Zaak T-203/01
Manufacture française des pneumatiques Michelin
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
«Artikel 82 EG – Kortingensystemen – Misbruik»
|
Arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 30 september 2003 |
|
|
|
|
|
|
|
Samenvatting van het arrest
- 1..
- Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Begrip – Objectief begrip dat ziet op gedragingen die invloed kunnen uitoefenen op structuur van markt en handhaving of ontwikkeling
van mededinging tegengaan – Verplichtingen van onderneming met machtspositie – Mededinging louter op grond van verdiensten
(Art. 82 EG)
- 2..
- Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Korting met marktafschermende werking – Getrouwheidskorting – Kwalificatie als onrechtmatige praktijk
(Art. 82 EG)
- 3..
- Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Kwantumkorting – Toelaatbaarheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid van kortingensysteem – Beoordelingscriteria
(Art. 82 EG)
- 4..
- Mededinging – Administratieve procedure – Mededeling van punten van bezwaar – Noodzakelijke inhoud
- 5..
- Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Kwantumkorting met klantenbindende werking – Jaarlijks toegekende korting die percentage van totale gedurende voorafgaande jaar met afnemer behaalde omzet vertegenwoordigt
en progressief en aanzienlijk toeneemt met die omzet
(Art. 82 EG)
- 6..
- Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van rechten van verdediging – Toegang tot dossier – Grenzen – Verplichting om aan onderneming met machtspositie identiteit mee te delen van haar afnemers die aan onderzoek hebben meegewerkt – Daarvan uitgesloten
- 7..
- Mededinging – Administratieve procedure – Beschikking van Commissie waarbij inbreuk wordt vastgesteld – Uitsluiting van niet aan partijen meegedeelde bewijsstukken – Gevolgen – Onmogelijkheid om desbetreffend punt van bezwaar met die documenten te bewijzen
- 8..
- Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Kortingensysteem dat veel ruimte laat voor subjectieve beoordeling door onderneming met machtspositie – Kortingen die vanuit economisch oogpunt niet objectief gerechtvaardigd zijn
(Art. 82 EG)
- 9..
- Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Onderneming die luchtbanden vervaardigt – Overeenkomsten waarbij korting wordt verleend aan wederverkopers die zich ertoe verplichten systematisch karkassen van nieuw
loopvlak te laten voorzien bij deze onderneming – Voorwaarde met effect van koppelverkoop – Toelaatbaarheid naar nationaal recht – Irrelevant – Voorrang van gemeenschapsrecht
(Art. 82 EG)
- 10..
- Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Verplichtingen aan wederverkopers van producten van onderneming met machtspositie opgelegd als tegenprestatie voor financiële
voordelen – Verplichtingen die uitschakeling van mededinging van andere producenten tot doel hebben
(Art. 82 EG)
- 11..
- Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Informatie- en controleverplichtingen die niet objectief gerechtvaardigd zijn, aan wederverkopers van producten van onderneming
met machtspositie opgelegd als tegenprestatie voor financiële voordelen – Toepassing van verordening nr. 4087/88, die informatieverplichtingen toestaat in kader van franchiseovereenkomsten – Daarvan uitgesloten
(Art. 82 EG; verordening nr. 4087/88 van de Commissie, art. 3, lid 2)
- 12..
- Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Begrip – Gedragingen die tot gevolg of tot doel hebben handhaving of ontwikkeling van mededinging tegen te gaan
(Art. 82 EG)
- 13..
- Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Verhoging van algemeen niveau van geldboeten – Toelaatbaarheid – Voorwaarde – Motiveringsplicht – Geen
(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)
- 14..
- Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Geldboete wegens misbruik van machtspositie – Beoordeling van zwaarte van inbreuk – Inaanmerkingneming van aard en doel van onrechtmatige praktijken en niet van concrete gevolgen ervan
(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)
- 15..
- Mededinging – Geldboeten – Meerdere inbreuken – Oplegging van één geldboete – Toelaatbaarheid – Verplichting van Commissie om verschillende misbruikaspecten afzonderlijk te vermelden – Geen
(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)
- 16..
- Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Duur van inbreuk – Inaanmerkingneming van duur als zodanig, ongeacht gevolgen ervan voor veroorzaakte schade – Toelaatbaarheid
(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)
- 17..
- Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuken – Verzwarende omstandigheden – Recidive – Begrip
(Mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)
- 18..
- Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuken – Verzwarende omstandigheden – Recidive – Soortgelijke inbreuken achtereenvolgens begaan door twee dochtermaatschappijen van zelfde moedermaatschappij
- 19..
- Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuken – Verzwarende omstandigheden – Optrekking van voorheen wegens recidive toegepast verhogingspercentage – Vermindering van voorheen wegens bepaalde verzachtende omstandigheden toegepast verlagingspercentage – Toelaatbaarheid
(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)
- 1.
Het begrip misbruik van een machtspositie is een objectief begrip, dat betrekking heeft op de gedragingen van een onderneming
met een machtspositie die invloed kunnen uitoefenen op de structuur van een markt waar, juist door de aanwezigheid van de
betrokken onderneming, de mededinging reeds is verzwakt, en die ertoe leiden dat de handhaving of de ontwikkeling van de nog
bestaande marktconcurrentie wordt tegengegaan met andere dan de gebruikelijke middelen bij een op ondernemersprestaties gebaseerde
normale mededinging met goederen of diensten. Daaruit volgt dat niet elke vorm van prijsconcurrentie automatisch als rechtmatig
kan worden beschouwd en dat een onderneming met een machtspositie geen gebruik mag maken van andere middelen dan die welke
passen in het kader van een mededinging op grond van verdiensten. Hoewel dus de vaststelling van het bestaan van een machtspositie op zichzelf geen verwijt jegens de betrokken onderneming
inhoudt, is het wel zo, dat, ongeacht de oorzaken van die machtspositie, op de onderneming een bijzondere verantwoordelijkheid
rust om niet door haar gedrag inbreuk te maken op een daadwerkelijke en onvervalste mededinging op de gemeenschappelijke markt.
Ook verliest een onderneming met een machtspositie op die enkele grond zeker niet het recht haar eigen commerciële belangen
tegen aanvallen te verdedigen, en dient die onderneming in de mate van het redelijke over de mogelijkheid te beschikken te
handelen zoals zij ter verdediging van haar belangen wenselijk acht, doch dergelijke gedragingen zijn niet toelaatbaar wanneer
zij juist dienen ter versterking van die machtspositie en tot misbruik ervan leiden. cf. punten 54-55, 97
- 2.
Een kortingssysteem dat op de markt een afschermende werking heeft, zal als strijdig met artikel 82 EG worden aangemerkt indien
het door een onderneming met een machtspositie wordt toegepast. Dit is het geval bij een getrouwheidskorting die door een onderneming met een machtspositie aan zijn afnemers wordt toegekend
als tegenprestatie voor hun toezegging om zich (bijna) uitsluitend bij haar te bevoorraden. Een dergelijke korting, ook indien
zij niet discriminerend is, leidt er immers toe dat door toekenning van geldelijke voordelen wordt belet dat de afnemers zich
bevoorraden bij concurrerende fabrikanten van de onderneming met een machtspositie. cf. punten 56-57, 65
- 3.
Door een onderneming met een machtspositie toegepaste systemen van kwantumkortingen, die uitsluitend aan de omvang van de
bij haar gedane aankopen zijn gebonden, hebben in het algemeen geen door artikel 82 EG verboden marktafschermende werking.
Wanneer immers de verhoging van de door deze onderneming geleverde hoeveelheid haar kosten doet dalen, mag deze onderneming
haar afnemers via een gunstiger tarief van deze verlaging laten profiteren. Daaruit volgt dat een systeem van kwantumkortingen waarvan het kortingspercentage hoger wordt naar gelang van de bij de onderneming
met een machtspositie gekochte hoeveelheid niet in strijd is met artikel 82 EG, behalve wanneer uit de criteria en modaliteiten
voor toekenning van de korting blijkt dat het systeem niet gebaseerd is op een vanuit economisch oogpunt gerechtvaardigde
tegenprestatie, doch er ─ net als de getrouwheidskorting en de doelstellingskorting ─ toe strekt te beletten dat de afnemers
zich bij concurrerende ondernemingen bevoorraden. Om vast te stellen of een dergelijk systeem van kwantumkortingen een misbruik vormt, moeten dus alle omstandigheden in aanmerking
worden genomen, inzonderheid de criteria en modaliteiten voor het verlenen van de kortingen, en moet worden onderzocht of
de kortingen een niet door een economische prestatie gerechtvaardigd voordeel zijn, en ten doel hebben de koper, wat zijn
bevoorradingsbronnen betreft, geen ─ of minder ─ keus te laten, concurrenten de toegang tot de markt te belemmeren, jegens
handelspartners ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties toe te passen, of de machtspositie te versterken door
een vervalste mededinging. cf. punten 58-60, 62
- 4.
