Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CO0634

    Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 30 juni 2016.
    Susanne Sokoll-Seebacher en Manfred Naderhirn tegen Agnes Hemetsberger e.a.
    Verzoek van het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof – Vrijheid van vestiging – Volksgezondheid – Artikel 49 VWEU – Apotheken – Adequate geneesmiddelenvoorziening van de bevolking – Exploitatievergunning – Territoriale spreiding van de apotheken – Invoering van beperkingen die in wezen op een demografisch criterium berusten.
    Zaak C-634/15.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:510

    BESCHIKKING VAN HET HOF (Achtste kamer)

    30 juni 2016 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing — Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof — Vrijheid van vestiging — Volksgezondheid — Artikel 49 VWEU — Apotheken — Adequate geneesmiddelenvoorziening van de bevolking — Exploitatievergunning — Territoriale spreiding van apotheken — Invoering van beperkingen die in wezen op een demografisch criterium berusten”

    In zaak C‑634/15,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich (regionale bestuursrechter Oberösterreich, Oostenrijk) bij beslissing van 24 november 2015, ingekomen bij het Hof op 30 november 2015, in de procedure

    Susanne Sokoll-Seebacher,

    Manfred Naderhirn,

    in tegenwoordigheid van:

    Agnes Hemetsberger,

    Mag. Jungwirth und Mag. Fabian OHG e.a.,

    geeft

    HET HOF (Achtste kamer),

    samengesteld als volgt: D. Šváby, kamerpresident, J. Malenovský (rapporteur) en M. Safjan, rechters,

    advocaat-generaal: P. Mengozzi,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gelet op het besluit, de advocaat-generaal gehoord, om uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking, overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

    de navolgende

    Beschikking

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 49 VWEU.

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van door S. Sokoll-Seebacher en M. Naderhirn ingeleide procedures betreffende de opening van een nieuwe apotheek respectievelijk de uitbreiding van het exploitatiegebied van een bestaande apotheek.

    Toepasselijke bepalingen

    3

    § 10 van het Apothekengesetz (wet betreffende de apotheken), in de ten tijde van de feiten in het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „ApG”), bepaalt:

    „1.   De vergunning voor de opening van een nieuwe apotheek wordt verleend indien:

    1)

    in de gemeente waarin de apotheek wordt geopend een arts een vaste praktijk heeft en

    2)

    er behoefte is aan de opening van een nieuwe apotheek.

    2.   Er bestaat geen behoefte wanneer:

    1)

    op de datum waarop de vergunning wordt aangevraagd op het grondgebied van de gemeente van de voorgenomen exploitatieplaats reeds een bij een artsenpraktijk horende apotheek bestaat en minder dan twee voor bij een ziekenfonds aangesloten artsenposten [...] (voltijdse posten) door huisartsen zijn ingevuld, of indien

    2)

    de afstand tussen de voorgenomen exploitatieplaats van de nieuw te openen apotheek en de exploitatieplaats van de dichtstbijzijnde bestaande apotheek kleiner is dan 500 meter, of indien,

    3)

    door deze opening het aantal personen dat verder van geneesmiddelen moet worden voorzien vanuit de exploitatieplaats van een van de in de omgeving bestaande apotheken daalt tot minder dan 5500.

    3.   Een behoefte in de zin van lid 2, punt 1, bestaat evenmin indien op de datum van de vergunningsaanvraag in de gemeente van de voorgenomen exploitatieplaats van de apotheek,

    1)

    een bij een artsenpraktijk horende apotheek en

    2)

    een bij een ziekenfonds aangesloten groepspraktijk bestaat [...]

    [...]

    4.   Personen die van geneesmiddelen moeten worden voorzien in de zin van lid 2, punt 3, zijn personen die permanent in een straal van minder dan vier kilometer over de weg van de exploitatieplaats van de bestaande apotheek wonen en die wegens lokale omstandigheden verder door deze apotheek van geneesmiddelen zullen moeten worden voorzien.

    5.   Wanneer het aantal vaste inwoners, bedoeld in lid 4, lager ligt dan 5500, moet bij de bepaling of er behoefte is aan een nieuwe apotheek rekening worden gehouden met de personen die van geneesmiddelen moeten worden voorzien omdat zij in dat gebied werken of van diensten of transportmiddelen gebruikmaken.

