Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61992CJ0391

    Arrest van het Hof van 29 juni 1995.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek.
    Vrij verkeer van goederen - Volledige zuigelingenvoeding - Verbod van verkoop buiten apotheken.
    Zaak C-391/92.

    Jurisprudentie 1995 I-01621

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1995:199

    61992J0391

    ARREST VAN HET HOF VAN 29 JUNI 1995. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN HELLEENSE REPUBLIEK. - VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN - VOLLEDIGE ZUIGELINGENVOEDING - VERKOOPVERBOD BUITEN APOTHEKEN. - ZAAK C-391/92.

    Jurisprudentie 1995 bladzijde I-01621


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    Vrij verkeer van goederen ° Kwantitatieve beperkingen ° Maatregelen van gelijke werking ° Begrip ° Belemmeringen die voortvloeien uit nationale bepalingen die verkoopmodaliteiten op niet-discriminerende wijze regelen ° Niet-toepasselijkheid van artikel 30 van Verdrag ° Regeling die verkoop buiten apotheken van volledige zuigelingenvoeding verbiedt ° Afwezigheid van nationale produktie ° Irrelevant ° Voorwaarden

    (EEG-Verdrag, art. 30)

    Samenvatting


    De handel tussen de Lid-Staten kan niet direct of indirect, daadwerkelijk of potentieel worden belemmerd door de toepassing op produkten uit andere Lid-Staten van nationale bepalingen die bepaalde verkoopmodaliteiten aan banden leggen of verbieden, mits die bepalingen van toepassing zijn op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien, en mits zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale produkten als op die van produkten uit andere Lid-Staten. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, heeft de toepassing van dergelijke regelingen op de verkoop van produkten uit een andere Lid-Staat, die aan de door die staat vastgestelde voorschriften voldoen, niet tot gevolg, dat voor die produkten de toegang tot de markt wordt verhinderd of meer wordt bemoeilijkt dan voor nationale produkten het geval is. Die regelingen vallen derhalve buiten de werkingssfeer van artikel 30 van het Verdrag.

    Een nationale regeling volgens welke volledige zuigelingenvoeding uitsluitend in apotheken mag worden verkocht, voldoet aan deze voorwaarden en valt bijgevolg buiten de werkingssfeer van artikel 30 van het Verdrag. Immers, een dergelijke regeling die de vrijheid van bedrijfsuitoefening van de marktdeelnemers beperkt los van de kenmerken van de betrokken produkten zelf, heeft betrekking op de verkoopmodaliteiten van bepaalde goederen, doordat zij de verkoop van bedoelde voeding buiten apotheken verbiedt en aldus op algemene wijze bepaalt, waar de betrokken produkten mogen worden afgezet. Doordat de regeling zonder onderscheid naar de oorsprong van de betrokken produkten geldt voor alle op het nationale grondgebied actieve marktdeelnemers, heeft zij op de verhandeling van produkten uit andere Lid-Staten geen andere invloed dan op die van nationale produkten.

    Aan deze vaststelling wordt niets afgedaan door de omstandigheid, dat de betrokken Lid-Staat zelf geen volledige zuigelingenvoeding produceert. Immers, de toepasselijkheid van artikel 30 van het Verdrag op een nationale algemene handelsregulerende maatregel die voor alle betrokken produkten geldt zonder onderscheid naar oorsprong, kan niet afhangen van een dergelijke zuiver toevallige en bovendien tijdgebonden feitelijke omstandigheid, daar anders de onlogische consequentie dreigt, dat één en dezelfde regeling in sommige Lid-Staten wél en in andere niet onder artikel 30 valt. Dit zou slechts anders zijn, indien de bestreden regeling een nationaal produkt blijkt te beschermen dat soortgelijk is aan volledige zuigelingenvoeding uit andere Lid-Staten of dat met dit type produkten in concurrentie staat.

    Partijen


    In zaak C-391/92,

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door R. Pellicer, lid van haar juridische dienst, en V. Melgar, een bij de juridische dienst van de Commissie gedetacheerde nationale ambtenaar, als gemachtigden, nadien door H. Van Lier, lid van haar juridische dienst, en V. Melgar, bijgestaan door N. Dontas, advocaat te Athene, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verzoekster,

    tegen

    Helleense Republiek, vertegenwoordigd door P. Kamarineas, juridisch adviseur van de staat, P. Athanassoulis, procesgemachtigde, en C. Sitara, procesgemachtigde van de juridische dienst van de staat, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Griekse ambassade, Val Sainte-Croix 117,

    verweerster,

    betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat de Helleense Republiek, door bij artikel 10 van besluit nr. A2/oik.361 van 29 januari 1988 te bepalen dat volledige zuigelingenvoeding uitsluitend in apotheken mag worden verkocht, haar verplichtingen uit artikel 30 EEG-Verdrag niet is nagekomen,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, F. A. Schockweiler (rapporteur), P. J. G. Kapteyn, C. Gulmann en P. Jann, kamerpresidenten, G. F. Mancini, C. N. Kakouris, J. C. Moitinho de Almeida, J. L. Murray, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet, G. Hirsch en H. Ragnemalm, rechters,

