi te bemonsteren van vaartuigen die gebruikmaken van de afwijkingen van de leden 5, 6, 7 en 9. De waarnemingsprogramma's worden uitgevoerd zonder afbreuk te doen aan de verplichtingen uit hoofde van de desbetreffende voorschriften en dienen ter raming van de vangsten en de teruggooi van kabeljauw, schelvis en wijting, met een foutmarge van minstens 20 %.

14.  De betrokken lidstaten maken een verslag over de totale vangsten en de totale teruggooi van de onder het waarnemingsprogramma vallende vaartuigen gedurende elk kalenderjaar en zij dienen dit verslag uiterlijk 1 februari van het volgende kalenderjaar bij de Commissie in.

15.  Uiterlijk op 1 januari 2015 en vervolgens uiterlijk om de twee jaar beoordeelt de Commissie in het licht van het wetenschappelijk advies van het WTECV de situatie van de kabeljauw-, schelvis- en wijtingbestanden in het in lid 1 bepaalde gebied, en dient zij in voorkomend geval bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel tot wijziging van dit artikel in.

Artikel 29 sexies

Beperkingen op de kabeljauwvisserij in ICES-deelgebied VII

1.  Jaarlijks van 1 februari tot en met 31 maart is elke vorm van visserij verboden in het deel van ICES-deelgebied VII dat bestaat uit de statistische ICES-rechthoeken 30E4, 31E4, 32E3. Dit verbod is niet van toepassing binnen zes zeemijl vanaf de basislijn.

2.  In afwijking van lid 1 is de visserij met vaste, aan palen bevestigde kustnetten, kamschelpkorren, mosselkorren, sleepnetten en strandzegens, handlijnen, gemechaniseerde peurlijnen, kommen en korven in de in dat lid bedoelde gebieden en perioden toegestaan op voorwaarde dat:

a) geen ander vistuig dan vaste, aan palen bevestigde kustnetten, kamschelpkorren, mosselkorren, sleepnetten en strandzegens, handlijnen, gemechaniseerde peurlijnen, kommen en korven aan boord wordt gehouden of uitgezet, en

b) geen andere vissoorten dan makreel, pollak of zalm en geen andere schelpdieren dan weekdieren of schaaldieren worden aangeland, aan boord worden gehouden of aan land worden gebracht.

3.  In afwijking van lid 1 is de visserij met netten met een maaswijdte van minder dan 55 mm in het in dat lid genoemde gebied toegestaan op voorwaarde dat:

a) geen netten met een maaswijdte van 55 mm of meer aan boord worden gehouden, en

b) geen andere vissoorten dan haring, makreel, sardine, gouden sardinelle, horsmakrelen, sprot, blauwe wijting, evervis en zilversmelten aan boord worden gehouden.

Artikel 29 septies

Bijzondere voorschriften voor de bescherming van blauwe leng

1.  Jaarlijks van 1 maart tot en met 31 mei is het verboden per visreis meer dan 6 ton blauwe leng aan boord te hebben in het gebied van ICES-sector VIa dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

a) rand van het Schotse continentale plat

 59°58′ NB, 07°00′ WL,

 59°55′ NB, 06°47′ WL,

 59°51 NB, 06°28′ WL,

 59°45′ NB, 06°38′ WL,

 59°27′ NB, 06°42′ WL,

 59°22′ NB, 06°47′ WL,

 59°15′ NB, 07°15′ WL,

 59°07′ NB, 07°31′ WL,

 58°52′ NB, 07°44′ WL,

 58°44′ NB, 08°11′ WL,

 58°43′ NB, 08°27′ WL,

 58°28′ NB, 09°16′ WL,

 58°15′ NB, 09°32′ WL,

 58°15′ NB, 09°45′ WL,

 58°30′ NB, 09°45′ WL,

 59°30′ NB, 07°00′ WL,

 59°58′ NB, 07°00′ WL,

b) rand van de Rosemary Bank

 60°00′ NB, 11°00′ WL,

 59°00′ NB, 11°00′ WL,

 59°00′ NB, 09°00′ WL,

 59°30′ NB, 09°00′ WL,

 59°30′ NB, 10°00′ WL,

 60°00′ NB, 10°00′ WL,

 60°00′ NB, 11°00′ WL.

Niet inbegrepen is het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

 59°15′ NB, 10°24′ WL,

 59°10′ NB, 10°22′ WL,

 59°08′ NB, 10°07′ WL,

 59°11′ NB, 09°59′ WL,

 59°15′ NB, 09°58′ WL,

 59°22′ NB, 10°02′ WL,

 59°23′ NB, 10°11′ WL,

 59°20′ NB, 10°19′ WL,

 59°15′ NB, 10°24′ WL.

2.  Bij het binnenvaren of verlaten van de in lid 1 bedoelde gebieden registreert de kapitein van het vissersvaartuig in het logboek op welke dag, welke tijd en welke plaats het vaartuig het gebied binnenvaart of verlaat.

3.  Als een vaartuig in een van de twee in lid 1 bedoelde gebieden de hoeveelheid van 6 ton blauwe leng bereikt:

a) zet het de visserij onmiddellijk stop en verlaat het onmiddellijk het gebied waarin het zich bevindt;

b) mag het beide gebieden pas na aanlanding van zijn vangst weer binnenvaren;

c) mag het geen blauwe leng overboord zetten.

4.  De in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften ( 18 ) bedoelde waarnemers die zijn toegewezen aan vissersvaartuigen die zich in een van de in lid 1 bedoelde gebieden bevinden, verrichten de in lid 4 van dat artikel bedoelde taken, maar meten ook, bij adequate monsters van de gevangen blauwe leng, de lengte van de vis en bepalen het stadium van geslachtsrijpheid van de submonsters. Op basis van het advies van het WTECV stellen de lidstaten gedetailleerde protocollen op voor de bemonstering en voor het collationeren van de resultaten.

5.  Jaarlijks van 15 februari tot en met 15 april is het verboden bodemtrawls, beuglijnen en kieuwnetten te gebruiken in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

 60°58.76′ NB, 27°27.32′ WL,

 60°56.02′ NB, 27°31.16′ WL,

 60°59.76′ NB, 27°43.48′ WL,

 61°03.00′ NB, 27°39.41′ WL,

 60°58.76′ NB, 27°27.32′ WL.

Artikel 29 octies

Maatregelen voor de visserij op roodbaars in de internationale wateren van de ICES-deelgebieden I en II

1.  Het gericht vissen op roodbaars in de internationale wateren van de ICES-deelgebieden I en II is enkel toegestaan jaarlijks van 1 juli tot en met 31 december voor vaartuigen die al eerder hebben gevist op roodbaars in het gereglementeerde NEAFC-gebied, als omschreven in artikel 3, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1236/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot vaststelling van een controle- en handhavingsregeling voor het gebied dat onder het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan valt ( 19 ).

2.  De vaartuigen beperken hun bijvangsten van roodbaars in andere visserijtakken tot maximaal 1 % van de totale aan boord gehouden vangst.

3.  De omrekeningsfactor voor bij deze visserij gevangen roodbaarzen die zijn ontdaan van kop en ingewanden, bedraagt, ook in het geval van Japanse versnijding, 1,70.

4.  In afwijking van artikel 9, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1236/2010 rapporteren de kapiteins van vissersvaartuigen die bij deze visserij betrokken zijn, dagelijks hun vangsten.

5.  Naast het bepaalde in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1236/2010 is een machtiging om op roodbaars te vissen uitsluitend geldig indien de door de vaartuigen verzonden vangstaangiften in overeenstemming zijn met artikel 9, lid 1, van genoemde verordening en worden opgeslagen overeenkomstig artikel 9, lid 3, van die verordening.

6.  De lidstaten zien erop toe dat er aan boord van vaartuigen die hun vlag voeren, wetenschappelijke informatie wordt verzameld door wetenschappelijke waarnemers. De verzamelde informatie dient ten minste representatieve gegevens inzake geslacht, leeftijd en lengte met betrekking tot de samenstelling van de visbestanden per diepte te bevatten. De bevoegde autoriteiten in de lidstaten delen deze informatie aan de ICES mee.

7.  De Commissie stelt de lidstaten in kennis van de datum waarop het secretariaat van de NEAFC de verdragsluitende partijen van de NEAFC heeft meegedeeld dat de totaal toegestane vangst (TAC) volledig is opgebruikt. Vanaf die datum verbieden de lidstaten het gericht vissen op roodbaars door vaartuigen die hun vlag voeren.

Artikel 29 nonies

Maatregelen voor de visserij op roodbaars in de Irminger Zee en aangrenzende wateren

1.  Het is verboden roodbaars te vangen in de internationale wateren van ICES-deelgebied V en in de Uniewateren van de ICES-deelgebieden XII en XIV.

In afwijking van de eerste alinea is het vangen van roodbaars toegestaan van 11 mei tot en met 31 december in het gebied dat worden ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem) („het beschermingsgebied voor roodbaars”):

 64°45′ NB, 28°30′ WL,

 62°50′ NB, 25°45′ WL,

 61°55′ NB, 26°45′ WL,

 61°00′ NB, 26°30′ WL,

 59°00′ NB, 30°00′ WL,

 59°00′ NB, 34°00′ WL,

 61°30′ NB, 34°00′ WL,

 62°50′ NB, 36°00′ WL,

 64°45′ NB, 28°30′ WL.

2.  Niettegenstaande lid 1 mag visserij op roodbaars bij een rechtshandeling van de Unie jaarlijks van 11 mei tot en met 31 december buiten het beschermingsgebied voor roodbaars in de Irminger Zee en aangrenzende wateren worden toegestaan op basis van wetenschappelijk advies en op voorwaarde dat de NEAFC voor het roodbaarsbestand in dat geografische gebied een herstelplan heeft opgesteld. Alleen vaartuigen van de Unie die door hun lidstaat overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1236/2010 naar behoren zijn gemachtigd en bij de Commissie zijn aangemeld, nemen aan de visserij deel.

3.  Het gebruik van sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 100 mm is verboden.

4.  De omrekeningsfactor voor bij deze visserij gevangen roodbaarzen die zijn ontdaan van kop en ingewanden, bedraagt, ook in het geval van Japanse versnijding, 1,70.

5.  De kapitein van een vissersvaartuig dat betrokken is bij de visserij buiten het beschermingsgebied voor roodbaars zendt dagelijks na afsluiting van de visserijactiviteiten van die kalenderdag een vangstaangifte door als bedoeld in artikel 9, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1236/2010. Hierin worden de sinds de laatste mededeling van vangstgegevens aan boord genomen vangsten aangegeven.

6.  Afgezien van het bepaalde in artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1236/2010 is een machtiging om op roodbaars te vissen uitsluitend geldig indien de door de vaartuigen verzonden vangstaangiften in overeenstemming zijn met artikel 9, lid 1, van genoemde verordening en worden opgeslagen overeenkomstig artikel 9, lid 3, van genoemde verordening.

7.  De in lid 6 bedoelde vangstaangiften worden volgens de toepasselijke voorschriften opgesteld.

▼B



TITEL V

BEPERKINGEN TEN AANZIEN VAN BEPAALDE VISSERIJMETHODEN EN AANVERWANTE ACTIVITEITEN

Artikel 30

Beperkingen op het gebruik van gesleept demersaal vistuig

1.  Vaartuigen mogen geen boomkor waarvan de boomlengte, respectievelijk geen boomkorren waarvan de totale boomlengte, dat wil zeggen de som van de lengten van elke boom, groter is dan 24 meter of kan worden verlengd tot meer dan 24 meter, aan boord hebben of gebruiken. De lengte van een boom wordt gemeten tussen de uiterste punten, met inbegrip van alle toebehoren.

▼M12

1 bis.  Lid 1 is niet van toepassing op gebied 9.

▼B

2.  Vaartuigen mogen geen boomkorren met een maaswijdte tussen 32 en 99 mm gebruiken in de volgende geografische zones:

a) de Noordzee ten noorden van een lijn die het volgende traject volgt:

 55o noorderbreedte op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk,

 dan oostwaarts tot 55o noorderbreedte en 5o oosterlengte,

 dan noordwaarts tot 56o noorderbreedte,

 en tenslotte naar 56o noorderbreedte op de westkust van Denemarken;

▼M1

b) ICES-sector V b en ICES-deelgebied VI benoorden 56o noorderbreedte.

▼B

Binnen de onder a) en b) genoemde zones is het verboden boomkorren met een maaswijdte tussen 32 en 99 mm aan boord te hebben, tenzij die zijn opgeborgen overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93.

3.  Vaartuigen mogen binnen de in lid 2, onder a), vermelde geografische zone geen demersale bordentrawls, demersale spannetten of Deense zegennetten met een maaswijdte tussen 80 en 99 mm gebruiken. Binnen deze zone is het verboden demersale bordentrawls, demersale spannetten of Deense zegennetten met een maaswijdte tussen 80 en 99 mm aan boord te hebben, tenzij die zijn opgeborgen overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93.

▼M8

4.  Vaartuigen mogen geen bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten die in contact komen met de bodem van de zee, gebruiken in het gebied dat wordt begrensd door een lijn die de volgende coördinaten verbindt:



59o54' NB

6o55' WL

59o47' NB

6o47' WL

59o37' NB

6o47' WL

59o37' NB

7o39' WL

59o45' NB

7o39' WL

59o54' NB

7o25' WL.

