Zaak T-65/98
Van den Bergh Foods Ltd
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
«Beroep tot nietigverklaring – Mededinging – Artikelen 85 en 86 EG-Verdrag (thans artikelen 81 EG en 82 EG) – Impulsijs – Terbeschikkingstelling van vrieskasten aan detailhandelaren – Exclusiviteitsbeding – Hinderpalen voor toegang tot markt – Eigendomsrechten – Artikel 222 EG-Verdrag (thans artikel 295 EG)»
|
Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 23 oktober 2003 |
|
|
|
|
|
|
|
Samenvatting van het arrest
- 1..
- Mededinging – Mededingingsregelingen – Aantasting van mededinging – Netwerk van distributieovereenkomsten die exclusiviteitsbeding bevatten – Beoordelingscriteria – Toegankelijkheid van markt – Overeenkomsten die als cumulatief effect afscherming van markt hebben – Inaanmerkingneming van specifieke economische context van deze overeenkomsten – Overeenkomsten voor distributie van impulsijs die voorzien in terbeschikkingstelling door fabrikant van uitsluitend voor opslaan
van zijn producten bestemde vrieskasten
[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans artikel 81, lid 1, EG)]
- 2..
- Mededinging – Mededingingsregelingen – Verbod – Ontbreken van rule of reason in communautair mededingingsrecht
[EG-Verdrag, art. 85, leden 1 en 3 (thans art. 81, leden 1 en 2, EG)]
- 3..
- Mededinging – Mededingingsregelingen – Verbod – Ontheffing – Voorwaarden – Verbetering van productie of distributie van producten – Toetsing aan algemeen belang en niet aan belang van partijen bij overeenkomst
[EG-Verdrag, art. 85, lid 3 (thans art. 81, lid 3, EG)]
- 4..
- Mededinging – Machtspositie – Karakterisering aan hand van bezit van zeer aanzienlijk marktaandeel
[EG-Verdrag, art. 86 (thans art. 82 EG)]
- 5..
- Mededinging – Machtspositie – Begrip
[EG-Verdrag, art. 86 (thans art. 82 EG)]
- 6..
- Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Begrip – Objectief begrip dat ziet op gedragingen die invloed kunnen uitoefenen op structuur van markt en handhaving of ontwikkeling
van mededinging tegengaan – Verplichtingen van onderneming met machtspositie – Mededinging louter op grond van verdiensten
[EG-Verdrag, art. 86 (thans art. 82 EG)]
- 7..
- Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Onderneming met machtspositie die detailhandelaren bindt door distributieovereenkomsten met exclusiviteitsbeding – Distributiestelsel dat misbruik inhoudt
[EG-Verdrag, art. 86 (thans art. 82 EG)]
- 8..
- Gemeenschapsrecht – Beginselen – Grondrechten – Eigendomsrecht – Beperkingen – Toelaatbaarheid – Voorwaarden – Beperkingen op grond van mededingingsregels
[EG-Verdrag, art. 3, sub g (thans, na wijziging, art. 3, lid 1, sub g, EG) en art. 85, 86 en 222 (thans art. 81 EG, 82 EG
en 295 EG)]
- 9..
- Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Inaanmerkingneming van context
[EG-Verdrag, art. 190 (thans artikel 253 EG)]
- 10..
- Gemeenschapsrecht – Beginselen – Bescherming van gewettigd vertrouwen – Voorwaarden – Mededeling krachtens artikel 19, lid 3, van verordening nr. 17 – Gewettigd vertrouwen in toekomstige verlening van ontheffing – Geen
(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 19, lid 3)
- 11..
- Mededinging – Gemeenschapsregels – Toepassing door nationale rechterlijke instanties – Procedures voor nationale rechter in zaak die identiek of soortgelijk is aan die welke voorwerp van administratieve procedure
voor Commissie vormt – Beschikking waarin Commissie inbreuk op gemeenschapsregels vaststelt – Schending van beginselen van subsidiariteit, loyale samenwerking en rechtszekerheid – Geen
[EG-Verdrag, art. 85 en 86 (thans art. 81 EG en 82 EG)]
- 12..
