Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61996CJ0061

    Arrest van het Hof van 18 april 2002.
    Koninkrijk Spanje tegen Raad van de Europese Unie.
    Visserij - Verordening houdende beperking en verdeling over de lidstaten van de vangstmogelijkheden - Vereiste van relatieve stabiliteit - Ruil van visserijquota - Visserijquota voor ansjovis - Nietigverklaring.
    Gevoegde zaken C-61/96, C-132/97, C-45/98, C-27/99, C-81/00 en C-22/01.

    Jurisprudentie 2002 I-03439

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2002:230

    61996J0061

    Arrest van het Hof van 18 april 2002. - Koninkrijk Spanje tegen Raad van de Europese Unie. - Visserij - Verordening houdende beperking en verdeling over de lidstaten van de vangstmogelijkheden - Vereiste van relatieve stabiliteit - Ruil van visserijquota - Visserijquota voor ansjovis - Nietigverklaring. - Gevoegde zaken C-61/96, C-132/97, C-45/98, C-27/99, C-81/00 en C-22/01.

    Jurisprudentie 2002 bladzijde I-03439


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    Visserij - Instandhouding van rijkdommen van zee - Stelsel van vangstquota - Beginsel van relatieve stabiliteit - Handhaving van vast percentage van omvang van beschikbare vangsten voor elk betrokken bestand - Toestemming om in zone deel van voor andere zone voor zelfde soort vastgestelde totaal toegestane vangsten te realiseren - Schending van beginsel van relatieve stabiliteit

    (Verordeningen van de Raad nr. 170/83, art. 4, lid 1, en nr. 3760/92, art. 8, lid 4, sub ii)

    Samenvatting


    $$Het beginsel van de relatieve stabiliteit is geponeerd in verordening nr. 170/83 waarvan artikel 4, lid 1, bepaalde dat het gedeelte dat beschikbaar is" zo onder de lidstaten wordt verdeeld, dat elke lidstaat een relatieve stabiliteit wordt gewaarborgd in de visserijactiviteiten met betrekking tot elk van de betrokken bestanden. Vervolgens is dit beginsel overgenomen in verordening nr. 3760/92, waarvan artikel 8, lid 4, sub ii, bepaalt dat de Raad de vangstmogelijkheden op een zodanige wijze over de lidstaten verdeelt dat elke lidstaat verzekerd is van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor elk betrokken bestand. Niettegenstaande de redactionele verschillen mogen deze twee bepalingen niet verschillend worden uitgelegd, zodat de vangstmogelijkheden" die de Raad met eerbiediging van het beginsel van de relatieve stabiliteit moet verdelen, moeten worden opgevat als de volledige beschikbare vangst. Voor de toepassing van het beginsel van de relatieve stabiliteit is een afzonderlijke beoordeling vereist van de vangstmogelijkheden voor elk visbestand, gedefinieerd als de vissen van een bepaalde soort die zich in een gegeven geografische zone bevinden. Blijkens artikel 8, lid 4, sub ii, van verordening nr. 3760/92 moet immers voor elke lidstaat de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor elk betrokken bestand" worden verzekerd. De stabiliteit van de visserijactiviteiten is relatief, in die zin dat elke lidstaat steeds een vast percentage van de - voor evolutie vatbare - omvang van de beschikbare vangsten voor elk betrokken bestand krijgt, en dus niet in die zin dat een vaste hoeveelheid vangsten wordt gewaarborgd. Het beginsel van de relatieve stabiliteit zou kunnen worden omzeild indien de mogelijkheid bestond om de effectieve vangstmogelijkheden in een gegeven geografische zone waarvoor een totaal toegestane vangsten (TAC) werd vastgesteld, te verhogen door in die zone de vangst toe te staan van een deel van een TAC die voor dezelfde soort is vastgesteld voor een andere zone. Als gevolg daarvan zou voor de eerste zone de verdeling van de vangstmogelijkheden anders uitvallen dan de verdeling van de voor deze zone vastgestelde TAC. Door een eerste lidstaat, die een ansjovisquotum had in ICES-zone IX, toe te staan met het oog op een latere overdracht aan een tweede lidstaat een deel van dit quotum te vangen in de wateren van ICES-zone VIII, werden de vangstmogelijkheden voor ansjovis in ICES-zone VIII verhoogd ten nadele van een derde lidstaat die wel het percentage van de TAC voor ansjovis in ICES-zone VIII heeft gekregen, maar niet dit percentage van de vangstmogelijkheden voor ansjovis in die zone.

    ( cf. punten 38-42 )

    Partijen


    In de gevoegde zaken C-61/96, C-132/97, C-45/98, C-27/99, C-81/00 en C-22/01,

    Koninkrijk Spanje, vertegenwoordigd door R. Silva de Lapuerta als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoeker,

    tegen

    Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J. Carbery en G.-L. Ramos Ruano als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verweerder,

    ondersteund door

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. van Rijn en J. Guerra Fernández als gemachtigden, vervolgens door T. van Rijn, bijgestaan door J. Guerra Fernández, abogado, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    interveniënte,

    betreffende

    - in zaak C-61/96: nietigverklaring van het punt betreffende ansjovis in de bijlage bij verordening (EG) nr. 3074/95 van de Raad van 22 december 1995 inzake de vaststelling van de voor 1996 geldende totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede bepaalde bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PB L 330, blz. 1);

