Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61987CC0379

    Conclusie van advocaat-generaal Darmon van 16 mei 1989.
    Anita Groener tegen Minister for Education and the City of Dublin Vocational Educational Committee.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: High Court - Ierland.
    Vrij verkeer van werknemers - Kennis van een officiële taal van het gastland.
    Zaak C-379/87.

    Jurisprudentie 1989 -03967

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1989:197

    61987C0379

    Conclusie van advocaat-generaal Darmon van 16 mei 1989. - ANITA GROENER TEGEN MINISTER FOR EDUCATION EN CITY OF DUBLIN VOCATIONAL EDUCATIONAL COMMITTEE. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: HIGH COURT - IERLAND. - VRIJ VERKEER VAN WERKNEMERS - KENNIS VAN EEN OFFICIELE TAAL VAN HET GASTLAND. - ZAAK 379/87.

    Jurisprudentie 1989 bladzijde 03967
    Zweedse bijz. uitgave bladzijde 00259
    Finse bijz. uitgave bladzijde 00275


    Conclusie van de advocaat generaal


    ++++

    Mijnheer de President,

    mijne heren Rechters,

    1 . De zaak die de High Court te Dublin naar het Hof heeft verwezen en die vandaag voor ons ligt, gaat over een van de gevoeligste aspecten van de culturele identiteit . Het belang van de uitspraak van het Hof, de gevolgen daarvan voor de Lid-Staten en voor de diversiteit binnen de gehele Gemeenschap zijn zo evident, dat ik daarop niet nader behoef in te gaan . Waar het hier om gaat, is de bevoegdheid van de staat om het gebruik van een taal van nationale dimensie te beschermen en te stimuleren .

    2 . Dit zijn de feiten . A . Groener, verzoekster in het hoofdgeding, is van Nederlandse nationaliteit en doceert sinds september 1982 part-time aan het College of Marketing and Design te Dublin schilderkunst . Deze instelling ressorteert onder de City of Dublin Vocational Education Committee ( Commissie voor beroepsonderwijs van de stad Dublin ), een overheidsinstelling belast met het beheer van het door de staat gesubsidieerde beroepsonderwijs in de regio Dublin . In juli 1984 nam Groener deel aan een vergelijkend examen voor een betrekking als docent in vaste dienst . Zij slaagde voor dit examen, maar zakte voor het speciale examen Iers . Een circulaire ( nr . 28/79 ) van de Ierse minister van Onderwijs verplicht namelijk kandidaten voor een betrekking als hoofddocent, docent of hulpdocent in vaste dienst bij de stad Dublin of een andere Commissie voor beroepsonderwijs om hun kennis van de Ierse taal aan te tonen . Dit bewijs kan worden geleverd door overlegging van een bepaald certificaat (" An Ceard-Teastas Gaeilge ") of door aflegging van een speciaal examen Iers . Niet wordt betwist, dat de betrokken post onder de bepalingen van deze circulaire valt .

    3 . Groener heeft de weigering om haar aan te stellen, aangevochten voor de Ierse rechter, stellende dat circulaire 28/79 onverenigbaar was met artikel 48 EEG-Verdrag en met artikel 3 van verordening nr . 1612/68 van de Raad betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap ( hierna : de verordening ) ( 1 ), die discriminatie van gemeenschapsonderdanen verbieden .

    4 . De High Court, te Dublin, heeft het Hof naar aanleiding hiervan een aantal prejudiciële vragen gesteld die in wezen erop neerkomen, of een nationale bepaling die voor een betrekking als docent in vaste dienst kennis van een van de officiële talen van een staat verlangt, met de artikelen 48 EEG-Verdrag en 3 van de verordening verenigbaar is, wanneer kennis van die taal, volgens de verwijzende rechter, voor de vervulling van de functie feitelijk niet vereist is .

    5 . De gewraakte administratieve maatregel is zonder onderscheid van toepassing op Ierse onderdanen en op onderdanen van andere Lid-Staten . De rechtspraak van het Hof houdt echter, zoals wij weten, in het algemeen niet alleen rekening met het bestaan van rechtstreekse discriminaties, maar tracht ook te ontdekken of achter de juridische schijn van een bepaling die zonder onderscheid van toepassing is, geen feitelijke discriminaties schuil gaan die voortvloeien uit de bijzondere omstandigheden van het betrokken terrein .

