Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CC0590

    Conclusie van advocaat-generaal J. Richard de la Tour van 23 maart 2023.
    Charles Taylor Adjusting Limited en FD tegen Starlight Shipping Company en Overseas Marine Enterprises Inc.
    Verzoek van de Areios Pagos om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Erkenning en tenuitvoerlegging in een lidstaat van in een andere lidstaat gegeven beslissingen – Artikel 34 – Weigeringsgronden – Strijdigheid met de openbare orde van de Europese Unie en de nationale openbare orde – Begrip ‚openbare orde’ – Wederzijds vertrouwen – ‚„Quasi”-procedeerverboden’ – Beslissingen die in de weg staan aan de uitoefening van het recht op een voorziening in rechte of aan de voortzetting van procedures bij de gerechten van een andere lidstaat.
    Zaak C-590/21.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2023:246

     CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    J. RICHARD DE LA TOUR

    van 23 maart 2023 ( 1 )

    Zaak C‑590/21

    Charles Taylor Adjusting Limited,

    FD

    tegen

    Starlight Shipping Company,

    Overseas Marine Enterprises Inc.

    [verzoek van de Areios Pagos (hoogste rechterlijke instantie, Griekenland) om een prejudiciële beslissing]

    „Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 44/2001 – Erkenning en tenuitvoerlegging in een lidstaat van in een andere lidstaat gegeven beslissingen – Artikel 34 – Weigeringsgronden – Strijdigheid met de openbare orde van de aangezochte lidstaat – Begrip ‚openbare orde’ – Beslissing die in de weg staat aan de voortzetting van procedures bij de gerechten van een andere lidstaat of aan de uitoefening van het recht op een voorziening in rechte”

    I. Inleiding

    1.

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing, dat is ingediend door de Areios Pagos (hoogste rechterlijke instantie, Griekenland), betreft de uitlegging van artikel 34, punt 1, en artikel 45, lid 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken ( 2 ).

    2.

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging, door een gerecht van een lidstaat, van door een gerecht van een andere lidstaat gegeven beslissingen die tot gevolg hebben dat de partijen, die zich tot een ander gerecht van de eerste lidstaat hadden gewend, ervan worden weerhouden de bij dit gerecht aanhangige procedure voort te zetten.

    3.

    Het Hof zal dienen na te gaan of de erkenning en tenuitvoerlegging van de veroordeling van deze rechtzoekenden tot betaling van een schadevergoeding voor de kosten van die procedure, welke is gebaseerd op schending van een schikkingsovereenkomst tot beëindiging van een eerder door hen ingestelde vordering en die is uitgesproken door het in die overeenkomst aangewezen gerecht, kunnen worden geweigerd wegens strijdigheid met de openbare orde in de zin van artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001.

    4.

    Ik zal uiteenzetten waarom ik van mening ben dat de beginselen uit hoofde waarvan het Hof heeft geoordeeld dat een „anti-suit injunction”, te weten een gerechtelijk bevel waarbij het een persoon wordt verboden om bij de gerechten van een andere lidstaat een procedure in te leiden of voort te zetten, niet verenigbaar is met het bij verordening nr. 44/2001 ingestelde stelsel, ook in een dergelijke situatie moeten worden toegepast.

    II. Toepasselijke bepalingen

    5.

    Artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 bepaalt:

    „Een beslissing wordt niet erkend indien:

    1.

    de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat”.

    6.

    Artikel 45, lid 1, van die verordening luidt:

    „De verklaring van uitvoerbaarheid wordt door het gerecht dat oordeelt over een rechtsmiddel, bedoeld in de artikelen 43 of 44, slechts op een van de in de artikelen 34 en 35 genoemde gronden geweigerd of ingetrokken. Het gerecht doet onverwijld uitspraak.”

    III. Feiten van het hoofdgeding en prejudiciële vragen

    7.

    Op 3 mei 2006 is het schip Alexandros T. met zijn lading vergaan ter hoogte van de baai van Port Elizabeth (Zuid-Afrika). De vennootschappen Starlight Shipping Company ( 3 ) en Overseas Marine Enterprises Inc. ( 4 ), respectievelijk eigenaar en exploitant van dat schip, hebben van de verzekeraars ervan de uitkering gevorderd van een vergoeding uit hoofde van hun contractuele aansprakelijkheid voor het verzekerde schadegeval.

    8.

    Als gevolg van de weigering van deze verzekeraars heeft Starlight datzelfde jaar vorderingen tegen hen ingesteld bij de bevoegde rechter in het Verenigd Koninkrijk en ten aanzien van een van de verzekeraars gebruikgemaakt van arbitrage. Terwijl deze procedures liepen, hebben Starlight, OME en de verzekeraars van het schip schikkingsovereenkomsten ( 5 ) gesloten waarbij de procedures tussen de partijen werden beëindigd. De verzekeraars hebben binnen een overeengekomen termijn de in de verzekeringsovereenkomsten met betrekking tot het verzekerde schadegeval vastgestelde verzekeringsvergoeding uitgekeerd ter volledige afwikkeling van het verlies van het schip Alexandros T.

    9.

    Deze overeenkomsten zijn op 14 december 2007 en 7 januari 2008 bekrachtigd door de Engelse rechter bij wie de vordering aanhangig was. Laatstgenoemde heeft de schorsing gelast van alle verdere procedures in de betrokken zaak die uit dezelfde vordering voortvloeien.

    10.

    Na sluiting van die overeenkomsten hebben Starlight en OME, alsook de andere eigenaren en de natuurlijke personen die hen juridisch vertegenwoordigen, bij de Polymeles Protodikeio Peiraios (rechter in eerste aanleg Piraeus, Griekenland) verschillende rechtsvorderingen ingesteld, onder meer op 21 april 2011 en 13 januari 2012, met name tegen Charles Taylor Adjusting Limited ( 6 ), een juridisch en technisch adviesbureau dat de verzekeraars van het schip Alexandros T. had verdedigd met betrekking tot de vorderingen van Starlight bij de Engelse rechter, en tegen FD, de zaakvoerder van dit bureau.

    11.

    Met deze nieuwe, op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen eisten Starlight en ΟΜΕ vergoeding van zowel de materiële als de immateriële schade die zij beweerdelijk hadden geleden als gevolg van valse en lasterlijke aantijgingen jegens hen, waarvoor de verzekeraars van het schip en hun vertegenwoordigers verantwoordelijk zouden zijn. Starlight en ΟΜΕ voerden aan dat de aangestelden en vertegenwoordigers van deze verzekeraars, toen de eerste procedure tot betaling van de door hen verschuldigde schadevergoeding nog liep en de verzekeraars bleven weigeren om de verzekeringsvergoeding te betalen, in aanwezigheid van de Ethniki Trapeza tis Ellados (nationale bank van Griekenland), hypothecaire schuldeiser van de eigenaar van het gezonken schip, alsook op de verzekeringsmarkt met name het valse gerucht hadden verspreid dat het verlies van het schip te wijten was aan ernstige gebreken aan het schip, waarvan de eigenaren op de hoogte waren.

    12.

    In de loop van 2011, terwijl de genoemde vorderingen aanhangig waren, hebben de verzekeraars van het schip en hun vertegenwoordigers, waaronder Charles Taylor en FD, verweerders in die procedures, tegen Starlight en OME vorderingen ingesteld bij de Engelse gerechten tot vaststelling dat de procedures in Griekenland schendingen van de schikkingsovereenkomsten inhielden en tot toewijzing van hun verzoeken om declaratoire herstelmaatregelen en schadevergoeding.