- Gemeenschapsrecht – Beginselen – Evenredigheid – Gelijke behandeling – Draagwijdte – Beschikking waarin onverenigbaarheid van netwerk van distributieovereenkomsten met mededingingsregels en ongeldigheid van
in deze overeenkomsten opgenomen exclusiviteitsbeding worden vastgesteld – Beoordeling van mededingingsverstorend effect van netwerk als geheel – Schending – Geen
- 1.
Voor de vraag of distributieovereenkomsten onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1,
EG) vallen, dient te worden nagegaan, of uit alle op de relevante markt gesloten soortgelijke overeenkomsten en uit de overige
elementen van de economische en juridische context daarvan blijkt, dat die overeenkomsten het cumulatief effect hebben, nieuwe
concurrenten de toegang tot die markt te beletten. Indien blijkt dat dit niet het geval is, kunnen de individuele overeenkomsten
die het netwerk van overeenkomsten vormen, de mededinging niet beperken in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag.
Blijkt uit het onderzoek daarentegen, dat de markt moeilijk toegankelijk is, dan moet vervolgens worden nagegaan, in hoeverre
deze zelfde overeenkomsten bijdragen tot het cumulatief effect, met dien verstande dat alleen verboden zijn de overeenkomsten
die in aanzienlijke mate bijdragen tot een eventuele afscherming van de markt. Hieruit volgt dat de door deze distributieovereenkomsten aan de detailhandelaren opgelegde contractuele beperkingen niet alleen
louter formeel vanuit juridisch oogpunt moeten worden onderzocht, maar dat daarbij ook rekening dient te worden gehouden met
de specifieke economische context van deze overeenkomsten, met inbegrip van de bijzonderheden van de relevante markt die deze
beperkingen in de praktijk zouden kunnen versterken en aldus de mededinging op die markt zouden kunnen vervalsen, in strijd
met artikel 85, lid 1, van het Verdrag. Deze contractuele beperking moet met betrekking tot alle door een fabrikant van afzonderlijk verpakte porties impulsijs gesloten
distributieovereenkomsten, welke bepalen dat de producent de detailhandelaren gratis of tegen een geringe huurprijs vrieskasten
ter beschikking stelt, die zijn eigendom blijven en die hij op zijn kosten onderhoudt, op voorwaarde dat zij uitsluitend worden
gebruikt om zijn ijs op te slaan, worden onderzocht in het licht van de specifieke economische context van deze overeenkomsten.
Voor de toetsing van deze overeenkomsten aan het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag kan derhalve rekening worden
gehouden met de daadwerkelijke afhankelijkheid van de detailhandelaren die is ontstaan doordat op de verkooppunten door de
producent verstrekte vrieskasten staan, de machtspositie van de producent op de relevante markt, de populariteit van zijn
assortiment producten, het plaatsgebrek waarmee de typische verkooppunten kampen, en de nadelen en de risico's die samenhangen
met het opslaan van een tweede assortiment ijs, hetgeen allemaal deel uitmaakt van de economische context van deze overeenkomsten.
cf. punten 2, 83-84, 91
- 2.
De rule of reason kan in het communautaire mededingingsrecht niet worden aanvaard voorzover een uitlegging van artikel 85,
lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) in die zin dat overeenkomsten die noodzakelijkerwijze in zekere mate
het gedrag beperken, niet noodzakelijkerwijze de mededinging beperken, moeilijk valt te rijmen met de normatieve structuur
van ditzelfde artikel 85. Artikel 85, lid 3, van het Verdrag voorziet immers uitdrukkelijk in de mogelijkheid om overeenkomsten die de mededinging beperken,
te ontheffen wanneer zij aan een aantal voorwaarden voldoen, met name wanneer zij noodzakelijk zijn om bepaalde doelstellingen
te verwezenlijken en ondernemingen niet de mogelijkheid geven, voor een aanzienlijk deel van de betrokken producten de mededinging
uit te schakelen. Slechts binnen het strikte kader van deze bepaling kunnen de positieve en negatieve gevolgen van een beperking
voor de mededinging tegen elkaar worden afgewogen. Artikel 85, lid 3, van het Verdrag zou derhalve een groot deel van zijn
nuttig effect verliezen indien dat onderzoek reeds in het kader van artikel 85, lid 1, van het Verdrag zou moeten worden verricht.
cf. punten 106-107
- 3.