    6 . Zo overwoog het Hof voor het vrije verkeer van werknemers, in een zaak die ging over de uitlegging van verordening nr . 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 ( 2 ), dat de voorwaarden voor verkrijging of handhaving van het recht op uitkering in strijd zouden zijn met het gemeenschapsrecht, indien zij

    "aldus zouden zijn omschreven dat zij in feite slechts kunnen worden vervuld door eigen onderdanen, of indien de voorwaarden voor verval of schorsing van het recht op uitkering aldus zouden zijn omschreven dat zij zich in feite bij onderdanen van andere Lid-Staten eerder realiseren dan bij onderdanen van de staat van het bevoegde orgaan ". ( 3 )

    7 . Op het aanverwante terrein van het vrij verrichten van diensten merkte het Hof op, dat de artikelen 59 en 60, derde alinea, EEG-Verdrag

    "niet slechts openlijke discriminatie op grond van de nationaliteit van de dienstverlener verbieden , doch ook iedere verkapte vorm van discriminatie die, hoewel gebaseerd op schijnbaar neutrale criteria, in feite tot hetzelfde resultaat leidt ". ( 4 )

    8 . In overeenstemming met dit algemene beginsel verklaart de verordening in haar vijfde overweging, dat de gelijkheid van behandeling in feite en in rechte verzekerd moet zijn, en verbiedt artikel 3, lid 1, tweede streepje, bepalingen die "hoewel van toepassing zonder onderscheid naar nationaliteit, tot enig of voornaamste doel of gevolg hebben dat de onderdanen van de andere Lid-Staten van de aangeboden arbeid geweerd worden ".

    9 . De daaropvolgende alinea sluit de toepassing van deze bepaling echter uit voor de "voorwaarden betreffende de wegens de aard van de te verrichten arbeid vereiste talenkennis ".

    10 . Dit begrip "aard van de te verrichten arbeid" staat hier centraal . Het bepaalt immers de omvang van de uitzondering die hiermee wordt gemaakt op het algemene non-discriminatiebeginsel dat het gemeenschapsrecht kent . Een dergelijk begrip moet daarom eng worden uitgelegd .

    11 . Voor de toepasselijkheid van deze uitzondering lijken twee elementen vereist . Het taalvereiste moet aan een bepaald doel beantwoorden en het moet strikt noodzakelijk zijn voor de bereiking van dat doel . Wij zien hier weer het evenredigheidsbeginsel, dat in de rechtspraak van het Hof algemeen wordt toegepast wanneer het gaat om de aanvaarding van beperkingen op de vrijheden die het Verdrag verzekert . In het licht van dat beginsel moet dus worden bepaald, welke arbeid naar zijn aard een vereiste van talenkennis kan rechtvaardigen . Op grond van het evenredigheidsbeginsel zou het Hof dus, indien hem een dergelijke zaak werd voorgelegd, nationale maatregelen waarbij taleneisen worden ingevoerd die mede gelden voor arbeid waarvoor zij niet strikt noodzakelijk zijn, met het gemeenschapsrecht onverenigbaar kunnen verklaren .

    12 . De verwijzingsbeschikking bevat drie vragen die respectievelijk betrekking hebben op de eventuele aanwezigheid van een feitelijke discriminatie, het begrip arbeid die naar zijn aard bepaalde talenkennis vereist, en het begrip openbare orde .

    13 . Het lijkt mij logisch om eerst de tweede vraag te beantwoorden, dus of een betrekking als docent schilderkunst arbeid is die naar zijn aard een bepaalde talenkennis vereist, want indien het Hof die vraag bevestigend beantwoordt, wordt het eventuele bestaan van een feitelijke discriminatie irrelevant . Meer in het algemeen is er, zoals de Commissie opmerkt, voor een beroep op de openbare orde ( 5 ) geen plaats, indien er geen discriminatie is . En hetzelfde geldt bij een feitelijke discriminatie die irrelevant is .

    14 . Het Hof heeft zich nog niet eerder over deze problemen gebogen . Het enige arrest over de uitlegging van artikel 3 van de verordening gaat niet over vereisten van talenkennis . ( 6 ) Voor het Hof is deze vraag dus nieuw .

