This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 01992L0119-20080903
Council Directive 92/119/EEC of 17 December 1992 introducing general Community measures for the control of certain animal diseases and specific measures relating to swine vesicular disease
Consolidated text: Richtlijn 92/119/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte
Richtlijn 92/119/EEG van de Raad van 17 december 1992 tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte
1992L0119 — NL — 03.09.2008 — 008.003
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
RICHTLIJN 92/119/EEG VAN DE RAAD van 17 december 1992 (PB L 062, 15.3.1993, p.69) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
RICHTLIJN 2002/60/EG VAN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 27 juni 2002 |
L 192 |
27 |
20.7.2002 |
|
L 122 |
1 |
16.5.2003 |
||
L 346 |
41 |
9.12.2006 |
||
L 363 |
352 |
20.12.2006 |
||
RICHTLIJN 2007/10/EG VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 21 februari 2007 |
L 63 |
24 |
1.3.2007 |
|
L 294 |
26 |
13.11.2007 |
||
RICHTLIJN 2008/73/EG VAN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 15 juli 2008 |
L 219 |
40 |
14.8.2008 |
Gewijzigd bij:
C 241 |
21 |
29.8.1994 |
||
|
L 001 |
1 |
.. |
|
L 236 |
33 |
23.9.2003 |
Gerectificeerd bij:
RICHTLIJN 92/119/EEG VAN DE RAAD
van 17 december 1992
tot vaststelling van algemene communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde dierziekten en van specifieke maatregelen ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte
DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,
Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),
Gezien het advies van het Europees Parlement ( 2 ),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 3 ),
Overwegende dat levende dieren zijn opgenomen op de lijst in bijlage II bij het Verdrag; dat het in de handel brengen van levende dieren een belangrijke bron van inkomsten is voor de landbouwbevolking;
Overwegende dat op communautair niveau bestrijdingsmaatregelen moeten worden vastgesteld die bij een uitbraak van een ziekte getroffen moeten worden, ten einde de rationele ontwikkeling van de landbouwsector te garanderen en bij te dragen tot de bescherming van de gezondheid van de dieren in de Gemeenschap;
Overwegende dat een ziektehaard zich snel tot een epizoötie kan ontwikkelen, met een zodanige sterfte en zodanige verstorende gevolgen dat de rentabiliteit van de veehouderij er ernstig door in gevaar kan worden gebracht;
Overwegende dat bestrijdingsmaatregelen moeten worden getroffen zodra de aanwezigheid van een ziekte wordt vermoed, zodat onmiddelijk en doeltreffend kan worden opgetreden zodra dat vermoeden wordt bevestigd;
Overwegende dat met de te nemen maatregelen de verspreiding van de ziekte moet worden voorkomen, met name door een zorgvuldige controle op de verplaatsingen van dieren en produkten die de besmetting kunnen verspreiden;
Overwegende dat de preventie van de ziekten in de Gemeenschap normaliter gebaseerd moet zijn op een niet-vaccinatiebeleid; dat evenwel moet worden voorzien in de mogelijkheid dat toch wordt ingeënt indien de ernst van de situatie dat vereist;
Overwegende dat alle ingeënte dieren, om ze te kunnen herkennen, moeten worden geïdentificeerd; dat, met het oog op de nodige garanties, het gebruikte vaccin moet zijn goedgekeurd door een door de Gemeenschap aangewezen referentielaboratorium;
Overwegende dat een grondig epizoötiologisch onderzoek essentieel is voor de voorkoming van verspreiding van de ziekten; dat de Lid-Staten daartoe speciale eenheden dienen in te stellen;
Overwegende dat, met het oog op een doeltreffende controle, het diagnostiseren van de ziekten moet worden geharmoniseerd en moet geschieden onder auspiciën van de verantwoordelijke laboratoria, welker activiteiten kunnen worden gecoördineerd door een door de Gemeenschap aangewezen referentielaboratorium;
Overwegende dat bij het uitbreken van één van de in bijlage I genoemde ziekten artikel 3 van Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied ( 4 ) van toepassing is;
Overwegende dat gemeenschappelijke maatregelen voor de bestrijding van deze ziekten de basis vormen voor de instandhouding van een uniform niveau van gezondheid van de dieren;
Overwegende dat er specifieke bepalingen moeten worden vastgesteld voor iedere betrokken ziekte afzonderlijk en in eerste instantie voor vesiculaire varkensziekte,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
Artikel 1
Bij deze richtlijn worden de bij een uitbraak van één van de in bijlage I genoemde ziekten toe te passen algemene communautaire bestrijdingsmaatregelen vastgesteld.
Artikel 2
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. bedrijf: elke inrichting (al dan niet in de landbouwsector), gelegen op het grondgebied van een Lid-Staat, waar dieren worden gehouden of gefokt;
2. dier: elk huisdier van een soort die rechtstreeks voor de betrokken ziekte vatbaar is, of elk in het wild levend gewerveld dier dat een rol kan spelen in de epizoötiologie van de ziekten doordat het als drager of bron van de besmetting kan fungeren;
3. vector: elk gewerveld of ongewerveld dier dat, langs mechanische, dan wel langs biologische weg het agens van de betrokken ziekte kan overdragen en verspreiden;
4. eigenaar of houder: de natuurlijke of rechtspersoon die eigenaar van de dieren is, of die belast is met de verzorging van de betrokken dieren, al dan niet tegen financiële vergoeding;
5. incubatietijd: de tijd die kan verlopen tussen het moment waarop blootstelling aan het agens van de ziekte plaatsvindt en het moment waarop de eerste klinische symptomen zich manifesteren. De duur van de incubatietijd is die welke in bijlage I bij de betrokken ziekte is aangegeven;
6. bevestiging van de besmetting: afkondiging door de bevoegde autoriteit van de aanwezigheid van één van de in bijlage I genoemde ziekten, op basis van de resultaten van laboratoriumonderzoek; in geval van een epidemie kan de bevoegde autoriteit de aanwezigheid van een ziekte echter ook op grond van klinisch en/of epizoötiologisch onderzoek bevestigen;
7. bevoegde autoriteit: de voor het verrichten van veterinaire controles bevoegde centrale autoriteit van een Lid-Staat of een veterinaire autoriteit waaraan zij deze bevoegdheid heeft overdragen;
8. officiële dierenarts: de door de bevoegde autoriteit aangewezen dierenarts.
Artikel 3
De Lid-Staten zien erop toe dat, wanneer de aanwezigheid van één van de in bijlage I bedoelde ziekten vermoed wordt, dit verplicht onmiddellijk aan de bevoegde autoriteit wordt gemeld.
Artikel 4
1. De Lid-Staten zien erop toe dat de officiële dierenarts, wanneer er zich op een bedrijf van besmetting of verontreiniging met één van de in bijlage I genoemde ziekten verdachte dieren bevinden, er onverwijld voor zorgt dat een officieel onderzoek wordt ingesteld om na te gaan of de betrokken ziekte al dan niet aanwezig is; in het bijzonder neemt hij passende monsters voor laboratoriumonderzoek of laat deze nemen. In dit verband kunnen verdachte dieren naar de laboratoria worden vervoerd onder controle van de bevoegde autoriteit, die passende maatregelen treft om elke verspreiding van de ziekte te voorkomen.
2. Zodra van de vermoedelijke aanwezigheid van de ziekte aangifte is gedaan, laat de bevoegde autoriteit het bedrijf onder officieel toezicht plaatsen en eist zij met name dat:
a) alle categorieën dieren van voor de ziekte vatbare soorten worden geteld en dat voor iedere categorie wordt opgetekend hoeveel dieren reeds gestorven zijn, besmet zijn, dan wel mogelijk besmet of verontreinigd zijn; de telling moet worden bijgewerkt om rekening te houden met het aantal dieren dat in de periode waarop het vermoeden betrekking heeft, wordt geboren of sterft; de gegevens van de telling moeten worden bijgewerkt en desgevraagd worden overgelegd en kunnen bij elke inspectie worden gecontroleerd;
b) alle dieren van voor de ziekte vatbare soorten op het bedrijf in de eigen stal worden gehouden of op een andere plaats worden ondergebracht waar zij kunnen worden afgezonderd, waarbij indien nodig rekening wordt gehouden met de mogelijke rol van vectoren;
c) alle verplaatsingen van voor de ziekte vatbare soorten van en naar het bedrijf verboden worden;
d) de toestemming van de bevoegde autoriteit vereist is voor:
— elke verplaatsing van personen, van dieren van andere, niet voor de ziekte vatbare soorten en van voertuigen van en naar het bedrijf,
— elke verplaatsing van vlees of kadavers van dieren, van diervoeders, materiaal, afval, uitwerpselen, strooisel, mest of andere objecten waardoor de betrokken ziekte kan worden overgedragen,
waarbij deze autoriteit bepaalt aan welke voorwaarden moet worden voldaan om ieder gevaar van verspreiding van de ziekte uit te sluiten;
e) wordt gezorgd voor passende ontsmettingsvoorzieningen bij de in- en uitgangen van de gebouwen, lokalen of plaatsen waar de voor de ziekte vatbare dieren zijn gehuisvest, en van het bedrijf zelf;
f) een epizoötiologisch onderzoek wordt verricht overeenkomstig artikel 8.
