Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999CJ0163

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 29 maart 2001.
    Portugese Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Mededinging - Uitsluitende rechten - Beheer van luchthavens - Landingsvergoedingen - Artikel 90, lid 3, EG-Verdrag (thans artikel 86, lid 3, EG).
    Zaak C-163/99.

    Jurisprudentie 2001 I-02613

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:189

    61999J0163

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 29 maart 2001. - Portugese Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Mededinging - Uitsluitende rechten - Beheer van luchthavens - Landingsvergoedingen - Artikel 90, lid 3, EG-Verdrag (thans artikel 86, lid 3, EG). - Zaak C-163/99.

    Jurisprudentie 2001 bladzijde I-02613


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1. Mededinging Openbare bedrijven en ondernemingen waaraan lidstaten bijzondere of exclusieve rechten toekennen Bevoegdheden van Commissie Gevolgen voor deze bevoegdheden van eventueel door Raad vastgestelde regeling Geen Vaststelling van richtlijnen of beschikkingen bestemd voor lidstaten Keuze van Commissie

    [EG-Verdrag, art. 90, lid 3 (thans art. 86, lid 3, EG)]

    2. Mededinging Openbare bedrijven en ondernemingen waaraan lidstaten bijzondere of exclusieve rechten toekennen Bevoegdheden van Commissie Vaststelling van beschikking op grond van artikel 90, lid 3, van Verdrag (thans, artikel 86, lid 3, EG) in plaats van inleiding van niet-nakomingsprocedure, in geval van gemeenschappelijke inbreuk van verschillende lidstaten Misbruik van procedure Geen

    3. Handelingen van de instellingen Motivering Verplichting Omvang Beschikking op grond van artikel 90, lid 3, van Verdrag (thans artikel 86, lid 3, EG) Verplichting om keuze voor beschikking in plaats van voor niet-nakomingsprocedure te motiveren Geen

    [EG-Verdrag, art. 90, lid 3, en 190 (thans art. 86, lid 3, EG en 253 EG)]

    4. Mededinging Machtspositie Begrip Toepassing van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties Vervoer Luchtvervoer Vrij verrichten van diensten Beperkingen Landingsrecht Discriminatie Verschillend tarief naargelang het om binnenlandse vlucht of internationale vlucht gaat

    [EG-Verdrag, art. 86, tweede alinea (thans, art. 82, tweede alinea, EG)]

    5. Mededinging Machtspositie Misbruik Hoeveelheidskorting Toelaatbaarheid Voorwaarden

    [EG-Verdrag, art. 86, tweede alinea (thans art. 82, tweede alinea, EG)]

    6. Mededinging Openbare bedrijven en ondernemingen waaraan lidstaten bijzondere of exclusieve rechten toekennen Misbruik van machtspositie Rechtvaardigingsgronden van artikel 90, lid 2, van Verdrag (thans, artikel 86, lid 2, EG) Noodzaak voor betrokkene, zich daarop te beroepen

    [EG-Verdrag, art. 86 en 90, lid 2 (thans art. 82 EG en 86, lid 2, EG)]

    Samenvatting


    1. De Commissie is krachtens artikel 90, lid 3, van het Verdrag (thans artikel 86, lid 3, EG) bevoegd vast te stellen dat een bepaalde overheidsmaatregel betreffende één van de in artikel 90, lid 1, bedoelde ondernemingen onverenigbaar is met de bepalingen van het Verdrag, en aan te geven welke maatregelen de lidstaat tot welke de beschikking is gericht, dient te nemen om zijn gemeenschapsrechtelijke verplichtingen na te komen. Het eventuele bestaan van een regeling die de Raad heeft vastgesteld op grond van een algemene bevoegdheid die hij krachtens andere artikelen van het Verdrag bezit, en die bepalingen bevat die het specifieke terrein van artikel 90 van het Verdrag raken, staan niet in de weg aan de uitoefening van de bevoegdheid die dit laatste artikel aan de Commissie verleent.

    Op het in artikel 90 van het Verdrag bedoelde gebied heeft de Commissie overigens een ruime beoordelingsvrijheid, zowel aangaande het door haar noodzakelijk geachte optreden als wat de daartoe geschikte middelen betreft. De door artikel 90, lid 3, van het Verdrag aan de Commissie geboden keuze tussen de richtlijn en de beschikking als rechtsinstrument wordt niet bepaald door het aantal potentieel betrokken lidstaten. Die keuze hangt namelijk af van de door de Commissie beoogde doelstelling, naargelang zij algemene regels wenst te stellen waarin zij de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen preciseert, of een bepaalde situatie in een of meer lidstaten wil beoordelen in het licht van het gemeenschapsrecht en de consequenties wil bepalen die daaruit voor de betrokken lidstaat of lidstaten voortvloeien.

    ( cf. punten 19-20, 23, 28 )

    2. Artikel 90, lid 3, van het Verdrag (thans artikel 86, lid 3, EG) verleent de Commissie de bevoegdheid, vast te stellen dat een bepaalde overheidsmaatregel onverenigbaar is met de bepalingen van dit Verdrag, en aan te geven welke maatregelen de lidstaat tot welke de beschikking is gericht, dient te nemen om zijn gemeenschapsrechtelijke verplichtingen na te komen.

    Hieruit volgt dat de Commissie zich niet schuldig maakt aan misbruik van procedure wanneer zij, in geval van een gemeenschappelijke inbreuk op artikel 90, lid 1, van het Verdrag door verschillende lidstaten, geen niet-nakomingsprocedure inleidt, maar bij wege van een beschikking, de maatregelen die de lidstaten met betrekking tot de in artikel 90, lid 1, van het Verdrag bedoelde ondernemingen treffen of handhaven, aan het Verdrag toetst.

    ( cf. punten 33-34 )

    3. Uit de in artikel 190 van het Verdrag (thans artikel 253 EG) geformuleerde motiveringsplicht volgt dat wanneer de Commissie een beschikking op basis van artikel 90, lid 3, van het Verdrag (thans artikel 86, lid 3, EG) vaststelt, zij hierin voldoende duidelijk de redenen moet aangeven waarom zij meent dat de betrokken overheidsmaatregel de bepalingen van artikel 90, lid 1, schendt en, in voorkomend geval, niet onder de in artikel 90, lid 2, toegestane uitzonderingen valt.

    De Commissie hoeft daarentegen niet de redenen aan te geven waarom zij het noodzakelijk heeft geacht een dergelijke beschikking te geven, terwijl zij met betrekking tot een andere regeling van dezelfde lidstaat een niet-nakomingsprocedure heeft ingeleid en zich aldus op een ander rechtsgebied heeft begeven. Evenmin kan van de Commissie worden verlangd dat zij in haar beschikking de in de andere lidstaten geldende regelingen beschrijft, en de acties die zij desgevallend tegen hen heeft ondernomen. Daarenboven hoeft de keuze van de beschikking als rechtsinstrument niet specifiek te worden gemotiveerd, aangezien deze keuze wordt bepaald door de door de Commissie beoogde doelstelling.

    ( cf. punten 39-40 )

    4. Artikel 86, tweede alinea, sub c, van het Verdrag (thans artikel 82, tweede alinea, sub c, EG) verbiedt iedere discriminatie die een onderneming met een machtspositie teweegbrengt door ten opzichte van handelspartners ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties toe te passen en hun daardoor nadeel bij de mededinging te berokkenen, ongeacht of een dergelijke discriminatie verband houdt met de nationaliteit.

    Als een beperking van het vrij verkeer van diensten inzake vervoer moet worden beschouwd een maatregel die leidt tot bevoordeling van de vervoerders die ten opzichte van andere vervoerders een groter aandeel van het binnenlandse vervoer dan van het internationale vervoer verzorgen. Dergelijke maatregelen brengen ook een ongelijke behandeling bij gelijkwaardige prestaties mee die de mededinging beïnvloedt.

