EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 01993L0083-20190606

Consolidated text: Richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1993/83/2019-06-06

01993L0083 — NL — 06.06.2019 — 001.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 93/83/EEG VAN DE RAAD

van 27 september 1993

tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel

(PB L 248 van 6.10.1993, blz. 15)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

RICHTLIJN (EU) 2019/789 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 17 april 2019

  L 130

82

17.5.2019




▼B

RICHTLIJN 93/83/EEG VAN DE RAAD

van 27 september 1993

tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel



HOOFDSTUK I

DEFINITIES

Artikel 1

Definities

1.  In deze richtlijn wordt verstaan onder „satelliet”: een satelliet die werkt op frequentiebanden die volgens het telecommunicatierecht alleen mogen worden gebruikt voor het uitzenden van signalen voor ontvangst door het publiek, of voor niet-openbare, individuele communicatie. In het laatste geval dient de individuele ontvangst van de signalen echter plaats te vinden onder omstandigheden die vergelijkbaar zijn met het eerste geval.

2.  

a) In deze richtlijn wordt verstaan onder „mededeling aan het publiek per satelliet”: een handeling waarbij de programmadragende signalen voor ontvangst door het publiek onder controle en verantwoordelijkheid van de omroeporganisatie worden ingevoerd in een ononderbroken mededelingenketen die naar de satelliet en terug naar de aarde loopt.

b) De mededeling aan het publiek per satelliet, vindt slechts plaats in de Lid-Staat waar de programmadragende signalen onder controle en verantwoordelijkheid van de omroeporganisatie worden ingevoerd in een ononderbroken mededelingenketen die naar de satelliet en terug naar de aarde loopt.

c) Indien de programmadragende signalen in gecodeerde vorm worden uitgezonden, is er sprake van mededeling aan het publiek per satelliet wanneer de middelen voor het decoderen van de uitzending door of met toestemming van de omroeporganisatie ter beschikking van het publiek worden gesteld.

d) Indien de mededeling aan het publiek per satelliet plaatsvindt in een Staat die niet tot de Gemeenschap behoort en die niet het niveau van bescherming biedt waarin hoofdstuk II van deze richtlijn voorziet, wordt,

i) indien de programmadragende signalen naar de satelliet worden doorgezonden vanuit een grondstation in een van de Lid-Staten, de mededeling aan het publiek per satelliet geacht in die Lid- Staat te hebben plaatsgevonden en kunnen de rechten bedoeld in hoofdstuk II worden uitgeoefend tegen de persoon die het grondstation exploiteert, of

ii) indien geen gebruik wordt gemaakt van een grondstation in een Lid-Staat, maar een in een Lid-Staat gevestigde omroeporganisatie opdracht heeft gegeven tot de mededeling aan het publiek per satelliet, die mededeling geacht te hebben plaatsgevonden in de Lid-Staat waar de omroeporganisatie haar hoofdvestiging binnen de Gemeenschap heeft, en kunnen de rechten bedoeld in hoofdstuk II worden uitgeoefend tegen de omroeporganisatie.

▼M1

3.  Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder „doorgifte via de kabel”: de gelijktijdige, ongewijzigde en integrale doorgifte, door middel van een kabel- of microgolfsysteem aan het publiek, van een eerste uitzending uit een andere lidstaat, al dan niet via de ether, ook per satelliet, van radio- of televisieprogramma's die voor ontvangst door het publiek bestemd zijn, ongeacht de wijze waarop de exploitant van een doorgiftedienst via de kabel de programmadragende signalen van de omroeporganisatie met het oog op doorgifte verkrijgt.

▼B

4.  In deze richtlijn wordt verstaan onder „maatschappij voor collectieve belangenbehartiging”: een organisatie die auteursrechten of naburige rechten als enig doel of als een van haar voornaamste doelstellingen waarneemt of administreert.

5.  In deze richtlijn wordt de hoofdregisseur van een cinematografisch of audiovisueel werk beschouwd als de auteur of één van de auteurs. De Lid-Staten kunnen bepalen dat andere personen als co-auteur worden beschouwd.



HOOFDSTUK II

SATELLIETOMROEP

Artikel 2

Uitzendingsrecht

Overeenkomstig de bepalingen van dit hoofdstuk kennen de Lid-Staten auteurs een uitsluitend recht toe de mededeling aan het publiek per satelliet van auteursrechtelijk beschermde werken toe te staan.

Artikel 3

Toestemming voor uitzending

1.  De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de in artikel 2 genoemde toestemming uitsluitend bij overeenkomst kan worden verkregen.