3. Totdat de in lid 2 bedoelde officiële maatregelen in werking treden, treft de eigenaar of de houder van dieren waarbij de aanwezigheid van de ziekte wordt vermoed, alle dienstige maatregelen om aan het bepaalde in lid 2, met uitzondering van punt f), te voldoen.
4. De bevoegde autoriteit kan alle in lid 2 bedoelde maatregelen ook doen gelden voor andere bedrijven, wanneer in verband met de ligging ervan, de plaatselijke situatie of de contacten met het bedrijf waar de ziekte vermoedelijk aanwezig is, mogelijke verontreiniging kan worden vermoed.
5. De in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen worden pas opgeheven wanneer de officiële dierenarts de vermoedelijke aanwezigheid van de ziekte heeft weerlegd.
Artikel 5
1. Zodra de aanwezigheid van één van de in bijlage I genoemde ziekten op een bedrijf officieel is bevestigd, zien de Lid-Staten erop toe dat de bevoegde autoriteit eist dat behalve de in artikel 4, lid 2, bedoelde maatregelen, ook de volgende maatregelen worden getroffen:
a) alle dieren van de voor de ziekte vatbare soorten op het bedrijf moeten onmiddelijk ter plaatse worden afgemaakt. Alle gestorven of afgemaakte dieren moeten hetzij, indien mogelijk, ter plaatse worden verbrand of begraven, hetzij worden gedestrueerd. Deze maatregelen moeten zodanig worden uitgevoerd dat het risico op verspreiding van het ziekteverwekkende agens tot een minimum wordt beperkt;
b) alle stoffen of afval, zoals voeder, strooisel, mest en drijfmest, die mogelijk zijn verontreinigd, worden vernietigd of op passende wijze behandeld; deze behandeling, die moet worden uitgevoerd overeenkomstig de instructies van de officiële dierenarts, moet garanderen dat elk ziekteverwekkend agens of vector van een ziekteverwekkend agens wordt vernietigd;
c) na uitvoering van de onder a) en b) bedoelde werkzaamheden, worden de gebouwen waar de dieren van de voor de ziekte vatbare soorten zijn gehuisvest, alsmede de omgeving daarvan, de gebruikte vervoermiddelen en al het andere materieel dat kan zijn verontreinigd, gereinigd en ontsmet overeenkomstig artikel 16;
d) er wordt een epizoötiologisch onderzoek verricht overeenkomstig artikel 8.
2. Wanneer tot begraving wordt overgegaan, moet dit diep genoeg gebeuren om te voorkomen dat vleesetende dieren de/het in lid 1, onder a) en b), bedoelde kadavers of afval opgraven, en op een geschikt terrein ten einde verontreiniging van het grondwater en iedere andere milieuhinder te voorkomen.
3. De bevoegde autoriteit kan de in lid 1 bedoelde maatregelen ook doen gelden voor andere bedrijven in de buurt wanneer in verband met de ligging daarvan, de plaatselijke situatie of de contacten met het bedrijf waar de aanwezigheid van de ziekte is bevestigd, eventuele verontreiniging kan worden vermoed.
4. De bevoegde autoriteit geeft toestemming om weer dieren het bedrijf binnen te brengen, nadat de officiële dierenarts heeft geïnspecteerd dat de overeenkomstig artikel 16 uitgevoerde reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden op bevredigende wijze zijn uitgevoerd.
Artikel 6
De Lid-Staten zien erop toe dat er, wanneer in het wild levende dieren besmet zijn of het vermoeden hiervan bestaat, passende maatregelen worden genomen. De Lid-Staten stellen de Commissie en de andere Lid-Staten in het bij Besluit 68/361/EEG ( 5 ) ingestelde Permanent Veterinair Comité in kennis van de door hen genomen maatregelen.
Artikel 7
1. Indien een bedrijf bestaat uit twee of meer afzonderlijke produktie-eenheden, kan de bevoegde autoriteit voor de gezonde produktie-eenheden van een besmet bedrijf een uitzondering op de in artikel 5, lid 1, onder a), vastgestelde eisen toestaan, op voorwaarde dat de officiële dierenarts heeft bevestigd dat de structuur en de omvang van deze produktie-eenheden en de aldaar verrichte werkzaamheden van dien aard zijn dat deze eenheden, wat betreft huisvesting, verzorging, personeel, materieel en voedering van de dieren, volledig gescheiden zijn, zodat verspreiding van het ziekteverwekkende agens van de ene eenheid naar de andere wordt voorkomen.
2. Wanneer gebruik wordt gemaakt van lid 1, is Beschikking 88/397/EEG van de Commissie ( 6 ) van overeenkomstige toepassing. Deze voorschriften kunnen volgens de procedure van artikel 25 voor de betrokken ziekte worden gewijzigd, ten einde rekening te houden met de specifieke aard van die ziekte.
Artikel 8
1. Het epizoötiologisch onderzoek betreft:
a) de duur van de periode waarin de ziekte op het bedrijf aanwezig kan zijn geweest voordat de aanwezigheid ervan werd gemeld of vermoed;
b) de mogelijke oorsprong van de ziekte op het bedrijf en de identificatie van andere bedrijven waar zich dieren van voor de ziekte vatbare soorten bevinden die kunnen zijn besmet of verontreinigd;
c) de verplaatsingen van personen, dieren, kadavers, voertuigen, materieel en alle andere stoffen die het ziekteverwekkende agens van en naar de betrokken bedrijven kunnen hebben gebracht;
d) eventueel de aanwezigheid en verspreiding van vectoren van de ziekte.
2. Met het oog op een volledige coördinatie van alle maatregelen die nodig zijn om te garanderen dat de ziekte zo snel mogelijk wordt uitgeroeid en voor het uitvoeren van het epizoötiologische onderzoek, wordt een crisiseenheid opgericht.
De algemene voorschriften inzake de nationale crisiseenheden en de communautaire crisiseenheid worden op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen door de Raad vastgesteld.
Artikel 9
1. Wanneer de officiële dierenarts constateert, of op basis van bevestigde gegevens van oordeel is, dat de ziekte vanuit andere bedrijven op het in artikel 4 bedoelde bedrijf kan zijn ingesleept, dan wel vanuit dit laatste bedrijf naar andere bedrijven kan zijn overgedragen als gevolg van verplaatsingen van personen, dieren, voertuigen of andere stoffen, worden die andere bedrijven onder officieel toezicht geplaatst overeenkomstig artikel 4; dat toezicht wordt pas opgeheven nadat de vermoedelijke aanwezigheid van de ziekte op het bedrijf officieel is weerlegd.
2. Wanneer de officiële dierenarts constateert, of op basis van bevestigde gegevens van oordeel is, dat de ziekte vanuit andere bedrijven op het in artikel 5 bedoelde bedrijf kan zijn ingesleept, dan wel vanuit dit laatste bedrijf naar andere bedrijven kan zijn overgedragen als gevolg van verplaatsingen van personen, dieren, voertuigen of andere stoffen, worden die andere bedrijven onder officieel toezicht geplaatst overeenkomstig artikel 4; dat toezicht wordt pas opgeheven nadat de vermoedelijke aanwezigheid van de ziekte op het bedrijf officieel is weerlegd.
3. Wanneer voor een bedrijf lid 2 van toepassing is, ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat artikel 4 voor dat bedrijf blijft gelden gedurende ten minste een met de maximale incubatietijd van iedere ziekte overeenkomende periode te rekenen vanaf het tijdstip waarop de besmetting, blijkens het epizoötiologische onderzoek overeenkomstig artikel 8, waarschijnlijk op het bedrijf is binnengebracht.
4. Wanneer de bevoegde autoriteit zulks geoorloofd acht, kan zij de werkingssfeer van de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen beperken tot een deel van het bedrijf en de in dat deel aanwezige dieren, op voorwaarde dat het bedrijf kan voldoen aan het bepaalde in artikel 7, dan wel alleen tot de dieren van de voor de ziekte vatbare soorten.
