EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999CJ0403

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 oktober 2001.
Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Agromonetair stelsel voor euro - Overgangsmaatregelen voor invoering van euro.
Zaak C-403/99.

Jurisprudentie 2001 I-06883

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:507

61999J0403

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 4 oktober 2001. - Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Agromonetair stelsel voor euro - Overgangsmaatregelen voor invoering van euro. - Zaak C-403/99.

Jurisprudentie 2001 bladzijde I-06883


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Gemeenschapsrecht - Uitlegging - Nuttige werking - Uitlegging van bepaling op wijze die, voorzover mogelijk, geldigheid ervan niet aantast

2. Landbouw - Gemeenschappelijk landbouwbeleid - Agromonetair stelsel voor euro - Overgangsmaatregelen voor invoering van euro in gemeenschappelijk landbouwbeleid - Compenserende steun

(Verordening nr. 2813/98 van de Commissie, art. 6)

3. Handelingen van de instellingen - Motivering - Verplichting - Omvang - Inaanmerkingneming van context en geheel van rechtsregels

(Art. 253 EG)

Samenvatting


1. Wanneer een gemeenschapsrechtelijke bepaling voor verschillende uitleggingen vatbaar is, moet de voorkeur worden gegeven aan de uitlegging die de nuttige werking van de bepaling kan verzekeren.

Volgens een algemeen uitleggingsbeginsel moet een bepaling bovendien voorzover mogelijk aldus worden uitgelegd dat de geldigheid ervan niet wordt aangetast.

( cf. punten 28, 37 )

2. Artikel 6 van verordening nr. 2813/98 houdende bepalingen voor de toepassing van de overgangsmaatregelen voor de invoering van de euro in het gemeenschappelijk landbouwbeleid, volgens hetwelk het maximumbedrag van de compenserende steun aan landbouwers die voortvloeit uit de koersen voor de omrekening van de euro in een nationale munteenheid of uit de geldende wisselkoersen, welk bedrag resulteert uit een verlaging van de tot 1 januari 1999 bevroren landbouwomrekeningskoers, wordt verhoogd met de omgekeerde verhouding tussen enerzijds de door de Raad onherroepelijk vastgestelde omrekeningskoers of de op de datum van het ontstaansfeit geldende wisselkoers en anderzijds de bevroren landbouwomrekeningskoers, vormt een uitzonderingsregel die uitsluitend van toepassing is op directe steun waarvan het ontstaansfeit op 1 januari 1999 heeft plaatsgevonden.

( cf. punten 30-31 )

3. Bij de vraag of de motiveringsplicht is nagekomen, moet niet alleen acht worden geslagen op de bewoordingen van de gelaakte handeling, doch ook op de context waarin zij is vastgesteld, en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen.

( cf. punt 41 )

Partijen


In zaak C-403/99,

Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door U. Leanza als gemachtigde, bijgestaan door D. Del Gaizo, avvocato dello Stato, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Ruggeri Laderchi als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1639/1999 van de Commissie van 26 juli 1999 tot vaststelling van het maximumbedrag van de compenserende steun die voortvloeit uit de koersen voor de omrekening van de euro in een nationale munteenheid of uit de op 1 juli 1999 geldende wisselkoersen (PB L 194, blz. 33),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: A. La Pergola, kamerpresident, D. A. O. Edward, P. Jann (rapporteur), S. von Bahr en C. W. A. Timmermans, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: H. A. Rühl, hoofdadministrateur,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 5 april 2001, waarbij de Italiaanse Republiek was vertegenwoordigd door D. Del Gaizo, en de Commissie door L. Visaggio als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 mei 2001,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 20 oktober 1999, heeft de Italiaanse Republiek krachtens artikel 230, eerste alinea, EG beroep ingesteld tot nietigverklaring van verordening (EG) nr. 1639/1999 van de Commissie van 26 juli 1999 tot vaststelling van het maximumbedrag van de compenserende steun die voortvloeit uit de koersen voor de omrekening van de euro in een nationale munteenheid of uit de op 1 juli 1999 geldende wisselkoersen (PB L 194, blz. 33; hierna: bestreden verordening").

Rechtskader

2 Het agromonetaire stelsel van de Gemeenschap strekt ertoe, de invloed te beperken die schommelingen van de wisselkoersen kunnen hebben op de waarde van bedragen die aan landbouwers in de Gemeenschap worden betaald in een bepaalde munt, maar die in de besluiten betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn uitgedrukt in een andere munt of een rekeneenheid.