2.  De Lid-Staten mogen bepalen dat een collectieve overeenkomst tussen een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging en een omroeporganisatie die voor een bepaalde categorie werken is gesloten, kan worden uitgebreid tot de rechthebbenden van die categorie die niet door die maatschappij worden vertegenwoordigd, op voorwaarde dat:

 de mededeling aan het publiek per satelliet een gelijktijdige uitzending is van een gronduitzending door dezelfde omroeporganisatie, en

 een niet vertegenwoordigde rechthebbende te allen tijde de uitbreiding van de collectieve overeenkomst tot zijn werken kan uitsluiten en zijn rechten individueel of collectief kan uitoefenen.

3.  Lid 2 is niet van toepassing op cinematografische werken, met inbegrip van werken die volgens een soortgelijk procédé als voor cinematografische werken tot stand zijn gebracht.

4.  Indien een collectieve overeenkomst volgens de wettelijke regeling van een Lid-Staat overeenkomstig lid 2 kan worden uitgebreid, deelt deze Lid-Staat de Commissie mee welke omroeporganisaties gebruik mogen maken van deze wettelijke regeling. De Commissie maakt de lijst van deze omroeporganisaties bekend in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (C-uitgave).

Artikel 4

Rechten van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties

1.  Voor de mededeling aan het publiek per satelliet worden de rechten van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties beschermd overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6, 7, 8 en 10 van Richtlijn 92/100/EEG.

2.  Voor de toepassing van lid 1 omvat de uitdrukking „uitzendingen via de ether” in Richtlijn 92/100/EEG ook de mededeling aan het publiek per satelliet.

3.  Wat de uitoefening van de in lid 1 bedoelde rechten betreft, gelden artikel 2, lid 7, en artikel 12 van Richtlijn 92/100/EEG.

Artikel 5

Relatie tussen het auteursrecht en de naburige rechten

De in deze richtlijn geregelde bescherming van de naburige rechten laat de bescherming van het auteursrecht onverlet en heeft daar generlei invloed op.

Artikel 6

Minimumbescherming

1.  De Lid-Staten kunnen de houders van naburige rechten een ruimere bescherming bieden dan zij op grond van artikel 8 van Richtlijn 92/100/EEG verplicht zijn.

2.  Bij de toepassing van lid 1 nemen de Lid-Staten de definities in artikel 1, leden 1 en 2, in acht.

Artikel 7

Overgangsbepalingen

1.  Voor de toepassing in de tijd van de rechten als bedoeld in artikel 4, lid 1, van deze richtlijn, is artikel 13, leden 1, 2, 6 en 7, van Richtlijn 92/100/EEG van toepassing. Artikel 13, leden 4 en 5, van Richtlijn 92/100/EEG is van overeenkomstige toepassing.

2.  Voor overeenkomsten betreffende de exploitatie van werken en andere beschermde prestaties, die op de in artikel 14, lid 1, genoemde datum van kracht zijn, gelden vanaf 1 januari 2000 de bepalingen van artikel 1, lid 2, en de artikelen 2 en 3, indien deze overeenkomsten na die datum verstrijken.

3.  Indien een vóór de in artikel 14, lid 1, genoemde datum gesloten internationale coproduktieovereenkomst tussen een coproducent uit een Lid-Staat en een of meer coproducenten uit andere Lid-Staten of derde landen uitdrukkelijk voorziet in een regeling waarbij de exploitatierechten voor alle vormen van mededeling aan het publiek naar geografisch gebied tussen de coproducenten worden verdeeld, zonder dat de regeling die van toepassing is op de mededeling aan het publiek per satelliet onderscheiden wordt van de voorschriften die van toepassing zijn op de andere vormen van mededeling, en indien de mededeling van de coproduktie aan het publiek per satelliet de exclusiviteit, met name de taalexclusiviteit, van een van de coproducenten of van zijn rechtverkrijgenden op een bepaald grondgebied zou aantasten, is voor het verlenen van toestemming door een van de coproducenten of zijn rechtverkrijgenden voor een mededeling aan het publiek per satelliet de voorafgaande toestemming vereist van degene die recht op die exclusiviteit kan doen gelden, ongeacht of hij een coproducent dan wel een rechtverkrijgende is.



HOOFDSTUK III

DOORGIFTE VIA DE KABEL

Artikel 8

Recht op doorgifte via de kabel

1.  De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de doorgifte via de kabel van omroepuitzendingen uit andere Lid-Staten op hun grondgebied met inachtneming van de toepasselijke auteursrechten en naburige rechten geschiedt en op grond van individuele of collectieve contractuele regelingen tussen de auteursrechthebbenden, de houders van naburige rechten en de kabelmaatschappijen.

2.  Onverminderd lid 1 kunnen de Lid-Staten de per 31 juli 1991 bestaande wettelijke licenties of de uitdrukkelijk in een nationale wet vastgelegde mogelijkheid tot invoering van dergelijke wettelijke licenties tot 31 december 1997 handhaven.