    - in zaak C-132/97: nietigverklaring van het punt betreffende ansjovis in bijlage I bij verordening (EG) nr. 390/97 van de Raad van 20 december 1996 inzake de vaststelling van de voor 1997 geldende totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede bepaalde bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PB 1997, L 66, blz. 1);

    - in zaak C-45/98: nietigverklaring van het punt betreffende ansjovis in bijlage I bij verordening (EG) nr. 45/98 van de Raad van 19 december 1997 inzake de vaststelling van de voor 1998 geldende totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede bepaalde bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PB 1998, L 12, blz. 1);

    - in zaak C-27/99: nietigverklaring van het punt betreffende ansjovis in bijlage I bij verordening (EG) nr. 48/1999 van de Raad van 18 december 1998 inzake de vaststelling van de voor 1999 geldende totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede bepaalde bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PB 1999, L 13, blz. 1);

    - in zaak C-81/00: nietigverklaring van het punt betreffende ansjovis wat betreft noot 2 bij het kader Ansjovis, Zone IX, X, CECAF 34.1.1" in bijlage I D bij verordening (EG) nr. 2742/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling, voor het jaar 2000, van de vangstmogelijkheden die gelden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de wateren van de Gemeenschap en, wat vaartuigen van de Gemeenschap betreft, in andere wateren met vangstbeperkingen, tot vaststelling voorts van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften, en tot wijziging van verordening (EG) nr. 66/98 (PB L 341, blz. 1), en

    - in zaak C-22/01: nietigverklaring van het punt betreffende ansjovis wat betreft noot 2 bij het kader Ansjovis, Zone IX, X, CECAF 34.1.1" (Gemeenschapswateren) in bijlage I D bij verordening (EG) nr. 2848/2000 van de Raad van 15 december 2000 tot vaststelling, voor het jaar 2001, van de vangstmogelijkheden die gelden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de wateren van de Gemeenschap en, wat vaartuigen van de Gemeenschap betreft, in andere wateren met vangstbeperkingen, en tot vaststelling voorts van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PB L 334, blz. 1),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, P. Jann, F. Macken en N. Colneric (rapporteur), kamerpresidenten, D. A. O. Edward, M. Wathelet, R. Schintgen, V. Skouris en J. N. Cunha Rodrigues, rechters,

    advocaat-generaal: S. Alber,

    griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 25 september 2001,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 13 november 2001,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Hof op respectievelijk 6 maart 1996 in zaak C-61/96, 27 maart 1997 in zaak C-132/97, 24 februari 1998 in zaak C-45/98, 5 februari 1999 in zaak C-27/99, 7 maart 2000 in zaak C-81/00 en 18 januari 2001 in zaak C-22/01, heeft het Koninkrijk Spanje krachtens artikel 173, eerste alinea, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230, eerste alinea, EG) verzocht om

    - in zaak C-61/96: nietigverklaring van het punt betreffende ansjovis in de bijlage bij verordening (EG) nr. 3074/95 van de Raad van 22 december 1995 inzake de vaststelling van de voor 1996 geldende totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede bepaalde bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PB L 330, blz. 1);

    - in zaak C-132/97: nietigverklaring van het punt betreffende ansjovis in bijlage I bij verordening (EG) nr. 390/97 van de Raad van 20 december 1996 inzake de vaststelling van de voor 1997 geldende totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede bepaalde bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PB 1997, L 66, blz. 1);

    - in zaak C-45/98: nietigverklaring van het punt betreffende ansjovis in bijlage I bij verordening (EG) nr. 45/98 van de Raad van 19 december 1997 inzake de vaststelling van de voor 1998 geldende totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede bepaalde bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PB 1998, L 12, blz. 1);

    - in zaak C-27/99: nietigverklaring van het punt betreffende ansjovis in bijlage I bij verordening (EG) nr. 48/1999 van de Raad van 18 december 1998 inzake de vaststelling van de voor 1999 geldende totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede bepaalde bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PB 1999, L 13, blz. 1);

    - in zaak C-81/00: nietigverklaring van het punt betreffende ansjovis wat betreft noot 2 bij het kader Ansjovis, Zone IX, X, CECAF 34.1.1" in bijlage I D bij verordening (EG) nr. 2742/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling, voor het jaar 2000, van de vangstmogelijkheden die gelden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de wateren van de Gemeenschap en, wat vaartuigen van de Gemeenschap betreft, in andere wateren met vangstbeperkingen, tot vaststelling voorts van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften, en tot wijziging van verordening (EG) nr. 66/98 (PB L 341, blz. 1), en

    - in zaak C-22/01: nietigverklaring van het punt betreffende ansjovis wat betreft noot 2 bij het kader Ansjovis, Zone IX, X, CECAF 34.1.1" in bijlage I D bij verordening (EG) nr. 2848/2000 van de Raad van 15 december 2000 tot vaststelling, voor het jaar 2001, van de vangstmogelijkheden die gelden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de wateren van de Gemeenschap en, wat vaartuigen van de Gemeenschap betreft, in andere wateren met vangstbeperkingen, en tot vaststelling voorts van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften (PB L 334, blz. 1).

    2 Bij beschikkingen van de president van het Hof van 12 september 1996, 15 september 1997, 13 juli 1998, 10 juni 1999 en 6 juli 2000 is de Commissie toegelaten tot interventie aan de zijde van de Raad in de zaken C-61/96, C-132/97, C-45/98, C-27/99 en C-81/00.