▼M9

5.  Vaartuigen mogen op meer dan 200 m diepte geen kieuwnet, warrelnet of schakelnet gebruiken en mogen geen bodemtrawl of soortgelijke sleepnetten gebruiken die in contact komen met de bodem van de zee, in de gebieden die worden begrensd door een lijn die de volgende coördinaten verbindt:

a) het gebied met de naam „Madeira en Canarische Eilanden”



27°00′ NB

19°00′ WL

26°00′ NB

15°00′ WL

29°00′ NB

13°00′ WL

36°00′ NB

13°00′ WL

36°00′ NB

19°00′ WL

b) het gebied met de naam „Azoren”



36°00′ NB

23°00′ WL

39°00′ NB

23°00′ WL

42°00′ NB

26°00′ WL

42°00′ NB

31°00′ WL

39°00′ NB

34°00′ WL

36°00′ NB

34°00′ WL.

▼B

Artikel 31

Niet-conventionele visserijmethoden

1.  Het is verboden mariene organismen te vangen met gebruikmaking van explosieven, giftige of bedwelmende stoffen, of elektrische stroom.

2.  Het is verboden mariene organismen die zijn gevangen met gebruikmaking van enigerlei projectiel, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden.

▼M12

Artikel 31 bis

Elektrische visserij in de ICES-sectoren IVc en IVb

1.  In afwijking van artikel 31 wordt vissen met de boomkor met elektrische stroom toegestaan in de ICES-sectoren IVc en IVb bezuiden een loxodroom die de onderstaande punten met elkaar verbindt (gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem):

 een punt op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk op 55° NB,

 dan oostwaarts tot 55° NB, 5° OL,

 dan noordwaarts tot 56° NB,

 en ten slotte op een punt op de westkust van Denemarken op 56° NB.

2.  Het vissen met elektrische stroom wordt alleen toegestaan onder de volgende voorwaarden:

a) per lidstaat vist ten hoogste 5 % van de boomkottervloot met de boomkor met elektrische stroom;

b) de maximale elektrische stroom in kW bedraagt voor elke boomkor niet meer dan de lengte in meter van de boomkor vermenigvuldigd met 1,25;

c) het werkelijke voltage tussen de elektroden bedraagt ten hoogste 15 V;

d) het vaartuig is uitgerust met een automatisch computergestuurd beheerssysteem dat de maximale stroom per boom en het werkelijke voltage tussen de elektroden van ten minste de laatste 100 trekken registreert. Niet-bevoegde personen kunnen dit automatische computergestuurde beheerssysteem niet wijzigen;

e) het is verboden om vóór de klossenpees één of meer kietelaars („tickler chains”) te bevestigen.

▼B

Artikel 32

Beperkingen op het gebruik van automatische sorteermachines

1.  Op vissersvaartuigen mogen geen machines aan boord zijn of gebruikt worden waarmee haring, makreel en horsmakreel automatisch naar grootte of geslacht gesorteerd worden.

2.  Dergelijke machines mogen evenwel aan boord zijn en gebruikt worden, op voorwaarde dat:

a) er tegelijkertijd geen gesleept tuig met een maaswijdte van minder dan 70 mm dan wel een of meer ringzegens of soortgelijke visnetten aan boord van het vaartuig zijn of gebruikt worden;

of

b) 

i) de gehele vangst die legaal aan boord mag zijn, in bevroren toestand wordt opgeslagen, de gesorteerde vis onmiddellijk na sortering wordt bevroren en er geen gesorteerde vis overboord wordt gezet, behoudens om te voldoen aan de vereisten van artikel 19,

en

ii) de machines op het vaartuig op een zodanige wijze geïnstalleerd en gesitueerd zijn dat gewaarborgd wordt dat de vis onmiddellijk wordt bevroren en niet meer in zee kan worden teruggezet.

3.  Vaartuigen die in de Oostzee, de Belten of de Øresund mogen vissen, mogen in het Kattegat automatische sorteermachines aan boord hebben mits een speciaal visdocument voor dat doel is afgegeven.

In het speciaal visdocument dient vermeld te zijn voor welke soorten, zones en perioden en onder welke andere voorwaarden de sorteermachines aan boord mogen zijn en gebruikt mogen worden.

▼M12

Artikel 32 bis

Beperkingen op het behandelen en lozen van vangsten voor pelagische vaartuigen

1.  De maximumafstand tussen de staven in de waterafscheider aan boord van pelagische vissersvaartuigen die op makreel, haring en horsmakrelen vissen in het NEAFC-verdragsgebied als omschreven in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1236/2010, is 10 mm.

De staven worden ter plaatse gelast. Als de waterafscheider niet met staven functioneert, maar met gaten, bedraagt de diameter van die gaten ten hoogste 10 mm. De diameter van de gaten in de glijgoten vóór de waterafscheider bedraagt ten hoogste 15 mm.

2.  Het is alle pelagische vaartuigen die actief zijn in het NEAFC-verdragsgebied, verboden vis uit buffertanks of tanks met gekoeld zeewater onder de waterlijn van het vaartuig te lozen.

3.  De door de bevoegde autoriteiten van de vlaglidstaten gecertificeerde plannen van de installaties voor vangstbehandeling en -lozing van pelagische vaartuigen die in het NEAFC-verdragsgebied op makreel, haring en horsmakrelen vissen, en de wijzigingen daarvan moeten door de kapitein van het vaartuig aan de bevoegde visserijautoriteiten van de vlaglidstaat worden toegezonden. De bevoegde autoriteiten van de vlaglidstaat van de vaartuigen controleren regelmatig de juistheid van de voorgelegde plannen. Er moeten te allen tijde kopieën van de plannen aan boord van het vaartuig zijn.

▼M7 —————

▼B

Artikel 34

Beperkingen op de visserij in de twaalfmijlszone rond het Verenigd Koninkrijk en Ierland

1.  Vaartuigen mogen in de zone van twaalf mijl van de kusten van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gemeten vanaf de basislijnen vanwaar de territoriale wateren worden gemeten, geen boomkorren gebruiken.

2.  Vaartuigen van een van de volgende categorieën mogen echter in de in lid 1 bedoelde zone met boomkorren vissen:

a) vaartuigen die vóór 1 januari 1987 in bedrijf zijn genomen en waarvan het motorvermogen niet meer dan 221 kW bedraagt en, in geval van een afgestelde motor, vóór de afstelling, niet meer dan 300 kW bedroeg;

b) vaartuigen die na 31 december 1986 in bedrijf zijn genomen, waarvan de motor niet is afgesteld en het motorvermogen niet meer dan 221 kW bedraagt, en waarvan de lengte over alles niet meer dan 24 meter bedraagt;

c) vaartuigen waarvan de motor na 31 december 1986 is vervangen door een motor die niet is afgesteld en waarvan het vermogen niet meer dan 221 kW bedraagt.

3.  In afwijking van lid 2 is het verboden gebruik te maken van een boomkor, respectievelijk van boomkorren, waarvan de boomlengte, respectievelijk de totale boomlengte, dat wil zeggen de som van de lengten van elke boom, meer dan negen meter bedraagt of tot meer dan negen meter kan worden verlengd, behalve wanneer vistuig met een maaswijdte tussen 16 en 31 mm wordt gebruikt. De lengte van een boom wordt gemeten tussen de uiterste punten, met inbegrip van alle toebehoren.

4.  Vissersvaartuigen die niet voldoen aan de in de leden 2 en 3 vastgestelde criteria mogen de in deze leden vermelde visserijactiviteiten niet uitoefenen.

5.  Voor vaartuigen die geen boomkorren mogen gebruiken, is het verboden dergelijke netten in de zone genoemd in dit artikel aan boord te hebben, tenzij zij zijn opgeborgen overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93.

6.  De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 48.

▼M12

Artikel 34 bis

Technische instandhoudingsmaatregelen in de Ierse Zee

1.  Van 14 februari tot en met 30 april is het verboden bodemtrawls, zegennetten of soortgelijke sleepnetten, kieuwnetten, schakelnetten, warnetten of soortgelijke staande netten of vistuig met haken te gebruiken in het gedeelte van ICES-sector VIIa dat wordt begrensd door:

 de oostkust van Ierland en de oostkust van Noord-Ierland, en

 rechte lijnen die achtereenvolgens de punten met de volgende geografische coördinaten met elkaar verbinden:

 

 een punt op de oostkust van het schiereiland Ards in Noord-Ierland op 54°30′ NB,

 54°30′ NB, 04°50′ WL,

 53°15′ NB, 04°50′ WL,

 een punt op de oostkust van Ierland op 53°15′ NB.

2.  In afwijking van lid 1 is in het gebied en de periode die in dat lid zijn bepaald:

a) het gebruik van bodemtrawls toegestaan, op voorwaarde dat geen ander type vistuig aan boord is en dat die netten:

 behoren tot de maaswijdteklassen van 70-79 mm of 80-99 mm,

 tot slechts één van de toegestane maaswijdteklassen behoren,

 op geen enkele plaats in het net een afzonderlijke maas bevatten waarvan de wijdte groter is dan 300 mm, en

 alleen worden uitgezet in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

 

 53°30′ NB, 05°30′ WL,

 53°30′ NB, 05°20′ WL,

 54°20′ NB, 04°50′ WL,

 54°30′ NB, 05°10′ WL,

 54°30′ NB, 05°20′ WL,

 54°00′ NB, 05°50′ WL,

 54°00′ NB, 06°10′ WL,

 53°45′ NB, 06°10′ WL,

 53°45′ NB, 05°30′ WL,

 53°30′ NB, 05°30′ WL;

b) het gebruik van bodemtrawls, zegennetten of soortgelijke sleepnetten die met een scheidingspaneel of sorteerrooster zijn uitgerust, toegestaan op voorwaarde dat geen ander type vistuig aan boord is en dat die netten:

 in overeenstemming zijn met de onder a) gestelde voorwaarden,

 als er een scheidingspaneel is, zijn vervaardigd volgens de technische details van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 254/2002 van de Raad van 12 februari 2002 tot vaststelling van maatregelen voor 2002 voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Ierse Zee (ICES-sector VIIa) ( 20 ), en

 indien er sorteerroosters zijn, die in overeenstemming zijn met bijlage XIV bis, punten 2 tot en met 5, van deze verordening;

c) het gebruik van bodemtrawls, zegennetten of soortgelijke sleepnetten met een scheidingspaneel of een sorteerrooster ook toegestaan in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

 53°45′ NB, 06°00′ WL,

 53°45′ NB, 05°30′ WL,

 53°30′ NB, 05°30′ WL,

 53°30′ NB, 06°00′ WL,

 53°45′ NB, 06°00′ WL.

Artikel 34 ter

Gebruik van kieuwnetten in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk en in de ICES-deelgebieden VIII, IX, X en XII ten oosten van 27° WL

1.  Het is vaartuigen van de Unie niet toegestaan in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk, de ICES-deelgebieden VIII, IX en X en ICES-deelgebied XII ten oosten van 27° WL geankerde kieuwnetten, warnetten en schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 meter bedraagt.

2.  In afwijking van lid 1 is het gebruik toegestaan van:

a) kieuwnetten met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 120 mm en kleiner dan 150 mm in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk en ICES-deelgebied XII ten oosten van 27° WL, of met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 100 mm en kleiner dan 130 mm in de ICES-sectoren VIIIa, VIIIb en VIIId en ICES-deelgebied X, of met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 80 mm en kleiner dan 110 mm in ICES-sector VIIIc en ICES-deelgebied IX op voorwaarde dat:

 zij worden uitgezet in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 meter bedraagt,

 zij niet meer dan 100 mazen diep zijn en een verdelingsverhouding van ten minste 0,5 hebben,

 zij voorzien zijn van vlotters of soortgelijke drijfvoorzieningen,

 zij elk een lengte van ten hoogste 5 zeemijl hebben, en dat de totale lengte van alle op enig moment uitgezette netten ten hoogste 25 km per vaartuig bedraagt,

 de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt;

b) warnetten met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 250 mm, op voorwaarde dat:

 zij worden uitgezet in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 meter bedraagt,

 zij niet meer dan 15 mazen diep zijn en een verdelingsverhouding van ten minste 0,33 hebben,

 zij niet voorzien zijn van vlotters of soortgelijke drijfvoorzieningen,

 zij elk een lengte van ten hoogste 10 km hebben en dat de totale lengte van alle op enig moment uitgezette netten ten hoogste 100 km per vaartuig bedraagt,

 de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt;

c) kieuwnetten met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 100 mm en kleiner dan 130 mm in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk en ICES-deelgebied XII ten oosten van 27° WL, op voorwaarde dat:

 zij worden uitgezet in wateren waar de kaartdiepte meer dan 200 en minder dan 600 meter bedraagt,

 zij niet meer dan 100 mazen diep zijn en een verdelingsverhouding van ten minste 0,5 hebben,

 zij voorzien zijn van vlotters of soortgelijke drijfvoorzieningen,

 zij elk een lengte van ten hoogste 4 zeemijl hebben en dat de totale lengte van alle op enig moment uitgezette netten ten hoogste 20 km per vaartuig bedraagt,

 de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt,

 de aan boord gehouden vangst in gewicht ten minste voor 85 % uit heek bestaat,

 het aantal vaartuigen dat aan de visserij deelneemt, niet hoger is dan het in 2008 opgetekende aantal,

 de kapitein van het vaartuig dat aan de visserij deelneemt, vóór het verlaten van de haven in het logboek de hoeveelheid en de totale lengte van het tuig aan boord van het vaartuig vermeldt. Bij ten minste 15 % van de afvaarten vindt inspectie plaats,

 zoals bevestigd in het logboek van de Unie voor die reis bij het aanlanden, de kapitein van het vaartuig ten minste 90 % van de hoeveelheid tuig aan boord heeft, en

 de hoeveelheid van alle gevangen soorten van meer dan 50 kg, inclusief alle teruggegooide hoeveelheden van meer dan 50 kg, zijn vermeld in het logboek van de Unie;

d) warnetten in ICES-deelgebied IX met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 220 mm, op voorwaarde dat:

 zij worden uitgezet in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 meter bedraagt,

 zij niet meer dan 30 mazen diep zijn en een verdelingsverhouding van ten minste 0,44 hebben,

 zij niet voorzien zijn van vlotters of soortgelijke drijfvoorzieningen,

 zij elk een lengte van ten hoogste 5 km hebben en dat de totale lengte van alle op enig moment uitgezette netten ten hoogste 20 km per vaartuig bedraagt,

 de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt.