    13.

    Na processen op alle niveaus voor de Engelse gerechten hebben deze vorderingen op 26 september 2014 geleid tot een beslissing en twee bevelen van een rechter van de High Court of Justice (England & Wales), Queen’s Bench Division (Commercial Court) [rechter in tweede aanleg van Engeland en Wales, afdeling van de Queen’s Bench (handelsrechter), Verenigd Koninkrijk; hierna: „High Court”] ( 7 ), welke zijn gebaseerd op de inhoud van de schikkingsovereenkomsten en op het forumkeuzebeding waarbij dat gerecht is aangewezen, en waarbij eisers een vergoeding wordt toegekend voor de in Griekenland ingestelde procedure en voor de in Engeland gemaakte kosten. ( 8 )

    14.

    De Monomeles Protodikeio Peiraios, Naftiko Tmima (alleensprekende rechter voor maritieme zaken in eerste aanleg Piraeus, Griekenland) heeft het door Charles Taylor en FD op 7 januari 2015 ingediende verzoek om erkenning en gedeeltelijke uitvoerbaarverklaring van deze beslissing en bevelen in Griekenland overeenkomstig verordening nr. 44/2001 ingewilligd.

    15.

    Op 11 september 2015 hebben Starlight en OME tegen die beslissing van de Griekse rechter beroep ( 9 ) ingesteld bij de Monomeles Efeteio Peiraios Naftiko Tmima (alleensprekende rechter voor maritieme zaken in tweede aanleg Piraeus, Griekenland).

    16.

    Bij arrest van 1 juli 2019 heeft die rechter in tweede aanleg hun beroep toegewezen op grond dat de beslissingen waarvan de erkenning en tenuitvoerlegging wordt gevraagd, „‚quasi’-procedeerverboden” bevatten die eraan in de weg staan dat de betrokkenen zich tot de Griekse rechter kunnen wenden, hetgeen indruist tegen artikel 6, lid 1, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) ( 10 ) en tegen artikel 8, lid 1, en artikel 20 van de Syntagma (Griekse grondwet). Deze bepalingen vormen de kern van het begrip „openbare orde” in Griekenland.

    17.

    Charles Taylor en FD hebben tegen dat arrest cassatieberoep ingesteld bij de Areios Pagos. Volgens hen zijn de beslissing en de bevelen van de High Court niet kennelijk strijdig met de nationale en Unierechtelijke openbare orde en schenden zij geen fundamentele beginselen daarvan. Zij betogen dat de voorlopige toewijzing van een schadevergoeding aan hen vanwege de in Griekenland aangespannen procedures terwijl de procedures ter zake voor de Engelse rechter nog niet aanhangig waren, geen beletsel vormde voor de betrokkenen om de procedure voor de Griekse rechter voort te zetten, noch voor de rechter om hun een voorziening in rechte te waarborgen. Die beslissing en bevelen van de High Court zijn derhalve ten onrechte behandeld als „procedeerverboden”.

    18.

    Daarop heeft de Areios Pagos de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Moet de uitdrukking kennelijke strijd met de openbare orde van de Unie en, in het verlengde daarvan, met de nationale openbare orde, die volgens artikel 34, punt 1, en artikel 45, lid 1, van verordening nr. 44/2001 een grond is voor niet-erkenning en niet-uitvoerbaarverklaring, aldus worden opgevat dat deze uitdrukking niet slechts ziet op uitdrukkelijke procedeerverboden, die de instelling en voortzetting van gerechtelijke procedures voor een rechterlijke instantie van een andere lidstaat verbieden, maar ook op beslissingen en bevelen van rechterlijke instanties van de lidstaten die voor de rechtzoekende moeilijkheden en belemmeringen opwerpen om bij een gerecht in een andere lidstaat een voorziening in rechte te verkrijgen of een daar reeds aanhangige procedure voort te zetten, en is deze vorm van inmenging in de bevoegdheid van een rechterlijke instantie in een andere lidstaat ten aanzien van een specifieke procedure die daar reeds is ingeleid en in behandeling is, verenigbaar met de openbare orde van de Unie? Is het met name in strijd met de openbare orde van de Unie als bedoeld in artikel 34, punt 1, en artikel 45, lid 1, van verordening nr. 44/2001 om een beslissing of een bevel van een gerecht van een lidstaat te erkennen en/of uitvoerbaar te verklaren wanneer daarbij voorlopig en bij wijze van voorschot aan de partij die om erkenning en uitvoerbaarverklaring verzoekt een geldelijke vergoeding wordt toegekend voor de kosten die hij heeft gemaakt wegens het instellen van een vordering of voortzetten van een procedure voor het gerecht van een andere lidstaat, met de motivering dat:

    a)

    de zaak na onderzoek van die vordering is geregeld bij een schikking die volgens de wet is opgesteld en is bekrachtigd door het gerecht van een lidstaat dat die beslissing en/of dat bevel geeft en

    b)

    het gerecht van de andere lidstaat, waar de in die beslissing of dat bevel veroordeelde partij een nieuwe vordering heeft ingeleid, geen rechtsmacht heeft op grond van een exclusief forumkeuzebeding?

    2)

    Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: vormt artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001, zoals afgebakend door het Hof, een grond voor niet-erkenning en niet-uitvoerbaarverklaring in Griekenland van een beslissing en bevelen met de hierboven (eerste vraag) beschreven inhoud, gegeven door rechterlijke instanties in een andere lidstaat (Verenigd Koninkrijk), terwijl deze kennelijk rechtstreeks indruisen tegen de nationale openbare orde volgens de hierboven uiteengezette fundamentele maatschappelijke en rechtsopvattingen die in het land leven, alsmede tegen de fundamentele regels van het Griekse recht die de kern vormen van het recht op een voorziening in rechte (artikelen 8 en 20 van de Griekse grondwet, artikel 33 van de Αstikos Kodikas [(burgerlijk wetboek)] en het beginsel van waarborging van dit recht waarvan het gehele Griekse procesrecht doortrokken is en dat nader wordt gespecificeerd in artikel 176, artikel 173, leden 1 tot en met 3, en de artikelen 185, 205 en 191 van de Kodikas Politikis Dikonomias [(wetboek van burgerlijke rechtsvordering)] […]) en van artikel 6, lid 1, EVRM, zodat in dit geval het Unierechtelijke beginsel van het vrije verkeer van rechterlijke beslissingen hiervoor moet wijken, en strookt de niet-erkenning op die grond met de assimilatie en bevordering van de Europese gedachte?”

    19.

    Charles Taylor, FD, Starlight, OME, de Griekse regering, de Spaanse regering en de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.

    IV. Analyse

    20.

    Met zijn eerste prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 aldus moet worden uitgelegd dat een gerecht van een lidstaat de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing kan weigeren wegens strijdigheid met de openbare orde, op grond dat die beslissing in de weg staat aan de voortzetting van een bij een ander gerecht van die lidstaat aanhangige procedure, voor zover bij die beslissing aan een van de partijen een voorlopige geldelijke vergoeding wordt toegekend voor de kosten die deze partij maakt wegens de inleiding van die procedure omdat, ten eerste, het voorwerp van die procedure is geregeld bij een schikkingsovereenkomst die volgens de wet is opgesteld en is bekrachtigd door het gerecht van de lidstaat dat die beslissing heeft gegeven, en ten tweede, het gerecht van de andere lidstaat, waar die procedure is ingeleid, geen rechtsmacht heeft wegens een exclusief forumkeuzebeding.