    3 Bij beslissingen van 2 mei 1996, 12 mei 1997, 16 maart 1998 en 8 maart 1999 heeft de president van het Hof de behandeling van de zaken C-61/96, C-132/97, C-45/98 en C-27/99 geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof in zaak C-179/95. Het Hof heeft op 5 oktober 1999 het arrest Spanje/Raad (C-179/95, Jurispr. blz. I-6475) gewezen. Nadat Spanje bij brief van 7 oktober 1999 was verzocht om te verduidelijken of het, gelet op dit arrest, zijn beroepen handhaafde, heeft het bevestigend geantwoord bij op 21 oktober 1999 ter griffie van het Hof neergelegde brief.

    4 Bij beschikking van de president van het Hof van 13 december 1999 zijn de zaken C-61/96, C-132/97, C-45/98 en C-27/99 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling en voor het arrest. Bij beschikkingen van de president van het Hof van 26 januari en 25 juni 2001 zijn de gevoegde zaken C-61/96, C-132/97, C-45/98 en C-27/99 en de zaken C-81/00 en C-22/01 gevoegd voor de mondelinge behandeling en voor het arrest.

    Toepasselijke regeling

    Totaal toegestane vangsten

    5 Bij artikel 161, lid 1, sub f, van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek en de aanpassing van de Verdragen (PB 1985, L 302, blz. 23; hierna: Toetredingsakte") is aan Spanje 90 % toegekend van de totaal toegestane vangsten (hierna: TAC") voor ansjovis van zone VIII van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (hierna: ICES"), en werd aan Frankrijk 10 % toegekend. Bovendien is overeenkomstig het beginsel van de relatieve stabiliteit in de visserijactiviteiten van elke lidstaat met betrekking tot elk van de betrokken bestanden (hierna: beginsel van relatieve stabiliteit"), dat is neergelegd in artikel 4, lid 1, van verordening (EEG) nr. 170/83 van de Raad van 25 januari 1983 tot instelling van een communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden (PB L 24, blz. 1) en in essentie is overgenomen in artikel 8, lid 4, van verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur (PB L 389, blz. 1), de TAC voor ansjovis van de ICES-zones IX en X en zone 34.1.1 van het Comité voor de visserij in het centraal-oostelijk deel van de Atlantische Oceaan (hierna: CECAF") over Spanje en Portugal aldus verdeeld, dat Spanje ongeveer 48 % en Portugal ongeveer 52 % kreeg.

    6 Verordening nr. 3760/92 is vastgesteld op basis van artikel 43 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 37 EG). Artikel 4 daarvan bepaalt:

    1. Teneinde de rationele en verantwoorde exploitatie van de bestanden op duurzame basis te garanderen stelt de Raad, volgens de procedure van artikel 43 van het Verdrag, tenzij anders is bepaald, communautaire bepalingen vast betreffende de voorwaarden voor de toegang tot de wateren en de bestanden en de uitoefening van exploitatieactiviteiten. Deze bepalingen worden opgesteld in het licht van de beschikbare biologische, sociaal-economische en technische analyses en met name van de verslagen van het in artikel 16 bedoelde comité.

    2. Deze bedoelde bepalingen kunnen met name voor elke visserijtak of groep van visserijtakken maatregelen omvatten inzake:

    [...]

    b) de beperking van exploitatieniveaus;

    c) het vaststellen van kwantitatieve vangstbeperkingen;

    [...]"

    7 Artikel 8, lid 1, van verordening nr. 3760/92 bepaalt dat overeenkomstig artikel 4 het exploitatieniveau kan worden geregeld door voor de betrokken periode de omvang van de toegestane vangsten en zo nodig de visserij-inspanning te beperken.

    8 Volgens artikel 8, lid 4, sub i en ii, van de verordening stelt de Raad met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en op voorstel van de Commissie, zo nodig voor meerdere jaren, voor elke visserijtak of groep van visserijtakken per geval de TAC en/of de totaal toegestane visserij-inspanning vast; hij verdeelt de vangstmogelijkheden op een zodanige wijze over de lidstaten dat elke lidstaat verzekerd is van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor elk betrokken bestand; op verzoek van de rechtstreeks betrokken lidstaten kan echter de ontwikkeling van de miniquota en regelmatige quotaswaps sinds 1983 in aanmerking worden genomen, waarbij naar behoren rekening wordt gehouden met het algemene evenwicht van de verdeling.

    9 Op basis van artikel 8, lid 4, van verordening nr. 3760/92 zijn in de verordeningen nrs. 3074/95, 390/97, 45/98, 48/1999, 2742/1999 en 2848/2000 de TAC's voor bepaalde visbestanden vastgesteld voor respectievelijk 1996, 1997, 1998, 1999, 2000 en 2001.

    10 Voor ICES-zone VIII is in elk van deze verordeningen een TAC voor ansjovis vastgesteld van 33 000 ton, waarvan 29 700 ton aan Spanje en 3 300 ton aan Frankrijk is toegekend, zonder onderscheid naar de plaats waar de vangsten geschieden. Hoewel in de oorspronkelijke versie van verordening nr. 2742/1999 een TAC van 16 000 ton was vastgesteld, waarvan 14 400 ton voor Spanje en 1 600 ton voor Frankrijk, werd in de bij verordening (EG) nr. 1446/2000 van de Raad van 16 juni 2000 (PB L 163, blz. 3) gewijzigde versie tevens een TAC van 33 000 ton vastgesteld.