Artikel 10
1. De Lid-Staten zien erop toe dat de bevoegde autoriteit, zodra de diagnose van één van de betrokken ziekten officieel is bevestigd, rond het besmette bedrijf een beschermingsgebied met een straal van ten minste 3 kilometer afbakent dat op zijn beurt ligt binnen een toezichtsgebied met een straal van ten minste 10 kilometer. Daarbij dient rekening gehouden te worden met geografische, administratieve, ecologische en epizoötiologische factoren die verband houden met de betrokken ziekte en met de controlestructuren.
2. Indien deze gebieden op het grondgebied van verschillende Lid-Staten zijn gelegen, bakenen de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten de in lid 1 bedoelde gebieden af in onderling overleg. Zo nodig worden het beschermingsgebied en het toezichtsgebied evenwel afgebakend volgens de procedure van artikel 26.
3. Naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek van een Lid-Staat of op initiatief van de Commissie kan volgens de procedure van artikel 26 een besluit worden genomen met het oog op een wijziging (met name verkleining c.q. vergroting) van de afbakening van de in lid 1 omschreven gebieden en van de duur van de beperkende maatregelen, rekening houdend met:
— de geografische situatie en ecologische factoren,
— de meteorologische omstandigheden,
— de aanwezigheid, de mate van verspreiding en het type van de vectoren,
— de resultaten van het overeenkomstig artikel 8 verrichte epizoötiologische onderzoek,
— de resultaten van het laboratoriumonderzoek,
— de werkelijk uitgevoerde bestrijdingsmaatregelen.
Artikel 11
1. De Lid-Staten zien erop toe dat in het beschermingsgebied de volgende maatregelen worden toegepast:
a) Alle bedrijven in het gebied waar dieren van voor de ziekte vatbare soorten worden gehouden worden geïdentificeerd.
b) De bedrijven waar dieren van voor de ziekte vatbare soorten worden gehouden, worden op gezette tijden bezocht, deze dieren worden klinisch onderzocht en, in voorkomend geval, worden monsters voor laboratoriumonderzoek genomen; de gegegens en de resultaten van die bezoeken moeten worden geregistreerd; de frequentie van deze bezoeken hangt af van de ernst van de epizoötie in de bedrijven die het grootste risico inhouden.
c) Verkeer en vervoer van dieren van voor de ziekte vatbare soorten over openbare of particuliere wegen, met uitzondering van de toegangswegen tot de bedrijven, wordt verboden; de bevoegde autoriteit kan evenwel afwijkingen toestaan voor de doorvoer van dieren over de weg of per trein, op voorwaarde dat de dieren niet worden uitgeladen en dat nergens halt wordt gehouden.
d) De dieren van voor de ziekte vatbare soorten mogen niet van het bedrijf waarop zij zich bevinden, worden verwijderd, tenzij om onder officiële controle, met het oog op noodslachting, rechtstreeks te worden vervoerd naar een in het beschermingsgebied gelegen slachthuis of, indien zich in dat gebied geen slachthuis onder veterinair toezicht bevindt, naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis in het toezichtsgebied. Voor dergelijk vervoer wordt door de bevoegde autoriteit slechts toestemming gegeven nadat de officiële dierenarts alle dieren van de voor de ziekte vatbare soorten op het bedrijf heeft onderzocht en heeft bevestigd dat van geen enkel dier wordt vermoed dat het besmet is. De voor het slachthuis verantwoordelijke bevoegde autoriteit moet in kennis worden gesteld van het voornemen om dieren naar dat slachthuis te verzenden.
2. De in het beschermingsgebied toegepaste maatregelen blijven van kracht gedurende ten minste een met een maximale incubatietijd van de betrokken ziekte overeenkomende periode na het tijdstip waarop de dieren van het besmette bedrijf zijn geruimd overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 en de in artikel 16 bedoelde reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden zijn uitgevoerd. Wanneer de ziekte evenwel wordt overgebracht door een vectorinsekt, kan de bevoegde autoriteit de duur van de maatregelen en de bepalingen inzake het eventueel binnenbrengen van controledieren vaststellen. De Lid-Staten stellen de Commissie en de overige Lid-Staten onmiddelijk in het kader van het Permanent Veterinair Comité in kennis van de door hen getroffen maatregelen.
Na afloop van de in de eerste alinea bedoelde periode, zijn de in het toezichtsgebied geldende voorschriften eveneens van toepassing op het beschermingsgebied.
Artikel 12
1. De Lid-Staten zien erop toe dat in het toezichtsgebied de volgende maatregelen worden genomen:
a) Alle bedrijven waar dieren van voor de ziekte vatbare soorten worden gehouden, worden geïdentificeerd.
b) Verkeer van dieren van voor de ziekte vatbare soorten over openbare wegen wordt verboden, behalve om de dieren naar de wei of naar hun stallen te brengen; de bevoegde autoriteit kan evenwel afwijkingen toestaan voor de doorvoer van dieren over de weg of per trein, op voorwaarde dat de dieren niet worden uitgeladen en dat nergens halt wordt gehouden.
c) Vervoer van dieren van voor de ziekte vatbare soorten binnen het toezichtsgebied is slechts toegestaan wanneer door de bevoegde autoriteit daartoe toestemming is verleend.
d) De dieren van voor de ziekte vatbare soorten mogen gedurende ten minste een met een maximale incubatietijd overeenkomende periode te rekenen vanaf het laatste geconstateerde ziektegeval niet buiten het toezichtsgebied worden gebracht. Nadien mogen de dieren buiten dat gebied worden gebracht om onder officiële controle rechtstreeks naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis te worden gevoerd met het oog op onmiddellijke slachting. Voor dat vervoer wordt door de bevoegde autoriteit slechts toestemming gegeven nadat de officiële dierenarts alle dieren van voor de ziekte vatbare soorten van het bedrijf heeft onderzocht en heeft bevestigd dat van geen enkel dier wordt vermoed dat het besmet is. De voor het slachthuis verantwoordelijke bevoegde autoriteit moet in kennis worden gesteld van het voornemen om dieren naar dat slachthuis te zenden.
2. De maatregelen in het toezichtsgebied blijven van kracht gedurende ten minste een met een maximale incubatietijd overeenkomende periode na het tijdstip waarop alle in artikel 5 bedoelde dieren van het besmette bedrijf zijn geruimd en op dat bedrijf de in artikel 16 bedoelde reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden zijn uitgevoerd. Wanneer de ziekte evenwel wordt overgebracht door een vectorinsekt, kan de bevoegde autoriteit de duur van de maatregelen en de bepalingen inzake het eventueel binnenbrengen van controledieren vaststellen. De Lid-Staten stellen de Commissie en de overige Lid-Staten onmiddellijk in het kader van het Permanent Veterinair Comité in kennis van de door hen getroffen maatregelen.
Artikel 13
Indien de in artikel 11, lid 1, onder d), en artikel 12, lid 1, onder d), bedoelde verbodsbepalingen langer dan 30 dagen worden gehandhaafd in verband met nieuwe ziektegevallen, en indien als gevolg daarvan het onderbrengen van de dieren problemen oplevert, kan de bevoegde autoriteit, indien de eigenaar een met redenen omkleed verzoek daartoe heeft ingediend, toestemming verlenen om de dieren van een bedrijf in het beschermingsgebied, respectievelijk het toezichtsgebied, af te voeren, op voorwaarde dat:
a) de officiële dierenarts de feiten heeft geconstateerd;
b) alle dieren op het bedrijf zijn onderzocht;
c) de af te voeren dieren klinisch zijn onderzocht, met negatief resultaat;
d) elk afzonderlijk dier is voorzien van een oormerk of met een ander erkend middel is geïdentificeerd;
e) het bedrijf van bestemming gelegen is in het beschermingsgebied of in het toezichtsgebied.
De nodige voorzorgen moeten worden genomen om verspreiding van het ziekteverwekkende agens ten gevolge van dit vervoer te voorkomen, met name door het reinigen en ontsmetten van de vrachtwagens na elke rit.
Artikel 14
1. De Lid-Staten zien erop toe dat de bevoegde autoriteit alle noodzakelijke maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat ten minste alle in het beschermingsgebied en het toezichtsgebied gevestigde personen volledig worden geïnformeerd over de ingestelde beperkingen, en dat zij al het nodige doet om de betrokken maatregelen op passende wijze ten uitvoer te leggen.
