Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61990CO0372

    Beschikking van de president van het Hof van 3 mei 1991.
    Samenwerkende elektriciteits-produktiebedrijven NV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Doorhaling.
    Zaaks C-372/90 P, C-372/90 P-R en C-22/91 P.

    Jurisprudentie 1991 I-02043

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1991:183

    61990O0372

    BESCHIKKING VAN HET HOF VAN 3 MEI 1991. - SAMENWERKENDE ELEKTRICITEITS-PRODUKTIEBEDRIJVEN NV TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - DOORHALING. - ZAAKS C-372/90 P, C-372/90 P-R EN C-22/91 P.

    Jurisprudentie 1991 bladzijde I-02043


    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    "Doorhaling"

    Beschikking van de president van het Hof van 3 mei 1991 0000

    Samenvatting van de beschikking

    Procedure - Intrekking van hogere voorziening - Kosten

    (Reglement voor de procesvoering, art. 69, par. 3 en 4, en 122, derde alinea)

    Partijen


    In de zaken C-372/90 P, C-372/90 P-R en C-22/91 P,

    NV Samenwerkende electriciteitsproduktiebedrijven, gevestigd te Arnhem (Nederland), vertegenwoordigd door M. van Empel en O. W. Brouwer, advocaten te Amsterdam, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Loesch, advocaat aldaar, Rue Zithe 8,

    verzoekster,

    betreffende een verzoek om hogere voorziening, ingesteld tegen de beschikking in kort geding van de president van het Gerecht van eerste aanleg, op 21 november 1990 in zaak T-39/90 R tussen NV Samenwerkende electriciteits-produktiebedrijven en de Commissie van de Europese Gemeenschappen gegeven,

    andere partij:

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. J. Drijber, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Berardis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    geeft

    DE PRESIDENT VAN HET HOF

    de navolgende

    Beschikking

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, ter griffie van het Hof neergelegd op 14 december 1990, heeft de NV Samenwerkende electriciteitsproduktiebedrijven (hierna: "SEP") met een beroep op artikel 168 A EEG-Verdrag hogere voorziening ingesteld tegen de door de President van het Gerecht van eerste aanleg op 21 november 1990 gegeven beschikking, houdende afwijzing van het verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging van de beschikking van de Commissie van 2 augustus 1990 inzake een procedure op grond van artikel 11, lid 5, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962 - Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het EEG-Verdrag (PB 1962, nr. 13, blz. 204) (IV/33.539 - SEP/Gasunie) (zaak C-372/90 P).

    2 In laatstgenoemde beschikking, waartegen SEP bij het Gerecht beroep tot nietigverklaring heeft ingesteld, wordt haar gelast, onder meer het oorspronkelijke, door haar met de Noorse onderneming Statoil gesloten gasleveringscontract aan de Commissie over te leggen.

    3 Bij afzonderlijke akte, op dezelfde dag ter griffie van het Hof neergelegd, heeft SEP bovendien krachtens artikel 185 EEG-Verdrag verzocht om opschorting van de tenuitvoerlegging van vorengenoemde beschikking van de Commissie totdat het Gerecht van eerste aanleg uitspraak heeft gedaan over het bij hem ingestelde beroep tot nietigverklaring, dan wel het Hof definitief uitspraak heeft gedaan over de hogere voorziening tegen de beschikking in kort geding van de president van het Gerecht, indien de uitspraak van het Hof eerder zal vallen (zaak C-372/90 P-R).

    4 Ten slotte heeft SEP, bij op 23 januari 1991 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift, ter bewaring van haar rechten, een tweede hogere voorziening ingesteld tegen vorengenoemde beschikking van de President van het Gerecht. Naast de vernietiging van deze beschikking en de toewijzing, door het Hof, van de in deze beschikking geweigerde opschorting van de tenuitvoerlegging, verzoekt zij het Hof, de Commissie te gelasten het betrokken contract aan verzoekster te retourneren, dat zij gedwongen werd aan de Commissie over te leggen naar aanleiding van een door deze laatste op 26 november 1990 krachtens artikel 16 van verordening nr. 17 van de Raad gegeven dwangsombeschikking, of subsidiair, de Commissie het verbod op te leggen, een afschrift van dit contract aan de autoriteiten van de Lid-Staten over te leggen (zaak C-22/91 P).

    5 De Commissie heeft op 8 januari 1991 schriftelijke opmerkingen ingediend in de zaken C-372/90 P en C-372/90 P-R en op 28 januari 1991 hebben partijen hun standpunten mondeling toegelicht.

    6 Ter terechtzitting van 28 januari 1991 is overeengekomen, dat partijen de President van het Hof uiterlijk op 18 februari 1991 zouden laten weten, of tussen hen een schikking tot stand was gekomen, naar aanleiding waarvan de verzoeken zouden worden ingetrokken.