    21.

    In casu zijn de beslissing en de bevelen van de High Court waarvan de erkenning en tenuitvoerlegging bij een Griekse rechter wordt gevraagd, gegeven op 26 september 2014. Verordening nr. 44/2001 is ratione temporis van toepassing op het hoofdgeding. ( 11 )

    22.

    Deze verordening bevat specifieke regels inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen, welke in herinnering moeten worden gebracht ( 12 ), waarbij dient te worden benadrukt dat zij niet allemaal zijn overgenomen in verordening nr. 1215/2012.

    A.   Overzicht van de op het geding toepasselijke erkennings- en tenuitvoerleggingsregels

    23.

    Verordening nr. 44/2001 bepaalt dat „[d]e in een lidstaat gegeven beslissingen […] in de overige lidstaten [worden] erkend zonder vorm van proces”. ( 13 ) Indien tegen de erkenning van een beslissing bezwaar wordt gemaakt, kan iedere belanghebbende partij die ten principale de erkenning vraagt, doen vaststellen dat de beslissing erkend moet worden. ( 14 ) Met het oog op de tenuitvoerlegging van de beslissing voorziet artikel 38 van die verordening in een procedure op verzoek om de uitvoerbaarheid ervan in de aangezochte lidstaat te doen vaststellen. ( 15 )

    24.

    In dat stadium vindt er geen inhoudelijke toetsing plaats. ( 16 )

    25.

    Overeenkomstig artikel 45, lid 1, van verordening nr. 44/2001 kan het gerecht een verklaring van uitvoerbaarheid slechts weigeren of intrekken op een van de in de artikelen 34 en 35 van die verordening genoemde gronden voor niet-erkenning, wanneer een rechtsmiddel als bedoeld in artikel 43, lid 1, van die verordening ( 17 ) wordt ingesteld tegen de beslissing op het verzoek om die verklaring.

    26.

    In artikel 34 van verordening nr. 44/2001 zijn vier algemene gronden voor niet-erkenning van een beslissing opgenomen. ( 18 ) Artikel 34, punt 1, ziet op het geval dat „de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat”. Overeenkomstig artikel 35, lid 3, van die verordening betreffen de bevoegdheidsregels niet de openbare orde. ( 19 )

    27.

    De verwijzende rechter vraagt zich af hoe dit criterium, gelet op de bijzondere omstandigheden van de bij hem aanhangige zaak, moet worden toegepast.

    B.   Bijzondere omstandigheden van het hoofdgeding

    28.

    Met betrekking tot de procedurele context en de inhoud van de betrokken beslissingen moet op een aantal elementen de aandacht worden gevestigd.

    1. Procedurele context

    29.

    De verwijzingsbeslissing strekt tot uitlegging van de grond voor niet-erkenning en niet-tenuitvoerlegging van een beslissing wegens strijdigheid van die erkenning met de openbare orde in een procedurele context die de volgende bijzonderheden vertoont:

    in het kader van een door Starlight ingestelde vordering uit overeenkomst hebben partijen in het hoofdgeding schikkingsovereenkomsten ondertekend die voorzien in de uitsluitende bevoegdheid van een Engelse rechter;

    de verweerders in het kader van de vordering wegens onrechtmatige daad die door Starlight en OME bij een Griekse rechter was ingesteld na de sluiting van die overeenkomsten, hebben van die Engelse rechter uitspraken bekomen waarbij hun verzoek tot declaratoire bescherming werd toegewezen en hun bij wijze van voorschot een schadevergoeding werd toegekend voor de kosten van de procedure bij de Griekse rechter alsook de betaling van bedragen voor de proceskosten bij die Engelse rechter, en

    zoals Charles Taylor en FD hebben aangegeven, hangen de erkenning en de tenuitvoerlegging van die uitspraken af van de beoordeling van het voorwerp ervan.

    2. Inhoud van de betrokken uitspraken, zoals uiteengezet door de verwijzende rechter

    30.

    De twijfel van de verwijzende rechter vloeit voort uit de inhoud van de beslissing en de bevelen van de High Court, waarbij hij die inhoud haalt uit het verzoekschrift van Charles Taylor en FD.

    31.

    Ten eerste zijn deze uitspraken gebaseerd op een dubbele vaststelling. In de eerste plaats is bij beslissing vastgesteld dat de in Griekenland ingestelde vorderingen in strijd zijn met de schikkingsovereenkomsten. ( 20 ) Deze overeenkomsten zijn gesloten tussen partijen die in de Engelse procedures en in de arbitrageprocedure allemaal waren beschuldigd van deelname aan een collectieve onrechtmatige daad. Het gevolg van deze overeenkomsten is dat een eventuele vordering tegen deze partijen op dezelfde grond als die waarop de Griekse procedures tegen hen zijn gebaseerd, reeds door die overeenkomsten is geregeld overeenkomstig de op medeplegers van onrechtmatige daden toepasselijke regeling.

    32.

    In de tweede plaats is bij gerechtelijk bevelen ook vastgesteld dat de Griekse rechtsvorderingen zijn ingesteld in strijd met de exclusieve forumkeuze.

    33.

    Ten tweede zijn Starlight en OME bij twee afzonderlijke bevelen veroordeeld tot betaling:

    op basis van de beslissing van de High Court waarbij het beginsel van de schuldvordering en het bedrag ervan ( 21 ) zijn vastgesteld, van een voorschot op de schadevergoeding die verschuldigd is in het kader van de procedure in Griekenland, te weten 100000 pond sterling (GBP) (ongeveer 128090 EUR) ( 22 ), betaalbaar uiterlijk op 17 oktober 2014 om 16.30 uur, ter dekking van alle schade tot en met 9 september 2014, en

    twee bedragen voor kosten van de procedure bij de Engelse rechter, te weten 120000 GBP (ongeveer 153708 EUR) en 30000 GBP (ongeveer 38527 EUR), betaalbaar binnen dezelfde termijn, bij wijze van volledige schadevergoeding.

    34.

    Ten derde zijn er aanvullende elementen terug te vinden in de bevelen van de High Court waarvan de erkenning en de uitvoerbaarverklaring werd gevraagd aan de Griekse rechter. De verwijzende rechter verwijst ernaar als volgt:

    „[D]e twee bevelen [van de High Court] bevatten aan het begin zelfs bepalingen die Starlight en ΟΜΕ, alsmede de natuurlijke personen die hen vertegenwoordigen, waarschuwen dat zij bij niet‑inachtneming van het bevel schuldig geacht kunnen worden aan contempt of court (minachting van de rechter) en dat hun vermogensbestanddelen verbeurd kunnen worden verklaard, dat hun een dwangsom kan worden opgelegd of dat de natuurlijke personen in hechtenis kunnen worden genomen (punten 1 tot en met 5).”

    „[D]eze bevelen bevatten ook de volgende punten, die evenmin in het verzoekschrift van de eisers in het cassatieberoep zijn opgenomen (daarin wordt niet verzocht om deze passages te erkennen of uitvoerbaar te verklaren):

    ‚4.

    Een beslissing houdende vaststelling van het bedrag van de schadevergoeding zal worden genomen ten aanzien van elk van de vennootschappen Starlight en OME.