2. Wanneer de betrokken epizoötie in een bepaald gebied een uitzonderlijk ernstig karakter heeft, worden alle door de betrokken Lid-Staten te nemen extra maatregelen vastgesteld volgens de procedure van artikel 26.
Artikel 15
In afwijking van de algemene bepalingen van de onderhavige richtlijn zijn de specifieke bepalingen betreffende de bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen die eigen zijn aan elke van de betrokken ziekten,
— ten aanzien van vesiculaire varkensziekte, die welke vermeld zijn in bijlage II,
— ten aanzien van elke van de andere in bijlage I bedoelde ziekten, die welke door de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden vastgesteld.
Artikel 16
1. De Lid-Staten zien erop toe dat:
a) de te gebruiken ontsmettingsmiddelen of insekticiden en eventueel de concentraties daarvan officieel door de bevoegde autoriteit zijn goedgekeurd;
b) de werkzaamheden met betrekking tot reiniging, ontsmetting en verdelging van insekten onder officiële controle worden verricht
— overeenkomstig de instructies van de officiële dierenarts, en
— zodanig dat verspreiding of overleving van het ziekteverwekkende agens volledig is uitgesloten;
c) de officiële dierenarts na voltooiing van de onder b) bedoelde werkzaamheden nagaat of de maatregelen naar behoren zijn uitgevoerd; hij ziet erop toe dat dieren van de voor de ziekte vatbare soorten pas na een wachttijd van ten minste 21 dagen, ten einde te garanderen dat de betrokken ziekte volledig is uitgeroeid, opnieuw worden binnengebracht.
2. De procedures voor de reiniging en de ontsmetting van een besmet bedrijf
— zijn, ten aanzien van vesiculaire varkensziekte, die welke zijn vermeld in bijlage II;
— worden in het kader van de vaststelling van de specifieke maatregelen voor elke van de in bijlage I bedoelde ziekten vastgesteld volgens de procedure bedoeld in artikel 15, tweede streepje.
Artikel 17
1. De Lid-Staten zien erop toe dat in elke Lid-Staat worden aangewezen:
a) een nationaal laboratorium met de nodige voorzieningen en het nodige gespecialiseerde personeel om op elk moment, en met name bij de eerste tekenen van de betrokken ziekte, het type, sub-type en de variant van het betreffende virus vast te stellen en de door de regionale diagnoselaboratoria verkregen resultaten te bevestigen;
b) een nationaal laboratorium dat wordt belast met het testen van de reagentia die door de regionale diagnoselaboratoria worden gebruikt.
2. De voor elke van de bedoelde ziekten aangewezen nationale laboratoria zijn verantwoordelijk voor de coördinatie van de normen en methoden voor de diagnose en het gebruik van de reagentia.
3. De voor elke van de bedoelde ziekten aangewezen nationale laboratoria zijn verantwoordelijk voor de coördinatie van de normen en methoden voor de diagnose die in elk diagnoselaboratorium voor de betrokken ziekte in de Lid-Staat worden vastgesteld. Daartoe
a) kunnen zij de diagnosereagentia leveren aan de nationale laboratoria;
b) controleren zij de kwaliteit van alle diagnosereagentia die in de Lid-Staat worden gebruikt;
c) organiseren zij geregeld vergelijkende tests;
d) bewaren zij isolaten van het virus van de betrokken ziekte, afkomstig van in de Lid-Staat bevestigde gevallen;
e) zien zij erop toe dat de in de regionale diagnoselaboratoria verkregen positieve resultaten worden bevestigd.
4. In afwijking van lid 1 kunnen de Lid-Staten die voor de betrokken ziekte niet over een bevoegd nationaal laboratorium beschikken, evenwel gebruik maken van de diensten van een ter zake bevoegd laboratorium van een andere Lid-Staat.
5. De lidstaten houden actuele lijsten van de in lid 1 bedoelde nationale laboratoria bij en stellen ze ter beschikking van de andere lidstaten en van het publiek.
6. De voor elke van de bedoelde ziekten aangewezen nationale laboratoria werken samen met de in artikel 18 bedoelde respectieve communautaire referentielaboratoria.
7. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden volgens de procedure van artikel 25 door de Commissie vastgesteld.
Artikel 18
1. Het communautaire referentielaboratorium voor de vesiculaire varkensziekte staat vermeld in bijlage II.
2. De communautaire referentielaboratoria voor elke van de andere in bijlage I bedoelde ziekten worden in het kader van de vaststelling van de specifieke maatregelen voor elke afzonderlijke ziekte aangewezen volgens de procedure bedoeld in artikel 15, tweede streepje.
3. Onverminderd de bepalingen van Beschikking 90/424/EEG, inzonderheid van artikel 28, zijn de bevoegdheden en taken van de in de leden 1 en 2 bedoelde laboratoria die welke in bijlage III zijn vermeld.
Artikel 19
1. Inenting tegen de in bijlage I bedoelde ziekten mag alleen plaatsvinden ter aanvulling van de bij het uitbreken van de betrokken ziekte genomen bestrijdingsmaatregelen en overeenkomstig de volgende bepalingen:
a) het besluit tot inenting ter aanvulling van de bestrijdingsmaatregelen wordt door de Commissie in samenwerking met de betrokken Lid-Staat volgens de procedure van artikel 26 genomen;
b) dit besluit wordt met name genomen op grond van de volgende criteria:
— concentratie van de dieren van de betrokken soorten in het getroffen gebied,
— kenmerken en samenstelling van elk gebruikt vaccin,
— nadere bepalingen voor de controle op de distributie, de opslag en het gebruik van de vaccins,
— soorten en de leeftijd van de dieren die ingeënt kunnen of moeten worden,
— gebieden waar inenting kan of moet plaatsvinden,
— duur van de inentingscampagne.
2. In het in lid 1 bedoelde geval
a) wordt inenting of herinenting van dieren van voor de ziekte vatbare soorten op de in artikel 4 bedoelde bedrijven verboden;
b) wordt injectie met hyperimmuunserum verboden.
3. Wanneer inenting plaatsvindt, gelden de volgende voorschriften:
a) Alle ingeënte dieren moeten met behulp van een volgens de procedure van artikel 25 erkende methode met een duidelijk en goed leesbaar merkteken worden geïdentificeerd.
b) Alle ingeënte dieren moeten binnen het inentingsgebied blijven, tenzij zij naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis worden gebracht om daar onmiddellijk te worden geslacht; in dat geval mag verplaatsing van de dieren slechts worden toegestaan nadat een officiële dierenarts alle dieren van voor de ziekte vatbare soorten op het bedrijf heeft onderzocht en heeft bevestigd dat van geen enkel dier wordt vermoed dat het besmet is.
4. Na voltooiing van de inentingswerkzaamheden kan, volgens de procedure van artikel 26 en na een periode die volgens dezelfde procedure wordt vastgesteld, worden toegestaan dat dieren van voor de ziekte vatbare soorten het inentingsgebied verlaten.
5. De Lid-Staten stellen de Commissie geregeld in het kader van het Permanent Veterinair Comité op de hoogte van het verloop van de inentingsmaatregelen.
6. In afwijking van lid 1 mag het besluit om tot noodinenting over te gaan evenwel worden genomen door de betrokken Lid-Staat na kennisgeving aan de Commissie, mits de wezenlijke belangen van de Gemeenschap niet in gevaar worden gebracht. Dit besluit, waarbij met name rekening zal worden gehouden met de dichtheid van de veebezetting in bepaalde gebieden, de noodzaak speciale rassen te beschermen en het geografische gebied waarin inenting plaatsvindt, wordt onmiddellijk volgens de procedure van artikel 26 geëvalueerd in het kader van het Permanent Veterinair Comité. Het Comité kan besluiten tot handhaving, wijziging, uitbreiding of beëindiging van de maatregelen.
Artikel 20
1. Elke Lid-Staat stelt een rampenplan op, dat geldt voor alle in bijlage I bedoelde ziekten en waarin wordt aangegeven welke nationale maatregelen ten uitvoer moeten worden gelegd in geval van uitbraak van één van deze ziekten.
In dat plan moet ervoor worden gezorgd dat kan worden beschikt over de installaties, de apparatuur, het personeel en ander geschikt materieel, nodig voor een snelle en doeltreffende uitroeiing van de ziektehaard.
2. De algemene criteria voor het opstellen van dit rampenplan staan in bijlage IV, punten 1 tot en met 5 en punt 10; de punten 6 tot en met 9 behelzen de criteria die voor elke ziekte afzonderlijk gelden. De Lid-Staten kunnen de toepassing van de criteria van de punten 6 tot en met 9 evenwel beperken wanneer de criteria van de punten 1 tot en met 5 en van punt 10 al zijn aangenomen en in het kader van de indiening van plannen betreffende de toepassing van maatregelen ter bestrijding van een andere ziekte.