    6.   De in lid 2, punt 2, bedoelde afstand hoeft bij uitzondering niet te worden nageleefd indien dit wegens lokale bijzonderheden in het belang is van een goede geneesmiddelenvoorziening van de bevolking.

    7.   De Oostenrijkse orde van apothekers verleent haar advies over de vraag of er behoefte is aan een nieuwe apotheek. [...]

    [...]”

    4

    § 46, lid 5, ApG, bepaalt:

    „Bij een verzoek tot uitbreiding van het gebied dat werd vastgesteld bij de verlening van de exploitatievergunning van een apotheek overeenkomstig § 9, lid 2, of bij een later verzoek tot vaststelling van het gebied wanneer dit niet werd vastgesteld bij de verlening van de vergunning overeenkomstig § 9, lid 2, moet de voor de verlening van vergunningen vastgestelde procedure in werking worden gesteld.”

    Hoofdgedingen en prejudiciële vraag

    5

    De hoofdgedingen waarvan het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich (regionale bestuursrechter Oberösterreich, Oostenrijk) kennis moet nemen, hebben reeds geleid tot prejudiciële beslissingen, namelijk het arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C‑367/12, EU:C:2014:68), en de beschikking van 15 oktober 2015, Naderhirn (C‑581/14, niet gepubliceerd, EU:C:2015:707).

    6

    Sokoll-Seebacher is voor de Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich (onafhankelijke administratieve kamer Oberösterreich, Oostenrijk) opgekomen tegen de beschikking van 29 december 2011 waarbij de bevoegde bestuurlijke overheid haar vergunningsaanvraag voor de opening van een apotheek op het grondgebied van de gemeente Pinsdorf (Oostenrijk) had afgewezen.

    7

    Naderhirn heeft bij de bevoegde bestuurlijke overheid, eveneens tevergeefs, verzocht om een uitbreiding van het exploitatiegebied van zijn apotheek op het grondgebied van de gemeente Leonding (Oostenrijk) en thans heeft hij zich daartoe gewend tot de verwijzende rechter.

    8

    Deze bestuurlijke overheden hebben zich bij de vaststelling van voornoemde beschikkingen op § 10, lid 2, punt 3, ApG gebaseerd.

    9

    In de zaak betreffende Sokoll-Seebacher heeft de Unabhängige Verwaltungssenat des Landes Oberösterreich de behandeling van de zaak geschorst en het Hof bevraagd over de verenigbaarheid van een nationale regeling als die van § 10, lid 2, punt 3, ApG met artikel 49 VWEU.

    10

    Naar aanleiding van het arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C‑367/12, EU:C:2014:68), heeft het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich, dat thans bevoegd is voor de vergunningsprocedure op grond van de hervorming van de Oostenrijkse bestuurlijke rechtbanken, bij arrest van 21 februari 2014 aan Sokoll-Seebacher de vergunning verleend voor de opening van een apotheek in de gemeente Pinsdorf. Evenzo heeft deze rechter, bij arrest van 28 mei 2014, de aanvraag tot uitbreiding van het exploitatiegebied van Naderhirns apotheek toegewezen.

    11

    Evenwel hebben Agnes Hemetsberger, eigenares van een apotheek in de buurt van die waarvoor Sokoll-Seebacher had verzocht om de in geding zijnde openingsvergunning, alsook apothekers in de buurt van Naderhirns apotheek bij het Verwaltungsgerichtshof (hoogste bestuursrechter, Oostenrijk) beroepen in „Revision” ingesteld tegen de in het vorige punt vermelde arresten van het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich.

    12

    Bij arresten van 8 oktober 2014 en 30 september 2015 heeft het Verwaltungsgerichtshof de tegen de arresten van het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich ingestelde beroepen in „Revision” toegewezen wegens materiële onwettigheid van die arresten.

