EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CA0603

Zaak C-603/20: Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 maart 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Family Division — Verenigd Koninkrijk) — SS / MCP (Prejudiciële verwijzing – Prejudiciële spoedprocedure – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 2201/2003 – Artikel 10 – Bevoegdheid ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid – Ontvoering van een kind – Bevoegdheid van de gerechten van een lidstaat – Territoriale werkingssfeer – Overbrenging van een kind naar een derde staat – Gewone verblijfplaats in die derde staat)

PB C 189 van 17.5.2021, p. 5–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

17.5.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 189/5


Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 maart 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de High Court of Justice of England and Wales, Family Division — Verenigd Koninkrijk) — SS / MCP

(Zaak C-603/20) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Prejudiciële spoedprocedure - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EG) nr. 2201/2003 - Artikel 10 - Bevoegdheid ter zake van ouderlijke verantwoordelijkheid - Ontvoering van een kind - Bevoegdheid van de gerechten van een lidstaat - Territoriale werkingssfeer - Overbrenging van een kind naar een derde staat - Gewone verblijfplaats in die derde staat)

(2021/C 189/06)

Procestaal: Engels

Verwijzende rechter

High Court of Justice of England and Wales, Family Division

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: SS

Verwerende partij: MCP

Dictum

Artikel 10 van verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2116/2004 van de Raad van 2 december 2004, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op een geval waarin wordt vastgesteld dat een kind op het tijdstip van indiening van het verzoek betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid zijn gewone verblijfplaats in een derde staat heeft verworven, nadat het naar die staat was ontvoerd. In een dergelijk geval zal de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, moeten worden bepaald aan de hand van de toepasselijke internationale verdragen of, bij gebreke van een dergelijk internationaal verdrag, overeenkomstig artikel 14 van deze verordening.


(1)  PB C 28 van 25.1.2021.


Top