3. De overeenkomstig de in bijlage IV genoemde criteria vastgestelde rampenplannen worden aan de Commissie voorgelegd:
i) ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte, uiterlijk zes maanden na de datum waarop deze richtlijn van toepassing wordt,
ii) uiterlijk zes maanden na de tenuitvoerlegging van de specifieke maatregelen voor elke van de andere in bijlage I bedoelde ziekten.
4. De Commissie onderzoekt de rampenplannen ten einde na te gaan of zij toereikend zijn om het gestelde doel te bereiken en stelt de betrokken Lid-Staat eventueel voor de nodige wijzigingen aan te brengen, met name om te garanderen dat de plannen verenigbaar zijn met die van de andere Lid-Staten.
De Commissie keurt de, eventueel gewijzigde, plannen goed volgens de procedure van artikel 25.
De plannen kunnen nadien nog volgens dezelfde procedure worden gewijzigd of aangevuld in verband met de ontwikkeling van de situatie of de specifieke aard van de betrokken ziekte.
Artikel 21
In afwijking van de in de artikelen 19 en 20 bedoelde voorschriften inzake de door de Lid-Staten aan te nemen spoedmaatregelen en ten einde rekening te houden met de bijzondere natuurlijke en geografische omstandigheden van de overzeese departementen, de Azoren en Madeira en de afstand van deze gebieden tot het centrale gedeelte van het grondgebied van de Gemeenschap mogen de betrokken Lid-Staten specifieke bepalingen toepassen voor de bestrijding van elke van de in bijlage I bedoelde ziekten.
De betrokken Lid-Staat stelt de Commissie en de overige Lid-Staten in het kader van het Permanent Veterinair Comité in kennis van de ter zake getroffen maatregelen, en met name van de controlemaatregelen die ten uitvoer zijn gelegd om te voorkomen dat de dieren van de genoemde gebieden of produkten van deze dieren naar de rest van het grondgebied van de Gemeenschap worden verzonden.
Na de in de vorige alinea bedoelde kennisgevingsprocedure is artikel 20 mutatis mutandis van toepassing.
Artikel 22
Deskundigen van de Commissie kunnen in samenwerking met de bevoegde autoriteiten controles ter plaatse uitvoeren voor zover de eenvormige toepassing van de onderhavige richtlijn dit vereist. Daartoe kunnen zij met een controle op een representatief percentage bedrijven nagaan of de bevoegde autoriteiten controleren of de bedrijven deze richtlijn naleven. De Commissie brengt de Lid-Staten op de hoogte van de uitslag van de verrichte controles.
De Lid-Staat op het grondgebied waarvan een controle wordt verricht, geeft de deskundigen alle steun voor de uitvoering van hun taak.
De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 25.
Artikel 23
1. De voorschriften met betrekking tot de financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de maatregelen in verband met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn zijn vastgesteld in Beschikking 90/424/EEG.
2. Artikel 3 van Beschikking 90/424/EEG wordt als volgt gewijzigd:
a) in lid 1 wordt aan de lijst van ziekten de volgende ziekte toegevoegd:
„enzoötische hemorragische ziekte bij herten”;
b) het volgende lid wordt toegevoegd:
„2 bis. De betrokken Lid-Staat komt eveneens voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap in aanmerking wanneer bij het uitbreken van een haard van een van de in lid 1 genoemde ziekten twee of meer Lid-Staten nauw samenwerken bij de beheersing van die epizoötie, met name bij de tenuitvoerlegging van het epizoötiologisch onderzoek en van de maatregelen inzake het toezicht op de ziekte. Over de specifieke financiële bijdrage van de Gemeenschap wordt, onverminderd de in het kader van de desbetreffende gemeenschappelijke marktordeningen vastgestelde maatregelen een besluit genomen volgens de procedure van artikel 41.”
.
Artikel 24
1. De bijlagen I, III en IV kunnen zo nodig door de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden gewijzigd met name om rekening te houden met de ontwikkeling op het gebied van onderzoek en diagnostische methoden.
2. Volgens de procedure van artikel 25 kan de Commissie bijlage II wijzigen met name om rekening te houden met de ontwikkeling op technisch en wetenschappelijk gebied en van de diagnostische methoden.
Artikel 25
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, ingesteld bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ( 7 ).
2. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG ( 8 ) van toepassing.
De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
Artikel 26
1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter van het Permanent Veterinair Comité deze procedure, hetzij op eigen initiatief hetzij op verzoek van een Lid-Staat, onverwijld in bij het Comité.
2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de Voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De Voorzitter neemt niet aan de stemming deel.
►►
3.
◄ ◄
a) De Commissie stelt de maatregelen vast en legt deze onmiddellijk ten uitvoer wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.
b) Wanneer de maatregelen hiermee niet in overeenstemming zijn of wanneer het Comité geen advies heeft uitgebracht, legt de Commissie onverwijld een voorstel voor aan de Raad betreffende de te nemen maatregelen. De Raad stelt de maatregelen vast met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.
Indien de Raad binnen vijftien dagen na indiening van het voorstel geen maatregelen heeft vastgesteld, stelt de Commissie de voorgestelde maatregelen vast en legt zij deze onmiddellijk ten uitvoer, behalve wanneer de Raad zich met eenvoudige meerderheid tegen deze maatregelen heeft uitgesproken.
Artikel 27
1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 oktober 1993 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.
2. De Lid-Staten delen de Commissie de teksten mee van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
3. De vaststelling op 1 oktober 1993 van de uiterste datum voor de omzetting in nationaal recht laat de in Richtlijn 90/425/EEG bedoelde afschaffing van de veterinaire controles aan de grenzen onverlet.
Artikel 28
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
BIJLAGE I
LIJST VAN ZIEKTEN WAARVOOR EEN AANGIFTEPLICHT GELDT
Ziekte |
Maximale incubatietijd |
Runderpest |
21 dagen |
Pest bij kleine herkauwers |
21 dagen |
Vesiculaire varkensziekte |
28 dagen |
Blue tongue |
40 dagen |
Enzoötische hemorragische ziekte bij herten |
40 dagen |
Schape- en geitepokken |
21 dagen |
Vesiculaire stomatitis |
21 dagen |
►M1 Afrikaanse varkenspest ◄ |
40 dagen |
Nodulaire dermatose |
28 dagen |
Riftvalleykoorts |
30 dagen |
BIJLAGE II
SPECIFIEKE MAATREGELEN VOOR DE BESTRIJDING EN DE UITROEIING VAN BEPAALDE ZIEKTEN
Afgezien van de algemene bepalingen van de onderhavige richtlijn zijn de volgende specifieke bepalingen van toepassing ten aanzien van de vesiculaire varkensziekte.
1. Beschrijving van de ziekte
Varkensziekte die klinisch niet kan worden onderscheiden van mond- en klauwzeer. Zij veroorzaakt blaasjes op de snuit, de lippen, de tong en de klauwkussens. De ernst van de ziekte kan sterk variëren; de ziekte kan een varkensbeslag besmetten zonder dat er klinische laesies optreden. Het virus kan heel lang buiten het lichaam, zelfs in vers vlees, overleven; het is uitermate resistent tegen normale ontsmettingsmiddelen en is persistent; het is stabiel in een pH-zone gelegen tussen 2,5 en 12, waardoor een zeer grondige reiniging en ontsmetting vereist is.
2. Incubatietijd
In het kader van deze richtlijn wordt ervan uitgegaan dat de maximale incubatietijd 28 dagen bedraagt.
3. Diagnostische methoden voor de bevestiging van de differentiële diagnose van vesiculaire varkensziekte
Vóór de datum van inwerkingtreding van de onderhavige richtlijn worden volgens de procedure van artikel 25 gedetailleerde voorschriften vastgesteld voor de methoden voor het verzamelen van materiaal voor het stellen van de diagnose, voor de diagnostische tests in een laboratorium, het opsporen van antilichamen en de evaluatie van de resultaten van de laboratoriumproeven.