    15 . Laat ik de omstandigheden van het geval nog eens kort herhalen . Iers is de nationale taal en de eerste officiële taal volgens de Ierse grondwet . Engels is de tweede officiële taal . Volgens de verwijzingsbeschikking zegt 33,6 % van de Ierse bevolking vloeiend Iers te spreken . Sinds de jaren vijftig voert de Ierse regering een actief beleid voor het behoud en de restauratie van de Ierse taal, wat moge blijken uit de instelling in 1956 van een ministerie belast met de stimulering van de verbreiding van het Iers als landstaal en uit de ministeriële circulaire van 1979, die in deze zaak aan de orde is . De Ierse regering heeft in haar opmerkingen het lange-termijnbeleid voor het behoud van de Ierse taal omstandig en gedetailleerd toegelicht . Op het College of Marketing and Design te Dublin schijnen de meeste docenten en studenten zich niettemin gewoonlijk in het Engels uit te drukken . Groener stelt, dat de full-time functie die zij wenst te vervullen, niet wezenlijk verschilt van de tijdelijke functie die zij uitoefent zonder kennis van de Ierse taal .

    16 . Het lijkt mij niet nodig lang stil te staan bij de vraag of gebrek aan kennis van het Iers daadwerkelijk tot problemen kan leiden voor de goede ontwikkeling van het betrokken onderwijs . Waar het immers om gaat, en hier raken wij de kern van het debat, is het trekken van de scheidslijn tussen de bevoegdheden van de Gemeenschap en die van de Lid-Staten en of het, gelet op de eisen van het gemeenschapsrecht, mogelijk is om de bescherming en stimulering van een taal na te streven . De verordening heeft deze klaarblijkelijk tegenstrijdige eisen met elkaar trachten te verzoenen door voorwaarden betreffende talenkennis van het discriminatieverbod uit te sluiten, wanneer de aard van de te verrichten arbeid die kennis vereist . Kan in dit verband rekening worden gehouden met de wens van een staat om het gebruik van een van zijn talen te bevorderen?

    17 . Deze vraag is niet aan de aandacht van de gemeenschapsinstellingen ontsnapt . Op 16 oktober 1981 nam het Europese Parlement een resolutie aan over een gemeenschapshandvest voor streektalen en regionale culturen en over een handvest voor etnische minderheden, en op 30 oktober 1987, op rapport van de heer Kuijpers, een resolutie over de talen en culturen van regionale en etnische minderheden in de Europese Gemeenschap . In eerstgenoemde resolutie wordt de nationale regeringen verzocht om tegemoet te komen aan de door de bevolking geuite behoeften en te voorzien in onderwijs in de streektalen in de verschillende onderwijstakken en -niveaus . Voorts heeft de Commissie in 1982 het Bureau voor minderheidstalen opgericht, dat in Dublin is gevestigd . Uit dit alles blijkt het essentiële belang dat wordt toegekend aan het behoud van de culturele rijkdom van Europa en de diversiteit van het taalkundige erfgoed .

    18 . Uiteraard kan men het Iers niet als streektaal bestempelen . De Ierse grondwet geeft het de status van nationale taal . Maar wanneer een dergelijke taal een minderheidstaal is, kan zij zich niet handhaven zonder dat er gerichte en op dwang berustende maatregelen worden genomen . Minderheidsconstellaties, op wat voor terrein dan ook, kunnen zonder passende maatregelen meestal geen stand houden .

    19 . De bescherming van de taal is een van de principekwesties die men niet opzij kan zetten zonder de culturele identiteit in haar kern aan te tasten . Is het dan aan de Gemeenschap om te beslissen, of een bepaalde taal al dan niet mag blijven bestaan? Is het haar taak om het Europese taalkundige erfgoed in zijn huidige stand te fixeren, of anders gezegd, te laten verstenen?

    20 . Mijns inziens heeft elke staat het recht om te trachten de diversiteit van zijn cultuurbezit te beschermen en om zich voor dit beleid de middelen te verschaffen, middelen die in de eerste plaats betrekking zullen hebben op het openbaar onderwijs . Ook heeft iedere staat het recht te bepalen, welk belang hij aan zijn cultuurbezit wenst toe te kennen . Uit het feit dat het Iers in de grondwet als officiële taal wordt erkend, blijkt de wil van de Ierse staat om een belangrijke plaats toe te kennen aan de bescherming van dit cultuurbezit .

    21 . Wanneer een grondwet - dat wil zeggen het geheel van hogere waarden waaraan een natie zich plechtig gebonden verklaart - het bestaan van twee officiële talen erkent, zonder het gebruik daarvan te beperken tot bepaalde delen van het grondgebied of bepaalde materies, heeft elke burger recht op onderwijs in die twee talen . Dat slechts 33,6 % van de Ierse burgers zich van die taal bedient, betekent nog niet dat men tabula rasa kan maken met dat recht, want de betekenis van dit recht wordt niet alleen bepaald door het gebruik, maar ook door de mogelijkheid om de eventuele uitoefening ervan veilig te stellen .