    Dit is het geval met een discriminatie die voortvloeit uit de toepassing van verschillende tarieven voor een zelfde aantal landingen met vliegtuigen van hetzelfde type, naargelang het om binnenlandse vluchten of internationale vluchten gaat.

    ( cf. punten 46, 66 )

    5. Een onderneming met een machtspositie mag haar klanten hoeveelheidskortingen verlenen die uitsluitend aan de omvang van de bij haar gedane aankopen zijn gebonden. De wijze van berekening van deze kortingen mag er evenwel niet op neerkomen dat jegens handelspartners ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties worden toegepast, in strijd met artikel 86, tweede alinea, sub c, van het Verdrag (thans artikel 82, tweede alinea, sub c, EG).

    Dienaangaande is het inherent aan een stelsel van hoeveelheidskortingen dat de belangrijkste kopers of gebruikers van een product of van een dienst aanspraak kunnen maken op lagere gemiddelde eenheidsprijzen of, wat op hetzelfde neerkomt, op hogere gemiddelde kortingen dan aan minder belangrijke kopers of gebruikers van dit product of deze dienst worden toegekend. Bovendien stijgt de gemiddelde korting (of daalt de gemiddelde prijs) zelfs in geval van een lineair stijgende hoeveelheidskorting met een maximumkorting, rekenkundig aanvankelijk sneller dan de verhoging van de hoeveelheid aankopen en vervolgens minder snel dan de verhoging van de hoeveelheid aankopen, om zich daarna te stabiliseren rond het maximumtarief. De enkele omstandigheid dat een stelsel van hoeveelheidskortingen erop neerkomt dat sommige klanten bij bepaalde hoeveelheden vergeleken met andere klanten een naar verhouding van hun respectieve aankopen hogere korting genieten, is inherent aan een dergelijk stelsel en wettigt op zich nog niet de conclusie, dat het stelsel discriminatoir is.

    Een stelsel van hoeveelheidskortingen leidt evenwel tot de toepassing van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, wanneer de drempels van de verschillende, aan de toegepaste tarieven gekoppelde kortingschijven ertoe leiden dat alleen bepaalde handelspartners kortingen krijgen, zonder dat het economische voordeel dat zij hierdoor genieten, wordt gerechtvaardigd door de omvang van de activiteit die zij, vergeleken met hun concurrenten, inbrengen, en door de eventuele schaalvoordelen die de leverancier kan realiseren.

    Een hoge drempel voor het ontstaan van het recht op korting, waardoor alleen enkele zeer belangrijke handelspartners van de onderneming met een machtspositie voor korting in aanmerking kunnen komen, of de omstandigheid dat de kortingtarieven niet lineair stijgen met de hoeveelheden, kunnen, bij gebreke van objectieve rechtvaardigingen, aanwijzingen vormen voor een dergelijke discriminatoire behandeling.

    ( cf. punten 50-53 )

    6. Wanneer alle voorwaarden voor de toepassing van artikel 86 van het Verdrag (thans artikel 82 EG) op een door een openbaar bedrijf toegepast stelsel voor de vaststelling van het bedrag van bepaalde rechten vervuld zijn, kunnen eventuele rechtvaardigingen voor de toepassing van een dergelijk stelsel in voorkomend geval slechts worden aangevoerd in het kader van artikel 90, lid 2, van het Verdrag (thans artikel 86, lid 2, EG). Degene die zich op die uitzondering wil beroepen, dient ze aan te voeren.

    ( cf. punten 73-74 )

    Partijen


    In zaak C-163/99,

    Portugese Republiek, vertegenwoordigd door L. Fernandes, M. L. Duarte en F. Viegas als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoekster,

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door K. Leivo en M. Afonso, vervolgens door M. Afonso en M. Erhart als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verweerster,

    betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 1999/199/EG van de Commissie van 10 februari 1999, inzake een procedure op grond van artikel 90 van het Verdrag (IV/35.703 Portugese luchthavens) (PB L 69, blz. 31),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, V. Skouris, J.-P. Puissochet (rapporteur), R. Schintgen en F. Macken, rechters,

    advocaat-generaal: J. Mischo,

    griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 21 september 2000,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 oktober 2000,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 4 mei 1999, heeft de Portugese Republiek krachtens artikel 230, eerste alinea, EG verzocht om nietigverklaring van beschikking 1999/199/EG van de Commissie van 10 februari 1999 inzake een procedure op grond van artikel 90 van het Verdrag (IV/35.703 Portugese luchthavens) (PB L 69, blz. 31; hierna: bestreden beschikking").

    De Portugese wettelijke regeling

    2 Artikel 18 van wetsbesluit nr. 102/90 van 21 maart 1990 (Diário da República, I serie A, nr. 67, van 21 maart 1990) bepaalt, dat het bedrag van de luchtvaartvergoedingen voor de door Aeroportos e Navegação Aérea/Empresa Publica (overheidsonderneming voor luchthavens en luchtverkeer; hierna: ANA-EP") beheerde luchthavens bij ministerieel besluit wordt vastgesteld. Volgens artikel 18, lid 3, kunnen deze vergoedingen variëren naar gelang de categorie, de functie en de benuttingsgraad van elke luchthaven.

    3 Bij besluit nr. 38/91 van 29 juli 1991 (Diário da República I, serie A, nr. 172, van 29 juli 1991) zijn nadere regels voor de landingsvergoedingen vastgesteld. Artikel 4, lid 1, bepaalt, dat voor elke landing een landingsvergoeding verschuldigd is, die wordt berekend op basis van het in het luchtwaardigheidscertificaat vermelde maximumgewicht bij het opstijgen. Artikel 4, lid 5, bepaalt, dat binnenlandse vluchten een vermindering van 50 % genieten.

    4 Het niveau van de vergoedingen wordt jaarlijks bij regeringsbesluit aangepast. Krachtens een kortingsysteem, ingevoerd bij het overeenkomstig artikel 3 van wetsbesluit nr. 102/90 vastgestelde ministerieel besluit nr. 352/98 van 23 juni 1998 (Diário da República I, serie B, nr. 142, van 23 juni 1998), wordt vanaf de 51e landing per maand een korting van 7,2 % toegepast op de luchthaven van Lissabon (18,4 % op de andere luchthavens). Na de 101e en de 151e landing worden kortingen van respectievelijk 14,6 % en 22,5 % toegepast op de luchthaven van Lissabon (24,4 % en 31,4 % op de andere luchthavens). Na de 200e landing geldt een korting van 32,7 % (40,6 % op de andere luchthavens).

    5 ANA-EP is een openbaar bedrijf dat zich bezighoudt met het beheer van de drie luchthavens op het vasteland (Lissabon, Porto en Faro), de vier luchthavens op de Azoren, de vliegvelden en de luchtverkeersleiding. De luchthavens op de archipel Madeira worden door een ander openbaar bedrijf beheerd.

    6 Krachtens artikel 3, lid 1, van wetsbesluit nr. 246/79 van 25 juli 1979 (Diário da República I, serie A, nr. 170, van 25 juli 1979), waarbij ANA-EP is opgericht, is deze onderneming belast met de exploitatie en de ontwikkeling van overheidsdiensten ten behoeve van de burgerluchtvaart, in de vorm van een onderneming die tot doel heeft het luchtverkeer te leiden en te controleren en te zorgen voor het vertrek en de aankomst van de vliegtuigen, het in- en uitstappen en de afhandeling van de passagiers, alsmede het in- en uitladen en de afhandeling van vracht en post.