Artikel 9

Uitoefening van het recht op doorgifte via de kabel

1.  De Lid-Staten dragen er zorg voor dat het recht van auteursrechthebbenden en houders van naburige rechten om aan kabelmaatschappijen doorgifte via de kabel van een omroepuitzending toe te staan of te verbieden, uitsluitend door maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging kan worden uitgeoefend.

2.  Indien een rechthebbende het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, wordt de maatschappij die rechten van dezelfde categorie beheert, geacht met het beheer van zijn rechten te zijn belast. Indien de rechten van die categorie door meer dan één maatschappij voor collectieve belangenbehartiging worden beheerd, staat het de rechthebbende vrij te kiezen welke van die maatschappijen geacht wordt zijn rechten te beheren. Voor rechthebbenden waarnaar in dit lid wordt verwezen, gelden dezelfde rechten en plichten uit de overeenkomst tussen de kabelmaatschappij en de maatschappij voor collectieve belangenbehartiging die geacht wordt met het beheer van hun rechten te zijn belast, als voor de rechthebbenden die het beheer van hun rechten hebben opgedragen aan deze maatschappij voor collectieve belangenbehartiging; zij kunnen die rechten doen gelden binnen een termijn die door de betrokken Lid-Staat wordt vastgesteld en die niet korter mag zijn dan drie jaar vanaf de datum van de doorgifte via de kabel van een uitzending die hun werk of een andere beschermde prestatie omvat.

3.  Een Lid-Staat kan bepalen dat, wanneer een rechthebbende de eerste uitzending van een werk of een andere beschermde prestatie op zijn grondgebied toestaat, hij geacht wordt te aanvaarden zijn rechten op doorgifte via de kabel niet op individuele basis, maar in overeenstemming met de bepalingen van deze richtlijn uit te oefenen.

Artikel 10

Uitoefening door omroeporganisaties van het recht op doorgifte via de kabel

De Lid-Staten dragen er zorg voor dat artikel 9 niet van toepassing is op de rechten die door een omroeporganisatie worden uitgeoefend met betrekking tot haar eigen uitzendingen, ongeacht of het om de eigen rechten van die organisatie gaat dan wel om rechten die haar door andere anteursrechthebbenden en/of houders van naburige rechten zijn overgedragen.

Artikel 11

Bemiddelaars

1.  De Lid-Staten dragen er zorg voor dat, wanneer geen overeenkomst wordt gesloten betreffende de toestemming voor doorgifte via de kabel van een omroepuitzending, elk der betrokkenen een beroep kan doen op een of meer bemiddelaars.

2.  De bemiddelaars hebben tot taak bijstand te verlenen bij het voeren van onderhandelingen. Zij kunnen de betrokkenen eveneens voorstellen voorleggen.

3.  Wanneer geen van de betrokkenen binnen een termijn van drie maanden bezwaar aantekent, worden alle betrokkenen geacht het voorstel als bedoeld in lid 2 te aanvaarden. Het voorstel en het bezwaar daartegen worden aan de betrokkenen betekend overeenkomstig de toepasselijke regels inzake de betekening van juridische bescheiden.

4.  De selectie van de bemiddelaars geschiedt zodanig dat over hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid in redelijkheid geen twijfel kan bestaan.

Artikel 12

Voorkoming van misbruik van onderhandelingsposities

1.  De Lid-Staten dragen er via civiel- of administratiefrechtelijke bepalingen, al naar gelang van het geval, zorg voor dat de betrokkenen de onderhandelingen over toestemming voor doorgifte via de kabel van omroepuitzendingen te goeder trouw aangaan en niet zonder geldige reden verhinderen of belemmeren.

2.  Een Lid-Staat die op de in artikel 14, lid 1, genoemde datum over een orgaan beschikt dat op zijn grondgebied bevoegd is kennis te nemen van gevallen waarin het recht op doorgifte van een programma via de kabel aan het publiek in die Lid-Staat door een omroeporganisatie op onredelijke gronden is geweigerd of op onredelijke voorwaarden is aangeboden, mag dat orgaan handhaven.

3.  Lid 2 is met ingang van de in artikel 14, lid 1, genoemde datum van toepassing voor een overgangsperiode van acht jaar.



HOOFDSTUK IV

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 13

Collectief beheer van rechten

Deze richtlijn laat de wijze waarop de Lid-Staten de activiteiten van maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging regelen, onverlet.

Artikel 14

Slotbepalingen

1.  De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1995 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2.  De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle bepalingen van intern recht mee, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

3.  Uiterlijk op 1 januari 2000 dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing van deze richtlijn, zo nodig vergezeld van voorstellen om de richtlijn aan te passen aan nieuwe ontwikkelingen in de audio- en audiovisuele sector.

Artikel 15

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Top