This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CA0421
Case C-421/18: Judgment of the Court (First Chamber) of 5 December 2019 (request for a preliminary ruling from the Tribunal de première instance de Namur — Belgium) — Ordre des avocats du barreau de Dinant v JN (Reference for a preliminary ruling — Judicial cooperation in civil matters — Regulation (EU) No 1215/2012 — Jurisdiction and the recognition and enforcement of judgments in civil and commercial matters — Article 7(1)(a) — Special jurisdiction in matters relating to a contract — Concept of ‘matters relating to a contract’ — Claim for payment of annual fees payable by a lawyer to a bar association)
Zaak C-421/18: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 5 december 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal de première instance de Namur - België) – Ordre des avocats du barreau de Dinant/JN (Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Artikel 7, punt 1, onder a) – Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst – Begrip „verbintenissen uit overeenkomst” – Verzoek tot betaling van de door een advocaat aan een orde van advocaten verschuldigde jaarlijkse bijdragen)
Zaak C-421/18: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 5 december 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal de première instance de Namur - België) – Ordre des avocats du barreau de Dinant/JN (Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken – Artikel 7, punt 1, onder a) – Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst – Begrip „verbintenissen uit overeenkomst” – Verzoek tot betaling van de door een advocaat aan een orde van advocaten verschuldigde jaarlijkse bijdragen)
PB C 36 van 3.2.2020, p. 8–9
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
3.2.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 36/8 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 5 december 2019 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal de première instance de Namur - België) – Ordre des avocats du barreau de Dinant/JN
(Zaak C-421/18) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Rechterlijke bevoegdheid, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken - Artikel 7, punt 1, onder a) - Bijzondere bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst - Begrip „verbintenissen uit overeenkomst” - Verzoek tot betaling van de door een advocaat aan een orde van advocaten verschuldigde jaarlijkse bijdragen)
(2020/C 36/10)
Procestaal: Frans
Verwijzende rechter
Tribunal de première instance de Namur
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partij: Ordre des avocats du barreau de Dinant
Verwerende partij: JN
Dictum
Artikel 1, lid 1, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat een geschil over de verbintenis van een advocaat om de aan zijn orde van advocaten verschuldigde jaarlijkse beroepsbijdragen te betalen slechts binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt mits deze orde, wanneer zij aan de betrokken advocaat uitvoering van de verbintenis vraagt, volgens het toepasselijke nationale recht bij haar handelingen geen openbaar gezag uitoefent; het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan.
Artikel 7, punt 1, onder a), van verordening nr. 1215/2012 moet aldus worden uitgelegd dat een vordering waarbij een orde van advocaten de rechter vraagt om een van haar leden te veroordelen tot betaling van de door dat lid verschuldigde jaarlijkse beroepsbijdragen die hoofdzakelijk dienen om diensten zoals verzekeringen te bekostigen, beschouwd moet worden als een vordering „ten aanzien van een verbintenis uit overeenkomst” in de zin van deze bepaling, voor zover deze bijdragen een tegenprestatie vormen voor prestaties die deze orde haar leden aanbiedt en voor zover het betrokken lid met die prestaties vrijwillig heeft ingestemd, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.