    De aan het beroep ten grondslag liggende feiten en de bestreden beschikking

    7 Bij brief van 2 december 1996 deelde de Commissie de Republiek Portugal mee, dat zij een onderzoek was begonnen naar de stelsels van kortingen op de landingsvergoedingen op de luchthavens van de lidstaten. Zij verzocht de Portugese autoriteiten, haar alle gegevens te doen toekomen over de inzake landingsvergoedingen toepasselijke Portugese wettelijke bepalingen, zodat zij zou kunnen onderzoeken of de toegestane kortingen in overeenstemming waren met de communautaire mededingingsregels.

    8 Na kennisneming van de door de Portugese autoriteiten verstrekte gegevens, deelde de Commissie die autoriteiten bij brief van 28 april 1997 mee, dat zij het stelsel van kortingen op de landingsvergoedingen dat werd toegepast op de door ANA-EP beheerde Portugese luchthavens, als discriminatoir beschouwde. Zij verzocht de Portugese regering, haar in te lichten over de maatregelen die zij in dit verband ging nemen en haar opmerkingen in te dienen. De inhoud van deze brief werd aan ANA-EP en aan de Portugese luchtvaartmaatschappijen TAP en Portugalia meegedeeld, zodat ook zij hun opmerkingen konden indienen.

    9 In haar antwoord van 3 oktober 1997 voerde de Portugese regering als rechtvaardiging voor de naar gelang van de herkomst van de vlucht variërende landingsvergoedingen in de eerste plaats aan, dat een deel van de binnenlandse vluchten luchthavens op eilanden als bestemming hadden, waarvoor naast luchtvervoer geen ander vervoer bestond, en dat de overige binnenlandse vluchten zeer kort waren en tegen lage tarieven werden uitgevoerd. In de tweede plaats voerde zij aan, dat het geldende stelsel van landingsvergoedingen op overwegingen van economische en sociale cohesie berustte. Wat in de derde plaats de internationale vluchten betreft, betoogde zij, dat de Portugese luchthavens concurrentie ondervonden van de luchthavens van Madrid en Barcelona (Spanje), die een soortgelijke tarifering toepasten. Zij wenste daarenboven de schaalvoordelen te bevorderen die uit een sterkere benutting van de Portugese luchthavens voortvloeiden, en Portugal als toeristische bestemming aantrekkelijk te maken.

    10 In haar antwoord aan de Commissie voerde ANA-EP ter rechtvaardiging van het betrokken stelsel van vergoedingen aan, dat het noodzakelijk was een soortgelijk tariefbeleid toe te passen als op de luchthavens van Madrid en Barcelona gold, en dat het de bedoeling was de exploitatiekosten te verminderen van de vervoerders die het vaakst en met de grootste frequentie gebruik maakten van de door haar beheerde luchthavens.

    11 Na een nieuwe briefwisseling tussen de Portugese Republiek en de Commissie stelde laatstgenoemde de bestreden beschikking vast, waarin zij in hoofdzaak het volgende vaststelde:

    ANA-EP is een openbaar bedrijf in de zin van artikel 90, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 86, lid 1, EG), dat het exclusieve recht heeft de luchthavens van Lissabon, Porto en Faro, en de vier luchthavens op de Azoren te beheren;

    het tariefbeleid van ANA-EP is gebaseerd op wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die een overheidsmaatregel in de zin van artikel 90, lid 1, van het Verdrag uitmaken;

    de relevante markten zijn de markten voor diensten in verband met de toegang tot de luchthavenvoorzieningen van elk van de zeven door ANA-EP beheerde luchthavens;

    aangezien het verkeer van de drie luchthavens op het vasteland (Lissabon, Porto en Faro) grotendeels tussen Portugal en de andere lidstaten plaatsvindt, heeft het betrokken stelsel van vergoedingen een invloed op de handel tussen de lidstaten; dit is daarentegen niet het geval met de vier luchthavens op de Azoren, waarvan het verkeer geheel binnenlands of afkomstig uit derde landen is;

    de drie luchthavens op het vasteland verwerken grote verkeersstromen en bedienen het gehele Portugese vasteland, zodat deze luchthavens, die intracommunautaire verbindingen exploiteren, tezamen een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt uitmaken;

    aangezien aan ANA-EP voor elke luchthaven die zij beheert, een exclusief recht is toegekend, bezit zij een machtspositie op de markt voor diensten in verband met het landen en het opstijgen van vliegtuigen waarvoor een vergoeding wordt geheven;

    het betrokken stelsel van landingsvergoedingen leidt ertoe, dat voor luchtvaartmaatschappijen ongelijke voorwaarden gelden bij gelijkwaardige diensten, wat hun een nadeel bij de mededinging berokkent;

    enerzijds volgt uit het stelsel van kortingen volgens het aantal landingen, dat de Portugese maatschappijen TAP en Portugalia voor hun vluchten een gemiddelde korting van respectievelijk 30 en 22 % ontvangen, terwijl dat percentage voor maatschappijen uit andere lidstaten tussen 1 en 8 % ligt. Dit verschil in behandeling wordt evenwel door geen enkele objectieve reden gerechtvaardigd, aangezien de behandeling van een vliegtuig bij landen of opstijgen dezelfde dienst vergt, ongeacht wie de eigenaar ervan is of het aantal vliegtuigen dat tot eenzelfde maatschappij behoort. Daarenboven kan noch de omstandigheid dat de concurrerende luchthavens van Madrid en Barcelona een soortgelijk stelsel hebben ingevoerd, noch de doelstelling een intensiever gebruik van de infrastructuur en het toerisme in Portugal aan te moedigen, discriminatoire kortingen rechtvaardigen;

    anderzijds kan de vermindering van 50 % voor binnenlandse vluchten, die de maatschappijen benadeelt die intracommunautaire vluchten uitvoeren, niet worden gerechtvaardigd door de doelstelling, de vluchten tussen de Azoren en het continent te helpen, noch door de korte afstand van de binnenlandse vluchten. Zo ontsnappen de vluchten naar of vanaf de Azoren in ieder geval aan de beschikking. Voorts wordt de vergoeding berekend op basis van het gewicht van het toestel en niet van de afstand, waar nog bij komt dat korte internationale vluchten niet voor de betrokken vermindering in aanmerking komen;

    wanneer een onderneming met een machtspositie, zoals ANA-EP, ten opzichte van haar handelspartners de hiervóór uiteengezette voorwaarden toepast, vormt zulks misbruik van een machtspositie in de zin van artikel 86, tweede alinea, sub c, EG-Verdrag [thans artikel 82, tweede alinea, sub c, EG];

    de uitzondering van artikel 90, lid 2, van het Verdrag, waarop de Portugese autoriteiten zich overigens niet hebben beroepen, is niet van toepassing;

    voorzover het betrokken vergoedingstelsel ANA-EP is opgelegd bij overheidsmaatregel, vormt deze een inbreuk op artikel 90, lid 1, van het Verdrag in samenhang met artikel 86 daarvan, voor wat de toepassing van dit stelsel op de Portugese luchthavens op het vasteland betreft.

    12 De Commissie heeft bijgevolg geoordeeld, dat het stelsel van kortingen op de landingsvergoedingen en van variabele tarieven naargelang de herkomst van de vlucht, zoals dat bij wetsbesluit nr. 102/90, besluit nr. 38/91 en ministerieel besluit nr. 352/98 is ingevoerd op de luchthavens van Lissabon, Porto en Faro, een maatregel vormt die onverenigbaar is met artikel 90, lid 1, van het Verdrag in samenhang met artikel 86 daarvan (artikel 1 van de bestreden beschikking). Zij heeft Portugal gelast, die inbreuk te beëindigen en de Commissie binnen twee maanden na de kennisgeving van de bestreden beschikking mee te delen welke maatregelen zij daartoe heeft getroffen (artikel 2 van de bestreden beschikking).