    11 Voor de ICES-zones IX en X en zone 34.1.1 van het CECAF is voor 1996 tot en met 1998 in de dertiende rubriek van de bijlage bij verordening nr. 3074/95, de veertiende rubriek van bijlage I bij verordening nr. 390/97 en de vijftiende rubriek van bijlage I bij verordening nr. 45/98 een TAC voor ansjovis vastgesteld van 12 000 ton, waarvan 5 740 ton voor Spanje en 6 260 ton voor Portugal. Voor 1999 is in de vijftiende rubriek van bijlage I bij verordening nr. 48/1999 een TAC voor ansjovis vastgesteld van 13 000 ton, waarvan 6 220 ton voor Spanje en 6 780 ton voor Portugal. Ten slotte is voor 2000 en 2001 in de negende rubriek van bijlage I D bij de verordeningen nrs. 2742/1999 en 2848/2000 een TAC voor ansjovis vastgesteld van 10 000 ton, waarvan 4 780 ton voor Spanje en 5 220 ton voor Portugal.

    12 Gepreciseerd werd, dat de aan Spanje en Portugal toegekende quota voor ansjovis in de ICES-zones IX en X en zone 34.1.1 van het CECAF enkel in de wateren onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de betrokken lidstaat of in de internationale wateren van de betrokken zone mochten worden gevangen, onverminderd evenwel de bepalingen inzake ruil van quota, te weten de uitzondering bedoeld in noot 3 bij de in het vorige punt vermelde bepalingen van de verordeningen nrs. 3074/95, 390/97, 45/98 en 48/1999, alsmede in noot 2 bij de in het vorige punt vermelde bepalingen van de verordeningen nrs. 2742/1999 en 2848/2000.

    Ruil van quota

    13 Volgens artikel 9, lid 1, van verordening nr. 3760/92 mogen de lidstaten, na kennisgeving aan de Commissie, de hun toegewezen beschikbare vangst geheel of gedeeltelijk onderling ruilen.

    14 Verordening (EG) nr. 685/95 van de Raad van 27 maart 1995 betreffende het beheer van de visserij-inspanningen voor bepaalde vangstgebieden en visbestanden van de Gemeenschap (PB L 71, blz. 5), die is vastgesteld op basis van artikel 43 van het Verdrag, bepaalt in artikel 11, lid 1, dat de betrokken lidstaten overgaan tot het ruilen van vangstmogelijkheden die hun zijn toegewezen onder de voorwaarden van bijlage IV, punt 1.

    15 Punt 1, 1.1, van bedoelde bijlage bepaalt:

    De ruil tussen Frankrijk en Portugal kan voor de periode 1995-2002 stilzwijgend worden verlengd, mits elke lidstaat de mogelijkheid behoudt om de voorwaarden elk jaar bij de jaarlijkse vaststelling van de TAC's en quota te wijzigen.

    De ruil heeft betrekking op onderstaande TAC's:

    i) aangezien voor de ICES-gebieden VIII en IX een gemeenschappelijke TAC voor ansjovis wordt vastgesteld, wordt elk jaar 80 % van de vangstmogelijkheden van Portugal afgestaan aan Frankrijk, met dien verstande dat deze uitsluitend gelden voor de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van Frankrijk vallen;

    [...]"

    16 Wat de TAC voor ansjovis in ICES-zones IX en X en zone 34.1.1 van het CECAF betreft, wordt in de dertiende rubriek van de bijlage bij verordening nr. 3074/95, de veertiende rubriek van bijlage I bij verordening nr. 390/97 en de vijftiende rubriek van bijlage I bij de verordeningen nrs. 45/98 en 48/1999 in noot 3 gepreciseerd dat het quotum van Portugal, in afwijking van de regel dat de in die zone toegekende quota voor ansjovis enkel mogen worden gevangen in de wateren onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de betrokken lidstaat of in de internationale wateren van de betrokken zone, tot 5 008 ton [mag] worden gevangen in de wateren van ICES-deelgebied VIII onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk".

    17 Evenzo wordt in de negende rubriek van bijlage I D bij verordening nr. 2742/1999 in noot 2 bepaald dat het quotum van Portugal tot 3 000 ton [mag] worden gevangen in de wateren van ICES-deelgebied VIII onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk".

    18 Ten slotte wordt in de negende rubriek van bijlage I D bij verordening nr. 2848/2000 in noot 2 bepaald dat het quotum van Portugal tot 80 % [mag] worden gevangen in de wateren van ICES-deelgebied VIII onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk", hetgeen neerkomt op 4 176 ton.

    19 De verzoekschriften van het Koninkrijk Spanje in de zaken C-61/96, C-132/97, C-45/98 en C-27/99 moeten, gelet op de motivering ervan, worden begrepen als een verzoek om nietigverklaring van noot 3 van de dertiende rubriek van de bijlage bij verordening nr. 3074/95, van de veertiende rubriek van bijlage I bij verordening nr. 390/97 en van de vijftiende rubriek van bijlage I bij de verordeningen nrs. 45/98 en 48/1999. Zijn verzoekschriften in de zaken C-81/00 en C-22/01 strekken tot nietigverklaring van noot 2 van de negende rubriek van bijlage I D bij de verordeningen nrs. 2742/1999 en 2848/2000. Hierna worden deze noten algemeen aangeduid als bestreden bepalingen".