In de mededeling van de punten van bezwaar moet een uiteenzetting van deze punten, eventueel zeer bondig, worden gegeven in
bewoordingen die voor de betrokkenen voldoende duidelijk zijn om te weten, welke gedragingen de Commissie hun verwijt. Enkel
dan immers kan de mededeling van de punten van bezwaar de haar door de gemeenschapsverordeningen toegedachte functie vervullen,
te weten de ondernemingen en de ondernemersverenigingen alle informatie te verschaffen die zij nodig hebben om zich te verweren
alvorens de Commissie een definitieve beschikking geeft. cf. punt 77
- 5.
Een door een leverancier op zijn afnemers toegepast systeem van kwantumkortingen dat een groot verschil van de percentages
kent tussen de laagste en de hoogste trappen, dat zich kenmerkt door een referentieperiode van één jaar en een vaststelling
van de korting op basis van de totale omzet gedurende de referentieperiode, vertoont de kenmerken van een systeem van getrouwheidskortingen
voorzover het een sterke prikkel vormt om zich bij die leverancier te bevoorraden. cf. punt 95
- 6.
In het kader van een procedure tot vaststelling van misbruik van machtspositie dient de Commissie rekening te houden met het
risico, dat de betrokken onderneming represaillemaatregelen neemt tegen haar afnemers die medewerking hebben verleend aan
het onderzoek. Gelet op dit risico, mag de Commissie verzuimen haar de identiteit van deze ondernemingen mee te delen en haar
uitsluitend een tabel toezenden waarin de antwoorden op de verzoeken om inlichtingen die zij hun had toegezonden, anoniem
zijn weergegeven. Door dus in het kader van de administratieve procedure een niet-vertrouwelijke versie van deze antwoorden
te maken, eerbiedigt de Commissie enerzijds het vereiste om vertrouwelijke informatie te beschermen, en anderzijds het recht
van de geadresseerde van een mededeling van punten van bezwaar om toegang te verkrijgen tot het volledige dossier. cf. punten 124-125
- 7.
Documenten die de Commissie tegen de betrokken onderneming aanvoert zonder dat deze daarover in de administratieve procedure
heeft kunnen beschikken, moeten als bewijs voor een inbreuk op de mededingingsvoorschriften buiten beschouwing worden gelaten.
Het buiten beschouwing laten daarvan leidt tot nietigverklaring van de beschikking waarbij de inbreuk is vastgesteld voorzover
deze betrekking heeft op een punt van bezwaar dat enkel door verwijzing naar die documenten kan worden bewezen. cf. punt 129
- 8.
Het toekennen van een korting door een onderneming met een machtspositie mag niet als misbruik in de zin van artikel 82 EG
worden aangemerkt indien het door objectieve economische gronden is ingegeven. Daaruit volgt dat een door een onderneming
met een machtspositie toegepast kortingensysteem dat die onderneming een aanzienlijke discretionaire beoordelingsmarge laat
met betrekking tot de mogelijkheid voor zijn afnemers om de korting te verkrijgen, als onbillijk moet worden aangemerkt en
misbruik van machtspositie in de zin van artikel 82 EG vormt. Vanwege de subjectieve beoordeling van de criteria die recht
geven op de korting, worden de afnemers immers in het onzekere gelaten omdat zij niet in staat zijn met zekerheid te voorzien
welk kortingspercentage zij kunnen verkrijgen. cf. punten 140-141
- 9.
Dat een onderneming die luchtbanden vervaardigt en een machtspositie heeft op de markt, een beloning toekent aan de wederverkopers
van haar producten indien dezen zich ertoe verbinden systematisch de loopvlakvernieuwing van de karkassen van hun banden bij
haar te laten uitvoeren, vormt misbruik van machtspositie in de zin van artikel 82 EG. Met deze beloning gebruikt de onderneming
met een machtspositie immers haar economische gewicht op de bandenmarkt in het algemeen, en op de markt voor nieuwe banden
in het bijzonder, als een hefboom om zich ervan te verzekeren dat zij door de wederverkopers als loopvlakvernieuwer zal worden
gekozen. Zij legt dus een voorwaarde met het door artikel 82 EG verboden effect van koppelverkoop op. In dit verband doet het er, gezien de voorrang van het gemeenschapsrecht in de betrokken materie en de rechtstreekse werking
van de bepalingen van artikel 82 EG, weinig toe dat een dergelijke voorwaarde in overeenstemming is met het toepasselijke
nationale recht. cf. punten 163, 166
- 10.