3.  Deze afwijking geldt evenwel niet in het gereglementeerde NEAFC-gebied.

4.  Aan alle vaartuigen die in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk en de ICES-deelgebieden VIII, IX en X en ICES-deelgebied XII ten oosten van 27° WL op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 200 meter bedraagt, geankerde kieuwnetten, warnetten of schakelnetten uitzetten, wordt een speciale vismachtiging overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 verstrekt.

5.  Vaartuigen mogen op enig moment slechts één van de in lid 2, onder a), b) of d), vermelde vistuigen aan boord hebben. Vaartuigen mogen netten aan boord hebben waarvan de totale lengte 20 % meer bedraagt dan de maximale lengte van de netten die op eender welk moment mogen worden uitgezet.

6.  De kapitein van een vaartuig dat beschikt over een vismachtiging als bedoeld in lid 4, noteert in het logboek het aantal en de lengte van de vistuigen die het vaartuig vóór het verlaten van de haven en bij het terugkeren in de haven aan boord heeft, en verantwoordt elk verschil tussen de twee waarden.

7.  De bevoegde autoriteiten hebben het recht onbeheerd op zee achtergelaten vistuig in de ICES-sectoren IIIa, IVa, Vb, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk, de ICES-deelgebieden VIII, IX en X en ICES-deelgebied XII ten oosten van 27° WL te verwijderen in de volgende gevallen:

a) het tuig is niet naar behoren gemerkt;

b) uit de merken op de boei of de VMS-gegevens blijkt dat de eigenaar ervan gedurende meer dan 120 uur niet meer op een afstand van minder dan 100 zeemijl van het tuig is geweest;

c) het tuig is uitgezet in wateren waarvan de kaartdiepte groter is dan toegestaan;

d) het tuig heeft een illegale maaswijdte.

8.  De kapitein van een vaartuig dat beschikt over een vismachtiging als bedoeld in lid 4, noteert gedurende elke visreis de volgende gegevens in het logboek:

 de maaswijdte van het uitgezette net,

 de nominale lengte van het net,

 het aantal netten per uitzetting,

 het totale aantal uitzettingen,

 de positie van elke uitzetting,

 de diepte van elke uitzetting,

 de uitzettijd per uitzetting,

 een kwantificering van verloren gegaan vistuig, de laatste bekende positie daarvan en de datum van het verlies.

9.  Vaartuigen die vissen met een vismachtiging als bedoeld in lid 4, mogen slechts aanlanden in de havens die krachtens artikel 7 van Verordening (EG) nr. 2347/2002 door de lidstaten zijn aangewezen.

10.  De hoeveelheid haaien aan boord van vaartuigen die vissen met het in lid 2, onder b) en d), beschreven vistuig, mag niet meer bedragen dan 5 % levend gewicht van de totale hoeveelheid aan boord gehouden mariene organismen.

11.  De Commissie kan, na overleg met het WTECV, besluiten door middel van uitvoeringshandelingen bepaalde visserijtakken van een lidstaat in ICES-deelgebieden VIII, IX en X, van de toepassing van de leden 1 tot en met 9 vrij te stellen op voorwaarde dat uit de door de lidstaten verstrekte gegevens blijkt dat het niveau van bijvangst en teruggooi van haaien zeer laag is.

Artikel 34 quater

Voorwaarden voor de in de Golf van Biskaje toegestane visserij met bepaalde soorten gesleept vistuig

1.  In afwijking van artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 494/2002 van de Commissie van 19 maart 2002 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van het heekbestand in de ICES-deelgebieden III, IV, V, VI en VII en in de ICES-sectoren VIIIa, b, d, e ( 21 ) mag in het in artikel 5, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 494/2002 omschreven gebied worden gevist met sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijk vistuig, met uitzondering van boomkorren, met een maaswijdte van 70-99 mm als het vistuig is voorzien van een paneel met vierkante mazen overeenkomstig bijlage XIV ter.

2.  Bij het vissen in de ICES-sectoren VIIIa en VIIIb mag gebruik worden gemaakt van een selectief rooster, met toebehoren, vóór de kuil en/of een paneel met vierkante mazen met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 60 mm in het onderste deel van de tunnel vóór de kuil. Artikel 4, lid 1, artikel 6 en artikel 9, lid 1, van de onderhavige verordening alsook artikel 3, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 494/2002 zijn niet van toepassing op het gedeelte van de trawl waarin deze selectieve voorzieningen zijn aangebracht.

Artikel 34 quinquies

Maatregelen ter bescherming van kwetsbare diepzeehabitats in het gereglementeerde NEAFC-gebied

1.  De visserij met bodemtrawls en met staand vistuig, met inbegrip van geankerde kieuwnetten en grondbeugen, is verboden in de gebieden die worden ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

een deel van de Reykjanes Ridge:

 55°04.5327′ NB, 36°49.0135′ WL,

 55°05.4804′ NB, 35°58.9784′ WL,

 54°58.9914′ NB, 34°41.3634′ WL,

 54°41.1841′ NB, 34°00.0514′ WL,

 54°00′ NB, 34°00′ WL,

 53°54.6406′ NB, 34°49.9842′ WL,

 53°58.9668′ NB, 36°39.1260′ WL,

 55°04.5327′ NB, 36°49.0135′ WL;

het noordelijke deel van de Mid-Atlantische rug:

 59°45′ NB, 33°30′ WL,

 57°30′ NB, 27°30′ WL,

 56°45′ NB, 28°30′ WL,

 59°15′ NB, 34°30′ WL,

 59°45′ NB, 33°30′ WL;

het centrale deel van de Mid-Atlantische rug (breukzone Charlie-Gibbs en subpolaire frontale regio):

 53°30′ NB, 38°00′ WL,

 53°30′ NB, 36°49′ WL,

 55°04.5327′ NB, 36°49′ WL,

 54°58.9914′ NB, 34°41.3634′ WL,

 54°41.1841′ NB, 34°00′ WL,

 53°30′ NB, 30°00′ WL,

 51°30′ NB, 28°00′ WL,

 49°00′ NB, 26°30′ WL,

 49°00′ NB, 30°30′ WL,

 51°30′ NB, 32°00′ WL,

 51°30′ NB, 38°00′ WL,

 53°30′ NB, 38°00′ WL;

het zuidelijke deel van de Mid-Atlantische rug:

 44°30′ NB, 30°30′ WL,

 44°30′ NB, 27°00′ WL,

 43°15′ NB, 27°15′ WL,

 43°15′ NB, 31°00′ WL,

 44°30′ NB, 30°30′ WL;

de Altair Seamounts:

 45°00′ NB, 34°35′ WL,

 45°00′ NB, 33°45′ WL,

 44°25′ NB, 33°45′ WL,

 44°25′ NB, 34°35′ WL,

 45°00′ NB, 34°35′ WL;

de Antialtair Seamounts:

 43°45′ NB, 22°50′ WL,

 43°45′ NB, 22°05′ WL,

 43°25′ NB, 22°05′ WL,

 43°25′ NB, 22°50′ WL,

 43°45′ NB, 22°50′ WL;

de Hatton Bank:

 59°26′ NB, 14°30′ WL,

 59°12′ NB, 15°08′ WL,

 59°01′ NB, 17°00′ WL,

 58°50′ NB, 17°38′ WL,

 58°30′ NB, 17°52′ WL,

 58°30′ NB, 18°22′ WL,

 58°03′ NB, 18°22′ WL,

 58°03′ NB, 17°30′ WL,

 57°55′ NB, 17°30′ WL,

 57°45′ NB, 19°15′ WL,

 58°11.15′ NB, 18°57.51′ WL,

 58°11.57′ NB, 19°11.97′ WL,

 58°27.75′ NB, 19°11.65′ WL,

 58°39.09′ NB, 19°14.28′ WL,

 58°38.11′ NB, 19°01.29′ WL,

 58°53.14′ NB, 18°43.54′ WL,

 59°00.29′ NB, 18°01.31′ WL,

 59°08.01′ NB, 17°49.31′ WL,

 59°08.75′ NB, 18°01.47′ WL,

 59°15.16′ NB, 18°01.56′ WL,

 59°24.17′ NB, 17°31.22′ WL,

 59°21.77′ NB, 17°15.36′ WL,

 59°26.91′ NB, 17°01.66′ WL,

 59°42.69′ NB, 16°45.96′ WL,

 59°20.97′ NB, 15°44.75′ WL,

 59°21′ NB, 15°40′ WL,

 59°26′ NB, 14°30′ WL;

het noordwestelijke deel van Rockall:

 57°00′ NB, 14°53′ WL,

 57°37′ NB, 14°42′ WL,

 57°55′ NB, 14°24′ WL,

 58°15′ NB, 13°50′ WL,

 57°57′ NB, 13°09′ WL,

 57°50′ NB, 13°14′ WL,

 57°57′ NB, 13°45′ WL,

 57°49′ NB, 14°06′ WL,

 57°29′ NB, 14°19′ WL,

 57°22′ NB, 14°19′ WL,

 57°00′ NB, 14°34′ WL,

 56°56′ NB, 14°36′ WL,

 56°56′ NB, 14°51′ WL,

 57°00′ NB, 14°53′ WL;

het zuidwestelijke deel van Rockall (Empress of Britain Bank):

 56°24′ NB, 15°37′ WL,

 56°21′ NB, 14°58′ WL,

 56°04′ NB, 15°10′ WL,

 55°51′ NB, 15°37′ WL,

 56°10′ NB, 15°52′ WL,

 56°24′ NB, 15°37′ WL;

de Logachev Mound:

 55°17′ NB, 16°10′ WL,

 55°34′ NB, 15°07′ WL,

 55°50′ NB, 15°15′ WL,

 55°33′ NB, 16°16′ WL,

 55°17′ NB, 16°10′ WL;

de West Rockall Mound:

 57°20′ NB, 16°30′ WL,

 57°05′ NB, 15°58′ WL,

 56°21′ NB, 17°17′ WL,

 56°40′ NB, 17°50′ WL,

 57°20′ NB, 16°30′ WL.

2.  Wanneer tijdens visserijactiviteiten in nieuwe en bestaande bodemvisserijgebieden in het gereglementeerde NEAFC-gebied de hoeveelheid levend koraal of levende sponzen per uitzetting meer dan 60 kg levend koraal en/of 800 kg levende sponzen bedraagt, brengt het vaartuig zijn vlagstaat daarvan op de hoogte, staakt het het vissen en verwijdert het zich ten minste 2 zeemijl van de positie die volgens de beschikbare gegevens het dichtst is gelegen bij de exacte locatie waar deze vangst is gedaan.

Artikel 34 sexies

Maatregelen ter bescherming van kwetsbare diepzeehabitats in de ICES-sectoren VIIc, VIIj en VIIk

1.  De visserij met bodemtrawls en met staand vistuig, met inbegrip van geankerde kieuwnetten en grondbeugen, is verboden in de gebieden die worden ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem):

Belgica Mound Province:

 51°29.4′ NB, 11°51.6′ WL,

 51°32.4′ NB, 11°41.4′ WL,

 51°15.6′ NB, 11°33.0′ WL,

 51°13.8′ NB, 11°44.4′ WL,

 51°29.4′ NB, 11°51.6′ WL;

Hovland Mound Province:

 52°16.2′ NB, 13°12.6′ WL,

 52°24.0′ NB, 12°58.2′ WL,

 52°16.8′ NB, 12°54.0′ WL,

 52°16.8′ NB, 12°29.4′ WL,

 52°04.2′ NB, 12°29.4′ WL,

 52°04.2′ NB, 12°52.8′ WL,

 52°09.0′ NB, 12°56.4′ WL,

 52°09.0′ NB, 13°10.8′ WL,

 52°16.2′ NB, 13°12.6′ WL;

het noordwestelijke deel van de Porcupine Bank — Gebied I:

 53°30.6′ NB, 14°32.4′ WL,

 53°35.4′ NB, 14°27.6′ WL,

 53°40.8′ NB, 14°15.6′ WL,

 53°34.2′ NB, 14°11.4′ WL,

 53°31.8′ NB, 14°14.4′ WL,

 53°24.0′ NB, 14°28.8′ WL,

 53°30.6′ NB, 14°32.4′ WL;

het noordwestelijke deel van de Porcupine Bank — Gebied II:

 53°43.2′ NB, 14°10.8′ WL,

 53°51.6′ NB, 13°53.4′ WL,

 53°45.6′ NB, 13°49.8′ WL,

 53°36.6′ NB, 14°07.2′ WL,

 53°43.2′ NB, 14°10.8′ WL;

het zuidwestelijke deel van de Porcupine Bank:

 51°54.6′ NB, 15°07.2′ WL,

 51°54.6′ NB, 14°55.2′ WL,

 51°42.0′ NB, 14°55.2′ WL,

 51°42.0′ NB, 15°10.2′ WL,

 51°49.2′ NB, 15°06.0′ WL,

 51°54.6′ NB, 15°07.2′ WL.

2.  Alle pelagische vaartuigen die vissen in de in lid 1 van dit artikel vermelde gebieden voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats, worden opgenomen in een lijst van toegestane vaartuigen en beschikken over een vismachtiging overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009. Vaartuigen die op de lijst van toegestane vaartuigen voorkomen, mogen uitsluitend pelagisch vistuig aan boord hebben.