    5.

    Verzoeken tot betaling van extra voorschotten op die schadevergoeding zullen kunnen worden ingediend [(dit is duidelijk bedoeld voor het geval dat de procedures voor de Griekse rechter worden voortgezet en de kosten van de eisers daardoor toenemen ( 23 ))].’”

    „En het eerste bevel bevat bovendien de volgende bepalingen:

    ‚8.

    […] [E]lk van de vennootschappen Starlight en OME zal een overeenkomst sluiten waarin wordt bepaald dat de CTa-partijen[ ( 24 )] worden vrijgesteld van elke verplichting met betrekking tot de vorderingen die elk van de vennootschappen Starlight en OME zou kunnen doen gelden in de tegen elk van de CTa-partijen ingestelde Griekse rechtsvorderingen, overeenkomstig de aan dit bevel gehechte modelovereenkomst, en Starlight en OME moeten de ondertekende originelen aan de advocaten van de CTa-partijen terugbezorgen […].

    9.

    Indien Starlight en OME niet kunnen worden gelokaliseerd via een redelijke zoekactie of indien zij de overeenkomsten tot aan de bovengenoemde datum niet ondertekenen of weigeren te ondertekenen, kan rechter Kay QC worden verzocht om genoemde overeenkomsten zelf uit te voeren.’”

    35.

    Tegen deze achtergrond rijst de vraag hoe de uitspraken waarvan de erkenning en de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, moeten worden gekwalificeerd.

    C.   Kwalificatie van de betrokken uitspraken

    36.

    De verwijzende rechter merkt op dat de beslissing en de bevelen van de High Court, waarvan de exclusieve bevoegdheid voortvloeit uit de keuze van de partijen in de schikkingsovereenkomsten, de gevolgen van deze overeenkomsten bepalen voor de bij de Griekse rechter aanhangige procedure.

    37.

    Het klopt dat deze uitspraken niet rechtstreeks tot de Griekse rechter zijn gericht en formeel niet beletten dat de procedure voor die rechter wordt voortgezet. Zij bevatten evenwel overwegingen inzake de bevoegdheid van de Griekse rechter met betrekking tot de tussen de partijen gesloten schikkingsovereenkomsten, geldelijke sancties, waaronder een beslissing over schadevergoeding bij wijze van voorschot, welke afschrikkend is omdat het bedrag ervan niet definitief is en afhangt van de voortzetting van die procedure. ( 25 ) Bovendien gaan zij vergezeld van sancties en bevelen om de tenuitvoerlegging ervan te waarborgen, die niet los daarvan kunnen worden gezien. ( 26 ) Zij zijn in personam gericht tot Starlight en OMΕ om ervoor te zorgen dat deze niet langer zouden handelen in strijd met de schikkingsovereenkomsten waarin het forumkeuzebeding is opgenomen. ( 27 )

    38.

    Op basis van al deze elementen is het mijns inziens gerechtvaardigd dat de verwijzende rechter de beslissing en de bevelen van de High Court kwalificeert als „‚quasi-’procedeerverboden” ( 28 ) en daarbij met name de beslissingen over schadevergoedingen waarvan de erkenning en tenuitvoerlegging wordt gevraagd, viseert.

    39.

    Ik ben derhalve van mening dat de verwijzende rechter zich terecht afvraagt of de gevolgen van een eventuele erkenning en tenuitvoerlegging van die uitspraken verenigbaar zijn met verordening nr. 44/2001, onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof inzake de uitvaardiging van een „anti-suit injunction” ( 29 ), teneinde daaraan een grond voor strijdigheid met de openbare orde te ontlenen.

    D.   Jurisprudentiële beginselen inzake „anti-suit injunction”

    1. Toetsing van de bevoegdheid van een gerecht van een lidstaat door een gerecht van een andere lidstaat is onverenigbaar met het beginsel van wederzijds vertrouwen

    40.

    Volgens vaste rechtspraak van het Hof ( 30 ) verzet het Unierecht op het gebied van rechterlijke bevoegdheid zich ertegen dat een gerecht een partij verbiedt een procedure in te leiden of voort te zetten bij een gerecht van een andere lidstaat ( 31 ), aangezien een dergelijk verbod afbreuk doet aan de bevoegdheid van dat laatste gerecht om het aan hem voorgelegde geschil te beslechten. Een dergelijke inmenging is immers onverenigbaar met het stelsel van het Executieverdrag en verordening nr. 44/2001, dat berust op het beginsel van wederzijds vertrouwen.

    41.

    Bovendien heeft het Hof verschillende gronden die werden aangevoerd om een dergelijke inmenging te rechtvaardigen, van de hand gewezen:

    het feit dat zij slechts indirect is en tot doel heeft misbruik van procedure door de verweerder in de nationale procedure te verhinderen. Het Hof heeft geoordeeld dat de vaststelling dat de aan de verweerder verweten gedraging, die inhoudt dat hij een beroep doet op de rechtsmacht van een gerecht van een andere lidstaat, misbruik vormt, een beoordeling inhoudt van de relevantie van het instellen van een vordering voor een gerecht van een andere lidstaat ( 32 ), en

    het feit dat iemand partij is bij een arbitrageprocedure ( 33 ).

    42.

    Aldus komt uit deze rechtspraak het inmiddels vaststaande algemene beginsel naar voren dat elk aangezocht gerecht zelf aan de hand van de toepasselijke regels bepaalt of het bevoegd is om het aan hem voorgelegde geschil te beslechten ( 34 ), en dat een partij, eventueel op straffe van een sanctie, niet de mogelijkheid kan worden ontnomen om zich te wenden tot de rechter van een lidstaat, die zijn bevoegdheid zal toetsen ( 35 ).

    2. Uitzonderingen op het beginsel van niet-toetsing van de bevoegdheid zijn beperkt door de Uniewetgever

    43.

    In de rechtspraak van het Hof wordt eraan herinnerd dat uitzonderingen op dit algemene beginsel in beperkte mate door verordening nr. 44/2001 worden toegestaan, dat zij alleen betrekking hebben op het stadium van de erkenning of tenuitvoerlegging van beslissingen en dat zij bedoeld zijn om de toepassing van bepaalde regels inzake bijzondere of uitsluitende bevoegdheid, waarin alleen deze verordening voorziet, te waarborgen. ( 36 )

    44.

    Bijgevolg moet mijns inziens daaruit worden geconcludeerd dat de Uniewetgever van oordeel was dat overeenkomsten tussen partijen om hun geschillen aan arbitrage te onderwerpen of een rechter aan te wijzen om er kennis van te nemen, geen gevolgen hebben voor de toepassing van het beginsel van niet-toetsing van de bevoegdheid. ( 37 )

    45.

    Het Hof heeft zich over dit laatste geval nog niet uitgesproken. ( 38 ) Ik ben van mening dat een partij die zich tot een gerecht van een lidstaat wendt in de overtuiging dat het forumkeuzebeding waarmee zij heeft ingestemd niet van toepassing is, naar analogie met de oplossing die inzake arbitrage is toegepast in het arrest Allianz en Generali Assicurazioni Generali ( 39 ), niet de rechterlijke bescherming kan worden ontnomen waarop zij recht heeft. ( 40 )

    46.