    22 . Bijgevolg moet men, en daarmee wordt het evenredigheidsbeginsel hoe dan ook niet te kort gedaan, deze taleneis zien als een eis die niet enkel geldt voor het onderwijs in de Ierse cultuur of letterkunde . Ik wilde hier graag Roland Barthes aanhalen in Le degré zéro de l' écriture : "il n' y a pas de pensée sans langage", stelt hij, na te hebben opgemerkt : "la langue ... est l' aire d' une action, la définition et l' attente d' un possible ". Beperkt men het vereiste van kennis van de Ierse taal uitsluitend tot functies waar Iers daadwerkelijk wordt gedoceerd, dan behandelt men die taal als een dode taal, op dezelfde voet als Grieks en Latijn, als een taal die zich niet meer ontwikkelt, of op zijn minst als het geheimtaaltje van een beperkte kring van ingewijden .

    23 . Elke Ier heeft het recht - vastgelegd in de hoogste nationale rechtsnorm, zoals wij hebben gezien - om voor elk vak, schilderen inbegrepen, desgewenst onderwijs te krijgen in het Iers . De staat heeft het recht om, ongeacht welke officiële taal in een onderwijsinstelling wordt gebruikt, te verzekeren dat elke burger zich daar kan uitdrukken en kan worden begrepen in een andere taal, die eveneens een officiële taal is en verlengstuk en voertuig van een gemeenschappelijk cultuurbezit .

    24 . Functies in het onderwijs behoren mijns inziens dan ook naar hun aard tot een terrein, dat essentieel is voor de verwezenlijking van een beleid van bescherming en stimulering van een taal .

    25 . Laat ik ten slotte opmerken, dat voor volledige betrekkingen afwijkingen mogelijk zijn indien zich geen enkele andere gekwalificeerde kandidaat meldt, en dat het niveau van de verlangde kennis niet zo hoog is, dat een buitenlander onmogelijk voor het examen kan slagen . Voor degenen die het examen willen afleggen, is een intensieve cursus van niet meer dan een maand voorzien . Van de zes niet-Ierse kandidaten zijn er vier bij hun eerste poging geslaagd en een bij de tweede . Lezing van de stukken die aan de opmerkingen van verzoekster in het hoofdgeding zijn gehecht, leert ten slotte, dat het mondelinge examen dat zij heeft afgelegd, over actuele onderwerpen ging en dat de moeilijkheidsgraad niet hoog was . De gewraakte maatregel, die dus talrijke aanpassingen kent, lijkt mij dan ook beperkt tot het strikt noodzakelijke .

    26 . De mogelijkheid van een minder strikte maatregel, bij voorbeeld bestaande in de eis, dat de docent wanneer hij eenmaal is benoemd, cursussen Iers volgt, beantwoordt niet op bevredigende wijze aan het betrokken doel . Want in de eerste plaats wordt de taal niet meteen geleerd en in de tweede plaats zullen de betrokken docenten ongetwijfeld minder doordrongen zijn van de noodzaak om Iers te kunnen spreken .

    27 . De betrokken maatregel lijkt dan ook niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel .

    28 . Ik geef het Hof daarom in overweging om de tweede vraag in die zin te beantwoorden, dat functies in het onderwijs naar hun aard tot de betrekkingen behoren waarvoor een Lid-Staat die een beleid voert ter bescherming en stimulering van een taal van nationale dimensie, voldoende kennis van die taal mag verlangen .

    29 . Indien het Hof zich ook op dit standpunt stelt, lijkt het mij om bovengenoemde redenen niet nodig om de eerste of de derde vraag te beantwoorden . Indien het Hof mij echter niet zou volgen, hoe dient dan artikel 3, lid 1, tweede streepje, van de verordening in het licht van de vraag van de verwijzende rechter te worden uitgelegd?

    30 . Heeft de onderhavige nationale bepaling tot enig of voornaamste doel of gevolg, dat de onderdanen van de andere Lid-Staten van de aangeboden arbeid worden geweerd? Met andere woorden, leidt zij tot indirecte discriminatie?