3.  Pelagische vaartuigen die van plan zijn te vissen in een in lid 1 van dit artikel vermeld gebied voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats, melden hun voornemen om in dat gebied binnen te varen, vier uur tevoren bij het Ierse visserijcontrolecentrum, als omschreven in artikel 4, lid 15, van Verordening (EG) nr. 1224/2009. Tegelijkertijd moeten zij de aan boord gehouden hoeveelheden vis aangeven.

4.  Pelagische vaartuigen die vissen in een in lid 1 vermeld gebied voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats, beschikken, wanneer zij zich in een dergelijk gebied bevinden, over een operationeel, volledig functionerend, veilig satellietvolgsysteem voor vaartuigen (VMS) dat volledig beantwoordt aan de toepasselijke voorschriften.

5.  Pelagische vaartuigen die in een in lid 1 vermeld gebied voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats vissen, verzenden elk uur VMS-meldingen.

6.  Pelagische vaartuigen die hun visserijactiviteit in een in lid 1 vermeld gebied voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats hebben beëindigd, stellen het Ierse visserijcontrolecentrum in kennis van hun vertrek uit het gebied. Tegelijkertijd geven zij aan welke hoeveelheden vis zij aan boord houden.

7.  Visserij op pelagische soorten in een in lid 1 vermeld gebied voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats is uitsluitend toegestaan indien er aan boord enkel netten met een maaswijdte van 16-31 mm of 32-54 mm aanwezig zijn, of indien enkel met dergelijke netten wordt gevist.

Artikel 34 septies

Maatregelen ter bescherming van een kwetsbaar diepzeehabitat in ICES-sector VIIIc

1.  De visserij met bodemtrawls en met staand vistuig, met inbegrip van geankerde kieuwnetten en grondbeugen, is verboden in het gebied dat wordt ingesloten door de loxodromen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden (gemeten volgens het WGS84-systeem):

El Cachucho:

 44°12′ NB, 05°16′ WL,

 44°12′ NB, 04°26′ WL,

 43°53′ NB, 04°26′ WL,

 43°53′ NB, 05°16′ WL,

 44°12′ NB, 05°16′ WL.

2.  In afwijking van het in lid 1 ingestelde verbod, kunnen vaartuigen die in 2006, 2007 en 2008 met grondbeugen gericht op gaffelkabeljauw hebben gevist, van hun visserijautoriteiten overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 een vismachtiging verkrijgen om die visserij verder te kunnen blijven uitoefenen in het gebied ten zuiden van 44°00.00′ NB. Alle vaartuigen die deze vismachtiging hebben verkregen, gebruiken, ongeacht hun lengte over alles, bij het vissen in het in lid 1 genoemde gebied een operationeel, volledig functionerend, veilig VMS, dat volledig beantwoordt aan de toepasselijke voorschriften.

▼M13

Artikel 34 nonies

Beperkingen op de visserij in de 24-mijlszone rond Mayotte

Het is vaartuigen verboden in de zone van 24 mijl gemeten vanaf de basislijnen vanwaar de territoriale wateren worden gemeten, van de kusten van Mayotte, als ultraperiferio regio in de zin van artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, ten aanzien van scholen van tonijn en aanverwante soorten ringzegens te gebruiken.

▼B



TITEL VI

SPECIFIEKE BEPALINGEN VOOR HET SKAGERRAK EN HET KATTEGAT

Artikel 35

In afwijking van artikel 19, lid 1, mogen in het Skagerrak of het Kattegat gevangen ondermaatse mariene organismen aan boord worden gehouden of worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden, mits daarbij een maximum van 10 % van het levend gewicht van het totaal van de aan boord gehouden vangsten niet wordt overschreden.

Artikel 36

Zalm en zeeforel mogen niet aan boord worden gehouden, noch worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, opgeslagen, verkocht, uitgestald of te koop aangeboden, maar moeten onmiddellijk in zee worden teruggezet als zij gevangen zijn in delen van het Skagerrak en het Kattegat buiten vier mijl van de basislijnen van de lidstaten.

Artikel 37

1.  In de wateren van het Skagerrak en het Kattegat binnen drie mijl van de basislijnen mogen van 1 juli tot en met 15 september geen sleepnetten met een maaswijdte van minder dan 32 mm worden gebruikt.

2.  In deze periode mag echter in de in lid 1 bedoelde wateren met sleepnetten worden gevist op:

 Noorse garnaal (Pandalus borealis), met netten met een minimummaaswijdte van 30 mm;

 puitaal (Zoarces viviparus), grondels (Gobiidae) of schorpioenvissen (Cottus ssp.) voor gebruik als aas, met netten van elke maaswijdte.

▼M12 —————

▼B

Artikel 39

In het Kattegat mag niet met boomkorren worden gevist.

Artikel 40

Gedurende de perioden en binnen de zones die worden genoemd in de artikelen 37, 38 en 39 en waarin geen sleepnetten of boomkorren mogen worden gebruikt, is het verboden dergelijke netten aan boord te hebben, tenzij zij zijn opgeborgen overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2847/93.

▼M7 —————

▼B



TITEL VII

TECHNISCHE BEPALINGEN

Artikel 42

Bewerkingen

1.  Aan boord van vissersvaartuigen mag geen fysische of chemische verwerking van vis tot vismeel, visolie of dergelijke producten plaatsvinden; ook mogen er geen visvangsten voor dergelijke doeleinden worden overgeladen. Dit verbod is niet van toepassing op de verwerking of het overladen van afval.

2.  Lid 1 is evenwel niet van toepassing op de productie van surimi en visvezels aan boord van vissersvaartuigen.

Artikel 43

Wetenschappelijk onderzoek

1.  Deze verordening is niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de betrokken lidstaat of lidstaten en waarvan de Commissie en de lidstaat of lidstaten in de wateren waarvan het onderzoek plaatsvindt, tevoren in kennis zijn gesteld.

2.  Mariene organismen die voor de in lid 1 genoemde doeleinden gevangen zijn, mogen worden verkocht, opgeslagen, uitgestald of te koop aangeboden, op voorwaarde dat:

 zij voldoen aan de normen van bijlage XII en de handelsnormen die zijn vastgesteld uit hoofde van artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 3759/92 van de Raad van 17 december 1992 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur ( 22 ); of

 zij rechtstreeks worden verkocht voor andere doeleinden dan menselijke consumptie.

Artikel 44

Kunstmatig uitzetten en overbrengen

1.  Deze verordening is niet van toepassing op visserijactiviteiten die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van het kunstmatig uitzetten of overbrengen van mariene organismen met toestemming en onder gezag van de betrokken lidstaat of lidstaten. Wanneer mariene organismen kunstmatig worden uitgezet in of overgebracht naar de wateren van een andere lidstaat of andere lidstaten, dienen de Commissie en alle betrokken lidstaten daarvan tevoren in kennis te worden gesteld.

2.  Mariene organismen die voor de in lid 1 genoemde doeleinden gevangen zijn en vervolgens levend zijn teruggezet in zee, mogen worden verkocht, opgeslagen, uitgestald of te koop aangeboden, mits zij voldoen aan de handelsnormen die zijn vastgesteld uit hoofde van artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 3759/92.



TITEL VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 45

1.  Indien de instandhouding van bestanden van mariene organismen onmiddellijk optreden vergt, kan de Commissie volgens de in artikel 48 bedoelde procedure in aanvulling op of in afwijking van deze verordening alle nodige maatregelen nemen.

2.  Wanneer de instandhouding van bepaalde soorten of bepaalde visgronden ernstig wordt bedreigd en elk uitstel moeilijk te herstellen schade zou meebrengen, kan de lidstaat voor de wateren onder zijn jurisdictie niet-discriminerende instandhoudingsmaatregelen nemen.

3.  Zodra de in lid 2 bedoelde maatregelen zijn genomen, worden zij met een toelichting ter kennis gebracht van de Commissie en de andere lidstaten.

Binnen tien werkdagen na de ontvangst van deze kennisgeving bevestigt de Commissie deze maatregelen of eist zij de annulering of wijziging ervan. Het besluit van de Commissie wordt onmiddellijk ter kennis van de lidstaten gebracht.

Elke lidstaat kan binnen tien werkdagen na de ontvangst van deze kennisgeving het door de Commissie genomen besluit aan de Raad voorleggen.

De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid binnen een maand een andersluidend besluit nemen.

Artikel 46

▼M5

1.  De lidstaten kunnen maatregelen vaststellen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden:

a) wanneer het gaat om strikt lokale visbestanden die slechts voor de betrokken lidstaat van belang zijn; of

b) in de vorm van voorwaarden of voorschriften ter beperking van de vangsten via technische maatregelen:

i) die een aanvulling vormen op de communautaire visserijwetgeving, of

ii) die verder gaan dan de minimumeisen die in de genoemde wetgeving zijn vastgesteld,

een en ander op voorwaarde dat die maatregelen uitsluitend van toepassing zijn op vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren en in de Gemeenschap zijn geregistreerd, of, voor niet door vissersvaartuigen uitgeoefende visserij, op in de betrokken lidstaat gevestigde personen.

▼B

2.  De Commissie wordt van ieder voornemen tot invoering of wijziging van nationale technische maatregelen tijdig genoeg in kennis gesteld om haar opmerkingen te kunnen maken.

Op een daartoe strekkend en binnen een maand na deze kennisgeving in te dienen verzoek van de Commissie wordt de inwerkingtreding van de voorgenomen maatregelen door de betrokken lidstaat opgeschort tot drie maanden na de datum van kennisgeving, teneinde de Commissie in staat te stellen te bepalen of deze maatregelen in overeenstemming zijn met lid 1.

Wanneer de Commissie, in een besluit dat zij aan alle lidstaten meedeelt, constateert dat een voorgenomen maatregel niet in overeenstemming is met lid 1, kan de betrokken lidstaat die maatregel alleen in werking doen treden als hierin de nodige wijzigingen zijn aangebracht.

De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie onverwijld in kennis van de vastgestelde maatregelen, in voorkomend geval nadat de nodige wijzigingen zijn aangebracht.

3.  De lidstaten verstrekken de Commissie op haar verzoek alle gegevens die nodig zijn om te beoordelen of hun nationale technische maatregelen in overeenstemming zijn met lid 1.

4.  Op initiatief van de Commissie of op verzoek van een lidstaat kan over de vraag of een door een lidstaat toegepaste nationale technische maatregel in overeenstemming is met lid 1, volgens de in artikel 48 bedoelde procedure een besluit worden genomen. In geval van een dergelijk besluit is het bepaalde in lid 2, derde en vierde alinea, van overeenkomstige toepassing.

5.  De maatregelen met betrekking tot de strandvisserij worden door de betrokken lidstaat louter ter informatie aan de Commissie meegedeeld.

▼M12 —————

▼B

Artikel 48

Volgens de procedure van artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 kunnen bepalingen ter uitvoering van deze verordening worden vastgesteld. Deze bepalingen kunnen onder meer omvatten:

 technische voorschriften voor het bepalen van de twijndikte;

 technische voorschriften voor het bepalen van de maaswijdte;

 voorschriften voor het nemen van monsters;

 lijsten en technische beschrijvingen van voorzieningen die aan de netten mogen worden aangebracht;

 technische voorschriften voor het meten van het motorvermogen;

 technische voorschriften voor netgedeeltes met vierkante mazen;

 technische voorschriften voor netmateriaal;

 wijzigingen op de regels voor het gebruik van combinaties van maaswijdten.

Artikel 49

De volgende artikelen, leden en bijlagen van Verordening (EG) nr. 894/97 worden met ingang van 1 januari 2000 ingetrokken:

 de artikelen 1 tot en met 10;

 de artikelen 12 tot en met 17;

 de bijlagen I tot en met VII.

Verwijzingen naar de genoemde verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening, volgens de concordantietabel in bijlage XV.

De wetenschappelijke benamingen van de mariene organismen die in de onderhavige verordening worden genoemd, staan in bijlage XIV.

Artikel 50

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is met ingang van 1 januari 2000 van toepassing, met uitzondering van artikel 32, lid 3 en artikel 47, die van toepassing zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

GESLEEPT VISTUIG: Gebieden 1 en 2 met uitzondering van het Skagerrak en het Kattegat



Maaswijdten, doelsoorten en vereiste vangstpercentages die van toepassing zijn bij het gebruik van één enkele maaswijdte

Doelsoorten

Maaswijdte (mm)

< 16

16-31

32-54

55-69

70-79

80-99

≥ 100

Minimumpercentage doelsoorten

95

90/60 (3) (5)

60

30

90/60 (4)

90

35

30

70

Geen

Zandspiering (Ammodytidae) (1)

 

×

×

 
 

×

 

×

×

×

×

Zandspiering (Ammodytidae) (2)

 
 

×

 
 

×

 

×

×

×

×

Kever (Trisopterus esmarkii)

 
 

×

 
 

×

 

×

×

×

×

Spiering (Atherina spp. en Osmerus spp.)

 
 

×

 
 

×

 

×

×

×

×

Dwergbolk (Trisopterus minutus)

 
 

×

 
 

×

 

×

×

×

×

Zilverkabeljauw (Gadus argenteus)

 
 

×

 
 

×

 

×

×

×

×

Bandvis (Cepolidae)

 
 

×

 
 

×

 

×

×

×

×

Sprot (Sprattus sprattus)

 
 

×

 
 

×

 

×

×

×

×

Paling (Anguilla anguilla)

 
 

×

 
 

×

 

×

×

×

×

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

 
 

×

 
 

×

 

×

×

×

×

Blauwe wijting (Micromesistius poutassou)

 
 

×

 
 

×

 

×

×

×

×

Zilvervis (Argentinidae)

 
 

×

 
 

×

 

×

×

×

×

Sardine (Sardina pilchardus)

 
 

×

 
 

×

 

×

×

×

×

Garnalen (Pandalus montagui, Crangon spp., Palaemon spp.)