3 Vóór de invoering, per 1 januari 1999, van de euro als eenheidsmunt in elf lidstaten van de Europese Unie was het agromonetaire stelsel van de Gemeenschap in hoofdzaak gebaseerd op de volgende vier verordeningen:

- verordening (EEG) nr. 3813/92 van de Raad van 28 december 1992 betreffende de rekeneenheid en de omrekeningskoersen die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid moeten worden toegepast (PB L 387, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 150/95 van de Raad van 23 januari 1995 (PB L 22, blz. 1);

- verordening (EG) nr. 1527/95 van de Raad van 29 juni 1995 tot vaststelling van de compenserende steun in verband met de verlaging van de landbouwomrekeningskoersen voor bepaalde valuta's (PB L 148, blz. 1);

- verordening (EG) nr. 2990/95 van de Raad van 18 december 1995 tot vaststelling van de compenserende steun in verband met aanzienlijke verlagingen van de landbouwomrekeningskoersen vóór 1 juli 1996 (PB L 312, blz. 7), gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1451/96 van de Raad van 23 juli 1996 (PB L 187, blz. 1);

- verordening (EG) nr. 724/97 van de Raad van 22 april 1997 tot vaststelling van de compenserende en andere maatregelen bij aanzienlijke revaluaties met negatieve gevolgen voor de landbouwinkomens (PB L 108, blz. 9), gewijzigd bij verordening (EG) nr. 942/98 van de Raad van 20 april 1998 (PB L 132, blz. 1).

4 Wat meer bepaald de steun betreft die forfaitair wordt berekend op basis van onder meer het aantal hectaren of stuks vee, de zogenoemde directe steun, bepaalde artikel 3 van verordening nr. 1527/95 dat de op 23 juni 1995 geldende landbouwomrekeningskoersen ongewijzigd bleven tot en met 1 januari 1999. De latere verordeningen bevatten overeenkomstige bepalingen waarbij de landbouwomrekeningskoersen tot en met 1 januari 1999 werden bevroren.

5 Bij de invoering van de euro verloor het agromonetaire stelsel zijn bestaansreden voor de lidstaten die overeenkomstig het Verdrag deze munt hadden aangenomen (hierna: deelnemende lidstaten"). Voor de lidstaten die niet overeenkomstig het Verdrag de euro hadden aangenomen (hierna: niet-deelnemende lidstaten"), besloot de gemeenschapswetgever de specifieke landbouwomrekeningskoersen af te schaffen en een op andere beginselen gebaseerd nieuw agromonetair stelsel in te voeren.

6 Met het oog daarop bepaalt artikel 2, leden 1 en 2, van verordening (EG) nr. 2799/98 van de Raad van 15 december 1998 tot vaststelling van het agromonetaire stelsel voor de euro (PB L 349, blz. 1):

1. De prijzen en bedragen in de besluiten inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid luiden in euro.

2. Zij worden in de deelnemende lidstaten in euro toegekend of geheven. In de overige lidstaten worden zij aan de hand van de wisselkoers omgerekend in de nationale valuta en, onverminderd het bepaalde in artikel 8, in nationale valuta toegekend of geheven."

7 Artikel 5 van deze verordening bepaalt met betrekking tot de directe steun:

1. Wanneer de op de dag van het ontstaansfeit geldende wisselkoers voor:

- per hectare of grootvee-eenheid vastgestelde forfaitaire steun,

of

- een compensatiepremie per ooi of geit,

of

- een bedrag in verband met structurele of milieumaatregelen,

lager is dan de vorige wisselkoers, mag de betrokken lidstaat aan de landbouwers compenserende steun toekennen in drie opeenvolgende tranches van twaalf maanden, die telkens ingaan op de dag van het ontstaansfeit.

De compenserende steun moet worden toegekend als aanvulling van de in de eerste alinea bedoelde steun, premies en bedragen.

2. Het maximumbedrag van de eerste tranche van de compenserende steun wordt volgens de procedure van artikel 9 voor de betrokken lidstaat als geheel vastgesteld overeenkomstig punt 4 van de bijlage. De lidstaat kan echter besluiten dat geen steun wordt toegekend wanneer dit bedrag overeenkomt met een korting van minder dan 0,5 %.

3. Het bedrag van de tweede en dat van de derde tranche van de steun wordt ten opzichte van de voorgaande tranche telkens verminderd met ten minste één derde van dat van de eerste tranche.