    13 Op 26 februari 1999 heeft de Commissie bij het Hof beroep ingesteld tegen de Portugese Republiek ter zake van twee andere luchthavenbelastingen, de belasting wegens diensten aan passagiers en de belasting wegens veiligheidsvoorzieningen, waarvan het bedrag hoger is voor internationale vluchten dan voor binnenlandse vluchten. De Commissie is van mening, dat dit verschil de bepalingen miskent van verordening (EEG) nr. 2408/92 van de Raad van 23 juli 1992 betreffende de toegang van communautaire luchtvaartmaatschappijen tot intracommunautaire luchtroutes (PB L 240, blz. 8) en van artikel 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG). Deze zaak is op de griffie van het Hof ingeschreven onder nummer C-70/99.

    Door de Portugese Republiek aangevoerde middelen

    14 De Portugese Republiek voert tot staving van haar beroep tot nietigverklaring vier middelen aan. In de eerste plaats is volgens haar de bestreden beschikking gebrekkig gemotiveerd, doordat de Commissie niet preciseert waarom zij gebruik heeft gemaakt van de haar bij artikel 90, lid 3, van het Verdrag verleende bevoegdheden, in plaats van een niet-nakomingsprocedure in te leiden. In de tweede plaats schendt de bestreden beschikking het evenredigheidsbeginsel, doordat de Commissie, die over verschillende proceduremogelijkheden beschikte, voor de minst doeltreffende en meest bezwarende heeft gekozen. In de derde plaats heeft de Commissie, door tegen de Portugese Republiek op te treden op basis van artikel 90, lid 3, van het Verdrag in plaats van een beroep wegens niet-nakoming in te stellen, zich aan misbruik van procedure schuldig gemaakt. In de vierde plaats zijn haars inziens de voorwaarden voor schending van artikel 90, lid 1, in samenhang met artikel 86 van het Verdrag, niet vervuld, omdat het Portugese stelsel van landingsvergoedingen geen discriminatie op grond van nationaliteit inhoudt, noch misbruik van machtspositie oplevert.

    15 De middelen ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel en misbruik van procedure moeten worden onderzocht alvorens in voorkomend geval de beweerde gebrekkige motivering van de bestreden beschikking en het laatste door de Portugese Republiek aangevoerde middel zullen worden onderzocht.

    Schending van het evenredigheidsbeginsel

    16 De Portugese Republiek betoogt, dat de Commissie het in artikel 3 B, derde alinea, EG-Verdrag (thans artikel 5, derde alinea, EG) neergelegde evenredigheidsbeginsel heeft geschonden, door uit de haar geboden proceduremogelijkheden voor de minst doeltreffende en meest bezwarende te kiezen. Aangezien in een meerderheid van de lidstaten voor de berekening van de luchthavengelden een onderscheid wordt gemaakt tussen binnenlandse vluchten en internationale vluchten, had de Commissie de vaststelling door de Raad van het door haar op basis van artikel 84, lid 2, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 80, lid 2, EG) ingediende voorstel voor richtlijn 97/C 257/02 van 20 juni 1997 betreffende luchthavengelden (PB C 257, blz. 2) moeten bespoedigen. Haars inziens kan alleen zulk een richtlijn de noodzakelijke en gelijktijdige harmonisatie van de betrokken nationale wettelijke regelingen bewerkstelligen.

    17 Zo het Hof mocht oordelen, dat de Commissie terecht gebruik heeft gemaakt van artikel 90, lid 3, van het Verdrag, voert de Portugese Republiek subsidiair aan, dat de Commissie, om dezelfde redenen, had moeten kiezen voor het instrument van de richtlijn.

    18 De Commissie herinnert eraan, dat zij volgens de rechtspraak van het Hof aan artikel 90, lid 3, van het Verdrag de bevoegdheid ontleent vast te stellen, dat een bepaalde overheidsmaatregel onverenigbaar is met de bepalingen van het Verdrag, en aan te geven welke maatregelen de lidstaat tot welke de beschikking is gericht, dient te nemen om zijn gemeenschapsrechtelijke verplichtingen na te komen (zie arrest van 12 februari 1992, Nederland e.a./Commissie, C-48/90 en C-66/90, Jurispr. blz. I-565). Het staat uitsluitend aan haar te beslissen, of en hoe zij van deze bevoegdheid gebruik maakt.

    19 Er zij aan herinnerd, dat artikel 90, lid 3, van het Verdrag de Commissie belast met het toezicht op de naleving door de lidstaten van de op hen rustende verplichtingen ten aanzien van de in artikel 90, lid 1, bedoelde ondernemingen, en haar uitdrukkelijk de bevoegdheid verleent zich daartoe te bedienen van twee verschillende rechtsinstrumenten, te weten richtlijnen en beschikkingen. De Commissie is aldus bevoegd vast te stellen dat een bepaalde overheidsmaatregel onverenigbaar is met de bepalingen van het Verdrag, en aan te geven welke maatregelen de lidstaat tot welke de beschikking is gericht, dient te nemen om zijn gemeenschapsrechtelijke verplichtingen na te komen (arrest Nederland e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 25 en 28, en arrest van 20 februari 1997, Bundesverband der Bilanzbuchhalter/Commissie, C-107/95 P, Jurispr. blz. I-947, punt 23).

    20 Uit de bewoordingen van artikel 90, lid 3, en de structuur van dit artikel in zijn geheel volgt bovendien, dat de Commissie op het in de leden 1 en 3 van dit artikel bedoelde gebied een ruime beoordelingsbevoegdheid heeft, zowel aangaande het door haar noodzakelijk geachte optreden als wat de daartoe geschikte middelen betreft (arresten Nederland e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 27, en Bundesverband der Bilanzbuchhalter/Commissie, reeds aangehaald, punt 27).

    21 Aan deze bevoegdheid van de Commissie doet niet af, dat de Raad in casu op basis van artikel 84, lid 2, van het Verdrag een richtlijn betreffende luchthavengelden had kunnen vaststellen.

    22 In de eerste plaats faalt het argument van de Portugese Republiek, dat alleen zulk een richtlijn de gelijktijdige harmonisatie van nationale stelsels van luchthavenvergoedingen als het Portugese stelsel had kunnen bewerkstelligen. Dit argument komt er immers op neer, dat de aan de lidstaat opgelegde verplichting zijn stelsel van landingsvergoedingen te wijzigen om het in overeenstemming te brengen met het Verdrag, betwist wordt omdat andere lidstaten soortgelijke stelsels nog toepassen. Vaststaat evenwel, dat een lidstaat de niet-nakoming van krachtens het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet kan rechtvaardigen met erop te wijzen dat andere lidstaten eveneens in gebreke zijn gebleven. In de door het Verdrag tot stand gebrachte communautaire rechtsorde kan de uitvoering van het gemeenschapsrecht niet afhankelijk worden gesteld van een wederkerigheidsvoorwaarde. De artikelen 226 EG en 227 EG voorzien in passende rechtsmiddelen voor het geval de lidstaten hun verplichtingen niet nakomen (arrest van 11 januari 1990, Blanguernon, C-38/89, Jurispr. blz. I-83, punt 7).

    23 In de tweede plaats staat het eventuele bestaan van een regeling die de Raad heeft vastgesteld op grond van een algemene bevoegdheid die hij krachtens andere artikelen van het Verdrag bezit, en die bepalingen bevat die het specifieke terrein van artikel 90 raken, niet in de weg aan de uitoefening van de bevoegdheid die dit laatste artikel aan de Commissie verleent (arresten van 6 juli 1982, Frankrijk e.a./Commissie, 188/90190/80, Jurispr. blz. 2545, punt 14, en 19 maart 1991, Frankrijk/Commissie, C-202/88, Jurispr. blz. I-1223, punt 26).