De verbetering van de productie of de distributie der producten, de eerste van de vier in artikel 85, lid 3, van het Verdrag
(thans artikel 81, lid 3, EG) gestelde voorwaarden waaraan overeenkomsten tussen ondernemingen die in strijd zijn met de verbodsbepalingen
van lid 1, tegelijkertijd moeten voldoen om voor ontheffing in aanmerking te komen, valt niet samen met elk voordeel dat partijen
voor hun productie of distributie aan de overeenkomst ontlenen. Die verbetering moet met name zodanig merkbare voordelen met
zich brengen, dat zij de op het vlak van de mededinging optredende nadelen compenseert. Derhalve kunnen distributieovereenkomsten die, doordat zij partijen bij de overeenkomst qua doeltreffendheid voordelen bieden
op het vlak van planning, organisatie en verdeling van de betrokken producten, de producerende onderneming die reeds een sterke
positie op de relevante markt heeft, versterken, niet door de Commissie worden ontheven. Dergelijke overeenkomsten bevorderen
de mededinging immers niet, maar remmen deze af omdat zij een aanzienlijke belemmering vormen voor toetreding tot de markt
van andere ondernemingen en voor de expansie op de markt van reeds aanwezige concurrenten. cf. punten 139-140
- 4.
Zeer grote marktaandelen vormen, uitzonderlijke omstandigheden daargelaten, op zichzelf reeds het bewijs van een machtspositie.
Een onderneming die gedurende langere tijd een zeer groot marktaandeel heeft, bevindt zich door de omvang van haar productie
en aanbod ─ zonder dat de houders van veel kleinere marktaandelen op korte termijn kunnen voldoen aan de vraag van afnemers
die zich van de onderneming met het grootste marktaandeel zouden willen afwenden ─ immers in een positie van macht die anderen
op haar aangewezen doet zijn, hetgeen haar op zichzelf reeds, althans voor betrekkelijk lange tijd, de voor een machtspositie
kenmerkende onafhankelijkheid van gedrag verzekert. cf. punt 154
- 5.
Een machtspositie is een situatie die de onderneming in de gelegenheid stelt, de handhaving van een daadwerkelijke mededinging
op de betrokken markt te verhinderen, doordat haar de mogelijkheid wordt geboden zich in aanzienlijke mate onafhankelijk te
gedragen van haar concurrenten, haar afnemers en, ten slotte, de consument. cf. punt 154
- 6.
Het begrip misbruik van een machtspositie is een objectief begrip, dat betrekking heeft op de gedragingen van een onderneming
met een machtspositie die invloed kunnen uitoefenen op de structuur van een markt waar, juist door de aanwezigheid van de
betrokken onderneming, de mededinging reeds is verzwakt, en die ertoe leiden dat de handhaving of de ontwikkeling van de nog
bestaande marktconcurrentie wordt tegengegaan met andere dan de gebruikelijke middelen bij een op ondernemersprestaties gebaseerde
normale mededinging met goederen of diensten. Hieruit volgt, dat artikel 86 van het Verdrag (thans artikel 82 EG) een onderneming
met een machtspositie verbiedt een concurrent uit te schakelen en aldus haar positie te versterken door gebruik te maken van
andere middelen dan die welke passen in het kader van een mededinging op grond van verdiensten. Het in deze bepaling geformuleerde
verbod vindt eveneens een rechtvaardiging in het streven om geen nadeel te berokkenen aan de consumenten. Hoewel dus de vaststelling van het bestaan van een machtspositie op zichzelf geen verwijt jegens de betrokken onderneming
inhoudt, is het wel zo dat, los van de oorzaken van die machtspositie, op de onderneming een bijzondere verantwoordelijkheid
rust om niet door haar gedrag inbreuk te maken op een daadwerkelijke en onvervalste mededinging op de gemeenschappelijke markt.
cf. punten 157-158
- 7.