4. In voorkomend geval worden de in lid 3 bedoelde bedragen gekort of geannuleerd, afhankelijk van het inkomenseffect van de op de ingangsdatum van de tweede en de derde tranche geconstateerde ontwikkeling van de wisselkoersen.

5. Dit artikel geldt niet voor bedragen waarvoor een lagere dan de nieuwe wisselkoers is toegepast in de 24 maanden vóór het ingaan van deze nieuwe koers."

8 Artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 2800/98 van de Raad van 15 december 1998 houdende overgangsmaatregelen voor de invoering van de euro in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 349, blz. 8), luidt:

Wanneer de op de dag van het ontstaansfeit in 1999 geldende omrekeningskoers voor de omrekening van de euro in de nationale munteenheid of de wisselkoers die van toepassing is op:

- per hectare of grootvee-eenheid vastgestelde forfaitaire steun, of

- een compensatiepremie per ooi of geit, of

- een bedrag in verband met structuur- of milieumaatregelen,

lager is dan de tevoren toegepaste koers, wordt compenserende steun toegekend.

Het steunbedrag wordt berekend overeenkomstig artikel 5 van verordening (EG) nr. 2799/98.

Onverminderd artikel 6, lid 1, tweede streepje, van die verordening beloopt de bijdrage van de Gemeenschap voor het eerste jaar 100 %."

9 De uitvoeringsbepalingen voor de verordeningen nrs. 2799/98 en 2800/98 zijn vastgesteld bij verordening (EG) nr. 2808/98 van de Commissie van 22 december 1998 houdende bepalingen voor de toepassing van het agromonetaire stelsel voor de euro in de landbouwsector (PB L 349, blz. 36), en verordening (EG) nr. 2813/98 van de Commissie van 22 december 1998 houdende bepalingen voor de toepassing van de overgangsmaatregelen voor de invoering van de euro in het gemeenschappelijk landbouwbeleid (PB L 349, blz. 48).

10 In de artikelen 4 tot en met 7 van verordening nr. 2813/98 worden de uitvoeringsbepalingen voor de toekenning van de in artikel 3 van verordening nr. 2800/98 bedoelde compenserende steun vastgesteld.

11 Op grond van artikel 4, lid 2, van verordening nr. 2813/98 worden de maximumbedragen van deze compenserende steun vastgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 2, van verordening nr. 2799/98.

12 Artikel 5 van verordening nr. 2813/98 bepaalt:

Het maximumbedrag van de steun wordt voor de deelnemende lidstaten in nationale munteenheden omgerekend aan de hand van de onherroepelijk vastgestelde omrekeningskoers die door de Raad overeenkomstig artikel 109 L, lid 4, eerste zin, van het Verdrag is bepaald, en wordt voor de niet-deelnemende lidstaten omgerekend in nationale valuta aan de hand van de op de datum van het ontstaansfeit geldende wisselkoers."

13 Artikel 6 van deze verordening luidt:

Het in artikel 4, lid 2, bedoelde maximumbedrag dat resulteert uit een verlaging van de tot 1 januari 1999 bevroren landbouwomrekeningskoers, wordt verhoogd met de omgekeerde verhouding tussen de in artikel 5 bedoelde koers en de laatstgenoemde landbouwomrekeningskoers."

14 Bij de bestreden verordening heeft de Commissie de maximumbedragen vastgesteld van de compenserende steun met betrekking tot directe steun met 1 juli 1999 als dag van het ontstaansfeit. Daarbij heeft de Commissie niet de in artikel 6 van verordening nr. 2813/98 bedoelde verhoging toegepast.

Ten gronde

Het eerste middel

Argumenten van partijen

15 De Italiaanse regering stelt, dat de bestreden verordening in strijd is met artikel 6 van verordening nr. 2813/98, waarin een algemene regel is vastgesteld die geldt voor alle directe steunbedragen waarvoor de bevriezing van de landbouwomrekeningskoersen gevolgen heeft, los van het tijdstip van het ontstaansfeit dat recht geeft op de steunverlening. Daar deze regel duidelijk en ondubbelzinnig is, kan de eigenlijke betekenis van de gebruikte bewoordingen niet terzijde worden geschoven voor een uitlegging die is gebaseerd op de beweerdelijk afwijkende intentie van de gemeenschapswetgever.

16 De bestreden verordening is eveneens strijdig met het bepaalde in artikel 5 van verordening nr. 2799/98 juncto artikel 3 van verordening nr. 2800/98, aangezien zij in de weg staat aan een volledige compensatie van de verliezen als gevolg van een belangrijke revaluatie van de nationale munteenheid of de nationale valuta waarin de steun wordt uitbetaald.