    De grondslag voor het verbod van „anti-suit injunctions” binnen de Unie, namelijk het wederzijds vertrouwen tussen de gerechten, alsmede het ontbreken van een specifieke bepaling in verordening nr. 1215/2012, die verordening nr. 44/2001 heeft vervangen, rechtvaardigen immers dat de rechtspraak van het Hof ook wordt toegepast op gevallen waarin een gerecht uit hoofde van een overeenkomst tussen partijen bij uitsluiting bevoegd is verklaard. ( 41 ) Aldus wordt de nuttige werking van die verordening gewaarborgd. ( 42 )

    E.   Openbare orde als grond tot weigering van de erkenning of tenuitvoerlegging van „anti-suit injunctions”

    47.

    De beoordeling van kennelijke strijdigheid met de openbare orde van de aangezochte lidstaat, waarin is voorzien in artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 ( 43 ), ziet op de gevolgen van de in den vreemde gegeven beslissing als zij wordt erkend en ten uitvoer gelegd ( 44 ), waarbij rekening wordt gehouden met de Europese opvatting van openbare orde ( 45 ).

    48.

    Volgens de rechtspraak van het Hof moet artikel 34, punt 1, van verordening nr. 44/2001 strikt worden uitgelegd, omdat het de verwezenlijking van een van de fundamentele doelstellingen van die verordening belemmert. Dat artikel mag dus slechts in uitzonderlijke gevallen worden toegepast. Het Hof ziet toe op de grenzen waarbinnen de rechter van een lidstaat dit begrip kan inroepen om een in een andere lidstaat gegeven beslissing niet te erkennen. ( 46 )

    49.

    Wat de procedurele openbare orde betreft ( 47 ), heeft het Hof gekozen voor een ruime opvatting van het in artikel 34, lid 1, bedoelde begrip, door te oordelen dat het kan worden tegengeworpen in geval van een belemmering van het door artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde recht op een doeltreffende voorziening in rechte. ( 48 )

    50.

    In casu zaak ziet de vraag van de verwijzende rechter op de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen die met name zijn gebaseerd op schending van een in schikkingsovereenkomsten opgenomen forumkeuzebeding en die zijn gegeven door het door partijen aangewezen gerecht, dat de geldelijke gevolgen ervan vaststelt. ( 49 ) Deze beslissingen verplichten de partijen bij die overeenkomsten die de zaak niet eerst bij dat gerecht aanhangig hebben gemaakt, om met name bij wijze van voorschot een schadevergoeding te betalen voor de proceskosten die de andere partijen, die voor het gerecht van een andere lidstaat waren opgeroepen, hebben gemaakt.

    51.

    Deze beslissingen, die niet bij wijze van voorzorgsmaatregel zijn genomen, gaan vergezeld van maatregelen om de uitvoering ervan te waarborgen en voorzien in de toekenning van verdere schadevergoeding wanneer de procedure bij de Griekse rechter wordt voortgezet. De gevolgen ervan gaan dus veel verder dan de uitlegging van de schikkingsovereenkomsten en het onderzoek, door de door de rechter die in deze overeenkomsten door de partijen is aangewezen, naar zijn bevoegdheid. ( 50 )

    52.

    Aldus hebben in het bijzonder de bevelen van de High Court, wanneer zij in hun context worden geplaatst, onmiskenbaar tot gevolg dat de betrokken partijen worden gedwongen af te zien van hun vorderingen. Indirect wordt daardoor de toegang belemmerd tot de enige rechter die is aangezocht met betrekking tot de grond van de zaak en die krachtens verordening nr. 44/2001 bevoegd is om zich uit te spreken over zijn bevoegdheid, de procedure af te handelen en uitspraak te doen over de kosten van de bij hem aanhangige procedure en over eventuele schadevorderingen die daarmee verband houden.

    53.

    Aangezien de verwijzende rechter de procedure en alle omstandigheden in hun geheel dient te beoordelen ( 51 ), voert hij mijns inziens terecht aan dat de erkenning en tenuitvoerlegging van de beslissing en de bevelen van de High Court kennelijk strijdig zijn met de openbare orde van het land van de rechter, omdat afbreuk wordt gedaan aan het fundamentele beginsel – dat in de Europese rechtsruimte is gebaseerd op wederzijds vertrouwen ( 52 ) – dat elke rechter over zijn eigen bevoegdheid beslist. Ik herinner eraan dat dit beginsel het Hof ertoe heeft gebracht te verklaren dat dit beginsel zich in alle omstandigheden verzet tegen beslissingen die direct of indirect de voortzetting van een in een andere lidstaat ingeleide procedure verbieden.

    54.

    De systemische grondslag van dit verbod maakt met andere woorden dat afwijkingen ervan niet kunnen worden toegestaan, omdat anders gevolgen worden verbonden aan een beslissing die in het kader van een rechtstreekse procedure verboden zou zijn geweest.

    55.

    Ik geef het Hof dan ook in overweging om de eerste prejudiciële vraag bevestigend te beantwoorden en om bijgevolg vast te stellen dat de tweede vraag niet hoeft te worden onderzocht.

    V. Conclusie

    56.

    Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vragen van de Areios Pagos te beantwoorden als volgt:

    „Artikel 34, punt 1, van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken

    moet aldus worden uitgelegd dat

    een gerecht van een lidstaat de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing kan weigeren wegens strijdigheid met de openbare orde, op grond dat die beslissing in de weg staat aan de voortzetting van een bij een ander gerecht van die lidstaat aanhangige procedure, voor zover bij die beslissing aan een van de partijen een voorlopige geldelijke vergoeding wordt toegekend voor de kosten die deze partij maakt wegens de inleiding van die procedure omdat, ten eerste, het voorwerp van die procedure is geregeld bij een schikkingsovereenkomst die volgens de wet is opgesteld en is bekrachtigd door het gerecht van de lidstaat dat die beslissing heeft gegeven, en ten tweede, het gerecht van de andere lidstaat, waar die procedure is ingeleid, geen rechtsmacht heeft wegens een exclusief forumkeuzebeding.”


    ( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

    ( 2 ) PB 2001, L 12, blz. 1.

    ( 3 ) Hierna: „Starlight”.

    ( 4 ) Hierna: „OME”.

    ( 5 ) Hierna: „schikkingsovereenkomsten”. Het betreft drie overeenkomsten die dateren respectievelijk van 13 december 2007, 7 januari 2008 en 30 januari 2008, waarbij de laatste overeenkomst is gesloten in het kader van de arbitrage.

    ( 6 ) Hierna: „Charles Taylor”.

    ( 7 ) Hierna: „beslissing van de High Court”, „bevelen van de High Court” en gezamenlijk „beslissing en bevelen van de High Court”.

    ( 8 ) Zie voor een uitgebreide uiteenzetting van de inhoud ervan de punten 30‑34 van de onderhavige conclusie.

    ( 9 ) Zie punt 25 van de onderhavige conclusie.

    ( 10 ) Ondertekend te Rome op 4 november 1950.

    ( 11 ) Overeenkomstig artikel 66 van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 2012, L 351, blz. 1) blijft verordening nr. 44/2001 van toepassing op vorderingen die zijn ingesteld vóór 10 januari 2015. Voor in het Verenigd Koninkrijk gegeven beslissingen is dat eveneens het geval op grond van artikel 67, lid 2, onder a), van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2020, L 29, blz. 7), dat is goedgekeurd bij besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020 betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB 2020, L 29, blz. 1) en dat krachtens artikel 185 ervan in werking is sinds 1 februari 2020, waarbij tijdens een overgangsperiode tot en met 31 december 2020 (artikel 126) in het Verenigd Koninkrijk het recht van de Unie van toepassing was, tenzij in dit akkoord anders is bepaald (artikel 127).