4. Bevestiging van de aanwezigheid van vesiculaire varkensziekte
In afwijking van artikel 2, punt 6, van de onderhavige richtlijn wordt de aanwezigheid van de ziekte bevestigd:
a) in de bedrijven waar het virus van de vesiculaire varkensziekte is geïsoleerd hetzij bij de varkens hetzij in de omgeving;
b) in de bedrijven waarop varkens verblijven die seropositief zijn ten aanzien van vesiculaire varkensziekte voor zover deze varkens of andere varkens op het bedrijf laesies vertonen die kenmerkend zijn voor vesiculaire varkensziekte;
c) in de bedrijven waarop varkens verblijven die klinische symptomen vertonen of die seropositief zijn, op voorwaarde dat er een rechtstreeks epidemiologisch verband bestaat met een bevestigde ziektehaard;
d) in andere beslagen waarin de aanwezigheid van seropositieve varkens is aangetoond. In dit laatste geval verricht de bevoegde autoriteit aanvullend onderzoek, met name nieuwe tests via bemonstering, met een tussenpoos van ten minste 28 dagen tussen de monsternemingen, alvorens de ziekte te bevestigen. Artikel 4 blijft van toepassing tot de voltooiing van dit aanvullende onderzoek. Indien bij later onderzoek geen symptomen van de ziekte worden aangetroffen en de varkens nog altijd seropositief zijn, ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat de geteste varkens onder haar controle worden afgemaakt en vernietigd of onder haar controle worden geslacht in een door haar op haar nationale grondgebied aangewezen slachthuis.
De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de betrokken varkens vanaf hun aankomst in het slachthuis gescheiden gehouden worden van de andere varkens en apart worden geslacht en dat het vlees van deze varkens uitsluitend wordt bestemd voor de nationale markt.
▼M7 —————
6. Communautair referentielaboratorium
AFRC Institute for Animal Health,
Pirbright Laboratory,
Ash Road,
Pirbright,
Woking,
Surrey, GU24ONF,
United Kingdom.
7. Beschermingsgebied
1. |
De afmetingen van het beschermingsgebied zijn die welke zijn omschreven in artikel 10 van de onderhavige richtlijn. |
2. |
In het geval van vesiculaire varkensziekte zijn, in afwijking van de in artikel 11 van de onderhavige richtlijn bedoelde maatregelen, de volgende maatregelen van toepassing: a) alle bedrijven in het gebied waar dieren van voor de ziekte vatbare soorten worden gehouden worden geïdentificeerd; b) de bedrijven waar dieren van voor de ziekte vatbare soorten worden gehouden, worden op gezette tijden bezocht, deze dieren worden klinisch onderzocht en in voorkomend geval worden monsters voor laboratoriumonderzoek genomen; de gegevens en de resultaten van die bezoeken moeten worden geregistreerd; de frequentie van deze bezoeken hangt af van de ernst van de epizoötie in de bedrijven die het grootste risico inhouden; c) verkeer en vervoer van dieren van voor de ziekte vatbare soorten over openbare of particuliere wegen, met uitzondering van de toegangswegen tot de bedrijven, wordt verboden; de bevoegde autoriteit kan evenwel afwijkingen toestaan voor de doorvoer van dieren over de weg of per trein, op voorwaarde dat de dieren niet worden uitgeladen en dat nergens halt wordt gehouden; d) volgens de procedure van artikel 25 kan evenwel van deze bepalingen worden afgeweken voor slachtvarkens van buiten het beschermingsgebied die op weg zijn naar een in dat gebied gelegen slachthuis; e) vrachtwagens en andere voertuigen en uitrusting voor het vervoer van varkens of andere dieren en van mogelijkerwijze verontreinigd materiaal, met name voeder, mest, drijfmest, die binnen het beschermingsgebied worden gebruikt, mogen. i) een bedrijf binnen het beschermingsgebied, ii) het beschermingsgebied, iii) een slachthuis, niet verlaten zonder te zijn gereinigd en ontsmet overeenkomstig de door de bevoegde autoriteit vastgestelde voorschriften. In deze voorschriften is met name bepaald dat geen enkele vrachtwagen of geen enkel voertuig waarmee varkens zijn vervoerd, het gebied mag verlaten zonder door de bevoegde autoriteit te zijn geïnspecteerd; f) varkens mogen niet buiten het bedrijf waar zij worden gehouden, worden gebracht binnen 21 dagen na voltooiing van de in artikel 16 bedoelde voorlopige reinigings- en ontsmettingswerkzaamhedenvan het besmette bedrijf; na 21 dagen kan toestemming worden verleend om varkens buiten het betrokken bedrijf te brengen: i) rechtstreeks naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis dat bij voorkeur gelegen is in het beschermingsgebied of het toezichtsgebied, op voorwaarde dat: — alle varkens op het bedrijf onderzocht zijn; — de voor slachting te vervoeren varkens klinisch onderzocht zijn; — elk varken voorzien is van een oormerk of met een ander erkend middel is geïdentificeerd; — het vervoer plaatsvindt in door de bevoegde autoriteit verzegelde voertuigen. De voor het slachthuis bevoegde autoriteit wordt in kennis gesteld van het voornemen om varkens naar dat slachthuis te verzenden. Bij aankomst in het slachthuis worden de varkens gescheiden gehouden van andere varkens en apart geslacht. De voor het vervoer van de varkens gebruikte voertuigen en de daarvoor gebruikte uitrusting worden gereinigd en ontsmet alvorens zij het slachthuis verlaten. Bij de keuringen vóór en na het slachten die in het aangewezen slachthuis worden uitgevoerd, dient de bevoegde autoriteit vooral te letten op mogelijke symptomen van besmetting met het virus van de vesiculaire varkensziekte. In het geval van varkens die overeenkomstig deze bepalingen worden geslacht, worden statistisch representatieve bloedmonsters genomen. In geval van een positief resultaat waarmee de aanwezigheid van de vesiculaire varkensziekte wordt bevestigd, zijn de in punt 9.3 bedoelde maatregelen van toepassing; ii) in uitzonderlijke omstandigheden rechtstreeks naar andere lokalen in het beschermingsgebied, op voorwaarde dat: — alle varkens op het bedrijf onderzocht zijn; — alle te vervoeren varkens klinisch onderzocht zijn, met negatief resultaat; — elk varken voorzien is van een oormerk of met een ander erkend middel is geïdentificeerd; g) vlees van varkens als bedoeld in punt f), i): i) wordt niet in de intracommunautaire of internationale handel gebracht en draagt het in bijlage II bij Richtlijn 2002/99/EG van de Raad ( 9 ) vastgestelde keurmerk voor vers vlees; ii) wordt gescheiden van het voor de intracommunautaire en internationale handel bestemde vlees verkregen, versneden, vervoerd en opgeslagen en er wordt op toegezien dat het niet wordt verwerkt in vleesproducten die bestemd zijn voor de intracommunautaire of internationale handel, tenzij het een in bijlage III bij Richtlijn 2002/99/EG beschreven behandeling heeft ondergaan; h)
i) in afwijking van punt g) kunnen de lidstaten voor vlees van varkens als bedoeld in punt f), i) besluiten een ander identificatiemerk te gebruiken dan het bijzondere identificatiemerk als bedoeld in bijlage II bij Richtlijn 2002/99/EG, mits het duidelijk te onderscheiden is van andere identificatiemerken die op varkensvlees moeten worden aangebracht overeenkomstig Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad ( 10 ) of Verordening (EG) nr. 2076/2005 van de Commissie ( 11 ). De lidstaten die besluiten het alternatieve identificatiemerk te gebruiken, brengen de Commissie daarvan op de hoogte in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid; ii) voor de toepassing van punt i) moet het identificatiemerk duidelijk zichtbaar en onuitwisbaar zijn en moeten de letters en cijfers gemakkelijk leesbaar zijn. Het identificatiemerk moet de volgende vorm hebben en de volgende gegevens bevatten:
XY staat voor de landcode overeenkomstig bijlage II, sectie I, deel B, punt 6, van Verordening (EG) nr. 853/2004. 1234 staat voor het erkenningsnummer van de inrichting bedoeld in bijlage II, sectie I, deel B, punt 7, van Verordening (EG) nr. 853/2004. |
3. |
De in het beschermingsgebied geldende maatregelen blijven ten minste van kracht totdat: a) alle in artikel 16 van de onderhavige richtlijn vastgestelde maatregelen zijn uitgevoerd, b) bij de varkens op alle bedrijven in het gebied i) een klinisch onderzoek is uitgevoerd waarbij geen symptomen zijn gevonden die kunnen wijzen op besmetting met vesiculaire varkensziekte en ii) bij een serologisch onderzoek van een statistisch monster van varkens geen antilichamen van het virus van de vesiculaire varkensziekte zijn aangetroffen. In het serologische onderzoekprogramma wordt rekening gehouden met de overbrenging van de vesiculaire varkensziekte en de wijze waarop de varkens gehuisvest zijn. Het programma wordt vóór de datum van toepassing van de onderhavige richtlijn vastgesteld volgens de procedure van artikel 25. Het onderzoek en de bemonstering als bedoeld onder i) en ii) mogen pas worden uitgevoerd 28 dagen na de voltooiing van de voorlopige reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden op het besmette bedrijf. |