17 Voorts is de bestreden verordening gebrekkig gemotiveerd en is er sprake van misbruik van bevoegdheid, hetgeen eveneens moet leiden tot de nietigverklaring ervan.

18 De Commissie brengt hiertegen in, dat artikel 6 van verordening nr. 2813/98 een uitzonderingsregel bevat die enkel van toepassing is op directe steunbedragen waarvoor een bevroren landbouwomrekeningskoers bestond en waarvan het ontstaansfeit op 1 januari 1999 heeft plaatsgevonden.

19 De landbouwomrekeningskoersen zijn namelijk bij artikel 3 van verordening nr. 1527/95 en de overeenkomstige bepalingen van de latere verordeningen gehandhaafd tot en met 1 januari 1999 om het bedrag van de directe steun in de nationale valuta te garanderen.

20 Nu ingevolge artikel 109 L, lid 4, EG-Verdrag (thans artikel 123, lid 4, EG) de eenheidsmunt op de aanvangsdatum van de derde fase van de monetaire unie de munteenheden van de deelnemende lidstaten vervangt tegen de door de Raad onherroepelijk vastgestelde omrekeningskoers, was de Commissie verplicht deze koers te gebruiken, zoals zij in artikel 5 van verordening nr. 2813/98 heeft gedaan. Hoewel was voorzien in toekenning van compenserende steun ten belope van het verschil tussen de bevroren landbouwomrekeningskoers en de nieuwe koers, is het in euro berekende bedrag van de compenserende steun noodzakelijkerwijs omgerekend met gebruikmaking van de nieuwe koers. Deze omrekening met toepassing van de nieuwe koers heeft geleid tot de toekenning van een in de nationale munteenheid of de nationale valuta uitgedrukt steunbedrag, dat lager is dan het bedrag dat zou zijn verkregen door toepassing van de bevroren landbouwomrekeningskoers.

21 In deze situatie deed zich volgens de Commissie een probleem van gewettigd vertrouwen voor, aangezien de Raad tevoren de bevriezing van de omrekeningskoersen tot en met 1 januari 1999 had gegarandeerd. Het was van bijzonder belang dat deze datum werd meegerekend, aangezien 1 januari voor tal van directe steunbedragen de dag van het ontstaansfeit was. Artikel 6 van verordening nr. 2813/98 is vastgesteld om dit probleem te verhelpen. Anders dan de Italiaanse regering stelt, hadden de marktdeelnemers evenwel geen enkel gewettigd vertrouwen kunnen hebben ten aanzien van de koersen die werden toegepast op directe steun waarvan het ontstaansfeit na 1 januari 1999 plaatsvond. De koersen waren na deze datum immers niet bevroren en niemand had kunnen voorzien welke koersen op deze steun zouden worden toegepast.

22 Deze systematische uitlegging wordt geschraagd door een letterlijke uitlegging van artikel 6 van verordening nr. 2813/98. Voor de directe steun waarvan het ontstaansfeit na 1 januari 1999 heeft plaatsgevonden, kan immers niet worden gesteld dat de compenserende steun resulteert uit een verlaging van de tot en met 1 januari 1999 bevroren landbouwomrekeningskoers. In dat geval vloeit de compenserende steun voort uit de op de datum van het ontstaansfeit geldende koers, dat wil zeggen uit de ontwikkeling van een niet langer bevroren koers.

23 Verder is het duidelijk, dat verordening nr. 2813/98 enkel van toepassing is op directe steun waarvan het ontstaansfeit in 1999 heeft plaatsgevonden. Zou artikel 6 van deze verordening, zoals de Italiaanse regering stelt, moeten worden toegepast op alle directe steun waarvan het ontstaansfeit zich tijdens dat jaar zou voordoen, dan had niet behoeven te worden gepreciseerd, dat deze bepaling betrekking had op de steun die resulteert uit een verlaging van de tot 1 januari 1999 bevroren landbouwomrekeningskoers".

24 Bijgevolg moest artikel 6 van verordening nr. 2813/98 - aldus nog steeds de Commissie - bij de vaststelling van de bestreden verordening buiten toepassing blijven. Zij heeft dus niet in strijd met deze bepaling gehandeld.

Beoordeling van het Hof

25 Vastgesteld zij, dat de bewoordingen van artikel 6 van verordening nr. 2813/98 uitleggingsproblemen opleveren.

26 Enerzijds vermeldt deze bepaling, zoals de Italiaanse regering opmerkt, voor de afbakening van haar draagwijdte immers geen datum voor het ontstaansfeit, hetgeen pleit voor de toepassing van deze bepaling op alle directe steun waarvan het ontstaansfeit in 1999 heeft plaatsgevonden.

