Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CN0104

    Zaak C-104/08: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Verwaltungsssenat des Landes Oberösterreich (Oostenrijk) op 6 maart 2008 — Marc André Kurt/Bürgermeister der Stadt Wels

    PB C 142 van 7.6.2008, p. 13–14 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    7.6.2008   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 142/13


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Unabhängige Verwaltungsssenat des Landes Oberösterreich (Oostenrijk) op 6 maart 2008 — Marc André Kurt/Bürgermeister der Stadt Wels

    (Zaak C-104/08)

    (2008/C 142/21)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Unabhängige Verwaltungsssenat des Landes Oberösterreich

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Marc André Kurt

    Verwerende partij: Bürgermeister der Stadt Wels

    Prejudiciële vragen

    1)

    Is het verenigbaar met de grondbeginselen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en van het Verdrag betreffende de Europese Unie (PB C 321 E/1) alsmede met de daaruit af te leiden vrijheden, dat aan een EU-burger die op grond van zijn theoretische en praktische opleiding, zijn jarenlange beroepservaring en zijn kwalificaties formeel en praktisch gerechtigd is om in een EU-lidstaat leerling-bestuurders op theoretisch en praktisch gebied en sinds kort ook rijschoolinstructeurs op te leiden alsmede een rijschool op te richten, te exploiteren en hieraan leiding te geven, deze bevoegdheid in een bepaalde EU-lidstaat, namelijk in zijn land van herkomst, wordt ontzegd op grond van een wettelijk vastgelegd en, zoals de ervaring leert, onoverkomelijk diplomavereiste?

    2)

    Is het uit § 109, lid 1, sub e, van de Oostenrijkse motorrijtuigenwet (hierna: KFG 1967) voortvloeiende diplomavereiste in overeenstemming met de in de artikelen 16 en 20 van het Handvest van de grondrechten (PB 2007, C 303, blz. 1) neergelegde waarden inzake de vrijheid van het verrichten van economische en bedrijfsmatige activiteiten, de vrije mededinging en de gelijkheid van alle burgers?

    3)

    Dient § 109, lid 2, KFG 1967 aldus te worden uitgelegd dat ook een andere opleiding ter zake in combinatie met de desbetreffende beroepservaring als „gelijkwaardige andere schoolopleiding” kan worden erkend?


    Top