    13

    Het Verwaltungsgerichtshof heeft in zijn arrest van 30 september 2015 met name geoordeeld dat het arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C‑367/12, EU:C:2014:68), aldus moest worden uitgelegd dat § 10, lid 2, punt 3, ApG enkel buiten toepassing moet worden gelaten en de vergunning voor een nieuwe apotheek enkel moet worden verleend zonder rekening te houden met een eventuele vermindering van de clientèle van de naburige apotheken tot onder de grens van 5500 van geneesmiddelen te voorziene personen, wanneer de nieuwe apotheek nodig is om de bevolking van bepaalde landelijke en afgelegen gebieden een redelijke toegankelijkheid te bieden tot een verkooppunt van geneesmiddelen. Wanneer evenwel louter ten gevolge hiervan de verlening van de aangevraagde vergunning niet noodzakelijk is uit het oogpunt van het Unierecht, blijft § 10, lid 2, punt 3, ApG van toepassing.

    14

    Nadat de hoofdgedingen waren terugverwezen naar het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich, heeft deze rechter, die niet geneigd was zich aan te sluiten bij de uitlegging die het Verwaltungsgerichtshof heeft gegeven van het arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C‑367/12, EU:C:2014:68), in de zaak Naderhirn het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht teneinde met name te vernemen of het bestaan van interne rechtsregels die bepalen dat een nationale rechter onvoorwaardelijk is gebonden door de door een andere nationale rechter gegeven uitlegging van het Unierecht, verenigbaar is met artikel 267 VWEU en met het beginsel van voorrang van het Unierecht.

    15

    Bij beschikking van 15 oktober 2015, Naderhirn (C‑581/14, niet gepubliceerd, EU:C:2015:707), werd deze vraag door het Hof ontkennend beantwoord.

    16

    Van oordeel dat het Hof niet alle inhoudelijke elementen had verstrekt die nodig waren voor de beslechting van de hoofdgedingen, heeft het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend en het Hof verzocht zijn eigen rechtspraak met betrekking tot artikel 49 VWEU te verduidelijken.

    17

    Tegen deze achtergrond heeft het Landesverwaltungsgericht Oberösterreich (regionale bestuursrechter Oberösterreich, Oostenrijk) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Moet, gelet op het oordeel van het Hof in het dictum (en in punt 51) van zijn arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C‑367/12, EU:C:2014:68), volgens hetwelk artikel 49 VWEU zich verzet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat als § 10, lid 2, punt 3, ApG, die als wezenlijk criterium ter beoordeling of er behoefte is aan de opening van een nieuwe apotheek, een strikte grens van het aantal (concreet: 5500) verder van geneesmiddelen te voorziene personen oplegt, artikel 49 VWEU, inzonderheid het vereiste dat het beoogde doel coherent wordt nagestreefd, aldus worden uitgelegd dat

    a)

    de vaststelling van een grens die niet alleen een indicatieve waarde heeft maar ook nauwkeurig is (namelijk cijfermatig en dus niet vatbaar voor interpretatie), deze wetgeving in haar geheel incoherent en dus in strijd met het Unierecht maakt aangezien de bevoegde nationale autoriteiten daardoor in beginsel niet de mogelijkheid hebben af te wijken van deze grens om rekening te houden met de plaatselijke bijzonderheden [temeer daar de in punt 24 van het arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C‑367/12, EU:C:2014:68), genoemde criteria steeds op cumulatieve wijze moeten worden vervuld met het oog op een coherente en systematische verwezenlijking van het beoogde doel], zodat er geen reden is om op nationaal niveau dit criterium ter beoordeling van het bestaan van een behoefte toe te passen tot wanneer de nationale wetgever dit vervangt door een soepelere regeling die in overeenstemming met het Unierecht is (en vergelijkbaar met, bijvoorbeeld, § 10, lid 6, ApG betreffende de grens van 500 meter zoals vastgesteld bij § 10, lid 2, punt 2, ApG)?