Wanneer een producerende onderneming die op een markt een machtspositie bekleedt, de facto 40 % van de verkooppunten op de
relevante markt aan zich bindt door distributieovereenkomsten die een exclusiviteitsbeding bevatten, waardoor die verkooppunten
een exclusiviteit wordt opgelegd, vormt zulks een misbruik van een machtspositie in de zin van artikel 86 van het Verdrag
(thans artikel 82 EG). Dit beding heeft immers tot gevolg dat de betrokken detailhandelaren wordt belet, andere merken van
ditzelfde product te verkopen, of dat hun mogelijkheden om deze producten te verkopen worden verminderd, ook al bestaat er
een vraag naar dergelijke merken, en dat concurrerende producenten de toegang tot de relevante markt wordt ontzegd. cf. punt 160
- 8.
Ofschoon het eigendomsrecht tot de algemene beginselen van gemeenschapsrecht behoort, heeft het toch geen absolute gelding
aangezien het in het kader van zijn functie in de maatschappij moet worden gezien. Het gebruik van het eigendomsrecht kan
dus aan beperkingen worden onderworpen, voorzover deze daadwerkelijk beantwoorden aan doeleinden van algemeen belang die de
Gemeenschap nastreeft en niet een in verhouding tot het nagestreefde doel onevenredige en onduldbare ingreep vormen waardoor
de aldus gewaarborgde rechten in hun kern worden aangetast. Aangezien artikel 3, sub g, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 3, lid 1, sub g, EG) bepaalt dat, teneinde de doelstellingen
van de Gemeenschap te bereiken, het optreden van deze laatste een regime omvat waardoor wordt verzekerd dat de mededinging
binnen de interne markt niet wordt vervalst en bijgevolg de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (thans artikelen 81
EG en 82 EG) één van de aspecten van het communautaire algemeen belang vormt, kunnen op basis van deze artikelen beperkingen
worden aangebracht aan het gebruik van het eigendomsrecht, mits zij niet onevenredig zijn en dit recht niet in zijn kern aantasten.
Derhalve kan aan een producent van impulsijs die een machtspositie bezit, worden verboden de terbeschikkingstelling van vrieskasten
aan detailhandelaren te koppelen aan een exclusiviteitsbeding waarbij de detailhandelaren wordt verboden genoemde vrieskasten
te gebruiken voor het opslaan van producten van andere producenten. cf. punten 170-171
- 9.
De omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van de betrokken handeling en van de context waarin deze is
vastgesteld. De motivering moet de redenering van de instelling duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, zodat
de belanghebbenden over voldoende gegevens beschikken om na te gaan of de handeling gegrond is dan wel eventueel een gebrek
vertoont op grond waarvan de geldigheid ervan kan worden betwist, en bovendien de gemeenschapsrechter in staat wordt gesteld
de rechtmatigheid van de handeling te toetsen. Zij hoeft echter niet alle relevante gegevens, feitelijk of rechtens, te specificeren,
aangezien bij de beantwoording van de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 190 van het Verdrag
(thans artikel 253 EG) voldoet, niet alleen acht moet worden geslagen op de tekst ervan, doch ook op de context en op het
geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen. cf. punt 176
- 10.
Het recht om aanspraak te maken op bescherming van het gewettigd vertrouwen, dat één van de basisbeginselen van de Gemeenschap
vormt, komt toe aan iedere particulier die in een situatie verkeert waaruit blijkt dat de gemeenschapsadministratie, door
hem nauwkeurige toezeggingen te doen, bij hem gegronde verwachtingen heeft gewekt. Dat is niet het geval wanneer de Commissie in een mededeling op grond van artikel 19, lid 3, van verordening nr. 17, ten aanzien
van een aantal overeenkomsten tussen ondernemingen, die van tevoren tot een mededeling van punten van bezwaar aanleiding hebben
gegeven, gelet op de wijziging daarvan door partijen, voorlopig een gunstige houding aanneemt, en alle belanghebbende derden
verzoekt om binnen een bepaalde termijn opmerkingen in te dienen. Een dergelijke mededeling vormt slechts een voorafgaand
standpunt van de Commissie dat, met name op basis van de opmerkingen van derden, kan worden gewijzigd. De belanghebbende ondernemingen
mogen derhalve niet enkel op grond van de bekendmaking van genoemde mededeling erop vertrouwen dat de Commissie hun een ontheffing
krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 3, EG) zal verlenen. In geval de Commissie vaststelt dat de wijzigingen die in de overeenkomsten zijn aangebracht, niet de verhoopte resultaten
hebben opgeleverd, kan zij immers een nieuwe procedure inleiden en tegen dezelfde overeenkomsten nieuwe bezwaren aanvoeren
in een nieuwe mededeling van punten van bezwaar. Overigens is de Commissie ook indien zij een ontheffing verleent, overeenkomstig artikel 8, lid 3, van verordening nr. 17
bevoegd en zelfs verplicht deze in te trekken of te wijzigen indien zij vaststelt dat de overeenkomsten waarvoor ontheffing
is verleend, een aantal effecten sorteren die niet stroken met de in artikel 85, lid 3, van het Verdrag gestelde voorwaarden.