    De ontvankelijkheid

    20 De Raad concludeert tot de niet-ontvankelijkheid van de beroepen van het Koninkrijk Spanje in de zaken C-61/96, C-132/97, C-45/98 en C-27/99, op grond dat deze beroepen dezelfde partijen, hetzelfde voorwerp en dezelfde middelen betreffen als het beroep in zaak C-179/95, dat door het reeds aangehaalde arrest Spanje/Raad is verworpen. Dit wordt volgens hem bevestigd door de beslissingen van de president van het Hof waarbij krachtens artikel 82 bis, lid 1, eerste alinea, sub b, van het Reglement voor de procesvoering de behandeling van de zaken C-61/96, C-132/97, C-45/98 en C-27/99 is geschorst in afwachting van de uitspraak van het Hof in zaak C-179/95. Ter terechtzitting heeft de Raad op dezelfde grond ook geconcludeerd tot de niet-ontvankelijkheid van de beroepen van het Koninkrijk Spanje in de zaken C-81/00 en C-22/01.

    21 De Commissie voert aan dat verordening nr. 685/95 de enige handeling is die bindende rechtsgevolgen sorteert inzake de ruil van quota tussen Frankrijk en Portugal. In deze verordening wordt immers het gemeenschappelijk beheer van de bestanden ansjovis in de ICES-zones VIII en IX geregeld en worden de modaliteiten, de draagwijdte en de duur van de ruilovereenkomst tussen die twee lidstaten vastgelegd. In de latere verordeningen worden volgens haar alleen jaarlijks de TAC's en quota vastgesteld overeenkomstig het gemeenschappelijke beheer van de visbestanden en de door de gemeenschapswetgever in verordening nr. 685/95 geregelde ruil. Het zijn dus bevestigende handelingen die volgens de rechtspraak van het Hof niet voor beroep vatbaar zijn wanneer de termijn voor het instellen van een beroep tegen de oorspronkelijke handeling is verstreken of de wettigheid van die laatste handeling reeds is bevestigd.

    22 Aangezien verordening nr. 685/95 volgens de Commissie de enige voor beroep vatbare handeling is en het Hof de middelen inzake ongeldigheid van deze verordening in het reeds aangehaalde arrest Spanje/Raad niet heeft aanvaard, zijn de beroepen van het Koninkrijk Spanje volgens haar niet-ontvankelijk.

    23 Wat in de eerste plaats de door de Raad opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid betreft, zij eraan herinnerd dat in het kader van een beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 173 van het Verdrag de ontvankelijkheid van het beroep moet worden beoordeeld naar de situatie op het tijdstip van de neerlegging van het verzoekschrift (zie arrest van 27 november 1984, Bensider e.a./Commissie, 50/84, Jurispr. blz. 3991, punt 8). Aangezien de beroepen in de zaken C-61/96, C-132/97, C-45/98 en C-27/99 werden ingesteld vóór de uitspraak van het reeds aangehaalde arrest Spanje/Raad, kunnen zij niet niet-ontvankelijk worden verklaard op grond dat zij inbreuk maken op het gezag van gewijsde van dit arrest.

    24 Met betrekking tot de beroepen in de zaken C-81/00 en C-22/01 zij opgemerkt dat voor een op artikel 173 van het Verdrag gebaseerd beroep de handeling waarvan nietigverklaring wordt gevorderd, een essentieel gegeven is om te kunnen bepalen, wat het voorwerp van het beroep is. Welnu, de beroepen in de zaken C-81/00 en C-22/01 beogen de nietigverklaring van andere verordeningen dan die waarvan de geldigheid in het arrest Spanje/Raad is onderzocht. Daarbij is niet van belang, dat het aantal ton waarop een TAC wordt vastgesteld, verschillende jaren hetzelfde blijft, aangezien TAC's volgens artikel 4 van verordening nr. 3760/92 elk jaar opnieuw worden vastgesteld in het licht van de beschikbare wetenschappelijke opvattingen en in het bijzonder van het verslag van het wetenschappelijk, technisch en economisch comité voor de visserij. Het argument dat de beroepen hetzelfde voorwerp hebben, moet dus worden afgewezen.

    25 De door de Raad opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid is dus ongegrond.

    26 Wat in de tweede plaats de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid betreft, zij opgemerkt dat in de bestreden bepalingen uitvoering wordt gegeven aan bijlage IV, punt 1, 1.1, bij verordening nr. 685/95. Hoewel deze bijlage in de mogelijkheid van verlenging van de ruil voor de periode van 1995 tot en met 2002 voorziet, worden de TAC's en quota voor ansjovis in de ICES-zones VIII en IX elk jaar opnieuw vastgesteld door de verordeningen waarin de bestreden bepalingen zijn opgenomen. Ongeacht of de rechtspraak van het Hof inzake bevestigende handelingen ook van toepassing is op verordeningen, kunnen de verordeningen nrs. 3074/95, 390/97, 45/98, 48/1999, 2742/1999 en 2848/2000 derhalve in elk geval niet als bevestigende handelingen worden beschouwd.

    27 Mitsdien zijn alle door het Koninkrijk Spanje ingestelde beroepen ontvankelijk.

    Ten gronde

    28 In de zaken C-61/96, C-132/97, C-45/98 en C-27/99 heeft de Spaanse regering verschillende middelen aangevoerd tot staving van haar beroepen. Naar aanleiding van het reeds aangehaalde arrest Spanje/Raad heeft deze regering uitdrukkelijk afstand gedaan van alle middelen, met uitzondering van het middel dat het beginsel van de relatieve stabiliteit, en dus verordening nr. 3760/92, is geschonden. In de zaken C-81/00 en C-22/01 heeft de Spaanse regering daarentegen naast dit eerste middel nog een tweede middel aangevoerd, volgens hetwelk de verplichting om te zorgen voor een rationele en verantwoorde exploitatie van de bestanden, en dus ook verordening nr. 3760/92, is geschonden.