    of

    b)

    de vaststelling van een grens door § 10, lid 2, punt 3, ApG, die niet alleen een indicatieve waarde heeft, maar ook nauwkeurig is (namelijk cijfermatig en dus niet vatbaar voor interpretatie), slechts in strijd is met het Unierecht wanneer deze in een concreet geval van toepassing is op een situatie waarin er daadwerkelijk behoefte is aan een nieuwe apotheek wegens lokale bijzonderheden of andere feitelijke omstandigheden, wanneer anders het risico bestaat dat geen adequate toegang tot geneesmiddelen wordt gewaarborgd [zie punt 45, gelezen in samenhang met punt 50 van het arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C‑367/12, EU:C:2014:68)] aan bepaalde personen (in het bijzonder de ‚vaste passanten’, nieuwe klanten, enz.), ook al zou als gevolg daarvan het voorzieningspotentieel van één of meerdere bestaande apotheken in de toekomst werkelijk dalen tot onder de grens van 5500 personen, zodat enkel en alleen in die gevallen, ongeacht het een landelijk, stedelijk of ander gebied betreft, geen gebruik dient te worden gemaakt van dit criterium ter beoordeling van het bestaan van een behoefte, tot wanneer de nationale wetgever een nieuwe verduidelijkingsregeling vaststelt?

    of

    c)

    de vaststelling van een grens door § 10, lid 2, punt 3, ApG, die niet alleen een indicatieve waarde heeft, maar ook nauwkeurig is (namelijk cijfermatig en dus niet vatbaar voor interpretatie), slechts in strijd is met het Unierecht wanneer deze in een concreet geval van toepassing is op een situatie betreffende een landelijk en afgelegen gebied, ook al zou als gevolg daarvan het voorzieningspotentieel van één of meerdere bestaande apotheken in de toekomst werkelijk dalen tot onder de grens van 5500 personen, zodat enkel en alleen wanneer dit gevolgen heeft voor de bevolking die leeft in een landelijk en/of afgelegen gebied, geen gebruik dient te worden gemaakt van dit criterium ter beoordeling van het bestaan van een behoefte, tot wanneer de nationale wetgever een nieuwe verduidelijkingsregeling vaststelt?”

    Beantwoording van de prejudiciële vraag

    18

    Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C‑367/12, EU:C:2014:68), aldus moet worden uitgelegd dat het door de betrokken nationale wetgeving vastgestelde criterium van een strikte grens van het aantal „personen dat verder moet worden voorzien” ter beoordeling of er behoefte is aan de opening van een nieuwe apotheek, enkel geen toepassing vindt in een concrete situatie betreffende een landelijk en/of afgelegen gebied, of in een concrete situatie waarin er, gelet op de lokale bijzonderheden, behoefte bestaat om een apotheek te openen ongeacht het landelijke of stedelijke karakter van het betrokken gebied, of nog, op algemene wijze, in iedere concrete situatie die ter beoordeling wordt voorgelegd.

    19

    Vooraf dient eraan te worden herinnerd dat de bindende werking van een prejudicieel arrest geen beletsel vormt voor de nationale rechter tot wie dit arrest is gericht, om, zo hij dit nodig oordeelt, zich opnieuw tot het Hof te wenden alvorens uitspraak te doen in het hoofdgeding. Een dergelijk verzoek is gerechtvaardigd, wanneer de nationale rechter bij de uitlegging of toepassing van het arrest op moeilijkheden stuit, wanneer hij het Hof een nieuwe rechtsvraag stelt of wanneer hij het Hof nieuwe feiten ter beoordeling voorlegt die ertoe kunnen leiden dat het Hof een eerder gestelde vraag anders beantwoordt (beschikking van 5 maart 1986, Wünsche, 69/85, EU:C:1986:104, punt 15; arresten van 11 juni 1987, X, 14/86, EU:C:1987:275, punt 12, en 6 maart 2003, Kaba, C‑466/00, EU:C:2003:127, punt 39).

    20

    Dat is in casu het geval, aangezien de verwijzende rechter wenst te vernemen of uit het arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C‑367/12, EU:C:2014:68), voortvloeit dat het criterium van een strikte grens van het aantal „verder van geneesmiddelen te voorziene personen” hoe dan ook geen toepassing vindt of enkel in de zaken waarin het gaat om bepaalde gebieden of specifieke situaties.

    21

    Luidens artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het antwoord op een gestelde prejudiciële vraag redelijkerwijs geen twijfel laat bestaan of duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, in elke stand van het geding op voorstel van de rechter-rapporteur, de advocaat-generaal gehoord, beslissen om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen.