Dat een onderneming met een machtspositie zich ertoe verbindt deel te nemen aan de financiële inspanning van de wederverkopers
van haar producten, waarbij zij als tegenprestatie van deze ondernemingen eist dat deze de producten met haar merk promoten,
de spontane vraag naar haar producten niet ombuigen en voldoende voorraad aanhouden om onmiddellijk aan de vraag te voldoen,
vormt misbruik van machtspositie in de zin van artikel 82 EG. Deze voorwaarden samen hebben immers tot doel, de concurrentie
van de andere producenten uit te schakelen door de machtspositie van de onderneming op de markt te verstevigen. cf. punten 208, 210
- 11.
De door een onderneming met een machtspositie aan de wederverkopers van haar producten als tegenprestatie voor de deelname
aan hun financiële inspanning opgelegde verplichtingen om haar verschillende gegevens mee te delen, zoals de balansen, de
statistieken over de omzetcijfers en het aantal dienstverleningen, en informatie over de aandeelhouders, en om haar toe te
staan een audit bij de verkooppunten te verrichten teneinde te verzekeren dat het met deze wederverkopers overeengekomen progressiepad
wordt nageleefd, leveren misbruik van machtspositie op indien zij niet objectief gerechtvaardigd zijn. In het bijzonder dienen deze verplichtingen als misbruik te worden aangemerkt indien zij alleen vorm geven aan de wens van
de onderneming met een machtspositie om de distributie van haar producten zo veel mogelijk te controleren, om marktgegevens
te verkrijgen die niet openbaar zijn en die waardevol zijn voor haar eigen commerciële strategie, en om de afhankelijkheid
van de wederverkopers jegens haar te vergroten. Bovendien gaan dergelijke informatieverplichtingen veel verder dan die welke kunnen worden opgelegd in het kader van een franchiseovereenkomst
krachtens verordening nr. 4087/88, en met name van artikel 3, lid 2, daarvan, dat hoe dan ook binnen de werkingssfeer van
artikel 81, lid 1, EG valt, en dus irrelevant is in het kader van de beoordeling, uit het oogpunt van artikel 82 EG, van de
door een onderneming met een machtspositie aan zijn eigen afnemers opgelegde verplichtingen. cf. punten 21, 215-217, 219
- 12.
Om schending van artikel 82 EG vast te stellen volstaat het aan te tonen dat de als misbruik aangemerkte gedraging van de
onderneming met een machtspositie ingaat tegen de mededinging, of, anders gezegd, dat de gedraging een beperking van de mededinging
tot gevolg heeft of kan hebben. Daaruit volgt dat voor de toepassing van dit artikel het bewijs van het doel samenvalt met
dat van het mededingingsverstorende gevolg van een als misbruik aangemerkte gedraging. Indien immers is aangetoond dat het
doel van de gedraging van een onderneming met een machtspositie het beperken van de mededinging is, zal die gedraging eveneens
een dergelijk gevolg kunnen hebben. Wanneer dus een onderneming daadwerkelijk praktijken toepast die tot doel hebben de mededinging
te beperken, volstaat het uitblijven van het gewenste resultaat niet om artikel 82 EG niet toe te passen. cf. punten 239, 241, 245
- 13.
Het feit dat de Commissie in het verleden geldboetes van een bepaald niveau heeft opgelegd en op basis van de duur van de
inbreuk een bepaald verhogingspercentage heeft toegepast, verhindert haar niet dit niveau en dit percentage te verhogen binnen
de grenzen die zijn gesteld in verordening nr. 17 en in de door haar vastgestelde richtsnoeren voor de berekening van geldboeten
die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden
opgelegd, indien zulks noodzakelijk is ter uitvoering van het communautaire mededingingsbeleid. Het staat haar met name vrij
het niveau van de geldboetes te verhogen om de afschrikkende werking ervan te versterken. De vroegere beschikkingspraktijk van de Commissie geldt op zichzelf dus niet als rechtskader voor de vaststelling van de hoogte
van geldboeten in mededingingszaken, aangezien dit kader uitsluitend in verordening nr. 17 en in genoemde richtsnoeren is
vastgelegd. In die omstandigheden behoeft de Commissie in de beschikking waarbij een geldboete wegens inbreuk op de mededingingsvoorschriften
wordt opgelegd, evenmin aan te geven waarom het voor de berekening van de geldboete gekozen uitgangsbedrag niet gelijk is
aan het bedrag wat was vastgesteld in een eerdere beschikking waarbij dezelfde inbreuk vanwege een andere onderneming was
geconstateerd. cf. punten 254-255, 277
- 14.
