Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CA0573

    Zaak C-573/14: Arrest van het Hof (Grote kamer) van 31 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State — België) — Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen/Mostafa Lounani [Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Asiel — Richtlijn 2004/83/EG — Minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling — Artikel 12, lid 2, onder c), en artikel 12, lid 3 — Uitsluiting van de vluchtelingenstatus — Begrip „handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties” — Draagwijdte — Leidinggevend lid van een terroristische organisatie — Strafrechtelijke veroordeling wegens deelneming aan de activiteiten van een terroristische groep — Individueel onderzoek]

    PB C 104 van 3.4.2017, p. 12–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    3.4.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 104/12


    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 31 januari 2017 (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Raad van State — België) — Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen/Mostafa Lounani

    (Zaak C-573/14) (1)

    ([Prejudiciële verwijzing - Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht - Asiel - Richtlijn 2004/83/EG - Minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling - Artikel 12, lid 2, onder c), en artikel 12, lid 3 - Uitsluiting van de vluchtelingenstatus - Begrip „handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties” - Draagwijdte - Leidinggevend lid van een terroristische organisatie - Strafrechtelijke veroordeling wegens deelneming aan de activiteiten van een terroristische groep - Individueel onderzoek])

    (2017/C 104/18)

    Procestaal: Frans

    Verwijzende rechter

    Raad van State

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Commissaris-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen

    Verwerende partij: Mostafa Lounani

    Dictum

    1)

    Artikel 12, lid 2, onder c), van richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming moet aldus worden uitgelegd dat de daarin vervatte grond voor uitsluiting van de vluchtelingenstatus niet kan worden geacht alleen aanwezig te zijn indien de persoon die om internationale bescherming verzoekt, is veroordeeld wegens een van de terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 1, lid 1, van kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding.

    2)

    Artikel 12, lid 2, onder c), en artikel 12, lid 3, van richtlijn 2004/83 moeten aldus worden uitgelegd dat daden van deelneming aan de activiteiten van een terroristische groep, zoals de daden waarvoor verweerder in het hoofdgeding is veroordeeld, een rechtvaardiging kunnen vormen voor de uitsluiting van de vluchtelingenstatus, ook al wordt niet aangetoond dat de betrokkene terroristische daden, zoals nader omschreven in de resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, heeft gepleegd dan wel daartoe een poging heeft ondernomen of daarmee heeft gedreigd. In het kader van het individuele onderzoek van de feiten, op basis waarvan kan worden beoordeeld of er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat een persoon zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties, dan wel heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan dergelijke handelingen, komt een bijzondere betekenis toe aan de omstandigheid dat deze persoon door de rechterlijke instanties van een lidstaat is veroordeeld wegens deelneming aan de activiteiten van een terroristische groep, alsmede aan de vaststelling dat die persoon een leidinggevend lid van deze groep was, zonder dat hoeft te worden aangetoond dat de betrokkene zelf heeft aangezet tot of anderszins heeft deelgenomen aan een terroristische daad.


    (1)  PB C 46 van 9.2.2015.


    Top