 
 
 

×

×

×

 

×

×

×

×

Makreel (Scomber spp.)

Ø

 
 
 
 

×

×

×

×

×

×

horsmakreel (Trachurus spp.)

 
 
 
 
 

×

 

×

×

×

×

Haring (Clupea harengus)

 
 
 
 
 

×

 

×

×

×

×

Pelagische koppotigen (Loliginidae, Ommastrephidae)

Ø

 
 
 
 

×

 

×

×

×

×

Geep (Belone spp.)

Ø

 
 
 
 

×

 

×

×

×

×

Steenbolk (Trisopterus luscus)

Ø

 
 
 
 

×

 

×

×

×

×

Garnalen (Pandalus spp., Parapenaeus longirostris)

Ø

 
 
 

×

 
 

×

×

×

×

Congeraal (Conger conger)

Øÿ

 
 
 
 
 
 

×

×

×

×

Pieterman (Trachinidae)

Øÿ

 
 
 
 
 
 

×

×

×

×

Poon (Triglidae)

ÿ

 
 
 
 
 
 

×

×

×

×

Octopus (Octopus vulgaris)

Øÿ

 
 
 
 
 
 

×

×

×

×

Galathekrab (Galatheidae)

Øÿ

 
 
 
 
 
 

×

×

×

×

Langoestine (Nephrops norvegicus)

Øÿ

 
 
 
 
 
 

×

×

×

×

Tong (Solea vulgaris)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Schol (Pleuronectes platessa)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Heek (Merluccius merluccius)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Schartong (Lepidorhombus spp.)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Wijting (Merlangius merlangus)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Griet (Scophthalmus rhombus)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Schar (Limanda limanda)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Inktvis (Sepia officinalis)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Bot (Platichthys flesus)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Tongschar (Microstomus kitt)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Hondshaai (Scyliorhinidae spp.)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Witje (Glyptocephalus cynoglossus)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Zonnevis (Zeus faber)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Wijde mantel (Chlamys opercularis)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Bonte mantel (Chlamys varia)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Mul (Mullidae)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Dunlipharder (Mugilidae)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Grenadier (Nezumia spp., Trachyrhynchus spp., Malacocephalus spp.)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Haarstaart (Trichiuridae)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Zeeduivel (Lophiidae)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Rog (Rajidae)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Zeebrasem (Sparidae)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

Tarbot (Psetta maxima)

Øÿ

 
 
 
 
 
 
 
 

×

×

▼M11

Evervis (Caproidae)

 
 
 
 
 

×

 
 
 
 
 

▼B

Alle andere mariene organismen

 
 
 
 
 
 
 
 
 
 

×

(1)   In de Noordzee van 1 maart tot en met 31 oktober, en in de rest van de gebieden 1 en 2, met uitzondering van het Skagerrak en het Kattegat, het hele jaar door.

(2)   In de Noordzee, van 1 november tot en met de laatste dag van februari.

(3)   De vangst die aan boord wordt gehouden dient als volgt samengesteld te zijn:

— ten minste 90 % wordt gevormd door een combinatie van twee of meerd doelsoorten, of

— ten minste 60 % wordt gevormd door één van de doelsoorten, terwijl hoogstens 5 % bestaat uit een willekeurige combinatie van kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis, en hoogstens 15 % uit een willekeurige combinatie van de met het Ø-symbool gemerkte soorten.

(4)   De vangst die aan boord wordt gehouden dient als volgt samengesteld te zijn:

— ten minste 90 % wordt gevormd door een combinatie van twee of meerd doelsoorten, of

— ten minste 60 % wordt gevormd door één van de doelsoorten, terwijl hoogstens 5 % bestaat uit een willekeurige combinatie van kabeljauw, schelvis en zwarte koolvis, en hoogstens 15 % uit een willekeurige combinatie van de met het ÿ-symbool gemerkte soorten.

(5)   Bepalingen betreffende beperkingen van der hoeveelheden haring die aan boord gehouden mogen worden wanneer zij zijn gevangen met netten met een maaswijdte tussen 16 en 31 mm zijn opgenomen in de communautaire wetgeving houdende vaststelling van de totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden en de voorwaarden waaronder zij mogen worden gevangen.




BIJLAGE II

GESLEEPT VISTUIG: Gebied 3, met uitzondering van ICES-sector IXa oostelijk van 7o23′48″ westerlengte



Maaswijdten, doelsoorten en vereiste vangstpercentages die van toepassing zijn bij het gebruik van één enkele maaswijdte

Doelsoorten

Maaswijdte (mm)

16-31

32-54

55-59

60-69

≥ 70

Minimumpercentage doelsoorten

50 %

90 %

90 %

90 %

30 %

70 %

70 %

Geen

Zandspiering (Ammodytidae)

 

×

 

×

 

×

×

×

Kever (Trisopterus esmarkii)

 

×

 

×

 

×

×

×

Sprot (Sprattus sprattus)

 

×

 

×

 

×

×

×

Paling (Anguilla anguilla)

 

×

 

×

 

×

×

×

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

 

×

 

×

 

×

×

×

Spiering (Atherina spp. and Osmerus spp.)

 

×

 

×

 

×

×

×

Dwergbolk (Trisopterus minutus)

 

×

 

×

 

×

×

×

Zilverkabeljauw (Gadus argenteus)

 

×

 

×

 

×

×

×

Bandvis (Cepolidae)

 

×

 

×

 

×

×

×

Sardine (Sardina pilchardus)

 

×

 

×

 

×

×

×

Fluwelen zwemkrab (Polybius henslowi)

×

 
 

×

 

×

×

×

Garnalen (Pandalus montagui, Crangon spp., Palaemon spp.)

×

 

×

×

×

×

×

×

Makreel (Scomber spp.)

 
 
 

×

 

×

×

×

Horsmakreel (Trachurus spp.)

 
 
 

×

 

×

×

×

Haring (Clupea harengus)

 
 
 

×

 

×

×

×

Blauwe wijting (Micromesistius poutassou)

 
 
 

×

 

×

×

×

Zilvervis (Argentinidae)

 
 
 

×

 

×

×

×

Pelagische koppotigen (Loliginidae, Ommastrephidae)

 
 
 

×

 

×

×

×

Geep (Belone spp.)

 
 
 

×

 

×

×

×

Steenbolk (Trisopterus spp.)

 
 
 

×

 

×

×

×

Franse tong (Dicologoglossa cuneata)

 
 
 

×

 

×

×

×

Garnalen (Pandalus spp.)

 
 

×

 

×

×

×

×

Brasem (Bramidae, Berycidae)

 
 
 
 
 

×

×

×

Congeraal (Conger conger)

 
 
 
 
 

×

×

×

Zeebrasem (Spiridae, behalve Spondyliosoma cantharus)

 
 
 
 
 

×

×

×

Roodbaars (Scorpaenidae)

 
 
 
 
 

×

×

×

Tong (Microchirus azevia, Microchirus variegatus)

 
 
 
 
 

×

×

×

Gaffelkabeljauw (Phycis spp.)

 
 
 
 
 

×

×

×

Pieterman (Trachinidae)

 
 
 
 
 

×

×

×

Poon (Triglidae)

 
 
 
 
 

×

×

×

Pikarel (Centracanthidae)

 
 
 
 
 

×

×

×

Octopus (Octopus vulgaris, Eledone cirrosa)

 
 
 
 
 

×

×

×

Lipvis (Labridae)

 
 
 
 
 

×

×

×

Garnalen (Aristeus antennatus, Aristaeomorpha foliacea, Parapenaeus longirostris)

 
 
 
 

×

 

×

×

Inktvis (Sepia officinalis)

 
 
 
 
 
 

×

×

Grenadier (Malacocephalus spp., Nezumia spp., Trachyrhynchus spp.)

 
 
 
 
 
 

×

×

Hondshaai (Scyliorhinidae)

 
 
 
 
 
 

×

×

Atlantische kabeljauw (Mora moro)

 
 
 
 
 
 

×

×

Galathekrab (Galatheidae)

 
 
 
 
 
 

×

×

Zonnevis (Zeus faber)

 
 
 
 
 
 

×

×

Mul (Mullidae)

 
 
 
 
 
 

×

×

▼M11

Evervis (Caproidae)

 
 
 

×

 
 
 
 

▼B

Alle andere mariene organismen

 
 
 
 
 
 
 

×




BIJLAGE III

GESLEEPT VISTUIG: ICES-sector IXa ten oosten van 7o23′48″ westerlengte



Maaswijdten, doelsoorten en vereiste vangstpercentages die van toepassing zijn bij het gebruik van één enkele maaswijdte

Doelsoorten

Maaswijdte (mm)

40-54

≥ 55

Minimumpercentage doelsoorten

60 % (1)

Geen

Harder (Mugilidae)

×

×

Zeebrasem (Sparidae)

×

×

Mul (Mullidae)

×

×

Poon (Triglidae)

×

×

Pieterman (Trachinidae)

×

×

Lipvis (Labridae)

×

×

Gaffelkabeljauw (Phycis spp.)

×

×

Franse tong (Dicologoglossa cuneata)

×

×

Citharus linguatula

×

×

Congeraal (Conger conger)

×

×

Bidsprinkhaankreeft (Squilla mantis)

×

×

Garnalen (Parapenaeus longirostris, Pandalus spp.)

×

×

Pelagische koppotigen (Ommastrephidae, Loliginidae, Alloteuthis spp.)

×

×

Octopus (Octopus vulgaris)

×

×

Inktvis (Sepia spp.)

×

×

Makreel (Scomber spp.)

×

×

Horsmakreel (Trachurus spp.)

×

×

Blauwe wijting (Micromesistius poutassou)

×

×

Paling (Anguilla anguilla)

×

×

Spiering (Atherina spp., Osmerus spp.)

×

×

Geep (Belone spp.)

×

×

Alle andere mariene organismen

 

×

(1)   De aan boord gehouden hoeveelheden bestaande uit een combinatie van de andere in bijlage XII vermelde soorten mogen niet meer bedragen dan 10 gewichtsprocenten van de totale vangst die aan boord wordt gehouden.

▼M1




BIJLAGE IV

▼M12

GESLEEPT VISTUIG: Skagerrak en Kattegat



Maaswijdteklasse, doelsoorten en vereiste vangstpercentages die gelden bij het gebruik van één maaswijdteklasse

Soort

Maaswijdteklasse (mm)

< 16

16-31

32-69

35-69

70-89 (5)

≥ 90

Minimumpercentage van de doelsoort

50 % (6)

50 % (6)

20 % (6)

50 % (6)

20 % (6)

20 % (7)

30 % (8)

geen

Zandspieringen (Ammodytidae(3)

X

X

X

X

X

X

X

X

Zandspieringen (Ammodytidae(4)

 

X

 

X

X

X

X

X

Kever (Trisopterus esmarkii)

 

X

 

X

X

X

X

X

Blauwe wijting (Micromesistius poutassou)

 

X

 

X

X

X

X

X

Grote pieterman (Trachinus draco(1)

 

X

 

X

X

X

X

X

Weekdieren (uitgezonderd Sepia) (1)

 

X

 

X

X

X

X

X

Geep (Belone belone(1)

 

X

 

X

X

X

X

X

Grauwe poon (Eutrigla gurnardus(1)

 

X

 

X

X

X

X

X

Zilversmelten (Argentina spp.)

 
 
 

X

X

X

X

X

Sprot (Sprattus sprattus)

 

X

 

X

X

X

X

X

Europese paling of aal (Anguilla Anguilla)

 
 

X

X

X

X

X

X

Garnaal/roodsprietgarnaal (Crangon spp., Palaemon adspersus(1)

 
 

X

X

X

X

X

X

Makreel (Scomber spp.)

 
 
 

X

 
 

X

X

Horsmakrelen (Trachurus spp.)

 
 
 

X

 
 

X

X

Haring (Clupea harengus)

 
 
 

X

 
 

X

X

Noorse garnaal (Pandalus borealis)

 
 
 
 
 

X

X

X

Garnaal/roodsprietgarnaal (Crangon spp., Palaemon adspersus(2)

 
 
 
 

X

 

X

X

Wijting (Merlangius merlangus)

 
 
 
 
 
 

X

X

Langoustine (Nephrops norvegicus)

 
 
 
 
 
 

X

X

Alle andere mariene organismen

 
 
 
 
 
 
 

X

(1)   Alleen binnen vier mijl vanaf de basislijnen.

(2)   Buiten vier mijl vanaf de basislijnen.

(3)   Van 1 maart tot en met 31 oktober in het Skagerrak en van 1 maart tot en met 31 juli in het Kattegat.

(4)   Van 1 november tot en met de laatste dag van februari in het Skagerrak en van 1 augustus tot en met de laatste dag van februari in het Kattegat.

(5)   Bij toepassing van deze maaswijdteklasse is de kuil vervaardigd uit vierkant gemaasde panelen en voorzien van een sorteerrooster overeenkomstig bijlage XIV bis bij deze verordening.

(6)   Het aandeel van de soorten kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tong, tarbot, griet, bot, makreel, schartong, wijting, schar, koolvis, langoustine en kreeft in de aan boord gehouden vangst mag in totaal ten hoogste 10 % bedragen.

(7)   Het aandeel van de soorten kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tong, tarbot, griet, bot, haring, makreel, schartong, schar, koolvis, langoustine en kreeft in de aan boord gehouden vangst mag in totaal ten hoogste 50 % bedragen.