    ( 12 ) Betreffende het beginsel dat de uitlegging die door het Hof wordt gegeven met betrekking tot de bepalingen van een van deze rechtsinstrumenten, waaronder ook het te Brussel op 27 september 1968 ondertekende Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij de opeenvolgende verdragen betreffende de toetreding van de nieuwe lidstaten tot dit verdrag (PB 1998, C 27, blz. 1) (hierna: „Executieverdrag”), ook geldt voor die van de andere rechtsinstrumenten, voor zover die bepalingen als gelijkwaardig kunnen worden beschouwd, zie arrest van 20 juni 2022, London Steam-Ship Owners’ Mutual Insurance Association (C‑700/20, EU:C:2022:488, punt 42).

    ( 13 ) Artikel 33, lid 1. Deze regel berust op het wederzijds vertrouwen in de rechtsbedeling binnen de Unie, dat is gebaseerd op het beginsel dat alle lidstaten het Unierecht eerbiedigen, en heeft als doel het vrije verkeer van de beslissingen te verzekeren [zie arresten van 16 juli 2015, Diageo Brands (C‑681/13, EU:C:2015:471, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en 12 december 2019, Aktiva Finants (C‑433/18, EU:C:2019:1074, punten 23 en 25)].

    ( 14 ) Zie artikel 33, lid 2, van verordening nr. 44/2001. Voorts is een gerecht van een lidstaat waarbij de erkenning van dergelijke beslissingen wordt gevraagd bij wege van tussenvordering, bevoegd om van de vordering kennis te nemen (zie lid 3 van dat artikel).

    ( 15 ) In verordening nr. 1215/2012 is die procedure afgeschaft (zie overweging 26). Zie ter herinnering aan de toetsing die wordt verricht, arrest van 6 september 2012, Trade Agency (C‑619/10, EU:C:2012:531, punten 43 en 44). Op grond van artikel 48 van verordening nr. 44/2001 kan de verklaring van uitvoerbaarheid van een in den vreemde gegeven beslissing waarbij uitspraak is gedaan over meer dan één punt van de vordering, ambtshalve of op vraag van de verzoeker worden beperkt tot een aantal ervan, voor zover die punten scheidbaar zijn.

    ( 16 ) Zie artikel 41 en overweging 17 van verordening nr. 44/2001.

    ( 17 ) Zie overweging 18 van verordening nr. 44/2001. Volgens artikel 43, lid 1, van die verordening kan „[e]lke partij […] een rechtsmiddel instellen tegen de beslissing op het verzoek om een verklaring van uitvoerbaarheid”.

    ( 18 ) Andere gronden zijn opgenomen in artikel 35 van verordening nr. 44/2001. Dit artikel is gewijd aan de naleving van de bevoegdheidscriteria in verzekeringszaken en voor consumentenovereenkomsten, aan de naleving van de bevoegdheidscriteria inzake de bij uitsluiting en ongeacht de woonplaats van de partijen aangewezen gerechten, en aan de naleving van de in artikel 72 van die verordening opgenomen regel. Deze bepalingen zijn door artikel 45, lid 1, van verordening nr. 1215/2012 overgenomen en enkel uitgebreid tot individuele verbintenissen uit arbeidsovereenkomst. Zie ter illustratie van de procedurele gevolgen arrest van 3 april 2014, Weber (C‑438/12, EU:C:2014:212, punten 5458).

    ( 19 ) Zie ook arrest van 16 januari 2019, Liberato (C‑386/17, EU:C:2019:24, punt 45), en punt 53 van de onderhavige conclusie.

    ( 20 ) De Engelse rechter heeft vastgesteld dat Charles Taylor en FD op basis van de bepalingen van de schikkingsovereenkomsten met name worden vrijgesteld van elke verplichting die verband houdt met de vorderingen die Starlight of OME (of elk van hen) zou kunnen doen gelden wegens het verlies van het schip, waaronder de verplichtingen die verband houden met de in de Griekse rechtszaken geformuleerde vorderingen.

    ( 21 ) De verwijzende rechter citeert punt 83 van de beslissing van de High Court als volgt: „[Eisers] vorderen […] schadevergoeding […]. De kosten [(‚costs’ in de oorspronkelijke Engelse versie)] die zij tot op heden hebben gemaakt, bedragen bijna 163000 GBP. De [gevraagde] tussentijds betaling […] is 150000 GBP of een ander bedrag dat de High Court naar eigen goeddunken zal vaststellen”. Verder in de verwijzingsbeslissing wordt opgemerkt dat andere eisers in die procedure hadden verzocht om „een voorschot op de schadevergoeding overeenkomend met 60 % van de kosten die zij in de Griekse rechtszaken hadden gemaakt”. Voorts heeft de High Court in punt 94 van die beslissing, dat ook in de verwijzingsbeslissing wordt geciteerd, geoordeeld dat „de passende tussentijdse betaling als voorschot op voornoemde schadevergoeding 100000 GBP bedraagt”. De verwijzende rechter merkt dienaangaande op dat „ook dit oordeel declaratoir van aard is en dat na beoordeling van het verzoekschrift moet worden aangenomen dat het in casu alleen gaat om de kwestie van de erkenning ervan en niet om de kwestie van de verklaring van uitvoerbaarheid ervan, aangezien die laatste kwestie alleen betrekking heeft op het relevante deel van het bevel dat op de beslissing is gevolgd”.

    ( 22 ) Tegen de wisselkoers van 26 september 2014, zie punt 13 van de onderhavige conclusie.

    ( 23 ) Opmerking van de verwijzende rechter.

    ( 24 ) De verwijzende rechter verduidelijkt dat „‚CTa’ verwijst naar eisers in het cassatieberoep”, te weten Charles Taylor en FD, zie punt 17 van de onderhavig conclusie.

    ( 25 ) De verwijzende rechter is bovendien van mening dat de berekening en de toewijzing bij wijze van voorschot van kosten als voorlopige schadevergoeding, in wezen een verkapte sanctie vormen.

    ( 26 ) Bij arrest van 10 februari 2009, Allianz en Generali Assicurazioni Generali (C‑185/07, EU:C:2009:69, punt 20), had het Hof reeds gewezen op de verscheidenheid aan maatregelen die in het kader van „anti-suit injunctions” worden genomen.

    ( 27 ) Zie punt 34 van de onderhavige conclusie.

    ( 28 ) Zie in dat verband de uitdrukking „een vorm van een anti-suit injunction”, die wordt gebezigd in punt 89 van het arrest van 19 september 2018, C.E. en N.E. (C‑325/18 PPU en C‑375/18 PPU, EU:C:2018:739).