4. |
Na afloop van deze periode zijn de voor het toezichtsgebied geldende voorschriften ook van toepassing op het beschermingsgebied. |
5. |
indien de in punt 2, onder f), bedoelde verbodsbepalingen langer dan dertig dagen worden gehandhaafd in verband met nieuwe ziektegevallen, en indien als gevolg daarvan het onderbrengen van de dieren problemen oplevert, kan de bevoegde autoriteit, indien de eigenaar een met redenen omkleed verzoek daartoe heeft ingediend en mits de officiële dierenarts de feiten heeft geconstateerd, toestemming verlenen om de dieren van een bedrijf in het beschermingsgebied af te voeren. Punt 2, onder f) en h), is van overeenkomstige toepassing. |
8. Toezichtsgebied
1. |
De afmeting van het toezichtsgebied is die welke is omschreven in artikel 10 van de onderhavige richtlijn. |
2. |
In het geval van vesiculaire varkensziekte worden de maatregelen van artikel 12 van de onderhavige richtlijn vervangen door onderstaande maatregelen: a) Alle bedrijven waar dieren worden gehouden van de voor de ziekte vatbare soorten worden geïdentificeerd. b) Behalve voor rechtsreeks vervoer naar het slachthuis, is het verboden varkens die in de voorafgaande 21 dagen het bedrijf zijn binnengebracht van een bedrijf dat in het toezichtsgebied ligt, af te voeren; alle verplaatsingen van de varkens moeten door de eigenaar of degene die belast is met de dieren worden geregistreerd. c) Vervoer van varkens van het toezichtsgebied kan door de bevoegde autoriteit worden toegestaan op voorwaarde dat: — alle varkens op het bedrijf binnen de 48 uur vóór het vervoer zijn onderzocht, — de te vervoeren varkens binnen de 48 uur vóór het vervoer met een negatief resultaat klinisch zijn onderzocht, — een statistisch monster van de te vervoeren varkens binnen de veertien dagen vóór het vervoer aan een serologisch onderzoek is onderworpen en daarbij geen antilichamen van het virus van de vesiculaire varkensziekte zijn aangetroffen. Voor slachtvarkens kan het serologische onderzoek evenwel worden verricht aan de hand van bloedmonsters die genomen zijn in het door de bevoegde autoriteit op haar grondgebied aangewezen slachthuis van bestemming. In geval van positieve resultaten die het bestaan van de vesiculaire varkensziekte bevestigen, zijn de maatregelen van punt 9.3 van toepassing, — elk varken afzonderlijk van een oormerk is voorzien of met behulp van een ander erkend middel is geïdentificeerd, — de vrachtwagens en de andere voertuigen en apparatuur die voor het vervoer van die varkens gebruik worden, na elk transport worden gereinigd en ontsmet. d) De vrachtwagens en andere voertuigen en de apparatuur die voor het vervoer van de varkens of andere dieren of van mogelijk verontreinigd materiaal binnen het toezichtsgebied gebruikt zijn, mogen dit gebied niet verlaten voordat zij overeenkomstig de door de bevoegde autoriteit voorgeschreven procedures zijn gereinigd en ontsmet. |
3. |
a) De omvang van het toezichtsgebied kan overeenkomstig artikel 10, lid 3, van de onderhavige richtlijn worden gewijzigd. b) De maatregelen voor het toezichtsgebied blijven ten minste van kracht totdat: i) alle maatregelen van artikel 16 van de onderhavige richtlijn zijn uitgevoerd, ii) alle maatregelen voor het beschermingsgebied zijn uitgevoerd. |
9. Gemeenschappelijke algemene maatregelen
Afgezien van de bovenstaande maatregelen dienen de volgende gemeenschappelijke bepalingen te worden toegepast:
1. |
Indien de aanwezigheid van de vesiculaire varkensziekte officieel wordt bevestigd, zien de Lid-Staten erop toe dat, naast de maatregelen als bedoeld in artikel 4, lid 2, en artikel 5 van de onderhavige richtlijn, vlees van varkens die zijn geslacht in de periode gelegen tussen de datum van vermoedelijke insleep van de ziekte in het bedrijf en de datum van tenuitvoerlegging van officiële maatregelen, zo veel mogelijk wordt opgespoord en onder officieel toezicht wordt gedestrueerd om iedere mogelijke verspreiding van het virus van de vesiculaire varkensziekte te voorkomen. |
2. |
Wanneer de officiële dierenarts redenen heeft om te vermoeden dat de varkens van een bedrijf zijn verontreinigd ten gevolge van verplaatsingen van personen, dieren, voertuigen of anderszins, blijventen aanzien van de varkens van het bedrijf de in artikel 9 van de onderhavige richtlijn bedoelde verplaatsingsbeperkingen gelden, zulks ten minste totdat op het bedrijf: a) de varkens klinisch zijn onderzocht met negatief resultaat, b) bij een serologisch onderzoek van een statistisch monster van de varkens geen antilichamen van het virus van de vesiculaire varkensziekte overeenkomstig punt 7.3, letter b, onder ii), zijn aangetroffen. Het onder a) en b) bedoelde onderzoek mag pas worden uitgevoerd 28 dagen na een eventuele verontreiniging van de lokalen door verplaatsingen van personen, dieren, voertuigen of anderszins. |
3. |
Ingeval de aanwezigheid van vesiculaire varkensziekte in een slachthuis wordt bevestigd, ziet de bevoegde autoriteit erop toe dat: a) alle in het slachthuis aanwezige varkens onmiddellijk worden geslacht; b) de karkassen en slachtafvallen van verontreinigde en besmette varkens onder officieel toezicht worden gedestrueerd, om gevaar van verspreiding van het virus van de vesiculaire varkensziekte te voorkomen; c) gebouwen en uitrusting, met inbegrip van voertuigen, onder controle van de officële dierenarts worden gereinigd en ontsmet overeenkomstig de instructies van de bevoegde autoriteit; d) overeenkomstig artikel 8 een zoötiologisch onderzoek wordt verricht; e) op zijn vroegst 24 uur na de voltooiing van de overeenkomstig punt c) uitgevoerde reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden opnieuw varkens voor slachtdoeleinden worden binnengebracht. |
10. Reinigen en ontsmetten van besmette bedrijven
Afgezien van het bepaalde in artikel 16 van de onderhavige richtlijn zijn de volgende maatregelen van toepassing:
1. Voorlopige reiniging en ontsmetting
a) Zodra de varkenskarkassen zijn afgevoerd om te worden gedestrueerd, worden alle delen van de lokalen waar de varkens waren gehuisvest en alle andere delen van lokalen die tijdens het slachten zijn verontreinigd, besproeid met ontsmettingsmiddelen die overeenkomstig artikel 16 zijn goedgekeurd, in de voor vesiculaire varkensziekte vereiste concentratie. Het gebruikte ontsmettingsmiddel moet ten minste 24 uur op het behandelde oppervlak aanwezig blijven.
b) Eventueel tijdens het slachten gevallen weefselresten of gemorst bloed moeten zorgvuldig worden verzameld en samen met de karkassen worden gedestrueerd (er moet altijd op een lekvrij oppervlak worden geslacht).
2. Tussentijdse reiniging en ontsmetting
a) Mest, strooisel en verontreinigd voer moeten uit de gebouwen worden verwijderd, opgehoopt en besproeid met een erkend ontsmettingsmiddel. Drijfmest moet zodanig worden behandeld dat virussen worden gedood.
b) Alle verplaatsbare accessoires moeten uit de lokalen worden verwijderd en apart worden gereinigd en ontsmet.
c) Vet en vuil moeten van alle oppervlakken worden verwijderd door middel van een ontvettingsmiddel en vervolgens moeten de oppervlakken met water onder druk worden gewassen.
d) Daarna moeten alle oppervlakken opnieuw met een ontsmettingsmiddel worden besproeid.
e) Lekvrije ruimten moeten door middel van rook worden ontsmet.
f) De beschadigde vloeren, muren en andere delen moeten worden hersteld nadat daarover na een inspectie door de offiële dierenarts overeenstemming is bereikt; de herstellingen moeten onmiddellijk worden uitgevoerd.
g) Nadat de herstellingen zijn voltooid moeten zij worden geïnspecteerd om na te gaan of een en ander op bevredigende wijze is uitgevoerd.
h) Alle delen van lokalen die volledig vrij zijn van brandbaar materiaal kunnen een warmtebehandeling met een vlammenwerper ondergaan.
i) Alle oppervlakken moeten worden bestoven met een alkalisch ontsmettingsmiddel met een pH-waarde van meer dan 12,5 of met een ander erkend ontsmettingsmiddel. Het ontsmettingsmiddel moet na 48 uur met water worden verwijderd.