(8)   Het aandeel van de soorten kabeljauw, schelvis, heek, schol, witje, tongschar, tong, tarbot, griet, bot, schartong, wijting, schar, koolvis en kreeft in de aan boord gehouden vangst mag in totaal ten hoogste 60 % bedragen.

▼B




BIJLAGE V

GESLEEPT VISTUIG: Gebieden 4, 5 en 6



A.  Gebieden 4 en 5

Soorten

Maaswijdte (mm)

20-39

40-64

≥ 65

Minimumpercentage doelsoorten

50 %

80 %

Geen

Bokvis (Boops boops)

*

*

*

Sardine (Sardina pilchardus)

*

*

*

Makreel (Scomber spp.)

 

*

*

Horsmakreel (Trachurus spp.)

 

*

*

Alle andere mariene organismen

 
 

*



B.  Gebied 6

Soorten

Maaswijdte (mm)

45-50

≥ 100

Minimumpercentage doelsoorten

30 %

Geen

Garnalen (Penaeus subtilis, Penaeus brasiliensis, Xiphopenaeus kroyeri)

*

*

Alle andere mariene organismen

 

*

▼M6




BIJLAGE VI



STAAND VISTUIG: Gebieden 1 en 2

Soort

Maaswijdte

10-30 mm

50-70 mm

90-99 mm

100-119 mm

120-219 mm

≥ 220 mm

Sardine (Sardina pilchardus)

*

*

*

*

*

*

Paling (Anguilla anguilla)

*

*

*

*

*

*

Sprot (Sprattus sprattus)

*

*

*

*

*

*

Horsmakreel (Trachurus spp.)

 

*

*

*

*

*

Haring (Clupea harengus)

 

*

*

*

*

*

Makreel (Scomber spp.)

 

*

*

*

*

*

Mul (Mullidae)

 

*

*

*

*

*

Geep (Belone spp.)

 

*

*

*

*

*

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

 
 

*

*

*

*

Dunlipharder (Mugilidae)

 
 

*

*

*

*

Hondshaai (Scyliorhinus canicula)

 
 

*

*

*

*

Schar (Limanda limanda)

 
 

(1)

*

*

*

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

 
 
 

*

*

*

Wijting (Merlangius merlangus) (2)

 
 

(1)

*

*

*

Bot (Platichthys flesus)

 
 

(1)

*

*

*

Tong (Solea vulgaris)

 
 

(1)

*

*

*

Schol (Pleuronectes platessa)

 
 
 

*

*

*

Inktvis (Sepia officinalis)

 
 
 

*

*

*

Kabeljauw (Gadus morhua)

 
 
 
 

*

*

Witte koolvis (Pollachius pollachius) (3)

 
 
 
 

*

*

Leng (Molva molva)

 
 
 
 

*

*

Zwarte koolvis (Pollachius virens)

 
 
 
 

*

*

Heek (Merluccius merluccius) (3)

 
 
 
 

*

*

Doornhaai (Squalus acanthias)

 
 
 
 

*

*

Kathaai (Scyliorhinus stellaris)

 
 
 
 

*

*

Schartong (Lepidorhombus spp.)

 
 
 
 

*

*

Snotdolf (Cyclopterus lumpus)

 
 
 
 

*

*

Alle andere mariene organismen

 
 
 
 
 

(4)

(1)   Alleen van toepassing in de deelsectoren ICES VIId en IIIa en in de Noordzee.

(2)   De minimummaaswijdte in ICES-sector VIIe bedraagt 90 mm.

(3)   De minimummaaswijdte in de ICES-sectoren VIId en VIIe bedraagt 110 mm.

(4)   Voor de vangsten van zeeduivel (Lophius spp.) in de ICES-deelgebieden VI en VII waarvan een hoeveelheid aan boord wordt gehouden die groter is dan 30 % van de totale vangst aan boord uit de betrokken gebieden, moet een minimummaaswijdte van ten minste 250 mm worden gebruikt.

▼B




BIJLAGE VII

STAAND VISTUIG: Gebied 3



MaaswijdteSoort

< 40 mm

40-49 mm

50-59 mm

60-79 mm

80-99 mm

≥ 100 mm

Sardine (Sardina pilchardus)

×

×

×

×

×

×

Garnalen (Palaemon spp.)

×

×

×

×

×

×

Regenbooglipvis (Coris juris)

×

×

×

×

×

×

Bokvis (Boops boops)

×

×

×

×

×

×

Garnalen (Penaeus spp.)

 

×

×

×

×

×

Bidsprinkhaankreeft (Squilla mantis)

 

×

×

×

×

×

Mul (Mullidae)

 

×

×

×

×

×

Franse tong (Dicologoglossa cuneata)

 

×

×

×

×

×

Lipvis (Labridae)

 

×

×

×

×

×

Horsmakreel (Trachurus spp.)

 
 

×

×

×

×

Makreel (Scomber spp.)

 
 

×

×

×

×

Steenbolk (Trisopterus luscus)

 
 

×

×

×

×

Inktvis (Sepia officinalis)

 
 

×

×

×

×

Poon (Triglidae)

 
 

×

×

×

×

Zeebrasem (Sparidae)

 
 
 

×

×

×

Roodbaars (Scorpaenidae)

 
 
 

×

×

×

Ogentong (Microchirus azevia) (3)

 
 
 

×

×

×

Noordse rode inktvis (Ommatostrephidae)

 
 
 

×

×

×

Congeraal (Conger conger)

 
 
 

×

×

×

Gaffelkabeljauw (Phycis spp.)

 
 
 

×

×

×

Griet (Scophtalmus rhombus)

 
 
 

×

×

×

Pieterman (Trachinidae)

 
 
 

×

×

×

Pikarel (Centracanthidae)

 
 
 

×

×

×

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

 
 
 
 

×

×

Wijting (Merlangius merlangus)

 
 
 
 

×

×

Tarbot (Psetta maxima)

 
 
 
 

×

×

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

 
 
 
 

×

×

Bot (Pleuronectidae)

 
 
 
 

×

×

Tong (Solea vulgaris) (1)

 
 
 
 
 

×

Heek (Merluccius merluccius) (1)

 
 
 
 
 

×

Alle andere mariene organismen (2)

 
 
 
 
 

×

(1)   In de ICES-sectoren VIIIc en IX bedraagt de minimummaaswijdte 60 mm. Met ingang van 31 december 1999 bedraagt de minimummaaswijdte evenwel 80-99 mm.

(2)   Voor de vangsten van zeeduivel (Lophius spp.) waarvan een hoger percentage aan boord wordt gehouden dan 30 % van de totale vangst aan boord, moet een minimummaaswijdte van ten minste 220 mm worden gebruikt.

(3)   Voetnoot van de vertaler: Microchirus azevia = Joodse tong. Ogentong = Microchirus ocellatus (Engels: „eyed sole”).




BIJLAGE VIII

Toegestane combinaties van maaswijdten voor de gebieden 1 en 2 met uitzondering van het Skagerrak en het Kattegat



Millimeter

< 16 + 16-31

16-31 + 32-54

16-31 + 70-79

16-31 + 80-99

16-31 + ≥ 100

32-54 + 70-79

32-54 + 80-99

32-54 + ≥ 100

70-79 + 80-99

70-79 + ≥ 100

80-99 + ≥ 100




BIJLAGE IX

Toegestane combinaties van maaswijdten voor gebied 3, met uitzondering van ICES-sector IXa ten oosten van 7o 23′ 48″ westerlengte



Millimeter

16-31 + 32-54

16-31 + ≥ 70

32-54 + ≥ 70

55-59 + ≥ 70

▼M1

60-69 + ≥ 70

▼M2




BIJLAGE X

A.   VOORWAARDEN VOOR HET GEBRUIK VAN COMBINATIES VAN MAASWIJDTEN IN DE GEBIEDEN 1 EN 2, MET UITZONDERING VAN HET SKAGERRAK EN HET KATTEGAT

▼M6

1.   Combinatie van maaswijdten: 16 tot 31 mm + ≥ 100 mm

De aan boord gehouden vangst moet voor minstens 20 % bestaan uit garnaal van de soorten Pandalus montagui, Crangon spp. en Palaemon spp., ongeacht in welke verhouding.

▼M2

2.   Maaswijdtecombinatie: 32-54 mm + > =100 mm

De aan boord gehouden of aangevoerde vangst moet voor minstens 20 % bestaan uit garnaal van de soorten Crangon spp., Pandalus spp., Palaemon spp., Parapenaeus longirostris, ongeacht in welke verhouding;

of

de aan boord gehouden of aangevoerde vangst moet voor minstens 50 % bestaan uit mariene organismen die in bijlage I zijn vermeld als doelsoorten voor de maaswijdten van 32-54 mm, met uitzondering van garnaal (Crangon spp., Pandalus spp., Palaemon spp., Parapenaeus longirostris), en voor niet meer dan 15 % uit soorten die in bijlage I zijn vermeld met „ÿ”, ongeacht in welke verhouding.

3.   Maaswijdtecombinatie: 70-79 mm + > =100 mm

De aan boord gehouden of aangevoerde vangst moet voor minstens 10 % bestaan uit mariene organismen die in bijlage I zijn vermeld als doelsoorten voor de maaswijdten van 70-79 mm, ongeacht in welke verhouding.

▼M6

4.   Combinatie van maaswijdten: 80 tot 99 mm + ≥ 100 mm

De aan boord gehouden vangst moet voor minstens 45 % bestaan uit mariene organismen die in bijlage I zijn vermeld als doelsoorten voor de maaswijdten van 80-99 mm, ongeacht in welke verhouding.

▼M2

B.   VOORWAARDEN VOOR HET GEBRUIK VAN COMBINATIES VAN MAASWIJDTEN IN HET SKAGERRAK EN HET KATTEGAT

Maaswijdtecombinatie < = 89 mm + > =90 mm

De aan boord gehouden of aangevoerde vangst moet voor minstens 10 % bestaan uit mariene organismen die in bijlage IV zijn vermeld als doelsoorten voor de maaswijdten van 70-89 mm, ongeacht in welke verhouding.




BIJLAGE XI

A.   VOORWAARDEN VOOR HET GEBRUIK VAN COMBINATIES VAN MAASWIJDTEN IN GEBIED 3, MET UITZONDERING VAN ICES-SECTOR IX A TEN OOSTEN VAN 7o23′48″WL

1.   Maaswijdtecombinatie: 16-31 mm + > = 70 mm

De aan boord gehouden of aangevoerde vangst moet voor minstens 40 % bestaan uit garnaal (Pandalus montagui, Crangon spp. en Palaemon spp.) en fluwelen zwemkrab, ongeacht in welke verhouding;

of

de aan boord gehouden of aangevoerde vangst moet voor minstens 70 % bestaan uit mariene organismen die in bijlage II zijn vermeld als doelsoort voor de maaswijdten van 16-31 mm, met uitzondering van garnaal (Pandalus montagui, Crangon spp. en Palaemon spp.) en fluwelen zwemkrab, ongeacht in welke verhouding.

2.   Maaswijdtecombinatie: 32-54 mm + > = 70 mm

De aan boord gehouden of aangevoerde vangst moet voor minstens 70 % bestaan uit mariene organismen die in bijlage II zijn vermeld als doelsoort voor de maaswijdten van 32-54 mm, met uitzondering van garnaal (Pandalus spp., Crangon spp. en Palaemon spp.), ongeacht in welke verhouding.

3.   Maaswijdtecombinatie: 55-59 mm + > = 70 mm

De aan boord gehouden of aangevoerde vangst moet voor minstens 20 % bestaan uit garnaal (Pandalus spp., Crangon spp., Palaemon spp., Aristeus antennatus, Aristaeomorpha foliacea, Parapenaeus longirostris), ongeacht in welke verhouding;

of

de aan boord gehouden of aangevoerde vangst moet voor minstens 60 % bestaan uit mariene organismen die in bijlage II zijn vermeld als doelsoort voor de maaswijdten van 55-59 mm, met uitzondering van garnaal (Pandalus spp., Crangon spp., Palaemon spp., Aristeus antennatus, Aristaeomorpha foliacea, Parapenaeus longirostris), ongeacht in welke verhouding.

4.   Maaswijdtecombinatie: 60-69 mm + > = 70 mm

De aan boord gehouden of aangevoerde vangst moet voor minstens 60 % bestaan uit mariene organismen die in bijlage II zijn vermeld als doelsoort voor de maaswijdten van 60-69 mm, ongeacht in welke verhouding.

B.   VOORWAARDEN VOOR HET GEBRUIK VAN COMBINATIES VAN MAASWIJDTEN IN ICES-SECTOR IX A TEN OOSTEN VAN 7o23′48″WL

Maaswijdtecombinatie 40-54 mm + > = 55 mm

De aan boord gehouden of aangevoerde vangst moet voor minstens 50 % bestaan uit mariene organismen die in bijlage III zijn vermeld als doelsoort voor de maaswijdten van 40-54 mm, ongeacht in welke verhouding.

▼B




BIJLAGE XII

MINIMUMMATEN



Soort

Minimummaat

Gebieden 1 tot en met 5 met uitzondering van Skagerrak/Kattegat

Skagerrak/Kattegat

Kabeljauw (Gadus morhua)

35 cm

30 cm

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

30 cm

27 cm

Zwarte koolvis (Pollachius virens)

35 cm

30 cm

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

30 cm

Heek (Merluccius merluccius)

27 cm

30 cm

Schartong (Lepidorhombus spp.)

20 cm

25 cm

Tong (Solea spp.)