27 Anderzijds is het ook juist, zoals de Commissie stelt, dat de precisering dat de compenserende steun moet resulteren uit een verlaging van de tot en met 1 januari 1999 bevroren landbouwomrekeningskoers, door een dergelijke algemene toepassing overbodig zou worden.

28 Het is vaste rechtspraak, dat wanneer een gemeenschapsrechtelijke bepaling voor verschillende uitleggingen vatbaar is, de voorkeur moet worden gegeven aan de uitlegging die de nuttige werking van de bepaling kan verzekeren (zie, onder meer, arrest van 24 februari 2000, Commissie/Frankrijk, C-434/97, Jurispr. blz. I-1129, punt 21).

29 In dit verband heeft de Commissie op overtuigende wijze uiteengezet, dat artikel 6 van verordening nr. 2813/98 het gewettigd vertrouwen van de marktdeelnemers in de tot en met 1 januari 1999 voorziene bevriezing van de landbouwomrekeningskoersen wil beschermen. De Italiaanse regering heeft deze doelstelling niet in twijfel getrokken, maar gesteld dat een dergelijk gewettigd vertrouwen ook bestond ten aanzien van de directe steun waarvan het ontstaansfeit op een latere datum heeft plaatsgevonden.

30 Laatstbedoeld argument kan echter niet worden aanvaard. De regeling voor de bevriezing van de landbouwomrekeningskoersen tot en met 1 januari 1999 bood de marktdeelnemers immers geen enkele waarborg waarop zij een gewettigd vertrouwen ten aanzien van de verdere ontwikkeling van het bedrag van de directe steun hadden kunnen baseren.

31 Bijgevolg strookt de door de Commissie voorgestelde uitlegging, dat artikel 6 van verordening nr. 2813/98 een uitzonderingsregel is die uitsluitend van toepassing is op directe steun waarvan het ontstaansfeit op 1 januari 1999 heeft plaatsgevonden, met het doel van deze bepaling.

32 Deze uitlegging van artikel 6 van verordening nr. 2813/98 is niet in strijd met de bewoordingen ervan en moet daarom worden gehanteerd, voorzover zij verenigbaar is met de regeling waarvan die bepaling deel uitmaakt.

33 Overeenkomstig artikel 4 van verordening nr. 2813/98 maakt artikel 6 van deze verordening deel uit van de uitvoeringsbepalingen voor de toekenning van de in artikel 3 van verordening nr. 2800/98 bedoelde compenserende steun. Laatstbedoelde bepaling verwijst voor de berekening van het steunbedrag naar artikel 5 van verordening nr. 2799/98.

34 Deze artikelen van de door de Raad vastgestelde verordeningen nrs. 2799/98 en 2800/98 verlenen de Commissie in principe niet de bevoegdheid, van de voor de berekening van het steunbedrag geldende methoden af te wijken.

35 Het algemene beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen gold echter zowel voor de Raad bij de vaststelling van de verordeningen nrs. 2799/98 en 2800/98 als voor de Commissie bij de tenuitvoerlegging van deze verordeningen.

36 Derhalve was de Commissie enerzijds op grond van het vertrouwensbeginsel verplicht, de in artikel 6 van verordening nr. 2813/98 bedoelde verhoging toe te kennen met betrekking tot de directe steun waarvan het ontstaansfeit op 1 januari 1999 heeft plaatsgevonden. Anderzijds kon de Commissie deze verhoging niet toekennen met betrekking tot de directe steun waarvan het ontstaansfeit op een latere datum heeft plaatsgevonden, zonder het bepaalde in de verordeningen nrs. 2799/98 en 2800/98 te schenden.

37 Volgens een algemeen uitleggingsbeginsel moet een bepaling voorzover mogelijk aldus worden uitgelegd, dat de geldigheid ervan niet wordt aangetast.

38 Uit het voorgaande volgt dat, anders dan de Italiaanse regering heeft verklaard, artikel 6 van verordening nr. 2813/98 niet kan worden uitgelegd als een algemene regel die geldt voor alle directe steun waarvan het ontstaansfeit in 1999 heeft plaatsgevonden, en dus eveneens voor de bij de bestreden verordening geregelde situatie.

39 Overigens heeft de Italiaanse regering geen enkel element aangevoerd ten bewijze dat de bestreden verordening in strijd was met artikel 5 van verordening nr. 2799/98 en artikel 3 van verordening nr. 2800/98.