    advocaat-generaal: C. O. Lenz

    griffier: L. Hewlett, administrateur

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 14 februari 1995,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 april 1995,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 6 november 1992, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen, dat de Helleense Republiek, door bij artikel 10 van besluit nr. A2/oik.361 van 29 januari 1988 te bepalen dat volledige zuigelingenvoeding uitsluitend in apotheken mag worden verkocht, de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    2 In Griekenland mag ingevolge artikel 10 van besluit nr. A2/oik.361 van de minister van Volksgezondheid van 29 januari 1988 betreffende de verkoop van volledige zuigelingenvoeding en opvolgvoeding, volledige zuigelingenvoeding uitsluitend in apotheken worden verkocht. Enkel in gemeenten zonder apotheek mag zij in andere winkels worden verkocht.

    3 In april 1988 diende de Griekse vereniging van ondernemingen in de sector kindervoeding een klacht in bij de Commissie. Deze zag in de Griekse regeling een bij artikel 30 van het Verdrag verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking, die verder reikte dan wat voor de bescherming van de gezondheid van de zuigelingen en voor de bevordering van borstvoeding noodzakelijk was. Conform artikel 169 van het Verdrag nodigde de Commissie de Griekse regering daarop bij brief van 10 augustus 1989 uit, binnen een termijn van een maand haar opmerkingen te maken over de gestelde inbreuk.

    4 De Griekse regering antwoordde in een brief van 5 maart 1990, dat het apothekersmonopolie op de verkoop van volledige zuigelingenvoeding geen beletsel vormde voor de invoer van deze produkten uit de overige Lid-Staten en bijgevolg geen maatregel van gelijke werking was in de zin van artikel 30 van het Verdrag. Bovendien leek haar deze maatregel gerechtvaardigd uit hoofde van artikel 36 EEG-Verdrag, want noodzakelijk en geschikt voor de bescherming van de gezondheid en het leven van zuigelingen tijdens hun kritieke, eerste vijf levensmaanden.

    5 Van oordeel dat de Griekse regeling het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap ernstig beperkte en niet gerechtvaardigd was uit hoofde van de bescherming van de gezondheid in de zin van artikel 36 van het Verdrag, bracht de Commissie op 28 oktober 1991 een met redenen omkleed advies uit conform artikel 169 van het Verdrag. Daarin stelde zij, dat de Helleense Republiek door de verkoop van volledige zuigelingenvoeding buiten apotheken te verbieden, haar verplichtingen uit artikel 30 van het Verdrag niet was nagekomen, en nodigde zij haar uit, binnen twee maanden vanaf het advies de nodige maatregelen te nemen om zich daarnaar te voegen.

    6 Omdat de Griekse regering aan dit met redenen omkleed advies geen gevolg heeft gegeven en evenmin de door de Commissie aangevochten regeling heeft gewijzigd, heeft deze laatste het onderhavige beroep ingesteld.

    7 Volgens de Commissie vormt een nationale regeling die de verkoop van een bepaalde categorie produkten in beginsel uitsluitend aan apothekers voorbehoudt, een bij artikel 30 van het Verdrag verboden maatregel van gelijke werking, omdat een verbod op bepaalde verhandelingsvormen de verkoop in een bepaalde richting stuurt en aldus de intracommunautaire handel in de betrokken produkten, zij het indirect, kan belemmeren. In antwoord op een vraag van het Hof heeft de Commissie benadrukt, dat de litigieuze regeling niet louter een beperking van bepaalde verkoopmodaliteiten inhoudt in de zin van het arrest van 24 november 1993 (gevoegde zaken C-267/91 en C-268/91, Keck en Mithouard, Jurispr. 1993, blz. I-6097), doch handelsbelemmerende gevolgen heeft doordat zij de invoer van de betrokken produkten vanuit andere Lid-Staten moeilijker en duurder maakt: indien deze produkten in grootwinkelbedrijven mochten worden verkocht, zouden zij in prijs dalen en zou de vraag en bijgevolg ook de invoer toenemen.

    8 De Griekse regering bestrijdt, dat haar regeling een maatregel van gelijke werking is in de zin van artikel 30 van het Verdrag. De door de Commissie gelaakte maatregel beperkt enkel de vrijheid van bedrijfsuitoefening van de marktdeelnemers en voldoet aan de in het reeds aangehaalde arrest Keck en Mithouard vermelde voorwaarden om buiten het bereik van artikel 30 te blijven. Bovendien zijn voor de betrokken produkten in het jaar van inwerkingtreding van de litigieuze maatregel vergeleken bij het voorgaande jaar, geen consumptiedaling, prijsstijging of bevoorradingsmoeilijkheden voor de consument vastgesteld.

    9 Luidens artikel 30 van het Verdrag zijn kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking tussen de Lid-Staten verboden.