    Schending van het beginsel van de relatieve stabiliteit

    Argumenten van partijen

    29 De Spaanse regering herinnert eraan, dat een van de mechanismen waarin verordening nr. 3760/92 voorziet ter verzekering van het behoud van de visbestanden, bestaat in een beperking van de vangsten van bedreigde soorten en een verdeling van de toegestane vangsten over de lidstaten, rekening houdend met het beginsel van de relatieve stabiliteit.

    30 De relatieve stabiliteit moet volgens haar worden verzekerd voor elke lidstaat en voor elk betrokken visbestand, dat wil zeggen voor de vissen van een bepaalde soort die zich in een bepaalde geografische zone bevinden. Dit beginsel waarborgt dus dat Spanje zijn percentage van 90 % van het bestand ansjovis in ICES-zone VIII behoudt.

    31 Volgens de Spaanse regering heeft de Raad met de vaststelling van de bestreden bepalingen de TAC verhoogd en de verdeling van de ansjovisquota voor ICES-zone VIII gewijzigd zonder rekening te houden met het beginsel van de relatieve stabiliteit. Een nieuw ansjovisquotum - van 5 008 ton voor 1996 tot en met 1999, 3 000 ton voor 2000 en 4 176 ton voor 2001 - is in ICES-zone VIII namelijk toegekend aan een lidstaat, Portugal, die daar nog nooit quota heeft gehad, zulks in strijd met de verplichting om het percentage te handhaven dat is vastgesteld voor elk van de twee lidstaten, Spanje en Frankrijk, waarover dit bestand is verdeeld.

    32 Zou de Raad het ansjovisquotum van ICES-zone VIII op de normale wijze hebben verhoogd, dus door een nieuwe TAC vast te stellen op basis van nieuw wetenschappelijk en technisch onderzoek, dan zou de nieuwe TAC met inachtneming van het beginsel van de relatieve stabiliteit zijn verdeeld op basis van de aan elke lidstaat gegarandeerde percentages, zodat Spanje in de nieuwe TAC het quotum zou hebben gekregen waarop het recht zou hebben gehad indien zijn percentage was gehandhaafd.

    33 Volgens de Spaanse regering kunnen de bestreden bepalingen op geen enkele wijze worden gerechtvaardigd. Anders dan het Hof in punt 51 van het reeds aangehaalde arrest Spanje/Raad heeft geoordeeld, is er voor de ICES-zones VIII en IX geen gemeenschappelijke TAC, maar zijn er twee afzonderlijke TAC's, de ene voor ICES-zone VIII en de andere voor ICES-zone IX. Dit blijkt onmiddellijk bij bestudering van de bijlagen bij de litigieuze verordeningen.

    34 De Raad antwoordt hierop dat het Hof het middel inzake schending van het beginsel van de relatieve stabiliteit al heeft verworpen in het reeds aangehaalde arrest Spanje/Raad. In de punten 53 en 54 van dat arrest heeft het Hof immers geoordeeld dat de Raad, toen hij Spanje 90 % van de TAC voor ansjovis in ICES-zone VIII toekende, dit beginsel heeft geëerbiedigd.

    35 De Raad herinnert eraan, dat de lidstaten ingevolge artikel 9 van verordening nr. 3760/92 hun quota onderling mogen ruilen. Portugal en Frankrijk zijn een dergelijke ruil overeengekomen. Voorts bepaalt verordening nr. 685/95 in artikel 11, lid 1, dat de betrokken lidstaten overgaan tot het ruilen van vangstmogelijkheden die hun toegewezen zijn onder de voorwaarden van bijlage IV, punt 1, van deze verordening, volgens hetwelk de ruil tussen Frankrijk en Portugal voor de periode 1995 tot en met 2002 stilzwijgend kan worden verlengd. Om deze reden heeft verordening nr. 685/95 niet opgehouden gevolgen te sorteren.

    36 De Raad verklaart dat hij gedwongen was een TAC voor ansjovis in ICES-zone VIII vast te stellen, om vervolgens 90 % ervan toe te kennen aan Spanje, en een andere TAC voor ansjovis in de ICES-zones IX en X, om deze overeenkomstig het beginsel van de relatieve stabiliteit te verdelen over Spanje en Portugal. Indien de twee TAC's waren samengevoegd, hadden de krachtens artikel 161, lid 1, sub f, van de Toetredingsakte aan Spanje verleende rechten niet kunnen worden geëerbiedigd. De in de Toetredingsakte vervatte overeenkomst kon niet worden gewijzigd tenzij Spanje bereid was een deel van zijn rechten op te geven zodat een hoger quotum kon worden toegekend aan Frankrijk. Het gaat dus om twee afzonderlijke TAC's, die evenwel gezamenlijk worden beheerd.

    37 De Commissie voert om te beginnen aan dat het gemeenschappelijk beheer van de TAC's voor ansjovis in de ICES-zones VIII en IX de verdeling van de quota over de betrokken lidstaten niet heeft veranderd, aangezien elk van hen precies hetzelfde kan blijven vangen. Voorts is de mogelijkheid om overeenkomsten inzake ruil van quota te sluiten geregeld in de artikelen 8, lid 4, sub ii, en 9 van verordening nr. 3760/92. Ten slotte kan de versoepeling van het beginsel van de relatieve stabiliteit niet onwettig zijn, aangezien deze voortvloeit uit verordening nr. 685/95. Deze verordening werd vastgesteld op basis van artikel 43 van het Verdrag, dat ook de rechtsgrondslag is van de verordeningen nrs. 170/83 en 3760/92 waarin dit beginsel wordt geponeerd. Als specifieke norm heeft deze verordening voorrang boven de algemene normen. Bij verordening nr. 685/95 heeft de Raad met volledige kennis van zaken het beginsel van de relatieve stabiliteit in zekere mate versoepeld.