3. Definitieve reiniging en ontsmetting
De behandeling met de vlammenwerper of met het alkalisch ontsmettingsmiddel (punt 2, onder h) of i)) moet veertien dagen later worden herhaald.
11. Herbevolking met dieren van besmette bedrijven
Afgezien van de in artikel 5, lid 4, van de onderhavige richtlijn bedoelde maatregelen, zijn de volgende bepalingen van toepassing:
1. |
Er mag pas met de herbevolking worden begonnen vier weken na de eerste volledige ontsmetting van de lokalen, dat wil zeggen na fase 3 van de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden. |
2. |
Voor het weer binnenbrengen van varkens wordt rekening gehouden met het veehouderijsysteem op het betrokken bedrijf en daarbij moeten de volgende bepalingen in acht genomen worden: a) Wanneer het gaat om bedrijven in de open lucht, wordt begonnen met het binnenbrengen van een beperkt aantal controlebiggen die negatief hebben gereageerd bij een onderzoek naar de aanwezigheid van het virus van de vesiculaire varkensziekte. De controlebiggen worden, overeenkomstig de eisen van de bevoegde autoriteit, verdeeld over het gehele besmette bedrijf en worden 28 dagen later klinisch onderzocht; monsters van deze dieren worden serologisch onderzocht. Indien geen enkele big klinische symptomen van vesiculaire varkensziekte vertoont of geen antilichamen van het ziektevirus heeft geproduceerd, kan tot volledige nieuwe bezetting worden overgegaan. b) Voor alle andere veehouderijsystemen worden de varkens opnieuw binnengebracht overeenkomstig punt a), dan wel met een volledige nieuwe bezetting mits: — alle varkens binnen een periode van acht dagen aankomen en afkomstig zijn van bedrijven die gelegen zijn buiten de gebieden waarvoor beperkingen gelden in verband met vesiculaire varkensziekte; alle varkens moeten seronegatief zijn, — geen enkel varken het bedrijf mag verlaten gedurende een periode van 60 dagen die ingaat op de dag waarop de laatste varkens zijn aangekomen, — het nieuwe beslag klinisch en serologisch wordt onderzocht overeenkomstig door de bevoegde autoriteit vastgestelde bepalingen. Dit onderzoek mag op zijn vroegst 28 dagen later plaatsvinden. |
12. |
Uiterlijk op 1 oktober 1997 legt de Commissie aan de Raad een verslag voor dat is opgesteld op basis van een advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité over de ontwikkeling van het onderzoek en de diagnostische methoden alsmede over de ontwikkeling van de wetenschap en techniek op het gebied van de vesiculaire varkensziekte, eventueel vergezeld van passende voorstellen waarin rekening wordt gehouden met de conclusies van dat verslag. Uiterlijk zes maanden na de indiening van deze voorstellen neemt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over deze voorstellen. |
BIJLAGE III
COMMUNAUTAIRE REFERENTIELABORATORIA VOOR DE BETROKKEN ZIEKTEN
Functies en taken van de communautaire referentielaboratoria voor de betrokken ziekten:
1. Coördinatie, in overleg met de Commissie, van de in de Lid-Staten toegepaste methoden voor de diagnose van de betrokken ziekten en met name:
a) nauwkeurige omschrijving, opslag en levering van virusstammen van de betrokken ziekten voor gebruik bij serologisch onderzoek en voor de bereiding van antiserum;
b) levering van referentiesera en andere referentiereagentia aan de nationale referentielaboratoria met het oog op de standaardisering van de in de Lid-Staten gebruikte tests en reagentia;
c) aanleg en instandhouding van een verzameling stammen en isolaten van het virus van de betrokken ziekte;
d) periodieke organisatie van communautaire vergelijkende tests van de diagnoseprocedures;
e) verzameling en vergelijking van gegevens en informatie inzake de gebruikte diagnosetechnieken en de resultaten van de in de Gemeenschap verrichte tests;
f) karakterisering van isolaten van het virus van de betrokken ziekte via de meest geavanceerde methoden om een beter inzicht in de epizoötiologie van de ziekte te krijgen;
g) het volgende van de ontwikkelingen, over de gehele wereld, op het gebied van toezicht, epizoötiologie en voorkoming van de betrokken ziekte;
h) het op peil houden van deskundigheid met betrekking tot het virus van de betrokken ziekte en andere hiermee samenhangende virussen ten einde een snelle differentiële diagnose mogelijk te maken;
i) verwerving van gedegen kennis over de vervaardiging en het gebruik van immunologische geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik voor de uitroeiing en beheersing van de betrokken ziekte.
2. Actieve steun bij het identificeren van de haarden van de betrokken ziekte in de Lid-Staten door het onderzoeken van de virusisolaten die worden toegezonden voor bevestiging van de diagnose, karakterisering en epidemiologische studies.
3. Opleiding alsmede na- en bijscholing van deskundigen op het gebied van laboratoriumdiagnose met het oog op de harmonisatie van de diagnosetechnieken in de hele Gemeenschap.
BIJLAGE IV
MINIMUMCRITERIA VOOR DE RAMPENPLANNEN
De rampenplannen moeten ten minste
1. voorzien in de oprichting op nationaal niveau van een crisiscentrum dat alle noodmaatregelen in de betrokken Lid-Staat dient te coördineren;
2. een lijst bevatten van lokale noodcentra die over de nodige voorzieningen beschikken om de controlemaatregelen op lokaal niveau te coördineren;
3. nauwkeurige informatie bevatten over het bij de noodmaatregelen betrokken personeel, zijn vakbekwaamheid en zijn bevoegdheden;
4. ervoor zorgen dat elk lokaal noodcentrum snel contact kan opnemen met de personen en/of organisaties die rechtstreeks of indirect bij een besmetting zijn betrokken;
5. ervoor zorgen dat het nodige materieel en materiaal beschikbaar zijn om de noodmaatregelen naar behoren te kunnen uitvoeren;
6. nauwkeurige instructies bevatten over de maatregelen, inclusief de maatregelen betreffende de wijze van destructie van karkassen, die moeten worden genomen wanneer besmetting of verontreiniging wordt vermoed en bevestigd;
7. voorzien in scholingsprogramma's om de praktische vaardigheden en de kennis van de administratieve voorschriften op peil te houden en te verbeteren;
8. ervoor zorgen dat de diagnoselaboratoria over de nodige voorzieningen beschikken voor post-mortem-onderzoek en over de nodige capaciteit voor het verrichten van serologisch, histologisch en ander onderzoek en dat zij toegang hebben tot recente technieken om snel een diagnose te stellen (hiertoe moeten de nodige regelingen worden getroffen voor het snelle vervoer van monsters);
9. de nodige gegevens bevatten inzake de hoeveelheid vaccin tegen de betrokken ziekte die naar verwachting nodig is indien tot noodvaccinatie wordt besloten;
10. voorzien in de nodige uitvoeringsbepalingen.
( 1 ) PB nr. C 148 van 7. 6. 1991, blz. 12.
( 2 ) PB nr. C 280 van 28. 10. 1991, blz. 174.
( 3 ) PB nr. C 339 van 31. 12. 1991, blz. 12.
( 4 ) PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 19. Beschikking gewijzigd bij Beschikking 91/133/EEG (PB nr. L 66 van 13. 3. 1991, blz. 18).
( 5 ) PB nr. L 255 van 18. 10. 1968, blz. 23.
( 6 ) Beschikking 88/397/EEG van de Commissie van 12 juli 1988 tot coördinatie van de door de Lid-Staten krachtens artikel 6 van Richtlijn 85/511/EEG van de Raad vastgestelde maatregelen (PB nr. L 189 van 20. 7. 1988, blz. 25).
( 7 ) PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1.
( 8 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
( 9 ) PB L 18 van 23.1.2003, blz. 11.
( 10 ) PB L 139 van 30.4.2004, blz. 55, gerectificeerd in PB L 226 van 25.6.2004, blz. 22.
( 11 ) PB L 338 van 22.12.2005, blz. 83.