    22

    Dat is in casu juist het geval, gelet op het feit dat het antwoord op de vraag duidelijk kan worden afgeleid uit het arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C‑367/12, EU:C:2014:68).

    23

    Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat volgens de bestreden nationale regeling een vergunning voor een nieuwe apotheek slechts wordt verleend indien er een „behoefte” is. Deze behoefte wordt verondersteld te bestaan, tenzij minstens één van de verschillende door deze wetgeving gepreciseerde concrete omstandigheden zich daartegen verzet (arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher, C‑367/12, EU:C:2014:68, punt 28).

    24

    Onder deze omstandigheden valt het aantal personen dat door de exploitatieplaats van een van de in de omgeving bestaande apotheken „verder van geneesmiddelen moet worden voorzien”, namelijk het aantal personen dat in een straal van minder dan vier kilometer over de weg van de exploitatieplaats van de bestaande apotheek woont (arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher, C‑367/12, EU:C:2014:68, punt 43).

    25

    Volgens deze wetgeving wordt de opening van een nieuwe apotheek dus niet door een behoefte gerechtvaardigd indien daardoor het aantal personen dat door de exploitatieplaats van een van de in de omgeving bestaande apotheken „verder van geneesmiddelen moet worden voorzien” vermindert tot onder de drempel van 5500 (zie in deze zin arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher, C‑367/12, EU:C:2014:68, punten 29 en 43).

    26

    Niettemin voorziet deze wetgeving in een aanpassingsmaatregel volgens welke wanneer het aantal vaste inwoners lager ligt dan 5500, bij de beoordeling of er een behoefte bestaat rekening moet worden gehouden met de personen die van geneesmiddelen moeten worden voorzien omdat zij in het voorzieningsgebied van deze apotheek werken of daar van diensten of transportmiddelen gebruikmaken (arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher, C‑367/12, EU:C:2014:68, punt 43).

    27

    Teneinde aan de verwijzende rechter nuttige inlichtingen te verschaffen, zij erop gewezen dat volgens vaste rechtspraak een nationale wettelijke regeling slechts geschikt is om de verwezenlijking van het beoogde doel te waarborgen wanneer de verwezenlijking van het doel waarlijk coherent en systematisch wordt nagestreefd (zie in deze zin arresten van 10 maart 2009, Hartlauer, C‑169/07, EU:C:2009:141, punt 55; 19 mei 2009, Apothekerkammer des Saarlandes e.a., C‑171/07 en C‑172/07, EU:C:2009:316, punt 42, en 1 juni 2010, Blanco Pérez en Chao Gómez, C‑570/07 en C‑571/07, EU:C:2010:300, punt 94).

    28

    Het Hof heeft dienaangaande in het arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C‑367/12, EU:C:2014:68, punten 45 en 46), enerzijds geoordeeld dat in het kader van de in het hoofdgeding aan de orde zijde wetgeving voor bepaalde personen, en met name voor degenen die in plattelandsgebieden wonen, des te meer wanneer deze tijdelijk of aanhoudend beperkt mobiel zijn, zoals bejaarden, mindervaliden of zieken, de toegang tot geneesmiddelen weinig adequaat kan blijken.

    29

    Er zijn immers personen die verder wonen dan vier kilometer over de weg van de exploitatieplaats van de dichtstbijzijnde apotheek en dus niet als vaste inwoners van het voorzieningsgebied van deze, noch van enige andere apotheek in aanmerking komen. Deze personen kunnen weliswaar als „vaste passanten” in aanmerking worden genomen. Hun toegang tot de farmaceutische diensten hangt evenwel in ieder geval af van omstandigheden die hun in beginsel niet een permanente en continue toegang tot deze diensten verzekeren, aangezien deze toegang enkel samenhangt met de arbeid die zij in een bepaald gebied verrichten of met de transportmiddelen die zij daar gebruiken (zie in deze zin arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher, C‑367/12, EU:C:2014:68, punt 45).