    31 . Hier past mijns inziens een genuanceerd antwoord . Niemand betwist, dat deze maatregel niet tot doel heeft onderdanen van andere landen dan Ierland van de betrokken functies te weren . Want hoewel het beleid van de Ierse regering op het terrein van de bescherming en stimulering van de Ierse taal in 1979 is gemoderniseerd, is het, zoals ik reeds eerder opmerkte, vrij oud en in ieder geval van veel eerdere datum dan de toetreding van Ierland tot de gemeenschapsverdragen . Dit beleid lijkt overigens vruchten te hebben afgeworpen; blijkens de statistiek die naar aanleiding van de volkstelling van 1981 is opgesteld, is het gebruik van het Iers namelijk tussen 1926 en 1981 in bepaalde gebieden toegenomen van 9,4 tot 28,2 % ( Leinster ), van 21,6 tot 34,6 % ( Munster ) en van 33,3 tot 38,8 % ( Connaught ). ( 7 ) Het is dus geenszins een maatregel die tot doel heeft onderdanen van de andere Lid-Staten uit onderwijsfuncties te weren .

    32 . Het enig of voornaamste gevolg van de maatregel is niet zozeer, dat onderdanen van andere Lid-Staten uit full-time docentenbetrekkingen worden geweerd, maar veeleer dat Ieren die een dergelijke betrekking ambiëren, worden verplicht om die taal te leren . De Commissie wijst er trouwens op, dat men in Parijs, Bonn, Rennes, Brest en Aberystwyth Iers kan studeren . Opmerking verdient ook, dat Groener naar het schijnt tot nu toe de enige niet-Ierse gemeenschapsonderdaan is die voor het speciale examen Iers is gezakt . Ten slotte lijkt de verhouding Ierse docenten en docenten met de nationaliteit van andere Lid-Staten ( 1723 tegen 189 ) er niet op te wijzen, dat er van de maatregel een afschrikkende werking uitgaat voor niet-Ierse gemeenschapsonderdanen; integendeel .

    33 . Desondanks zou de maatregel kennelijk discriminerend zijn indien, bij erkende gelijkwaardigheid, voor het verkrijgen van het certificaat betreffende de kennis van het Iers verschillende voorwaarden zouden gelden afhankelijk van de plaats waar het Iers is gestudeerd . De antwoorden van Ierland op de vragen van het Hof zijn op dit punt niet expliciet genoeg . Immers, voor de verkrijging van het certificaat moet met succes een schriftelijk en een mondeling examen worden afgelegd . Van het schriftelijke examen kunnen, ruwweg gezegd, worden vrijgesteld, degenen die hun opleiding hebben afgesloten en een examen Iers hebben afgelegd, degenen die gedurende ten minste drie jaar Iers hebben gestudeerd en het bijbehorende diploma hebben gekregen en de houders van een "degree" die voor een examen Iers zijn geslaagd . Van het mondelinge examen kunnen worden vrijgesteld, degenen die zijn geslaagd voor de mondelinge test voor de inschrijving als docent middelbaar onderwijs . Zeker, een groot aantal Ieren volgt zijn hele opleiding in het Engels en valt buiten deze afwijkingen . Bovendien compenseert een speciaal examen Iers als door Groener afgelegd het ontbreken van een certificaat . Ter terechtzitting heeft de Ierse regering echter gepreciseerd, dat de diploma' s van gemeenschapsonderdanen die buiten Ierland Iers hebben geleerd in een van de reeds door mij genoemde steden waar dit vak wordt gedoceerd, geen aanspraak geven op de afwijkingen die gelden voor degenen die in Ierland de hierbovengenoemde diploma' s hebben behaald . Sinds het arrest Thieffry ( 8 ) beschouwt het Hof de weigering om rekening te houden met een diploma dat als gelijkwaardig wordt erkend aan een nationaal diploma, als een ongerechtvaardigde beperking . In die zaak ging het om de vrijheid van vestiging, maar de uitspraak is evenzeer van toepassing op het vrije verkeer van werknemers .

    34 . Het Hof zou daarom, zo nodig, voor recht kunnen verklaren, dat voor de voorziene vrijstellingen voor het verkrijgen van een certificaat van taalvaardigheid rekening moet worden gehouden met diploma' s die buiten een Lid-Staat zijn behaald en door die Lid-Staat als gelijkwaardig worden erkend . Ik geef het Hof in overweging om de eerste vraag in die zin te beantwoorden, indien het de door mij voorgestane uitlegging van de laatste volzin van artikel 3 niet zou overnemen .