cf. punten 192, 194-195
- 11.
Ofschoon de artikelen 85, lid 1, en 86 van het Verdrag (thans artikelen 81, lid 1, EG en 82 EG) rechtstreekse gevolgen teweegbrengen
in de betrekkingen tussen particulieren en voor de justitiabelen rechtstreeks rechten doen ontstaan die de nationale rechterlijke
instanties dienen te handhaven, heeft een en ander evenwel niet tot gevolg dat de Commissie niet meer het recht heeft een
standpunt in te nemen over een zaak, zelfs indien een identieke of soortgelijke zaak aanhangig is bij één of meer nationale
rechterlijke instanties, op voorwaarde onder meer dat de handel tussen lidstaten kan worden aangetast. Immers, in de eerste plaats is de Commissie krachtens artikel 9, lid 1, van verordening nr. 17 bij uitsluiting bevoegd om
beschikkingen houdende toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag te geven, en in de tweede plaats heeft zij ook het
recht, ook al deelt zij haar bevoegdheid tot toepassing van de artikelen 85, lid 1, en 86 van het Verdrag met de nationale
rechterlijke instanties, om op elk moment individuele beschikkingen houdende toepassing van de artikelen 85 en 86 van het
Verdrag te geven, zelfs wanneer een nationale rechter reeds over een overeenkomst of een gedraging heeft beslist en de door
de Commissie voorgenomen beschikking met die rechterlijke beslissing in tegenspraak is. Daaruit volgt dat er geen sprake is van schending van de beginselen van subsidiariteit, loyale samenwerking en rechtszekerheid
indien de Commissie, wanneer bij haar een verzoek om ontheffing voor een overeenkomst alsook klachten tegen dezelfde overeenkomst
zijn ingediend, een beschikking vaststelt ter zake van de toepassing van communautaire mededingingsregels, ofschoon verschillende
nationale rechterlijke instanties en mededingingsautoriteiten parallelle zaken behandelen waarin vragen aan de orde zijn die
vergelijkbaar zijn met die waarover in deze beschikking wordt beslist. In dergelijke omstandigheden is de vaststelling door
de Commissie van een beschikking overigens een passend middel om te waarborgen dat de communautaire mededingingsregels op
coherente wijze worden toegepast op de verschillende vormen van overeenkomsten die op het gehele grondgebied van de Gemeenschap
worden aangewend. cf. punten 197-199
- 12.
Het evenredigheidsbeginsel vereist dat handelingen van de gemeenschapsinstellingen niet verder gaan dan hetgeen passend en
noodzakelijk is ter bereiking van het beoogde doel, terwijl het non-discriminatiebeginsel verbiedt dat identieke situaties
verschillend of verschillende situaties gelijk worden behandeld. Deze beginselen worden niet geschonden door een beschikking van de Commissie ter zake van de toepassing van de artikelen 85
en 86 van het Verdrag (thans artikelen 81 EG en 82 EG) waarbij een onderneming met een machtspositie op de impulsijsmarkt
met onmiddellijke ingang wordt verboden een praktijk voort te zetten die erin bestaat dat zij detailhandelaren bindt door
overeenkomsten tot terbeschikkingstelling van vrieskasten die alleen mogen worden gebruikt om haar eigen producten te koop
aan te bieden, wanneer al deze overeenkomsten samen met alle andere, soortgelijke overeenkomsten op de relevante markt, die
van andere leveranciers daaronder begrepen, in aanzienlijke mate bijdragen tot de afscherming van de toegang tot de markt
voor binnenlandse en buitenlandse nieuwe concurrenten. cf. punten 201, 203-205