    24 Het subsidiaire argument van de Portugese Republiek, volgens hetwelk de Commissie op basis van artikel 90, lid 3, van het Verdrag een richtlijn had moeten vaststellen in plaats van een beschikking, moet onmiddellijk worden afgewezen om dezelfde als de in punt 22 van het onderhavige arrest uiteengezette redenen.

    25 Bovendien zij eraan herinnerd, dat het Hof in het arrest Nederland e.a./Commissie, reeds aangehaald, een onderscheid heeft gemaakt tussen de bevoegdheden die de Commissie op basis van artikel 90, lid 3, van het Verdrag kan uitoefenen bij wege van richtlijnen respectievelijk beschikkingen.

    26 Met betrekking tot richtlijnen heeft het Hof herinnerd aan zijn arrest Frankrijk/Commissie, reeds aangehaald, waarin het heeft verklaard dat de Commissie bevoegd is algemene regels te stellen waarin zij preciseert welke verplichtingen uit hoofde van het Verdrag op de lidstaten rusten met betrekking tot de in artikel 90, lid 1, bedoelde ondernemingen (arrest Nederland e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 26).

    27 Met betrekking tot de bevoegdheden die de Commissie ingevolge artikel 90, lid 3, bij wege van beschikkingen kan uitoefenen, heeft het Hof geoordeeld, dat het hier gaat om andere bevoegdheden dan die waarvan zij bij wege van richtlijnen gebruik kan maken. Een beschikking wordt vastgesteld met het oog op een bepaalde situatie in een of meer lidstaten, bevat noodzakelijkerwijs een beoordeling van die situatie in het licht van het gemeenschapsrecht, en bepaalt welke consequenties daaruit voor de betrokken lidstaat voortvloeien, mede gelet op de vereisten die de vervulling van de haar toevertrouwde bijzondere taak stelt aan een onderneming, indien deze is belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang (arrest Nederland e.a./Commissie, reeds aangehaald, punt 27).

    28 Uit een en ander volgt, dat de door artikel 90, lid 3, van het Verdrag geboden keuze tussen de richtlijn en de beschikking als rechtsinstrument, anders dan de Portugese Republiek betoogt, niet wordt bepaald door het aantal potentieel betrokken lidstaten. Die keuze hangt af van de door de Commissie beoogde doelstelling, naargelang zij algemene regels wenst te stellen waarin zij de uit het Verdrag voortvloeiende verplichtingen preciseert, of een bepaalde situatie in een of meer lidstaten wil beoordelen in het licht van het gemeenschapsrecht en de consequenties wil bepalen die daaruit voor de betrokken lidstaat of lidstaten voortvloeien.

    29 In casu staat vast, dat de Commissie met de bestreden beschikking de verenigbaarheid met het Verdrag aan de orde heeft willen stellen van een bijzonder stelsel van kortingen op de landingsvergoedingen en van variabele tarieven naargelang de herkomst van de vlucht, zoals dat op een aantal Portugese luchthavens wordt toegepast, en de Portugese Republiek heeft willen dwingen deze inbreuk te beëindigen. Bijgevolg kan de Commissie niet worden verweten, dat zij zich van de beschikking als rechtsinstrument heeft bediend.

    30 Bijgevolg moet het middel van de Portugese Republiek, ontleend aan schending van het evenredigheidsbeginsel, worden afgewezen.

    Misbruik van procedure

    31 De Portugese Republiek betoogt, dat de Commissie zich schuldig heeft gemaakt aan misbruik van procedure, door tegen haar op te treden op basis van artikel 90, lid 3, van het Verdrag in plaats van een niet-nakomingsprocedure in te leiden. Volgens het Hof ontleent de Commissie aan artikel 90, lid 3, weliswaar de bevoegdheid om vast te stellen, dat een bepaalde overheidsmaatregel onverenigbaar is met de regels van het Verdrag, en aan te geven welke maatregelen de lidstaat tot welke de beschikking is gericht dient te nemen om zijn gemeenschapsrechtelijke verplichtingen na te komen, maar de Commissie dient een niet-nakomingsprocedure in te leiden wanneer, zoals in casu, meerdere lidstaten dezelfde inbreuk wordt verweten.

    32 De Commissie daarentegen betoogt, dat deze laatste omstandigheid haar niet kan beroven van de haar volgens het Hof toekomende bevoegdheid om, bij wege van een op basis van artikel 90, lid 3, van het Verdrag vastgestelde beschikking, de maatregelen die de lidstaten met betrekking tot de in artikel 90, lid 1, van het Verdrag bedoelde ondernemingen treffen of handhaven, aan het Verdrag te toetsen.

    33 Zoals in punt 19 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, verleent artikel 90, lid 3, van het Verdrag de Commissie de bevoegdheid vast te stellen dat een bepaalde overheidsmaatregel onverenigbaar is met de bepalingen van dit Verdrag, en aan te geven welke maatregelen de lidstaat tot welke de beschikking is gericht, dient te nemen om zijn gemeenschapsrechtelijke verplichtingen na te komen.

    34 Hieruit volgt, dat de Commissie zich niet schuldig maakt aan misbruik van procedure wanneer zij, bij wege van een beschikking, de maatregelen die de lidstaten met betrekking tot de in artikel 90, lid 1, van het Verdrag bedoelde ondernemingen treffen of handhaven, aan het Verdrag toetst (zie arrest Nederland e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 34-37).

    35 Derhalve moet het middel van de Portugese Republiek, ontleend aan misbruik van procedure, worden afgewezen.

    Gebrek aan motivering

    36 De Portugese Republiek betoogt, dat de bestreden beschikking is aangetast door een gebrek aan motivering. De Commissie had in de eerste plaats de redenen moeten aanduiden waarom zij in casu heeft gehandeld op basis van artikel 90, lid 3, van het Verdrag, terwijl zij met betrekking tot de belasting wegens diensten aan passagiers en de belasting wegens veiligheidsvoorzieningen, die evenals de landingsvergoedingen luchthavenbelastingen zijn, een niet-nakomingsprocedure heeft ingeleid. Vervolgens had de Commissie moeten uiteenzetten waarom zij haar standpunt in de bestreden beschikking op de mededingingsregels heeft gebaseerd, en niet op de regels inzake het vrij verrichten van diensten, zoals in de niet-nakomingsprocedure. Ook had de Commissie niet het recht, over de in de luchthavens van de andere lidstaten geldende regelingen te zwijgen. Aangezien, ten slotte, artikel 90, lid 3, van het Verdrag bepaalt, dat de Commissie, voorzover nodig, passende richtlijnen of beschikkingen tot de lidstaten richt, had zij de noodzaak van een actie van haar kant en het door haar gekozen rechtsinstrument moeten rechtvaardigen.

    37 De Commissie repliceert, dat wanneer zij een beroep doet op artikel 90, lid 3, van het Verdrag, zij enkel de redenen hoeft aan te duiden waarom zij meent dat de in artikel 90, lid 1, gestelde voorwaarden zijn vervuld. Daarentegen is zij niet gehouden, de noodzaak van een beroep op deze bepaling of de keuze van het gebruikte rechtsinstrument te motiveren. Daarover heeft alleen zij te oordelen.

    38 Volgens vaste rechtspraak moet de door artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 253 EG) vereiste motivering beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling, en de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. De aan de motivering te stellen eisen moeten worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, met name de inhoud van de handeling, de aard van de aangevoerde redenen en het belang dat de adressaten of andere personen die rechtstreeks en individueel door de handeling worden geraakt, bij een verklaring kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk, dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 190 van het Verdrag voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (zie, met name, arresten van 2 april 1998, Commissie/Sytraval en Brink's France, C-367/95 P, Jurispr. blz. I-1719, punt 63, en 19 oktober 2000, Italië en Sardegna Lines/Commissie, C-15/98 en C-105/99, Jurispr. blz. I-8855, punt 65).

