Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014TA0328

    Zaak T-328/14: Arrest van het Gerecht van 18 februari 2016 — Jannatian/Raad („Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid — Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie — Bevriezing van tegoeden — Inreisbeperking — Beroep tot nietigverklaring — Afdoening zonder beslissing — Niet-contractuele aansprakelijkheid — Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die rechten toekent aan particulieren — Immateriële schade”)

    PB C 111 van 29.3.2016, p. 21–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    29.3.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 111/21


    Arrest van het Gerecht van 18 februari 2016 — Jannatian/Raad

    (Zaak T-328/14) (1)

    ((„Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid - Beperkende maatregelen ten aanzien van Iran ter voorkoming van nucleaire proliferatie - Bevriezing van tegoeden - Inreisbeperking - Beroep tot nietigverklaring - Afdoening zonder beslissing - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Voldoende gekwalificeerde schending van een rechtsregel die rechten toekent aan particulieren - Immateriële schade”))

    (2016/C 111/25)

    Procestaal: Engels

    Partijen

    Verzoekende partij: Mahmoud Jannatian (Teheran, Iran) (vertegenwoordigers: I. Smith Monnerville en S. Monnerville, advocaten)

    Verwerende partij: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: F. Naert en M. Bishop, gemachtigden)

    Voorwerp

    Ten eerste, nietigverklaring van besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB (PB L 195, blz. 39); van besluit 2010/644/GBVB van de Raad van 25 oktober 2010 tot wijziging van besluit 2010/413 (PB L 281, blz. 81); van verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007 (PB L 281, blz. 1); van verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EU) nr. 961/2010 (PB L 88, blz. 1), alsook van de uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 350/2012 van de Raad van 23 april 2012, (EU) nr. 709/2012 van de Raad van 2 augustus 2012, (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012, (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012, (EU) nr. 522/2013 van de Raad van 6 juni 2013, (EU) nr. 1203/2013 van de Raad van 26 november 2013, en (EU) nr. 397/2014 van de Raad van 16 april 2014 tot uitvoering van verordening (EU) nr. 267/2012 (respectievelijk PB L 110, blz. 17, PB L 208, blz. 2, PB L 282, blz. 16, PB L 356, blz. 55, PB L 156, blz. 3, PB L 316, blz. 1 en PB L 119, blz. 1), voor zover deze handelingen verzoekende partij betreffen, en ten tweede, vordering tot vergoeding van de beweerde schade

    Dictum

    1)

    Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist, voor zover het de nietigverklaring beoogt van besluit 2010/413/GBVB van de Raad van 26 juli 2010 betreffende beperkende maatregelen tegen Iran en tot intrekking van gemeenschappelijk standpunt 2007/140/GBVB; van besluit 2010/644/GBVB van de Raad van 25 oktober 2010 tot wijziging van besluit 2010/413; van verordening (EU) nr. 961/2010 van de Raad van 25 oktober 2010 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening (EG) nr. 423/2007, en van verordening (EU) nr. 267/2012 van de Raad van 23 maart 2012 betreffende beperkende maatregelen ten aanzien van Iran en tot intrekking van verordening nr. 961/2010, alsook van de uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 350/2012 van de Raad van 23 april 2012, (EU) nr. 709/2012 van de Raad van 2 augustus 2012, (EU) nr. 945/2012 van de Raad van 15 oktober 2012, (EU) nr. 1264/2012 van de Raad van 21 december 2012, (EU) nr. 522/2013 van de Raad van 6 juni 2013, (EU) nr. 1203/2013 van de Raad van 26 november 2013, en (EU) nr. 397/2014 van de Raad van 16 april 2014 tot uitvoering van verordening nr. 267/2012.

    2)

    Het beroep wordt voor het overige afgewezen.

    3)

    Mahmoud Jannatian en de Raad van de Europese Unie dragen hun eigen kosten.


    (1)  PB C 212 van 7.7.2014.


    Top