    Beoordeling door het Hof

    38 Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het beginsel van de relatieve stabiliteit is geponeerd in verordening nr. 170/83 en vervolgens is overgenomen in verordening nr. 3760/92. Volgens artikel 4, lid 1, van verordening nr. 170/83 [wordt] het gedeelte dat [...] beschikbaar is [...] zo onder de lidstaten verdeeld, dat elke lidstaat een relatieve stabiliteit wordt gewaarborgd in de visserijactiviteiten met betrekking tot elk van de betrokken bestanden". Artikel 8, lid 4, sub ii, van verordening nr. 3760/92 bepaalt dat de Raad de vangstmogelijkheden op een zodanige wijze over de lidstaten [verdeelt] dat elke lidstaat verzekerd is van de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor elk betrokken bestand". Niettegenstaande de redactionele verschillen mogen deze twee bepalingen niet verschillend worden uitgelegd, zodat de vangstmogelijkheden" die de Raad met eerbiediging van het beginsel van de relatieve stabiliteit moet verdelen, moeten worden opgevat als de volledige beschikbare vangst.

    39 Voor de toepassing van het beginsel van de relatieve stabiliteit is een afzonderlijke beoordeling vereist van de vangstmogelijkheden van elk visbestand, gedefinieerd als de vissen van een bepaalde soort die zich in een gegeven geografische zone bevinden (zie arrest van 13 oktober 1992, Portugal en Spanje/Raad, C-63/90 en C-67/90, Jurispr. blz. I-5073, punt 28). Blijkens artikel 8, lid 4, sub ii, van verordening nr. 3760/92 moet immers voor elke lidstaat de relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten voor elk betrokken bestand" worden verzekerd.

    40 De stabiliteit van de visserijactiviteiten is relatief, in die zin dat elke lidstaat steeds een vast percentage van de - voor evolutie vatbare - omvang van beschikbare vangsten voor elk betrokken bestand krijgt, en dus niet in die zin dat een vaste hoeveelheid vangsten wordt gewaarborgd (zie met name arrest van 16 juni 1987, Romkes, 46/86, Jurispr. blz. 2671, punt 17, en arrest Portugal en Spanje/Raad, reeds aangehaald, punt 28).

    41 Het beginsel van de relatieve stabiliteit zou kunnen worden omzeild indien de mogelijkheid bestond om de effectieve vangstmogelijkheden in een gegeven geografische zone waarvoor een TAC werd vastgesteld, te verhogen door in die zone de vangst toe te staan van een deel van een TAC die voor dezelfde soort is vastgesteld voor een andere zone. Als gevolg daarvan zou voor de eerste zone de verdeling van de vangstmogelijkheden anders uitvallen dan de verdeling van de voor deze zone vastgestelde TAC.

    42 In casu mocht Portugal, die een ansjovisquotum had in ICES-zone IX, met het oog op een latere overdracht aan Frankrijk een deel van dit quotum vangen in de wateren van ICES-zone VIII die onder de soevereiniteit of jurisdictie van Frankrijk vallen, te weten 5 008 ton van 1996 tot en met 1999, 3 000 ton in 2000 en 4 176 ton in 2001. Deze praktijk heeft de vangstmogelijkheden van ansjovis in ICES-zone VIII verhoogd. Spanje heeft dus gedurende al die jaren wel 90 % van de TAC voor ansjovis in ICES-zone VIII gekregen, maar niet 90 % van de vangstmogelijkheden van ansjovis in die zone.

    43 Het argument van de Commissie, dat elke lidstaat precies hetzelfde kan blijven vangen, is irrelevant aangezien de verdeling van de effectieve vangstmogelijkheden in ICES-zone VIII ten nadele van Spanje werd gewijzigd.

    44 De bestreden bepalingen kunnen niet worden gerechtvaardigd door artikel 11, lid 1, juncto punt 1, 1.1, tweede alinea, sub i, van bijlage IV bij verordening nr. 685/95, aangezien deze laatste bepaling stelt dat zodra een gemeenschappelijke TAC" voor ansjovis is vastgesteld voor de ICES-zones VIII en IX, elk jaar 80 % van de vangstmogelijkheden van Portugal [wordt] afgestaan aan Frankrijk, met dien verstande dat deze uitsluitend gelden voor de wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van Frankrijk vallen".

    45 In de punten 51 en 52 van het reeds aangehaalde arrest Spanje/Raad is ten onrechte vastgesteld dat de overdracht aan Frankrijk van vangstmogelijkheden van Portugal plaats heeft gevonden in het kader van een gemeenschappelijke TAC voor de ICES-zones VIII en IX. Aan de voorwaarde van vaststelling van een gemeenschappelijke TAC voor ansjovis voor de ICES-zones VIII en IX, waaraan de ruil van vangstmogelijkheden tussen Portugal en Frankrijk door punt 1, 1.1, tweede alinea, sub i, van bijlage IV bij verordening nr. 685/95 wordt onderworpen, was slechts voldaan indien de Raad één TAC voor ansjovis in de ICES-zones VIII, IX, X en zone 34.1.1 van het CECAF had vastgesteld, wat - zoals de Raad zelf in zijn schriftelijke stukken erkent - niet is gebeurd. Het door de Raad aangevoerde gemeenschappelijke beheer van twee verschillende TAC's kan deze voorwaarde immers niet vervullen. Bovendien wordt in casu niet betwist dat de twee TAC's betrekking hebben op twee biologisch verschillende bestanden.