    39 Hieruit volgt, dat wanneer de Commissie een beschikking op basis van artikel 90, lid 3, van het Verdrag vaststelt, zij hierin voldoende duidelijk de redenen moet aanduiden waarom zij meent dat de betrokken overheidsmaatregel de bepalingen van artikel 90, lid 1, schendt en niet onder de ingevolge artikel 90, lid 2, toegestane uitzonderingen valt.

    40 De Commissie hoeft daarentegen niet de redenen aan te duiden waarom zij het noodzakelijk heeft geacht een dergelijke beschikking te geven, terwijl zij met betrekking tot een andere regeling van dezelfde lidstaat een niet-nakomingsprocedure heeft ingeleid en zich aldus op een ander rechtsgebied heeft begeven. Evenmin kan van de Commissie worden verlangd dat zij in haar beschikking de in de andere lidstaten geldende regelingen beschrijft, en de acties die zij desgevallend tegen hen heeft ondernomen. Daarenboven hoeft de keuze van de beschikking als rechtsinstrument niet specifiek te worden gemotiveerd, aangezien deze keuze, zoals het Hof in punt 28 van het onderhavige arrest heeft geoordeeld, wordt bepaald door de door de Commissie beoogde doelstelling.

    41 In casu moet worden vastgesteld, dat de motivering van de bestreden beschikking voldoende duidelijk de redenen weergeven waarom de Commissie van oordeel was, dat het stelsel van kortingen op de landingsvergoedingen en van variabele tarieven naargelang de herkomst van de vlucht, zoals dat op sommige Portugese luchthavens wordt toegepast, een maatregel vormt die onverenigbaar is met artikel 90, lid 1, van het Verdrag in samenhang met artikel 86 daarvan. De Portugese Republiek betwist overigens niet het bestaan van deze motivering.

    42 Bijgevolg moet het middel van de Portugese Republiek, ontleend aan gebrek aan motivering, worden afgewezen.

    Ontbreken van de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om schending van artikel 90, lid 1, in samenhang met artikel 86 van het Verdrag te kunnen vaststellen

    Ontbreken van discriminatie op grond van nationaliteit

    43 De Portugese Republiek betoogt, dat artikel 90, lid 1, van het Verdrag meer in het bijzonder verwijst naar artikel 6 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 12 EG), dat elke discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt, en naar de in het Derde deel, titel V, hoofdstuk 1, neergelegde regels betreffende de mededinging bevatten. Zij betwist, dat het betrokken kortingstelsel het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit miskent. Het in de Portugese wettelijke regeling voor de berekening van de landingsvergoedingen gemaakte onderscheid tussen binnenlandse vluchten en internationale vluchten, staat los van de nationaliteit of de herkomst van de vliegtuigen. Zo mogen luchtvaartmaatschappijen van andere lidstaten overeenkomstig artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2408/92 Portugese nationale lijnen exploiteren, zodat zij in aanmerking komen voor het gunstige tarief voor binnenlandse vluchten. Het stelsel van kortingen volgens het aantal landingen is evenmin discriminatoir op grond van nationaliteit.

    44 De Commissie repliceert, dat zij nooit heeft beweerd dat het litigieuze kortingstelsel een rechtstreekse discriminatie op grond van de nationaliteit van de vliegtuigen inhoudt. Zij betoogt evenwel, dat artikel 90, lid 1, van het Verdrag niet alleen toepasselijk is in de gevallen waarin de betrokken overheidsmaatregel artikel 6 van het Verdrag schendt, maar ook uitdrukkelijk naar artikel 86 van het Verdrag verwijst. Deze laatste bepaling vereist in het geheel geen discriminatie op grond van nationaliteit, aangezien de in de tweede alinea, sub c, bedoelde voorwaarden van discriminatie slaan op alle door een onderneming met een machtspositie toegepaste verschillen in behandeling, die niet objectief worden gerechtvaardigd. In de praktijk evenwel bevoordelen de progressieve kortingen en de vermindering voor binnenlandse vluchten de nationale luchtvaartmaatschappijen TAP en Portugalia.

    45 In de eerste plaats zij erop gewezen, dat de Portugese Republiek niet de in de punten 11 tot en met 23 van de motivering van de bestreden beschikking uiteengezette overwegingen van de Commissie betwist, volgens welke aan ANA-EP een uitsluitend recht is verleend, in de zin van artikel 90, lid 1, van het Verdrag, voor elke door haar beheerde luchthaven, waardoor zij een machtspositie heeft op de markt voor diensten in verband met het landen en het opstijgen van vliegtuigen.

    46 In de tweede plaats moet worden vastgesteld, dat artikel 86, tweede alinea, sub c, van het Verdrag iedere discriminatie verbiedt die een onderneming met een machtspositie teweegbrengt door ten opzichte van handelspartners ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties toe te passen en hun daardoor nadeel bij de mededinging te berokkenen, ongeacht of een dergelijke discriminatie verband houdt met de nationaliteit.

    47 Nu de litigieuze maatregelen onder de gezamenlijke bepalingen van de artikelen 90, lid 1, en 86 van het Verdrag kunnen vallen, volstaat het argument van de Portugese Republiek, dat de betrokken kortingen niet discriminatoir zijn op grond van nationaliteit de Commissie heeft een dergelijke discriminatie overigens niet in de motivering van de bestreden beschikking betrokken , zelfs indien het bewezen was, niet om in dit stadium van het onderzoek uitspraak te doen over de geldigheid van deze beschikking. Daarentegen moet worden onderzocht, of door de diverse kortingen in geding tegenover handelspartners ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties worden toegepast in de zin van artikel 86, tweede alinea, sub c, van het Verdrag.

    Ontbreken van misbruik van machtspositie door de toekenning van kortingen volgens het aantal landingen

    48 De Portugese Republiek betoogt, dat haar stelsel van kortingen volgens het aantal landingen geen misbruik van machtspositie oplevert. Om te beginnen zijn hoeveelheidskortingen een handelspraktijk die ondernemingen met een machtspositie zonder meer mogen toepassen. Vervolgens hebben de luchthavens er voor de afschrijving van hun dure investeringen belang bij, de luchtvaartmaatschappijen aan te moedigen om hun infrastructuren maximaal te benutten, met name voor technische tussenlandingen. Ten slotte geldt het litigieuze kortingstelsel voor alle vervoerders van de Gemeenschap, en heeft overigens geen enkele maatschappij van een andere lidstaat hierover bij de Commissie geklaagd.

    49 De Commissie erkent, dat een onderneming met een machtspositie het recht heeft hoeveelheidskortingen toe te kennen. Evenwel moeten deze kortingen gerechtvaardigd zijn om objectieve redenen, dat wil zeggen zij moeten de betrokken onderneming in staat stellen schaalvoordelen te realiseren. Volgens haar maken de Portugese autoriteiten in casu melding van geen enkel schaalvoordeel. Overigens staat vast, dat de behandeling van een landing of een opstijgen dezelfde dienst vergt, ongeacht het aantal vliegtuigen dat aan dezelfde maatschappij toebehoort.

    50 Er zij aan herinnerd, dat een onderneming met een machtspositie haar klanten hoeveelheidskortingen mag verlenen die uitsluitend aan de omvang van de bij haar gedane aankopen zijn gebonden (zie, met name, arrest van 9 november 1983, Michelin/Commissie, 322/81, Jurispr. blz. 3461, punt 71). Evenwel mag de wijze van berekening van deze kortingen er niet op neerkomen, dat ten opzichte van handelspartners ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties worden toegepast, in strijd met artikel 86, tweede alinea, sub c, van het Verdrag.