    30

    Anderzijds heeft het Hof overwogen dat in landelijke, afgelegen gebieden met slechts weinig passanten het aantal „verder van geneesmiddelen te voorziene personen” wegens de lage bevolkingsdichtheid makkelijk minder kan bedragen dan 5500, zodat het mogelijk is dat de behoefte die de opening van een nieuwe apotheek rechtvaardigt, nooit zal worden geacht voldoende groot te zijn (zie in deze zin arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher, C‑367/12, EU:C:2014:68, punten 47-49).

    31

    Daaruit volgt dat, ondanks de aanpassingsmaatregel van de nationale wetgeving, bij toepassing van het criterium van het aantal „verder van geneesmiddelen te voorziene personen” het risico bestaat dat voor bepaalde personen die wonen in gebieden met bepaalde plaatselijke bijzonderheden, zoals landelijke en afgelegen gebieden die buiten de voorzieningsgebieden van de bestaande apotheken zijn gelegen, en in het bijzonder voor minder mobiele personen, een gelijke en adequate toegang tot farmaceutische diensten niet is verzekerd (zie in deze zin arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher, C‑367/12, EU:C:2014:68, punt 50).

    32

    Daarbij zij aangetekend dat het Hof, door te verwijzen naar de landelijke of afgelegen gebieden en de minder mobiele personen, de draagwijdte van zijn beoordeling van de coherentie van de betrokken nationale wetgeving evenwel niet heeft willen begrenzen tot dit soort gebieden en deze categorie van personen.

    33

    Wegens de strikte grens van het aantal „verder van geneesmiddelen te voorziene personen” maakt de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde nationale wetgeving het de bevoegde autoriteit immers niet mogelijk terdege rekening te houden met de bijzonderheden van iedere onderzochte situatie en zo de coherente en systematische verwezenlijking van het door deze wetgeving beoogde hoofddoel te waarborgen, dat erin bestaat een veilige en kwalitatief hoogstaande geneesmiddelenvoorziening van de bevolking te waarborgen, zoals het Hof in punt 25 van zijn arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C‑367/12, EU:C:2014:68) in herinnering heeft gebracht.

    34

    Vanuit deze benadering heeft het Hof geoordeeld dat een regeling van een lidstaat als aan de orde in het hoofdgeding, die als wezenlijk criterium ter beoordeling of er behoefte is aan de opening van een nieuwe apotheek, een strikte grens van „verder van geneesmiddelen te voorziene personen” oplegt, schending oplevert van artikel 49 VWEU, in het bijzonder van het vereiste dat het beoogde doel coherent wordt nagestreefd, aangezien de nationale bevoegde autoriteiten niet van deze grens kunnen afwijken om rekening te houden met lokale bijzonderheden, dat wil zeggen – uiteindelijk – met eigen bijzonderheden van verschillende concrete situaties, waarbij elk van deze situaties moet worden beoordeeld (zie in deze zin arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher, C‑367/12, EU:C:2014:68, punt 51).

    35

    Hieruit volgt dat de incoherentie waarvan blijkt bij de toepassing van het criterium van een strikte grens van het aantal „verder van geneesmiddelen te voorziene personen”, een systematisch karakter vertoont. Bijgevolg kunnen de risico’s die met een dergelijke toepassing gepaard gaan, de beoordeling van iedere bijzondere situatie beïnvloeden.

    36

    Gelet op het voorgaande moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat het arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C‑367/12, EU:C:2014:68), aldus moet worden gelezen dat het criterium van een strikte grens van het aantal „personen dat verder moet worden voorzien”, zoals dat is vastgesteld door de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde nationale wetgeving, bij de beoordeling of er behoefte is aan de opening van een nieuwe apotheek, niet op algemene wijze toepassing vindt in iedere concrete situatie die ter beoordeling wordt voorgelegd.

    Kosten

    37

    Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

     

    Het arrest van 13 februari 2014, Sokoll-Seebacher (C‑367/12, EU:C:2014:68), moet aldus worden gelezen dat het criterium van een strikte grens van het aantal „personen dat verder moet worden voorzien”, zoals dat is vastgesteld door de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde nationale wetgeving, bij de beoordeling of er behoefte is aan de opening van een nieuwe apotheek, niet op algemene wijze toepassing vindt in iedere concrete situatie die ter beoordeling wordt voorgelegd.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Top