Voor de vaststelling van de hoogte van de wegens misbruik van machtspositie opgelegde geldboete mag de Commissie de zwaarte
van deze inbreuk onder verwijzing naar uitsluitend de aard en het doel ervan vaststellen zonder rekening te houden met de
concrete gevolgen van de als misbruik aangemerkte praktijken, aangezien eerstgenoemde in dit verband een grotere betekenis
kunnen hebben dan laatstgenoemde. In het bijzonder is de Commissie niet gehouden de ontwikkeling van de marktaandelen en verkoopprijzen
van de betrokken onderneming te onderzoeken. cf. punten 258-259
- 15.
In een beschikking waarbij meerdere inbreuken op de mededingingsvoorschriften door dezelfde onderneming worden vastgesteld,
mag de Commissie voor de verschillende inbreuken één geldboete opleggen; deze éne geldboete kan dus op algemene wijze gelden
voor alle inbreuken die tezamen een bepaalde periode bestrijken. In dit verband behoeft de Commissie in de motivering van
de beschikking niet specifiek te vermelden op welke wijze zij voor de vaststelling van de geldboete met elk van de verweten
misbruikaspecten rekening heeft gehouden. cf. punten 265, 267
- 16.
De verhoging van de door de Commissie wegens inbreuk op de mededingingsvoorschriften opgelegde geldboete naar gelang van de
duur ervan is niet beperkt tot de situatie waarin er een rechtstreeks verband bestaat tussen de duur en een toegenomen aantasting
van de door die voorschriften nagestreefde communautaire doelstellingen. cf. punt 278
- 17.
Het begrip recidive, dat in de richtsnoeren van de Commissie voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15,
lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, voorkomt met betrekking
tot verzwarende omstandigheden, moet aldus worden begrepen dat het ziet op de gevallen waarin dezelfde onderneming, nadat
zij voor een inbreuk is gestraft, een nieuwe overtreding begaat. cf. punt 284
- 18.
Aangezien het communautaire mededingingsrecht erkent dat verschillende vennootschappen die tot eenzelfde concern behoren,
een economische eenheid vormen, en dus een onderneming in de zin van de artikelen 81 EG en 82 EG, indien de betrokken vennootschappen
hun marktgedrag niet zelfstandig bepalen, met het gevolg dat de Commissie voor de praktijken van het concern aan de moedermaatschappij
een geldboete kan opleggen, kan deze op goede gronden op het standpunt staan dat er sprake is van recidive wanneer een van
de dochtermaatschappijen van de moedermaatschappij een zelfde soort inbreuk pleegt als die waarvoor een andere dochtermaatschappij
voordien was gestraft. cf. punt 290
- 19.
Het feit dat de Commissie in het verleden wegens verzwarende omstandigheden, zoals recidive, een bepaald verhogingspercentage
op de geldboetes heeft toegepast, verhindert niet dat zij dit percentage mag verhogen binnen de grenzen die zijn gesteld in
verordening nr. 17 en in de door haar vastgestelde richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15,
lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd, indien zulks noodzakelijk
is ter uitvoering van het communautaire mededingingsbeleid. Enerzijds geldt de vroegere beschikkingspraktijk van de Commissie
op zichzelf immers niet als rechtskader voor de vaststelling van de hoogte van geldboeten in mededingingszaken, aangezien
dit kader uitsluitend in verordening nr. 17 en in genoemde richtsnoeren is vastgelegd, en anderzijds moet de Commissie met
het oog op de vaststelling van de hoogte van de geldboete ervoor zorgen dat haar optreden een preventieve werking heeft. In
het bijzonder in gevallen van recidive is een aanzienlijke verhoging van het basisbedrag van de geldboete gerechtvaardigd,
omdat de recidive bewijst dat de eerder opgelegde sanctie onvoldoende afschrikkende werking heeft gehad. Evenzo kan uit het feit dat de Commissie in haar vroegere beschikkingspraktijk bepaalde gedragingen als verzachtende omstandigheid
in aanmerking heeft genomen, hetgeen tot een aanzienlijke verlaging van de geldboete of tot beëindiging van de procedure heeft
geleid, niet worden afgeleid dat zij verplicht is die gedragingen steeds op dezelfde wijze te beoordelen. cf. punten 292-293, 298