    7 Bij op 18 februari 1991 ter griffie van het Hof neergelegde brief heeft SEP verklaard, dat zij afstand van instantie doet, daar de Commissie heeft toegezegd, dat zij de inhoud van het Statoilcontract niet op enigerlei wijze aan de autoriteiten van de Lid-Staten zal meedelen, voordat het Gerecht van eerste aanleg een beslissing zal hebben genomen op het door SEP ingestelde beroep tot nietigverklaring.

    8 Bij op 1 maart 1991 ter griffie van Hof neergelegde brief heeft de Commissie verklaard, dat zij geen bezwaar heeft tegen deze afstand van instantie, en heeft zij geconcludeerd dat verzoekster in de kosten dient te worden verwezen, omdat de afstand niet kan worden toegeschreven aan de houding van de Commissie en de Commissie door de drie door SEP ingediende verzoeken vergeefse kosten heeft aangewend.

    9 Van de afstand van instantie door verzoekster dient akte te worden genomen en de zaken C-372/90 P, C-372/90 P-R en C-22/91 P dienen in het register van het Hof te worden doorgehaald.

    10 Ingevolge artikel 122, derde alinea, van het Reglement voor de procesvoering is artikel 69, paragraaf 4, van dit Reglement van toepassing bij intrekking van de hogere voorziening. Krachtens dit laatste artikel wordt de partij die verklaart afstand te doen van instantie, in de proceskosten veroordeeld, tenzij deze afstand door de houding der wederpartij wordt gerechtvaardigd. Volgens artikel 69, paragraaf 3, tweede alinea, van dit Reglement, dat krachtens artikel 118 van toepassing is op hogere voorziening, kan een partij die in het gelijk wordt gesteld, worden veroordeeld tot vergoeding aan de wederpartij van de kosten welke zij ten laste van laatstgenoemde heeft veroorzaakt, indien het Hof van oordeel is, dat deze kosten nodeloos dan wel vexatoir zijn veroorzaakt.

    11 De Commissie heeft gelijk, wanneer zij stelt dat het Hof in het kader van een beroep tot nietigverklaring ten aanzien waarvan het Gerecht van eerste aanleg bevoegd is, slechts van een verzoek tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de bestreden handeling kan kennis nemen, indien overeenkomstig artikel 50, tweede alinea, Statuut-EEG hogere voorziening is ingesteld tegen een beslissing van het Gerecht terzake. Hoewel de door SEP ingediende verzoeken wat dit aangaat niet zeer adequaat lijken, is dit op zichzelf geen reden om te concluderen dat de kosten die zij ten laste van de Commissie heeft veroorzaakt, nodeloos dan wel vexatoir zijn. De Commissie heeft op dezelfde dag twee inhoudelijk nagenoeg identieke memories ingediend en ter terechtzitting mondelinge opmerkingen gemaakt. Haar kosten voor deze memories en opmerkingen kunnen evenwel niet hoger zijn uitgevallen dan die welke een regelmatige hogere voorziening zouden hebben veroorzaakt.

    12 Volgens de beschikking van het Gerecht had SEP overigens, nadat de Commissie haar beschikking van 2 augustus 1990 had vastgesteld, de aandacht van deze instelling gevestigd op het vertrouwelijke karakter van het Statoilcontract en had zij in dit verband onder meer met nadruk gewezen op de schade die zij zou kunnen lijden wanneer dit contract overeenkomstig artikel 10, lid 1, van verordening nr. 17 zou worden toegezonden aan de bevoegde nationale autoriteiten, omdat deze autoriteiten in Nederland ook deel uitmaken van het bestuur van de NV Nederlandse Gasunie, een andere leverancier van verzoekster en concurrent van Statoil. Bovendien blijkt uit deze beschikking, dat SEP in de procedure in kort geding voor het Gerecht deze schade heeft aangevoerd als omstandigheid waaruit het spoedeisend karakter zou blijken. In de overeengekomen schikking heeft de Commissie nu juist toegezegd dat zij deze schade voor SEP zal voorkomen.

    13 Ook al kunnen de instelling en de intrekking van de hogere voorziening niet stricto sensu als een gevolg van de houding van de Commissie worden aangemerkt, in deze omstandigheden kan de partij die afstand van de instantie doet, niet in de kosten worden veroordeeld. Deze kosten dienen derhalve te worden gecompenseerd.

    Dictum


    DE PRESIDENT VAN HET HOF,

    beschikt:

    1) De zaken C-372/90 P, C-372/90 P-R en C-22/91 P worden in het register van het Hof doorgehaald.

    2) Elke partij draagt haar eigen kosten.

    Luxemburg, 3 mei 1991.

    Top