40 Aangezien voorts geen enkele fout is vastgesteld in de berekening van het bij de bestreden verordening bepaalde maximumbedrag van de compenserende steun, kan a fortiori niet worden aangenomen, dat die verordening nietig is wegens misbruik van bevoegdheid.

41 De bestreden verordening is evenmin gebrekkig gemotiveerd. Bij de vraag of de motiveringsplicht is nagekomen, moet immers niet alleen acht worden geslagen op de bewoordingen van de aangevochten handeling, doch ook op de context waarin zij is vastgesteld, en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie arrest van 29 februari 1996, Commissie/Raad, C-122/94, Jurispr. blz. I-881, punt 29).

42 In casu is de bestreden verordening als gewone toepassingsmaatregel van de verordeningen nrs. 2799/98, 2800/98 en 2813/98 alsmede van verordening nr. 2808/98, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1410/1999 van de Commissie van 29 juni 1999 (PB L 164, blz. 53), wat de berekening van het maximumbedrag van de compenserende steun betreft, toereikend gemotiveerd door de verwijzing naar de verschillende bepalingen van deze verordeningen waarin de methoden voor die berekening worden vastgesteld.

43 Uit het voorgaande volgt, dat het eerste middel moet worden afgewezen.

Het tweede middel

Argumenten van partijen

44 Met het tweede middel verwijt de Italiaanse regering de Commissie, het in artikel 34 EG neergelegde discriminatieverbod te hebben geschonden. In tegenstelling tot de door haar bij de vaststelling van de bestreden verordening gemaakte keuze, heeft de Commissie artikel 6 van verordening nr. 2813/98 immers wel toegepast bij de vaststelling van haar verordening (EG) nr. 755/1999 van 12 april 1999 tot vaststelling van het maximumbedrag van de compenserende steun die voortvloeit uit de koersen voor de omrekening van de euro in een nationale munteenheid of uit de op 1 en 3 januari 1999 geldende wisselkoersen (PB L 98, blz. 8). Die verschillende behandeling van de directe steun waarvan het ontstaansfeit op 1 januari 1999 heeft plaatsgevonden, is niet gerechtvaardigd.

45 Dat artikel 6 van verordening nr. 2813/98 evenmin is toegepast op de directe steun waarvan het ontstaansfeit op 3 januari 1999 heeft plaatsgevonden, is volgens haar irrelevant. De Italiaanse Republiek is immers niet opgekomen tegen verordening nr. 755/1999, op grond dat de steun waarvan het ontstaansfeit van 3 januari 1999 dateert, de Italiaanse marktdeelnemers niet betrof.

46 De Commissie stelt, dat haar handelwijze bij de vaststelling van verordening nr. 755/1999 volledig in overeenstemming is met de door haar voorgestelde systematische uitlegging. De Commissie heeft de in artikel 6 van verordening nr. 2813/98 bedoelde verhoging immers alleen toegepast op directe steun waarvan het ontstaansfeit op 1 januari 1999 heeft plaatsgevonden, en niet op de steun waarvan het ontstaansfeit op 3 januari 1999 heeft plaatsgevonden. Gezien de bijzondere situatie van de steun met 1 januari 1999 als dag van het ontstaansfeit, is het niet in strijd met het discriminatieverbod om deze steun anders te behandelen. Overigens valt het tweede middel volkomen samen met het eerste en behoeft het niet afzonderlijk te worden onderzocht.

Beoordeling van het Hof

47 Met het tweede middel verwijt de Italiaanse regering de Commissie in wezen, de directe steun met 1 januari 1999 als dag van het ontstaansfeit in verordening nr. 755/1999 anders te hebben behandeld dan de steun met 1 juli 1999 als dag van het ontstaansfeit in de bestreden verordening.

48 Bij het onderzoek van het eerste middel is evenwel vastgesteld, dat deze verschillende behandeling noodzakelijk was om redenen die verband houden met de bescherming van het gewettigd vertrouwen van de marktdeelnemers.

49 Bijgevolg is de bestreden verordening niet in strijd met het in artikel 34 EG neergelegde discriminatieverbod.

50 Derhalve moet het tweede middel eveneens worden afgewezen.

51 Uit een en ander volgt, dat het beroep in zijn geheel moet worden verworpen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

52 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Italiaanse Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende:

1) Verwerpt het beroep.

2) Verwijst de Italiaanse Republiek in de kosten.

Top