    10 Volgens vaste rechtspraak is als maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking te beschouwen, elke maatregel die de handel tussen de Lid-Staten al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren (arrest van 11 juli 1974, zaak 8/74, Dassonville, Jurispr. 1974, blz. 837, r.o. 5).

    11 Een nationale regeling die de verkoop van volledige zuigelingenvoeding uitsluitend aan apothekers voorbehoudt, heeft niet tot doel de handel tussen de Lid-Staten te regelen.

    12 Het is juist, dat een dergelijke regeling de omvang van de verkoop en dus ook van de verkoop van volledige zuigelingenvoeding uit andere Lid-Staten kan beperken, doordat de desbetreffende produkten niet door anderen dan apothekers kunnen worden afgezet. Men dient zich evenwel af te vragen, of deze eventualiteit volstaat om de litigieuze regeling aan te merken als een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking in de zin van artikel 30 van het Verdrag.

    13 In dit verband zij het volgende in herinnering gebracht. De handel tussen de Lid-Staten kan niet al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel worden belemmerd in de zin van de Dassonville-rechtspraak (reeds aangehaald) door de toepassing op produkten uit andere Lid-Staten van nationale bepalingen die bepaalde verkoopmodaliteiten aan banden leggen of verbieden, mits die bepalingen van toepassing zijn op alle marktdeelnemers die op het nationale grondgebied activiteiten ontplooien, en mits zij zowel rechtens als feitelijk dezelfde invloed hebben op de verhandeling van nationale produkten en op die van produkten uit andere Lid-Staten. Wanneer aan deze voorwaarden is voldaan, heeft de toepassing van dergelijke regelingen op de verkoop van produkten uit een andere Lid-Staat, die aan de door die staat vastgestelde voorschriften voldoen, niet tot gevolg, dat voor die produkten de toegang tot de markt wordt verhinderd of meer wordt bemoeilijkt dan voor nationale produkten het geval is. Die regelingen vallen derhalve buiten de werkingssfeer van artikel 30 van het Verdrag (zie onder meer arrest Keck en Mithouard, hierboven aangehaald, r.o. 16 en 17, arresten van 15 december 1993, zaak C-292/92, Huenermund, Jurispr. 1993, blz. I-6787, r.o. 21, en 9 februari 1995, zaak C-412/93, Leclerc-Siplec, Jurispr. 1995, blz. I-179, r.o. 21).

    14 Wat nu de door de Commissie aangevochten Griekse regeling betreft, moet worden vastgesteld dat zij aan deze voorwaarden voldoet.

    15 Deze regeling, die de vrijheid van bedrijfsuitoefening van de marktdeelnemers beperkt los van de kenmerken van de betrokken produkten zelf, heeft betrekking op de verkoopmodaliteiten van bepaalde goederen: zij verbiedt de verkoop van volledige zuigelingenvoeding buiten apotheken en regelt derhalve op algemene wijze, waar de betrokken produkten mogen worden afgezet.

    16 De gelaakte regeling, die zonder onderscheid naar de oorsprong van de betrokken produkten geldt voor alle op het nationale grondgebied actieve marktdeelnemers, heeft bovendien op de verhandeling van produkten uit andere Lid-Staten geen andere invloed dan op die van nationale produkten.

    17 De door de Commissie opgeworpen omstandigheid, dat de Helleense Republiek zelf geen volledige zuigelingenvoeding produceert, doet aan deze vaststelling niets af. De toepasselijkheid van artikel 30 van het Verdrag op een nationale algemene handelsregulerende maatregel die voor alle betrokken produkten geldt zonder onderscheid naar oorsprong, mag niet afhangen van een dergelijke zuiver toevallige en bovendien tijdgebonden feitelijke omstandigheid, daar anders de onlogische consequentie dreigt, dat één en dezelfde regeling in sommige Lid-Staten wél en in andere niet onder artikel 30 valt.

    18 Dit zou slechts anders zijn, indien de bestreden regeling een nationaal produkt beschermt dat soortgelijk is aan de zuigelingenvoeding uit andere Lid-Staten of dat met dit type produkten in concurrentie staat.

    19 De Commissie heeft niet aangetoond, dat dit in casu het geval is.

    20 Uit het bovenstaande blijkt, dat de door de Commissie bestreden Griekse regeling bij de regulering van de afzet van de betrokken produkten enkel maar de distributiepunten daarvan beperkt, zonder daarbij de toegang van produkten uit andere Lid-Staten tot de markt te verhinderen of hen specifiek te benadelen.

    21 Derhalve valt de Griekse regeling die de verkoop van volledige zuigelingenvoeding in beginsel uitsluitend aan apothekers voorbehoudt, buiten het toepassingsgebied van artikel 30 van het Verdrag, zodat het beroep van de Commissie moet worden verworpen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    22 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten worden verwezen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    rechtdoende:

    1) Verwerpt het beroep.

    2) Verwijst de Commissie in de kosten.

    Top