    46 Aangezien de door punt 1, 1.1, tweede alinea, sub i, van bijlage IV bij verordening nr. 685/95 gestelde voorwaarde, te weten vaststelling van een gemeenschappelijke TAC, niet is vervuld, lijkt het argument dat de versoepeling van het beginsel van de relatieve stabiliteit niet onrechtmatig is omdat het voortvloeit uit een verordening (verordening nr. 685/95) die dezelfde rechtsgrondslag heeft als de verordening waarin dit beginsel wordt geponeerd (verordening nr. 3760/92), niet relevant.

    47 De bestreden bepalingen kunnen evenmin worden gerechtvaardigd door de artikelen 8, lid 4, sub ii, en 9, lid 1, van verordening nr. 3760/92, volgens welke overeenkomsten inzake ruil van quota kunnen worden gesloten. Artikel 8, lid 4, sub ii, bepaalt immers uitdrukkelijk dat een verzoek van de rechtstreeks betrokken lidstaten vereist is om een dergelijke ruil door de Raad in aanmerking te laten nemen. In casu ontbreekt evenwel een dergelijk verzoek van Spanje dat nochtans een rechtstreeks betrokken lidstaat is, aangezien de ruil van quota tot een verhoging van de vangstmogelijkheden van ansjovis in ICES-zone VIII heeft geleid. Met betrekking tot artikel 9, lid 1, zij vastgesteld dat een ruil van beschikbare vangsten overeenkomstig dit artikel vooronderstelt dat deze vangsten daarvóór in overeenstemming met het beginsel van de relatieve stabiliteit werden toegewezen. Blijkens punt 42 van dit arrest was dat voor de jaren 1996 tot en met 2001 niet het geval.

    48 Derhalve dient te worden vastgesteld dat de bestreden bepalingen het beginsel van de relatieve stabiliteit schenden en bijgevolg nietig moeten worden verklaard.

    Schending van het beginsel van de rationele en verantwoorde exploitatie van de levende mariene aquatische bestanden

    49 Gelet op de gegrondheid van verzoeksters middel inzake schending van het beginsel van de relatieve stabiliteit, behoeft het middel inzake schending van het beginsel van de rationele en verantwoorde exploitatie van de levende mariene aquatische bestanden niet te worden onderzocht.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    50 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Raad in het ongelijk is gesteld, moet hij overeenkomstig de vordering van het Koninkrijk Spanje in de kosten worden verwezen. Krachtens artikel 69, lid 4, eerste alinea, zal de Commissie, die in het geding is tussengekomen, haar eigen kosten dragen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    rechtdoende:

    1) Verklaart nietig noot 3 van de dertiende rubriek, betreffende ansjovis, van de bijlage bij verordening (EG) nr. 3074/95 van de Raad van 22 december 1995 inzake de vaststelling van de voor 1996 geldende totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede bepaalde bij de visserij in acht te nemen voorschriften.

    2) Verklaart nietig noot 3 van de veertiende rubriek, betreffende ansjovis, van bijlage I bij verordening (EG) nr. 390/97 van de Raad van 20 december 1996 inzake de vaststelling van de voor 1997 geldende totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede bepaalde bij de visserij in acht te nemen voorschriften.

    3) Verklaart nietig noot 3 van de vijftiende rubriek, betreffende ansjovis, van bijlage I bij verordening (EG) nr. 45/98 van de Raad van 19 december 1997 inzake de vaststelling van de voor 1998 geldende totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede bepaalde bij de visserij in acht te nemen voorschriften.

    4) Verklaart nietig noot 3 van de vijftiende rubriek, betreffende ansjovis, van bijlage I bij verordening (EG) nr. 48/1999 van de Raad van 18 december 1998 inzake de vaststelling van de voor 1999 geldende totaal toegestane vangsten voor bepaalde visbestanden of groepen visbestanden, alsmede bepaalde bij de visserij in acht te nemen voorschriften.

    5) Verklaart nietig noot 2 van de negende rubriek, betreffende ansjovis, van bijlage I D bij verordening (EG) nr. 2742/1999 van de Raad van 17 december 1999 tot vaststelling, voor het jaar 2000, van de vangstmogelijkheden die gelden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de wateren van de Gemeenschap en, wat vaartuigen van de Gemeenschap betreft, in andere wateren met vangstbeperkingen, tot vaststelling voorts van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften, en tot wijziging van verordening (EG) nr. 66/98.

    6) Verklaart nietig noot 2 van de negende rubriek, betreffende ansjovis, van bijlage I D bij verordening (EG) nr. 2848/2000 van de Raad van 15 december 2000 tot vaststelling, voor het jaar 2001, van de vangstmogelijkheden die gelden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de wateren van de Gemeenschap en, wat vaartuigen van de Gemeenschap betreft, in andere wateren met vangstbeperkingen, en tot vaststelling voorts van de bij de visserij in acht te nemen voorschriften.

    7) Verwijst de Raad van de Europese Unie in de kosten.

    8) Verstaat dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen haar eigen kosten zal dragen.

    Top