    51 Het is inherent aan een stelsel van hoeveelheidskortingen, dat de belangrijkste kopers of gebruikers van een product of van een dienst aanspraak kunnen maken op lagere gemiddelde eenheidsprijzen of, wat op hetzelfde neerkomt, op hogere gemiddelde kortingen dan aan minder belangrijke kopers of gebruikers van dit product of deze dienst worden toegekend. Bovendien stijgt de gemiddelde korting (of daalt de gemiddelde prijs) zelfs in geval van een lineair stijgende hoeveelheidskorting met een maximumkorting, rekenkundig aanvankelijk sneller dan de verhoging van de hoeveelheid aankopen en vervolgens minder snel dan de verhoging van de hoeveelheid aankopen, om zich daarna te stabiliseren rond het maximumtarief. De enkele omstandigheid, dat een stelsel van hoeveelheidskortingen erop neerkomt dat sommige klanten bij bepaalde hoeveelheden vergeleken met andere klanten een naar verhouding van hun respectieve aankopen hogere korting genieten, is inherent aan een dergelijk stelsel en wettigt op zich nog niet de conclusie, dat het stelsel discriminatoir is.

    52 Evenwel leidt een stelsel van hoeveelheidskortingen tot de toepassing van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, wanneer de drempels van de verschillende, aan de toegepaste tarieven gekoppelde kortingschijven ertoe leiden, dat enkel bepaalde handelspartners kortingen krijgen, zonder dat het economische voordeel dat zij hierdoor genieten wordt gerechtvaardigd door de omvang van de activiteit die zij inbrengen en door de eventuele schaalvoordelen die de leverancier kan realiseren ten opzichte van hun concurrenten.

    53 Een hoge drempel voor het ontstaan van het recht op korting, waardoor alleen enkele zeer belangrijke handelspartners van de onderneming met een machtspositie voor korting in aanmerking kunnen komen, of de omstandigheid dat de kortingtarieven niet lineair stijgen met de hoeveelheden, kunnen, bij gebreke van objectieve rechtvaardigingen, aanwijzingen vormen voor een dergelijke discriminatoire behandeling.

    54 In casu heeft de Commissie vastgesteld, dat alleen de luchtvaartmaatschappijen TAP en Portugalia voor het hoogste kortingtarief (32,7 % op de luchthaven van Lissabon en 40,6 % op de andere luchthavens) in aanmerking komen. De door de Commissie in de bestreden beschikking vermelde cijfers tonen ook aan, dat de tarieven in de laatste schijf veel sneller stijgen dan in de lagere (met uitzondering van de eerste schijf voor de andere luchthavens dan die van Lissabon), waaruit, bij gebreke van een specifieke objectieve rechtvaardiging, kan worden geconcludeerd, dat de voor deze laatste schijf toegekende korting excessief is ten opzichte van de voor de lagere schijven toegekende kortingen.

    55 Ter rechtvaardiging van het betrokken stelsel heeft de Portugese Republiek slechts algemene argumenten aangevoerd over het belang voor een luchthaven om een stelsel van kortingen op de landingsvergoedingen toe te passen en volstaan met de opmerking, dat alle luchtvaartmaatschappijen voor het stelsel in aanmerking komen.

    56 In een situatie waarin, zoals de Commissie heeft opgemerkt, het kortingstelsel gunstiger lijkt voor bepaalde luchtvaartmaatschappijen, in casu de facto de nationale luchtvaartmaatschappijen, en waarin de betrokken luchthavens voor een zeer groot deel van hun activiteiten over een natuurlijk monopolie kunnen beschikken, volstaan dergelijke algemene argumenten niet om een economische rechtvaardiging aan te voeren aan de hand waarvan concreet kan worden uiteengezet, waarom bepaalde tarieven voor de verschillende schijven zijn gekozen.

    57 Gelet op een en ander moet worden geconcludeerd, dat het betrokken stelsel discriminatoir is ten gunste van de maatschappijen TAP en Portugalia.

    58 De Portugese Republiek meent evenwel, dat de bestreden beschikking het in artikel 222 EG-Verdrag (thans artikel 295 EG) opgenomen beginsel van neutraliteit ten opzichte van de regelingen van het eigendomsrecht in de lidstaten miskent. Haars inziens belet de bestreden beschikking ondernemingen die vergunningen exploiteren, houders van uitsluitende rechten zijn of met taken van openbaar belang zijn belast, zich van handelsstrategieën te bedienen die gewoonlijk door de andere ondernemingen worden gebruikt.

    59 De Commissie antwoordt echter terecht, dat de bepalingen van artikel 86 van het Verdrag van toepassing zijn op alle ondernemingen met een machtspositie, ongeacht of zij behoren tot openbare of particuliere entiteiten, en dat zij in casu, door deze bepalingen op ANA-EP toe te passen, geenszins het beginsel van neutraliteit ten opzichte van de regelingen van het eigendomsrecht in de lidstaten heeft geschonden.

    60 Gelet op een en ander moet het middel ontleend aan het ontbreken van misbruik van machtspositie bij de toekenning van kortingen volgens het aantal landingen, worden verworpen.

    De vermindering van 50 % voor de binnenlandse vluchten ten opzichte van internationale vluchten

    61 De Portugese Republiek betwist de bestreden beschikking op dit punt slechts in het kader van haar argumenten ten betoge dat van discriminatie op grond van nationaliteit geen sprake is. Daartoe merkt zij op, dat de vermindering voor binnenlandse vluchten los staat van de nationaliteit of de herkomst van de vliegtuigen, en dat luchtvaartmaatschappijen van andere lidstaten overeenkomstig artikel 3 van verordening nr. 2408/92 Portugese nationale lijnen mogen exploiteren, zodat ook zij voor het gunstige, voor binnenlandse vluchten geldende stelsel in aanmerking komen.

    62 Zoals in punt 46 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, is niet vereist dat een maatregel discriminatie op grond van nationaliteit inhoudt om onder het in artikel 86 van het Verdrag neergelegde verbod van misbruik van een machtspositie te vallen, inzonderheid wanneer zij een discriminatie tussen handelspartners inhoudt.

    63 In casu heeft de Commissie in de bestreden beschikking verwezen naar het arrest van 17 mei 1994, Corsica Ferries (C-18/93, Jurispr. blz. I-1783; hierna: Corsica Ferries II"), waarin het Hof voor recht heeft verklaard, dat de artikelen 90, lid 1, en 86 van het Verdrag een nationale instantie die de tarieven goedkeurt van een onderneming die het uitsluitende recht heeft op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt verplichte loodsdiensten te verrichten, verbieden om deze onderneming in staat te stellen op zeevervoerondernemingen verschillende tarieven toe te passen, naargelang zij vervoersdiensten verrichten tussen lidstaten dan wel tussen havens op het nationale grondgebied, voorzover de handel tussen lidstaten daardoor ongunstig wordt beïnvloed. De Commissie heeft deze zienswijze toegepast op luchthavens en is tot de conclusie gekomen, dat het betrokken stelsel van verminderingen voor binnenlandse vluchten rechtstreeks tot gevolg heeft dat maatschappijen die intracommunautaire vluchten uitvoeren, worden benadeeld, doordat het op kunstmatige wijze de kostprijs voor deze ondernemingen wijzigt naargelang zij binnenlandse of internationale verbindingen uitvoeren.