    ( 29 ) Inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van een beslissing die een partij verbiedt bepaalde vorderingen bij een gerecht van een lidstaat in te dienen, heeft het Hof één enkel arrest gewezen [arrest van 13 mei 2015, Gazprom (C‑536/13, EU:C:2015:316)]. Dit arrest is evenwel niet relevant voor de onderhavige zaak. Het betrof immers een scheidsrechterlijke uitspraak, hetgeen het Hof ertoe heeft gebracht, voornamelijk vanwege het toepassingsgebied van verordening nr. 44/2001, waarvan arbitrage is uitgesloten, te oordelen dat noch die scheidsrechterlijke uitspraak noch de beslissing waarbij, in voorkomend geval, het gerecht van een lidstaat deze erkent, het aan die verordening ten grondslag liggende wederzijds vertrouwen tussen de gerechten van de verschillende lidstaten kan aantasten (punt 39). Hieruit volgt dat de procedure voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van een scheidsrechterlijke uitspraak valt onder het nationale en internationale recht dat van toepassing is in de lidstaat waar die erkenning en die tenuitvoerlegging worden gevraagd (punt 41). In dezelfde zin geeft overweging 12 van verordening nr. 1215/2012 thans uitdrukkelijk aan dat deze verordening niet van toepassing is op een vordering of een beslissing met betrekking tot de erkenning of de tenuitvoerlegging van een scheidsrechterlijke uitspraak (zie arrest van 20 juni 2022, London Steam-Ship Owners’ Mutual Insurance Association, C‑700/20, EU:C:2022:488, punt 46).

    ( 30 ) Zie arrest van 27 april 2004, Turner (C‑159/02, EU:C:2004:228, punten 27, 28 en 31). Zie ook arrest van 10 februari 2009, Allianz en Generali Assicurazioni Generali (C‑185/07, EU:C:2009:69), en samenvatting ervan in arrest van 13 mei 2015, Gazprom (C‑536/13, EU:C:2015:316, punten 3234). Zie voor de meest recente beslissing, maar dan wel inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, arrest van 19 september 2018, C.E. en N.E. (C‑325/18 PPU en C‑375/18 PPU, EU:C:2018:739, punt 90).

    ( 31 ) Zie voor een overzicht van de context waarin in „common law”-landen gebruik wordt gemaakt van „anti-suit injunctions”, Usinier, L., „Compétence judiciaire, reconnaissance et exécution des décisions en matière civile et commerciale. – Compétence. – Exceptions à l’exercice de la compétence. – Conflits de procédures. – Articles 29 à 34 du règlement (UE) no 1215/2012”, JurisClasseur Droit international, LexisNexis, Parijs, 7 oktober 2015 (laatste bijwerking op 3 augustus 2022), bundel 584‑170, punt 5.

    ( 32 ) Zie arrest van 27 april 2004, Turner (C‑159/02, EU:C:2004:228, punt 28).

    ( 33 ) Zie arresten van 10 februari 2009, Allianz en Generali Assicurazioni Generali (C‑185/07, EU:C:2009:69, punten 27 en 28), en 13 mei 2015, Gazprom (C‑536/13, EU:C:2015:316, punt 32).

    ( 34 ) Zie arrest Allianz en Generali Assicurazioni Generali (C‑185/07, EU:C:2009:69, punten 29 en 30).

    ( 35 ) Zie ter herinnering aan het beginsel en de ruime opvatting ervan, arrest van 19 september 2018, C.E. en N.E. (C‑325/18 PPU en C‑375/18 PPU, EU:C:2018:739, punten 90 en 91). Zie ook in die zin een aantal nationale beslissingen, zoals het arrest van de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk), 1e civiele kamer, van 14 oktober 2009 (nr. 08‑16.369 en nr. 08‑16.549), en sommige commentaren, onder meer van Clavel, S., „Conflits de juridictions. – Exequatur d’un jugement étranger. – Injonction anti-suit. – Ordre public international. – Clause attributive de juridiction. – Clauses de procédure.”, Journal du droit international (Clunet), LexisNexis, Parijs, januari 2010, nr. 1, blz. 146‑155, in het bijzonder blz. 152, en van Muir Watt, H., „La procédure d’anti-suit injonction n’est pas contraire à l’ordre public international”, Revue critique de droit international privé, Dalloz, Parijs, 2010, blz. 158‑163. Zie ook de beslissing van de High Court van 6 juni 2018, Nori Holding Limited and others v. Public Joint-Stock Company „Bank Otkritie Financial Corporation”, punt 90, aangehaald door Law, S., „Article 29”, in Requejo Isidro, M., Brussels I bis: A Commentary on Regulation (EU) no 1215/2012, Edward Elgar Publishing, Cheltenham, 2022, blz. 466‑483, in het bijzonder punten 29.52 en 29.54, blz. 481 en 482.

    ( 36 ) Zie voetnoot 18 van de onderhavige conclusie.

    ( 37 ) In dit verband zij opgemerkt dat terwijl het forumkeuzebeding volgens artikel 17 van het Executieverdrag tot gevolg had dat een bij uitsluiting bevoegde rechter werd aangewezen, die regel in de verordeningen nr. 44/2001 en nr. 1215/2012 is gehandhaafd „tenzij de partijen anders zijn overeengekomen”.

    ( 38 ) In de zaak Gjensidige (C‑90/22), die momenteel bij het Hof aanhangig is, wordt het Hof verzocht om uitlegging van artikel 45, lid 1, onder e), ii), van verordening nr. 1215/2012 (tweede prejudiciële vraag) betreffende een forumkeuzebeding in een door een bijzonder internationaal verdrag beheerste internationale vervoersovereenkomst en het begrip „openbare orde” in die specifieke context (derde prejudiciële vraag).

    ( 39 ) C‑185/07, EU:C:2009:69, punten 26 en 31. Het Hof heeft geoordeeld dat een lidstatelijk gerecht niet mag worden belemmerd de prealabele vraag naar de geldigheid of toepasselijkheid van een arbitragebeding te onderzoeken en aldus op verzoek van de belanghebbende partij te beoordelen of dat beding vervallen is, niet van kracht is of niet kan worden toegepast. In dat verband merk ik op dat, ondanks de kritiek die na dit arrest in de rechtsleer werd geuit vanwege de specifieke situatie van arbitrage (zie onder meer Muir Watt, H., op. cit., blz. 161), het arrest van 13 mei 2015, Gazprom (C‑536/13, EU:C:2015:316), de beginselen waarop dat arrest is gebaseerd, niet ter discussie stelt. Zie in dezelfde zin arrest van de Cour de cassation, 1e civiele kamer, van 14 oktober 2009 (nr. 08 16.369 en nr. 08 16.549), waarbij is beslist dat een „anti-suit injunction”, waarvan het „buiten de werkingssfeer van verdragen of gemeenschapsrecht vallende” doel bestaat in de handhaving van een bevoegdheidsclausule, niet in strijd is met de internationale openbare orde. Voor een aantal commentaren in de rechtsleer op dat arrest, zie voetnoot 35 van de onderhavige conclusie.

    ( 40 ) De discussie tussen partijen kan onder meer slaan op het materiële vereiste waaraan een forumkeuzebeding moet voldoen, namelijk dat dit beding moet zien op „geschillen die naar aanleiding van een bepaalde rechtsbetrekking zijn ontstaan of zullen ontstaan” (artikel 23, lid 1, van verordening nr. 44/2001). Zie arrest van 21 mei 2015, CDC Hydrogen Peroxide (C‑352/13, EU:C:2015:335, punt 67). De aangezochte rechter moet mogelijk ook nagaan of het forumkeuzebeding niet afwijkt van een exclusievebevoegdheidsregel, of het voornemen te kennen is gegeven om ervan af te wijken en ook of het beding niet is achterhaald naar aanleiding van andere omstandigheden. Zie ter illustratie Legros, C., „Commerce maritime. – Contrat de transport de marchandises. Responsabilité du transporteur”, JurisClasseur Transport, LexisNexis, Parijs, 25 september 2021, bundel 1269, II, Conflits de juridictions, punt 48. Zie voorts, met betrekking tot de erkenning van een beslissing waarbij de rechter zich uit hoofde van een forumkeuzebeding onbevoegd verklaart, en de motivering van de geldigheid van dat beding, arrest van 15 november 2012, Gothaer Allgemeine Versicherung e.a. (C‑456/11, EU:C:2012:719, punten 29 en 41).

