This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62019CN0706
Case C-706/19 P: Appeal brought on 20 September 2019 by CCPL — Consorzio Cooperative di Produzione e Lavoro SC and Others against the judgment of the General Court (Seventh Chamber) delivered on 11 July 2019 in Case T-522/15 CCPL and Others v Commission
Zaak C-706/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 september 2019 door CCPL - Consorzio Cooperative di Produzione e Lavoro SC e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 11 juli 2019 in zaak T-522/15, CCPL e.a./Commissie
Zaak C-706/19 P: Hogere voorziening ingesteld op 20 september 2019 door CCPL - Consorzio Cooperative di Produzione e Lavoro SC e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 11 juli 2019 in zaak T-522/15, CCPL e.a./Commissie
PB C 383 van 11.11.2019, p. 55–56
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
11.11.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 383/55 |
Hogere voorziening ingesteld op 20 september 2019 door CCPL - Consorzio Cooperative di Produzione e Lavoro SC e.a. tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 11 juli 2019 in zaak T-522/15, CCPL e.a./Commissie
(Zaak C-706/19 P)
(2019/C 383/63)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Rekwirantes: CCPL - Consorzio Cooperative di Produzione e Lavoro SC, Coopbox group SpA, Coopbox Eastern s.r.o. (vertegenwoordigers: S. Bariatti, E. Cucchiara en A. Cutrupi, avvocati)
Andere partij in de procedure: Europese Commissie
Conclusies
— |
het bestreden arrest gedeeltelijk vernietigen binnen de in de onderhavige hogere voorziening gestelde grenzen en dientengevolge het bestreden besluit, voor zover het de geldboetes betreft die daarbij aan rekwirantes zijn opgelegd, nietig verklaren wegens schending van artikel 23, lid 2, van verordening (EG) nr. 1/2003 (1) en de beginselen van evenredigheid en van geschiktheid; |
— |
de Commissie verwijzen in de kosten van de onderhavige procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter onderbouwing van hun hogere voorziening voeren rekwirantes de volgende middelen aan.
1. |
Eerste middel – Onjuiste rechtsopvatting en ontbrekende of ontoereikende motivering ten aanzien van de grieven betreffende de zogeheten „parental liability” („aansprakelijkheid van de moedermaatschappij”). Met het eerste middel merken rekwirantes op dat het bestreden arrest blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting en niet of ontoereikend is gemotiveerd, voor zover de holdingmaatschappij van de groep daarbij aansprakelijk werd gesteld, terwijl de tussenliggende vennootschap – via welke de holdingmaatschappij de bij de inbreuk betrokken vennootschappen in handen had – niet aansprakelijk werd gesteld. |
2. |
Tweede middel – Kennelijke beoordelingsfout en onjuiste rechtsopvatting ten aanzien van de vermeende schending van artikel 23 van verordening nr. 1/2003 Met het tweede middel stellen rekwirantes dat het Gerecht een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door de grief betreffende de onjuiste toepassing van de in artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 bepaalde limiet van 10 % af te wijzen, daar de Commissie die limiet op een andere omzet heeft toegepast dan de op basis van de Unieregels voor boekhoudkundige consolidatie berekende geconsolideerde omzet. Voorts heeft het Gerecht de beginselen van evenredigheid en van geschiktheid geschonden door ten aanzien van de in artikel 23, lid 2, van verordening nr. 1/2003 vastgelegde berekening van de geconsolideerde omzet blijk te geven van een ongeoorloofd verschil in behandeling tussen definitief overgedragen bedrijfsonderdelen en verhuurde bedrijfsonderdelen op grond van een vermeend verschil qua materiële en economische rendabiliteit. |
(1) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).