24 cm

24 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

►M6  27 cm ◄

27 cm

Wijting (Merlangius merlangus)

27 cm

23 cm

Leng (Molva molva)

63 cm

Blauwe leng (Molva dipterygia)

70 cm

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

36 cm

Langoestine (Nephrops norvegicus) (2)

Langoestinestaarten

 

130 (40) mm (2)

►M1  Makreel (Scomber spp.) ◄

 

20 cm (3)

Haring (Clupea harengus)

20 cm

18 cm

►M1  Horsmakreel (Trachurus spp.) ◄

15 cm ►M6   (5)  ◄

15 cm

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm

Zeekreeft (Homarus gammarus)

85 mm (4)

220 (78) mm (2)

Spinkrab (Maia squinado)

120 mm

Wijde mantel (Chlamys spp.)

40 mm

Getraliede tapijtschelp (Ruditapes decussatus)

40 mm

►M5  Tapijtschelp (Venerupis pullastra) ◄

►M5  38 mm ◄

▼M12

Japanse tapijtschelp (Venerupis philippinarum)

35 mm

 

▼B

Venusschelp (Venus verrucosa) (1)

40 mm

▼M5

Amerikaanse venusschelp (Callista chione)

6 cm

 

Messchede (Ensis spp.)

10 cm

 

▼B

►M6  Stevige strandschelp (Spisula solida) ◄

25 mm

 

Zaagje (Donax spp.)

25 mm

 

Wulk (Buccinum undatum)

45 mm

▼M12

Octopus (Octopus vulgaris)

Het hele gebied, met uitzondering van de wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van gebied 5: 750 gram

De wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van gebied 5: 450 gram (gestript)

 

▼M7 —————

▼B

Langoest (Palinurus spp.)

►M6  95 mm ◄

 

▼M5

Navallon-schelpen (Pharus legumen)

65 mm

 

Roze diepzeegarnalen (Parapenaeus longirostris)

22 mm (lengte van de schaal)

 

▼B



Soort

Minimummaat, gebieden 1-5 met uitzondering van Skagerrak/Kattegat

Langoestine (Nephrops norvegicus)

Gehele zone, met uitzondering van gebied 3 en ICES-sectoren VIa en VIIa: totale lengte 85 mm, schaallengte 25 mm

ICES-sectoren VIa en VIIa, gebied 3: totale lengte 70 mm, schaallengte 20 mm

Langoestinestaarten

Gehele zone, met uitzondering van gebied 3 en ICES-sectoren VIa en VIIa: 46 mm

ICES-sectoren VIa en VIIa, gebied 3: 37 mm

►M1  Makreel (Scomber spp.) ◄

Gehele zone, met uitzondering van Noordzee: 20 cm

Noordzee: 30 cm

▼M12

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

Gehele zone, met uitzondering van ICES-sector IXa ten oosten van 7° 23′ 48″ westerlengte: 12 cm of 90 vissen per kilo

ICES-sector IXa ten oosten van 7° 23′ 48″ westerlengte: 10 cm

▼B

Noordzeekrab (Cancer pagarus)

Gebieden 1 en 2 benoorden 56o noorderbreedte: 140 mm

Gebied 2 bezuiden 56o noorderbreedte met uitzondering van ICES-sectoren VIId, e en f en ICES-sectoren IVb en c: 130 mm

▼M6

ICES-sectoren IV b en c bezuiden 56o noorderbreedte: 130 mm, met uitzondering van een gebied begrensd door een punt op de Engelse kust 53o 28′ 22″ noorderbreedte en 0o 09′ 24″ oosterlengte, een rechte lijn die dit punt verbindt met 53o 28′ 22″ noorderbreedte en 0o 22′ 24″ oosterlengte, de zesmijlsgrens van het Verenigd Koninkrijk en een rechte lijn tussen een punt op 51o 54′ 06″ noorderbreedte en 1o 30′ 30″ oosterlengte, met een punt op de Engelse kust op 51o 55′ 48″ noorderbreedte en 1o 17′ 00″ oosterlengte, waar de minimummaat bij aanlanding 115 mm bedraagt

▼B

ICES-sectoren VIId, e en f: 140 mm

Gebied 3: 130 mm

Sint-Jacobsschelp (Pecten maximus)

Gehele zone, met uitzondering van ICES-sector VIIa benoorden 52o30′ en VIId: 100 mm

ICES-sector VIIa benoorden 52o30′N en ICES-sector VIId: 110 mm

(1)   Voetnoot van de vertaler: volgens bijlage XIV luidt de Latijnse benaming van de Amerikaanse venusschelp „Mercenaria mercenaria” (Engels: „hard clam”).

(2)   Totale lengte (lengte van de schaal).

(3)   30 cm voor industriële doeleinden.

(4)   Met ingang van 1 januari 2002 is een schaallengte van 87 mm van toepassing.

(5)   Voor horsmakreel (Trachurus picturatus) die wordt gevangen in de wateren bij de Azoren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Portugal vallen, geldt geen minimummaat.

▼M12




BIJLAGE XII bis



Minimummaten voor gebied 9

Soort

Minimummaat: gebied 9

Tarbot (Psetta maxima)

45 cm

▼B




BIJLAGE XIII

BEPALING VAN DE AFMETING VAN MARIENE ORGANISMEN

1.

Elke vis wordt, zoals figuur 1 laat zien, gemeten van de punt van de snuit tot het uiteinde van de staartvin.

2.

Langoestines worden, zoals figuur 2 laat zien, gemeten:

 in de lengte van het kopborststuk, evenwijdig aan de middellijn, vanaf de achterkant van een oogkas tot aan de verste rand van het kopborststuk, en/of

 in de totale lengte, vanaf de punt van het rostrum tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen), en/of

 bij losse staarten van langoestines, vanaf de voorkant van het eerste aanwezige segment van de staart tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen). De staart wordt plat gemeten, zonder deze uit te rekken, en op de rugzijde.

3.

Zeekreeften ►M6  ————— ◄ uit de gebieden 1 tot en met 5 met uitzondering van Skagerrak/Kattegat worden, zoals figuur 3 laat zien, gemeten in de lengte van het kopborststuk, evenwijdig aan de middellijn vanaf de achterkant van een oogkas tot aan de verste rand van het kopborststuk.

4.

Zeekreeften uit het Skagerrak of het Kattegat worden, zoals figuur 3 laat zien, gemeten:

 in de lengte van de schaal, evenwijdig aan de middellijn, vanaf de achterkant van een oogkas tot aan de verste rand van het kopborststuk, en/of

 in de totale lengte, vanaf de punt van het rostrum tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen).

▼M1

5.

a) Spinkrabben worden gemeten in de lengterichting van de schaal, over de middellijn, beginnend aan de rand van de schaal tussen de punten van het rostrum tot de achterrand van de schaal (zie figuur 4A).

b) Noordzeekrabben worden gemeten over de maximumbreedte van de schaal, haaks op de middellijn over voor- en achterkant van de schaal (zie figuur 4B).

▼B

6.

Tweekleppige weekdieren worden, zoals figuur 5 laat zien, gemeten over de grootste afmeting van de schelp.

7.

Wulken worden zoals figuur 6 laat zien, gemeten in de lengte van de schelp.

▼M6

8.

Langoesten worden, zoals figuur 7 laat zien, gemeten in de lengte van het kopborststuk vanaf de punt van het rostrum tot aan het midden van de verste rand van het kopborststuk.

▼B

image

Figuur 1

image

Figuur 2

image

Figuur 3

a) Lengte van het kopborststuk

b) Totale lengte

▼M1

image

Figuur 4A

▼B

image

Figuur 4B

image

Figuur 5

image

Figuur 6

▼M6

image

Figuur 7

▼B




BIJLAGE XIV

GANGBARE EN WETENSCHAPPELIJKE NAMEN



NEDERLANDSE NAAM

WETENSCHAPPELIJKE NAAM

Amerikaanse venusschelp

Mercenaria mercenaria

Ansjovis

Engraulis encrasicolus

Atlantische kabeljauw

Mora moro

Bandvis

Cepolidae

Bidsprinkhaankreeft

Squilla mantis

Blauwe leng

Molva dipterygia

Blauwe wijting

Micromesistius poutassou

Bokvis

Boops boops

Bonte mantel

Chlamys varia

Bot

Platichthys flesus

Brasem

Bramidae, Berycidae

Buikpotige weekdieren

Gastropoda

Citharus linguatula

Citharus linguatula

Congeraal

Conger conger

Doornhaai

Squalus acanthias spp.

Dunlipharder

Mugilidae

Dwergbolk

Trisopterus minutus

Fluwelen zwemkrab

Polybius henslowi

Franse tong

Dicologoglossa cuneata

Gaffelkabeljauw

Phycis spp.

Galathekrab

Galatheidae

Garnalen

Aristaeomorpha foliacea, Aristaeus antennatus, Palaemon spp., Pandalus spp., Parapenaeus longirostris, Penaeus spp.

Geelvintonijn

Thunnus albacares

Geep

Belone spp.

Gestreepte tonijn

Katsuwonus pelamis

Gestreepte tong

Microchirus variegatus

Getraliede tapijtschelp

Ruditapes decussatus

Gewone tonijn

Thunnus thynnus

Grauwe poon

Eutrigla gurnardus

Grenadier

Malacocephalus spp., Nezumia spp., Trachyrhynchus spp.

Griet

Scophthalmus rhombus

Grootoogtonijn

Thunnus obesus

Haarstaart

Trichiuridae

Haring

Clupea harengus

Heek

Merluccius merluccius

Hondshaai

Scyliorhinidae

Horsmakreel

Trachurus spp.

Inktvis

Sepia officinalis, Sepia spp.

Japanse tapijtschelp

Ruditapes philipinarum

Kabeljauw

Gadus morhua

Kever

Trisopterus esmarkii

Langoest

Palinurus spp.

Langoestine

Nephrops norvegicus

Leng

Molva molva

Lipvis

Labridae

Makreel

Scomber spp., Scomber scombrus

Messchede

Ensis spp., Pharus legumen

Mul

Mullidae

Noordzeegarnaal

Crangon spp.

Noordzeekrab

Cancer pagurus

Noorse garnaal

Pandalus borealis

Octopus

Octopus vulgaris, Eledone cirrosa

Ogentong

Microchirus ocellatus

Oostzeegarnaal

Palaemon adspersus

Paling

Anguilla anguilla

Pelagische koppotigen

Loliginidae, Ommastrephidae, Alloteuthis spp.

Pieterman

Trachinidae

Pikarel

Centracanthidae

Poon

Triglidae

Prikvis

Petromyzonidae

Regenbooglipvis

Coris juris

Ringsprietgarnalen

Pandalus montagui

Rog

Rajidae

Roodbaars

Scorpaenidae

Sardine (1)

Sardina pilchardus

Schar

Limanda limanda

Schartong

Lepidorhombus spp.

Schelvis

Melanogrammus aeglefinus

Schol

Pleuronectidae, Pleuronectes platessa

Slijmprik

Myxinidae

Snotdolf

Cyclopterus lumpus

Spiering

Atherina spp., Osmerus spp.

Spinkrab

Maia squinado

Sprot

Sprattus sprattus

Sint-Jacobsschelp

Pecten maximus

Steenbolk (2)

Trisopterus luscus

Stevige strandschelp

Spisula solidissima

Tapijtschelp

Venerupis pullastra

Tarbot

Psetta maxima

Tong

Solea solea/vulgaris

Tongschar

Microstomus kitt

Tonijn

Auxis spp., Euthynnus spp., Katsuwonus spp., Thunnus spp.

Tweekleppige weekdieren

Bivalvia

Venusschelp (3)

Venus verrucosa

Wijde mantel

Chlamys opercularis

Wijting

Merlangius merlangus

Witje

Glyptocephalus cynoglossus

Witte koolvis

Pollachius pollachius

Wulk

Buccinum undatum

Zaagje

Donax spp.

Zalm

Salmo salar

Zalmachtigen

Salmonidae

Zandspiering

Ammodytidae

Zeebaars

Dicentrarchus labrax

Zeebrasem

Sparidae

Zeeduivel

Lophiidae

Zeeforel

Salmo trutta

Zeekreeft

Homarus gammarus

Zilverkabeljauw

Gadus argenteus

Zilvervis

Argentinidae

Zonnevis

Zeus faber

Zwaardvis

Xiphias gladius

Zwarte koolvis

Pollachius virens

▼M12

Evervis

Capros aper

Gaffelkabeljauw

Phycis blennoides

Gouden sardinelle

Sardinella aurita

Roodbaars

Sebastes spp.

(1)   Correspondeert op de Engelse lijst zowel met „Pilchard” als met „Sardine”.

(2)   Correspondeert op de Engelse lijst zowel met „Bib” als met „Pouting”.

(3)   Correspondeert op de Engelse lijst zowel met „Clam” als met „Warty Venus”.




BIJLAGE XIV bis

SPECIFICATIES VOOR EEN SORTEERROOSTER

1. Het soortselectieve rooster wordt bevestigd in trawls met een kuil die volledig uit vierkante mazen bestaat met een maaswijdte gelijk aan of groter dan 70 mm en kleiner dan 90 mm. De minimumlengte van de kuil bedraagt 8 meter. Het is verboden sleepnetten te gebruiken met meer dan 100 vierkante mazen in de omtrek van de kuil, de aanslag en de naadlijn niet meegerekend. Het gebruik van de kuil met vierkante mazen is alleen verplicht in het Skagerrak en het Kattegat.

2. Het rooster moet rechthoekig zijn. De staven van het rooster lopen evenwijdig aan de lengteas van het rooster. De afstand tussen de staven bedraagt maximaal 35 mm. Het is toegestaan om hierin één of meer scharnieren aan te brengen om de opslag van het rooster op de nettentrommel te vergemakkelijken.