    ( 41 ) Zie in die zin Usinier, L., op. cit., punt 5. Zie ook Legros, C., op. cit., punt 48.

    ( 42 ) Zie in die zin arresten van 27 april 2004, Turner (C‑159/02, EU:C:2004:228, punt 29), en 10 februari 2009, Allianz en Generali Assicurazioni Generali (C‑185/07, EU:C:2009:69, punt 24).

    ( 43 ) Zie de punten 5 en 26 van de onderhavige conclusie.

    ( 44 ) Zie rapport van P. Jenard over het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1979, C 59, blz. 1), in het bijzonder blz. 44, en arrest van 28 april 2009, Apostolides (C‑420/07, EU:C:2009:271, punt 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    ( 45 ) Zie arrest van 28 maart 2000, Krombach (C‑7/98, EU:C:2000:164, punten 2527). Zie met betrekking tot dat begrip Nowak, J.T., en Richard, V., „Article 45”, in Requejo Isidro, M., Brussels I bis: A Commentary on Regulation (EU) no 1215/2012, op. cit., blz. 638‑678, in het bijzonder punten 45.69‑45.72, blz. 666‑668, en Mankowski, P., „Article 45”, in Magnus, U., en Mankowski, P., European Commentaries on Private International Law, Brussels Ibis Regulation, 2e druk., Otto Schmidt, Keulen, 2023, blz. 842‑918, in het bijzonder punten 28 e.v., blz. 864 e.v.

    ( 46 ) Zie arresten van 6 september 2012, Trade Agency (C‑619/10, EU:C:2012:531, punten 48 en 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak), en 25 mei 2016, Meroni, (C‑559/14, EU:C:2016:349, punten 38 en 40). Zie ook arrest van 20 juni 2022, London Steam-Ship Owners’ Mutual Insurance Association (C‑700/20, EU:C:2022:488, punt 77).

    ( 47 ) Zie in dat verband Gaudemet-Tallon, H., en Ancel, M.‑E., Compétence et exécution des jugements en Europe, Règlements 44/2001 et 1215/2012, Conventions de Bruxelles (1968) et de Lugano (1998 et 2007), 6e druk., Librairie générale de droit et de jurisprudence, collection „Droit des affaires”, Parijs, 2018, punten 438 e.v., blz. 611 e.v., en Nowak, J.T., en Richard, V., op. cit., punten 45.82 e.v., blz. 671 e.v.

    ( 48 ) Zie in die zin arrest van 25 mei 2016, Meroni, (C‑559/14, EU:C:2016:349, punten 4446 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Een kennelijke inbreuk op het recht van verweer houdt dus een schending van de procedurele openbare orde in, onder voorbehoud van de uitoefening van rechtsmiddelen (punten 48 en 50 van dat arrest en aldaar aangehaalde rechtspraak). Betreffende de toepassing van deze grond voor niet-erkenning van „anti-suit injunctions”, zie Mankowski, P., op. cit., punt 31, blz. 869.

    ( 49 ) Opgemerkt zij dat niet wordt gevraagd of de toekenning van een schadevergoeding gegrond is in geval van schending door een partij van een forumkeuzebeding. Dienaangaande moet er ten eerste aan worden herinnerd dat in het stadium van de erkenning van een beslissing de juistheid ervan niet mag worden onderzocht [zie arresten van 25 mei 2016, Meroni, (C‑559/14, EU:C:2016:349, punt 41), en 16 januari 2019, Liberato (C‑386/17, EU:C:2019:24, punt 54)]. Ten tweede lijkt het mij niettemin gepast om te wijzen op de discussie ter zake in de rechtsleer. Zie enerzijds Gaudemet-Tallon, H., en Ancel, M.‑E., op. cit, punt 162, blz. 215, die aanvoeren dat die vraag in het Unierecht ontkennend moet worden beantwoord. Zie anderzijds Brosch, M., en Kahl, L.M., „Article 25”, in Requejo Isidro, M., Brussels I bis: A Commentary on Regulation (EU) no 1215/2012, op. cit., blz. 344‑374, in het bijzonder punt 25.75, blz. 366, waarin wordt verwezen naar de beslissingen van het Bundesgerichtshof (hoogste federale rechter in burgerlijke en strafzaken, Duitsland) van 17 oktober 2019, III ZR 42/19, punten 41‑45, en van de Tribunal Supremo (hoogste rechterlijke instantie, Spanje) van 23 februari 2007, nr. 201/2007, en Álvarez González, S., „The Spanish Tribunal Supremo Grants Damages for Breach of a Choice-of-Court Agreement”, Praxis des Internationalen Privat- und Verfahrensrechts (IPRax), Gieseking, Bielefeld, deel 29, nr. 6, 2009, blz. 529‑533. Ik merk op dat in die Duitse beslissing, waarop Charles Taylor en FD zich hebben beroepen, de door de partijen aangewezen rechter de beslissing over schadevergoeding heeft gegeven nadat de eerste aangezochte rechter zijn bevoegdheid had getoetst. Zie onder meer commentaar van Burianski, M., „Damages for breach of an exclusive jurisdiction clause”, januari 2020, beschikbaar op: https://www.whitecase.com/insight-alert/damages-breach-exclusive-jurisdiction-clause.

    ( 50 ) In dit verband kon in het hoofdgeding de vraag rijzen of de in het arrest van 9 december 2003, Gasser (C‑116/02, EU:C:2003:657), neergelegde procedureregels van toepassing waren, mits de vaststelling dat de voorwaarden voor aanhangigheid waren vervuld. Anders dan het Hof had geoordeeld, heeft de Uniewetgever bij de herschikking van verordening nr. 44/2001 voorrang gegeven aan de rechter van het gekozen forum om zijn bevoegdheid te bevestigen onder de voorwaarden van artikel 31, leden 2 en 3, van verordening nr. 1215/2012, waaronder de voorwaarde dat het geschil bij dat gerecht aanhangig is gemaakt. Betreffende deze laatste essentiële voorwaarde, met name in het onderhavige geval, zie Usinier, L., op. cit., punt 29. Betreffende de uitbreiding van deze oplossing tot situaties waarin verordening nr. 44/2001 van toepassing is, zie Gaudemet-Tallon, H., en Ancel, M.‑E., op. cit, punt 367, blz. 534. Voorts zij eraan herinnerd dat in het stadium van de erkenning van een in den vreemde gegeven beslissing de niet-naleving van de aanhangigheidsregels niet in de weg staat aan een dergelijke erkenning. Zie arrest van 16 januari 2019, Liberato (C‑386/17, EU:C:2019:24, punt 52).

    ( 51 ) Zie in die zin arrest van 2 april 2009, Gambazzi (C‑394/07, EU:C:2009:219, punt 48).

    ( 52 ) Zie punt 40 van de onderhavige conclusie.

    Top