This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CB0269
Case C-269/18 PPU: Order of the Court (First Chamber) of 5 July 2018 (request for a preliminary ruling from the Raad van State — Netherlands) — Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie v C and J, S v Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (Reference for a preliminary ruling — Urgent preliminary ruling procedure — Article 99 of the Rules of Procedure of the Court of Justice — Common procedures for granting and withdrawing international protection — Directive 2013/32/EU — Article 46(6) and (8) — Manifestly unfounded application for international protection — Right to an effective remedy — Authorisation to remain in the territory of a Member State — Directive 2008/115/EC — Articles 2, 3 and 15 — Illegal stay — Detention)
Zaak C-269/18 PPU: Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 5 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State Raad van State — Nederland) — Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie / C en J, S / Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (Prejudiciële verwijzing — Prejudiciële spoedprocedure — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming — Richtlijn 2013/32/EU — Artikel 46, leden 6 en 8 — Verzoek om internationale bescherming dat kennelijk ongegrond is — Recht op een doeltreffende voorziening in rechte — Toestemming om op het grondgebied van een lidstaat te blijven — Richtlijn 2008/115/EG — Artikelen 2, 3 en 15 — Illegaal verblijf — Bewaring)
Zaak C-269/18 PPU: Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 5 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State Raad van State — Nederland) — Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie / C en J, S / Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (Prejudiciële verwijzing — Prejudiciële spoedprocedure — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming — Richtlijn 2013/32/EU — Artikel 46, leden 6 en 8 — Verzoek om internationale bescherming dat kennelijk ongegrond is — Recht op een doeltreffende voorziening in rechte — Toestemming om op het grondgebied van een lidstaat te blijven — Richtlijn 2008/115/EG — Artikelen 2, 3 en 15 — Illegaal verblijf — Bewaring)
PB C 341 van 24.9.2018, p. 3–3
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
24.9.2018 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 341/3 |
Beschikking van het Hof (Eerste kamer) van 5 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State Raad van State — Nederland) — Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie / C en J, S / Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
(Zaak C-269/18 PPU) (1)
((Prejudiciële verwijzing - Prejudiciële spoedprocedure - Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof - Gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming - Richtlijn 2013/32/EU - Artikel 46, leden 6 en 8 - Verzoek om internationale bescherming dat kennelijk ongegrond is - Recht op een doeltreffende voorziening in rechte - Toestemming om op het grondgebied van een lidstaat te blijven - Richtlijn 2008/115/EG - Artikelen 2, 3 en 15 - Illegaal verblijf - Bewaring))
(2018/C 341/03)
Procestaal: Nederlands
Verwijzende rechter
Raad van State
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, J, S
Verwerende partijen: C, Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie
Dictum
Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven, en richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming moeten in die zin worden uitgelegd dat zij zich ertegen verzetten dat een derdelander wiens verzoek om internationale bescherming in eerste aanleg door de bevoegde bestuurlijke autoriteit als kennelijk ongegrond is afgewezen, in bewaring wordt gesteld met het oog op zijn uitzetting wanneer hij volgens artikel 46, leden 6 en 8, van richtlijn 2013/32 legaal op het nationale grondgebied verblijft tot uitspraak wordt gedaan op zijn rechtsmiddel betreffende het recht om op dit grondgebied te blijven in afwachting van de uitkomst van zijn rechtsmiddel ten gronde tegen het besluit houdende afwijzing van zijn verzoek om internationale bescherming.