3. Het rooster moet diagonaal en met de achterzijde omhoog in de trawl worden aangebracht op om het even welke plaats tussen onmiddellijk vóór de kuil en het vooreind van het cilindrische gedeelte. Alle zijden van het rooster moeten aan de trawl worden bevestigd.

4. In het rugpaneel van de trawl moet onmiddellijk boven het rooster een vrije uitlaat voor vis worden aangebracht. De opening van deze uitlaat moet aan de achterzijde even breed zijn als het rooster en moet naar voren toe aan beide zijden puntvormig zijn uitgesneden langs de zijden van de mazen.

5. Het is toegestaan vóór het rooster een trechter aan te brengen om de vis naar de bodem van de trawl en het rooster te geleiden. De minimale maaswijdte van de trechter moet gelijk zijn aan 70 mm. De verticale opening van de trechter die de vis naar het rooster leidt, moet ten minste 15 cm bedragen. De breedte van deze trechter moet gelijk zijn aan de breedte van het rooster.

image

Schematisch beeld van een naar soort en grootte selectieve trawl. De vis die binnenkomt, wordt door een trechter naar de bodem van de trawl en naar een rooster geleid. Grotere vissen worden vervolgens via het rooster uit de trawl geleid terwijl kleinere vissen en langoustines door het rooster in de kuil terechtkomen. Doordat het cilindrische gedeelte volledig uit vierkante mazen bestaat, is het voor kleinere vissen en ondermaatse langoustines makkelijker om te ontsnappen. De hierboven geschetste kuil met vierkante mazen is alleen vereist in het Skagerrak en het Kattegat.




BIJLAGE XIV ter

VOORWAARDEN VOOR DE IN DE GOLF VAN BISKAJE TOEGESTANE VISSERIJ MET BEPAALDE SOORTEN GESLEEPT VISTUIG

1.   Voorschriften voor het bovenpaneel met vierkante mazen

Het ontsnappingspaneel bestaat uit een rechthoekig stuk net. Er is slechts één ontsnappingspaneel. Het mag op geen enkele wijze worden geblokkeerd door aan de binnen- of buitenzijde aangebrachte voorzieningen.

2.   Plaats van bevestiging van het paneel

Het paneel wordt midden in het rugpaneel van het achterste trechtervormige gedeelte van de trawl aangebracht, juist voor het cilindrische gedeelte bestaande uit de tunnel en kuil.

Het paneel eindigt niet meer dan 12 mazen van de rij handgebreide mazen tussen het achterste trechtervormige gedeelte en de tunnel.

3.   Grootte van het paneel

Het paneel is ten minste 2 meter lang en 1 meter breed.

4.   Netwerk

De mazen in het ontsnappingspaneel hebben een maaswijdte van ten minste 100 mm. Het moeten vierkante mazen zijn, d.w.z. alle vier zijden van het paneel hebben de AB-snit.

Het netwerk moet zo worden aangebracht dat de benen evenwijdig lopen met, respectievelijk loodrecht staan op, de lengterichting van de kuil.

Het netwerk moet zijn vervaardigd uit enkelvoudig getwijnd garen. De twijndikte bedraagt maximaal 4 mm.

5.   Bevestiging van het paneel in het netwerk met ruitvormige mazen

Het is toegestaan het netwerk aan vier zijden te voorzien van een naadlijn. De diameter van deze naadlijn bedraagt maximaal 12 mm.

De lengte van het paneel in gestrekte toestand moet gelijk zijn aan de lengte in gestrekte toestand van het netwerk aan weerszijden van het paneel.

Het aantal ruitvormige mazen van het rugpaneel dat is vastgemaakt aan de kleinste zijkant van het paneel (zijkant van één meter die loodrecht staat op de lengteas van de kuil) bedraagt ten minste het aantal ruitvormige mazen dat is vastgemaakt aan de lengterichting van het paneel, gedeeld door 0,7.

6.

Onderstaande illustratie geeft aan op welke wijze het ontsnappingspaneel in het netwerk wordt bevestigd.

1 meter2 metermaximum 12 mazencilindervormig gedeelte




BIJLAGE XIV quater

PANEEL MET VIERKANTE MAZEN VOOR VAARTUIGEN LANGER DAN 15 METER

1.   Voorschriften voor het bovenpaneel met vierkante mazen

Het ontsnappingspaneel bestaat uit een rechthoekig stuk net. Het netwerk moet zijn vervaardigd uit enkelvoudig getwijnd garen. Het moeten vierkante mazen zijn, d.w.z. alle vier zijden van het paneel hebben de AB-snit. De maaswijdte bedraagt 120 mm of meer. De lengte van het paneel is ten minste drie meter, behalve als de panelen deel uitmaken van netten die worden gesleept door vaartuigen met een vermogen van minder dan 112 kW, in welk geval de lengte ten minste twee meter bedraagt.

2.   Plaats van bevestiging van het paneel

Het paneel wordt in het bovenpaneel van de kuil bevestigd. De achterste rand van het paneel eindigt maximaal 12 meter van de pooklijn als omschreven in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3440/84 van de Commissie van 6 december 1984 inzake voorzieningen aan sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten ( 28 ).

3.   Bevestiging van het paneel in het netwerk met ruitvormige mazen

Er mogen zich niet meer dan twee open ruitvormige mazen bevinden tussen de lange zijde van het paneel en de naastliggende naadlijn.

De lengte van het paneel in gestrekte toestand moet gelijk zijn aan de lengte in gestrekte toestand van het netwerk aan weerszijden van het paneel. De verhouding tussen de ruitvormige mazen van het bovenpaneel van de kuil en de kortste zijde van het paneel is drie ruitvormige mazen per vierkante maas voor een 80 mm-kuil of twee ruitvormige mazen per vierkante maas voor een 120 mm-kuil, met uitzondering van de benen aan het uiteinde van het paneel aan beide zijden.




BIJLAGE XIV quinquies

PANEEL MET VIERKANTE MAZEN VOOR VAARTUIGEN VAN MINDER DAN 15 METER

1.   Voorschriften voor het bovenpaneel met vierkante mazen

Het ontsnappingspaneel bestaat uit een rechthoekig stuk net. Het netwerk moet zijn vervaardigd uit enkelvoudig getwijnd garen. Het moeten vierkante mazen zijn, d.w.z. alle vier zijden van het paneel hebben de AB-snit. De maaswijdte bedraagt 110 mm of meer. De lengte van het paneel is ten minste drie meter, behalve als de panelen deel uitmaken van netten die worden gesleept door vaartuigen met een vermogen van minder dan 112 kW, in welk geval de lengte ten minste twee meter bedraagt.

2.   Plaats van bevestiging van het paneel

Het paneel wordt in het bovenpaneel van de kuil bevestigd. De achterste rand van het paneel eindigt maximaal 12 meter van de pooklijn als omschreven in artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3440/84.

3.   Bevestiging van het paneel in het netwerk met ruitvormige mazen

Er mogen zich niet meer dan twee open ruitvormige mazen bevinden tussen de lange zijde van het paneel en de naastliggende naadlijn. De lengte van het paneel in gestrekte toestand moet gelijk zijn aan de lengte in gestrekte toestand van het netwerk aan weerszijden van het paneel. De verhouding tussen de ruitvormige mazen van het bovenpaneel van de kuil en de kortste zijde van het paneel is twee ruitvormige mazen per vierkante maas, met uitzondering van de benen aan het uiteinde van het paneel aan beide zijden.

▼B




BIJLAGE XV

CONCORDANTIETABEL



Verordening (EG) nr. 894/97

Huidige verordening

Artikel 1

Artikelen 1 en 2

Artikel 2, lid 1

Artikel 4

Artikel 2, lid 2

Artikel 10

Artikel 2, lid 3

Artikel 5

Artikel 2, lid 4

Artikelen 14 en 15

Artikel 2, lid 5

Artikel 2, lid 6, eerste alinea

Artikelen 5, lid 1 en 12, lid 1

Artikel 2, lid 6 tweede alinea

Artikel 5, lid 6

Artikel 2, lid 7

Artikel 2, lid 8

Artikel 2, lid 9 eerste alinea

Artikel 6

Artikel 2, lid 9 tweede alinea

Artikel 7

Artikel 2, lid 9 derde alinea

Artikel 3 onder d)

Artikel 2, lid 10, eerste alinea, onder a), b) en c)

Artikel 11, lid 1

Artikel 2, lid 10, eerste alinea, onder d)

Artikel 3 Buchstaben g) e h)

Artikel 2, lid 10, eerste alinea, onder e)

Artikel 13

Artikel 2, lid 10, tweede alinea

Artikel 48

Artikel 3

Artikel 48

Artikel 4

Artikel 16

Artikel 5, lid 1

Artikelen 17 en 18, lid 2

Artikel 5, lid 2

Bijlage XIII

Artikel 5, lid 3, eerste alinea

Artikel 19, lid 1

Artikel 5, lid 3, tweede alinea, onder a)

Artikel 19, lid 2, onder b)

Artikel 5, lid 3, tweede alinea, onder b) eerste en tweede streepje

Artikel 19, lid 2, onder a)

Artikel 5, lid 3, tweede alinea, onder b) derde streepje

Artikel 35

Artikel 5, lid 3, tweede alinea, onder c)

Artikel 19, lid 3

Artikel 5, lid 3, derde alinea

Artikel 19, lid 2, derde zin

Artikel 5, lid 4

Artikel 18, leden 3 en 4

Artikel 5, lid 5

Artikel 6, lid 1

Artikel 26

Artikel 6, lid 2

Artikel 36

Artikel 7

Artikel 20

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 2

Artikel 21

Artikel 9

Artikel 22

Artikel 10, lid 1

Artikel 10, lid 2, onder a)

Artikel 30, lid 1

Artikel 10, lid 2, onder b)

Artikel 39

Artikel 10, lid 3

Artikel 29

Artikel 10, lid 4

Artikel 34, leden 1, 2 en 3

Artikel 10, lid 5

Artikel 34, lid 4

Artikel 10, lid 6

Artikel 29, lid 6, en 34, lid 5

Artikel 10, lid 7

Artikel 10, lid 8

Artikel 10, lid 9

Artikel 37

Artikel 10, lid 10

Artikel 23

Artikel 10, lid 11

Artikel 28, lid 2, artikel 29, lid 5, artikel 30, lid 2 tweede alinea, artikel 30 lid 3, artikel 34, lid 5 en Artikel 40

Artikel 10, lid 12, eerste alinea

Artikel 31

Artikel 10, lid 12, tweede alinea

Artikel 41

Artikel 10, lid 13

Artikel 10, lid 14

Artikel 30, lid 1 laatste zin

Artikel 10, lid 15

Artikel 28, lid 1

Artikel 10, lid 16

Artikel 32

Artikel 10, lid 17

Artikel 33

Artikel 10, lid 18

Artikel 38

Artikel 10, lid 19

Artikel 24, lid 1

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 24, lid 2

Artikel 13

Artikel 42

Artikel 14

Artikel 43

Artikel 15

Artikel 44

Artikel 16

Artikel 45

Artikel 17

Artikel 46

Artikel 18

Artikel 48

Artikel 19

Artikel 49

Artikel 20

Artikel 50

Bijlage I

Bijlagen I, II, III, IV en V

Bijlage II

Bijlage XII

Bijlage III

Bijlage XII

Bijlage IV

Bijlage XIII

Bijlage V

Bijlage VI

Bijlage VI

Bijlage VII

Bijlage VII

Bijlage XV



( 1 ) PB C 292 van 4.10.1996, blz. 1 en

PB C 245 van 12.8.1997, blz. 10.

( 2 ) PB C 132 van 28.4.1997, blz. 235.

( 3 ) PB C 30 van 30.1.1997, blz. 26.

( 4 ) PB L 132 van 23.5.1997, blz. 1.

( 5 ) PB L 206 van 22.7.1992, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

( 6 ) PB L 171 van 6.7.1994, blz. 7.

( 7 ) PB L 274 van 25.9.1986, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3259/94 (PB L 339 van 29.12.1994, blz. 11).

( 8 ) PB L 261 van 20.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 686/97 (PB L 102 van 19.4.1997, blz. 1).

( 9 ) PB L 389 van 31.12.1992, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

( 10 ) PB L 347 van 30.12.2011, blz. 44.

( 11 ) PB C 335 van 24.12.1985, blz. 2.

( 12 ) PB C 347 van 31.12.1985, blz. 14.

( 13 ) PB L 194 van 24.7.1984, blz. 22.

( 14 ) PB L 162 van 18.6.1986, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1821/96 (PB L 241 van 21.9.1996, blz. 8).

( 15 ) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

( 16 ) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1.

( 17 ) PB L 348 van 24.12.2008, blz. 20.

( 18 ) PB L 351 van 28.12.2002, blz. 6.

( 19 ) PB L 348 van 31.12.2010, blz. 17.

( 20 ) PB L 41 van 13.2.2002, blz. 1.

( 21 ) PB L 77 van 20.3.2002, blz. 8.

( 22 ) PB L 388 van 31.12.1992, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3318/94 (PB L 350 van 31.12.1994, blz. 15).

( 23 ) Voetnoot van de vertaler: volgens bijlage XIV luidt de Latijnse benaming van de Amerikaanse venusschelp „Mercenaria mercenaria” (Engels: „hard clam”).

( 24 ) Totale lengte (lengte van de schaal).

( 25 ) 30 cm voor industriële doeleinden.

( 26 ) Met ingang van 1 januari 2002 is een schaallengte van 87 mm van toepassing.

( 27 ) Voor horsmakreel (Trachurus picturatus) die wordt gevangen in de wateren bij de Azoren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Portugal vallen, geldt geen minimummaat.

( 28 ) PB L 318 van 7.12.1984, blz. 23.

Top