    64 De Commissie heeft ook verwezen naar de conclusie van advocaat-generaal Van Gerven in de zaak Corsica Ferries II, reeds aangehaald, die van mening was dat, aangezien de loodsdiensten voor vaartuigen die uit een andere lidstaat komen identiek zijn aan die voor vaartuigen uit een nationale haven, de invoering van gedifferentieerde tarieven voor dezelfde diensten neerkomt op de toepassing van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, die ingevolge artikel 86 van het Verdrag verboden is, omdat zij de betrokken zeevervoerondernemingen nadeel berokkent bij de mededinging.

    65 In haar beroep heeft de Portugese Republiek de toepassing van deze zienswijze op de verlaging van de bijzondere landingsvergoedingen voor binnenlandse vluchten ten opzichte van internationale vluchten niet betwist. Ten betoge dat geen sprake is van discriminatie, heeft zij echter enkel argumenten betreffende het ontbreken van discriminatie op grond van nationaliteit aangevoerd.

    66 Dienaangaande heeft het Hof uitdrukkelijk geoordeeld, dat als een beperking van de vrije dienstverrichting inzake zeevervoer moet worden beschouwd een nationale regeling die, ofschoon zonder onderscheid van toepassing op alle vaartuigen, ongeacht of zij worden gebruikt door nationale dienstverrichters of dienstverrichters uit andere lidstaten, onderscheid maakt naargelang die vaartuigen worden gebruikt voor binnenlands vervoer of voor vervoer naar andere lidstaten, en die aldus de binnenlandse markt en het binnenlands vervoer van de betrokken lidstaat specifiek bevoordeelt (arrest van 5 oktober 1994, Commissie/Frankrijk, C-381/93, Jurispr. blz. I-5145, punt 21). Evenwel kan namelijk worden betwist, dat dergelijke maatregelen ook de vervoerders bevoordelen die ten opzichte van andere vervoerders een groter aandeel van het binnenlandse vervoer dan van het internationale vervoer verzorgen, waardoor een ongelijke behandeling bij gelijkwaardige prestaties plaatsvindt die de mededinging beïnvloedt. In casu volgt de discriminatie uit de toepassing van verschillende tarieven voor eenzelfde aantal landingen met vliegtuigen van hetzelfde type.

    67 De Portugese Republiek heeft evenwel argumenten aangevoerd die in haar ogen een dergelijke gedifferentieerde behandeling van de luchtvaartmaatschappijen rechtvaardigen.

    68 De argumenten ter rechtvaardiging van de verlaging voor de verbindingen met de luchthavens op de Azoren moeten worden onderzocht met betrekking tot de vergoedingen die worden betaald voor bewegingen op de luchthavens van Lissabon, Porto of Faro voor vluchten naar of vanuit de Azoren, aangezien het beschikkende gedeelte van de bestreden beschikking weliswaar niet doelt op de op de luchthavens van de Azoren toegepaste vergoedingen, maar wel zonder onderscheid betrekking heeft op alle op de luchthavens van Lissabon, Porto en Faro toegepaste kortingen op de landingsvergoedingen en verschillen in tarieven naargelang de herkomst van de vlucht.

    69 In dat verband heeft de Portugese regering zowel tijdens de administratieve procedure als in haar beroep betoogd, dat de kosten van de luchtverbindingen met de Azoren om politieke, sociale en economische redenen laag moeten zijn, vooral omdat voor deze eilanden een alternatief voor het luchtvervoer ontbreekt.

    70 In de punten 20 en 36 van de motivering van de bestreden beschikking heeft de Commissie gesteld, dat het niet nodig was om op dit argument te antwoorden, aangezien zij de luchthavens op de Azoren van haar beschikking had uitgesloten, omdat de daar toegepaste vergoedingen haars inziens de handel tussen de lidstaten onvoldoende merkbaar beïnvloeden.

    71 Het argument van de Portugese regering geldt echter evenzeer voor de op de luchthavens van de Azoren toegepaste vergoedingen als voor de vergoedingen die op de luchthavens van Lissabon, Porto of Faro kunnen worden gevraagd voor vluchten naar of afkomstig vanuit de Azoren.

    72 Bijgevolg moet worden vastgesteld, dat de Commissie ten onrechte heeft gesteld, dat niet hoefde te worden geantwoord op het argument van de Portugese regering betreffende de betrokken verminderingen. Evenwel kan deze vergissing niet afdoen aan de wettigheid van de bestreden beschikking op dit punt.

    73 Zoals onder meer uit punt 66 van het onderhavige arrest volgt en de Commissie in de bestreden beschikking heeft gesteld, levert de toepassing van verschillende tarieven voor eenzelfde aantal landingen op zich een vorm van discriminatie op als bedoeld in artikel 86, tweede alinea, sub c, van het Verdrag. Nu alle voorwaarden van artikel 86 vervuld zijn, kunnen eventuele rechtvaardigingen voor de toepassing van een dergelijk stelsel in voorkomend geval slechts worden aangevoerd in het kader van artikel 90, lid 2, van het Verdrag. Volgens deze bepaling vallen ondernemingen belast met het beheer van diensten van algemeen economisch belang onder de regels van het Verdrag, met name onder de mededingingsregels, voorzover de toepassing daarvan de vervulling, in feite of in rechte, van de hun toevertrouwde bijzondere taak niet verhindert, en mag de eventuele afwijking van de regels van het Verdrag de ontwikkeling van het handelsverkeer niet beïnvloeden in een mate die strijdig is met het belang van de Gemeenschap.

    74 In casu evenwel heeft de Portugese Republiek, zoals de Commissie in punt 41 van de motivering van de bestreden beschikking heeft gesteld, zich niet beroepen op de uitzondering van artikel 90, lid 2, van het Verdrag.

    75 Gelet op een en ander moet de bestreden beschikking worden bevestigd voorzover zij betrekking heeft op de verminderingen van de landingsvergoedingen die op de luchthavens van Lissabon, Porto en Faro op vluchten naar of vanuit de Azoren worden toegepast op grond dat het binnenlandse vluchten betreft.

    76 Met betrekking tot de andere binnenlandse verbindingen dan die met de Azoren betoogt de Portugese Republiek, dat de verminderingen die worden toegekend op grond dat het binnenlandse vluchten betreft, hun rechtvaardiging vinden in de korte afstand van die vluchten en in de noodzaak, die vluchten niet te belasten met de naar verhouding te hoge kosten van de landingsvergoedingen, omdat anders de totale kosten excessief zouden worden in verhouding tot de afstand. De Portugese Republiek verwijst in dat verband naar de in artikel 3, sub j, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 3, sub k, EG) vastgelegde doelstelling van economische en sociale cohesie.

    77 De Commissie repliceert, dat indien rekening moet worden gehouden met de factor afstand, internationale vluchten met dezelfde afstand als binnenlandse vluchten, zoals de vluchten tussen Portugal en Sevilla, Madrid, Malaga of Santiago de Compostella, voor dezelfde verminderingen in aanmerking zouden moeten komen. Voorts wijst zij erop, dat de landingsvergoedingen worden berekend aan de hand van de toestellen en niet de afstand.

    78 Zonder dat het nodig is deze argumenten te onderzoeken, moet worden vastgesteld, dat de bestreden beschikking om de reeds in de punten 73 en 74 van het onderhavige arrest uiteengezette redenen, ook moet worden bevestigd voorzover zij betrekking heeft op de verminderingen van de landingsvergoedingen voor binnenlandse vluchten, die op de luchthavens van Lissabon, Porto en Faro op andere vluchten dan die naar of van de Azoren worden toegepast op grond dat het binnenlandse vluchten betreft.

    79 Blijkens het voorgaande moet het beroep worden verworpen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    80 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Portugese Republiek in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten worden verwezen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    rechtdoende:

    1) Verwerpt het beroep.

    2) Verwijst de Portugese Republiek in de kosten.

    Top