    35 . Met betrekking tot de derde vraag, over het begrip openbare orde in de zin van artikel 48 , beperk ik mij tot enkele opmerkingen . Dit voorbehoud kan mijns inziens geen betrekking hebben op de toegang tot arbeid . Het staat immers in het derde lid van artikel 48, dat in zekere zin het oog heeft op de vrijheid van de werknemers om zich binnen de Gemeenschap te verplaatsen en om er te verblijven, met andere woorden op het politieke aspect van het vrije verkeer . Het voorbehoud van de openbare orde wordt echter niet genoemd in het tweede lid van artikel 48, dat gaat over de afschaffing van discriminaties op het gebied van de werkgelegenheid, de beloning en de overige arbeidsvoorwaarden, dat wil zeggen het economische aspect van het vrije verkeer . Ik wil er overigens op wijzen, dat de verordening, die is vastgesteld ter uitvoering van artikel 48, de uitzonderingen op het non-discriminatiebeginsel heeft vastgelegd die, zoals wij hebben gezien, in essentie op het gebied van de talenkennis liggen . Dit sluit mijns inziens de mogelijkheid uit om hieraan nog een uitzondering uit hoofde van de openbare orde toe te voegen, een uitzondering die noch in de verordening voorkomt, noch in het lid van artikel 48 dat aan de arbeidsvoorwaarden is gewijd .

    36 . Ten slotte wijs ik op het arrest Johnston, waarin het Hof verklaarde, dat

    "het Verdrag enkel in de artikelen 36, 48, 56, 223 en 224 afwijkingen voorziet voor situaties waarin de openbare veiligheid op het spel kan staan; deze artikelen betreffen evenwel nauwkeurig omschreven uitzonderingsgevallen . Wegens hun beperkte karakter lenen zij zich niet voor een extensieve uitlegging en kan daaruit geen algemeen voorbehoud voor elke uit hoofde van de openbare veiligheid genomen maatregel worden afgeleid, dat inherent is aan het Verdrag ..." ( 9 )

    37 . Om dezelfde redenen is het voorbehoud van de openbare orde mijns inziens hier niet van toepassing en behoeft niet op de derde vraag te worden geantwoord .

    38 . Ik geef het Hof derhalve in overweging om voor recht te verklaren :

    "1 ) De betrekking van full-time docent in ongeacht welke discipline, behoort tot het type arbeid als bedoeld in artikel 3, lid 1, laatste volzin van verordening nr . 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap .

    Een Lid-Staat kan dus, met het oog op de bevordering van een van zijn talen van nationale dimensie, met een beroep op deze bepaling verlangen, dat elke sollicitant naar een dergelijke betrekking voldoende kennis van de betrokken taal bezit .

    2 ) Subsidiair : artikel 3, lid 1, eerste alinea, tweede streepje, van dezelfde verordening moet in die zin worden uitgelegd, dat het geen nationale bepalingen verbiedt die voor de toegang tot een bepaalde arbeid voldoende kennis van een van de officiële talen van een Lid-Staat verlangen, zolang de voorwaarden waaronder aan dit vereiste wordt geacht te zijn voldaan, niet gunstiger zijn voor degenen die hun talenstudie in de betrokken Lid-Staat hebben gevolgd dan voor degenen die dezelfde studie in een andere Lid-Staat hebben gevolgd en die houder zijn van een diploma dat door de eerste Lid-Staat als gelijkwaardig wordt erkend .

    3 ) De derde vraag behoeft niet te worden beantwoord ."

    (*) Oorspronkelijke taal : Frans .

    ( 1 ) PB 1968, L 257, blz . 2 .

    ( 2 ) Betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen ( PB 1971, L 149, blz . 2 ).

    ( 3 ) Arrest van 28 juni 1978, zaak 1/78, Kenny, Jurispr . 1978, blz . 1489, r.o . 17, cursivering van mij; zie ook : arrest van 15 januari 1986, zaak 41/84, Pinna, Jurispr . 1986, blz . 1, r.o . 23 .

    ( 4 ) Arrest van 3 februari 1982 in de gevoegde zaken 62 en 63/81, Seco, Jurispr . 1982, blz . 223, r.o . 8, cursivering van mij .

    ( 5 ) Opmerkingen van de Commissie, paragraaf 22 ( blz . 17 van de Franse vertaling ).

    ( 6 ) Arrest van 7 mei 1986, zaak 131/85, Guel, Jurispr . 1986, blz . 1573 .

    ( 7 ) Opmerkingen van de Ierse regering, bijlage 1 .

    ( 8 ) Arrest van 28 april 1977, zaak 71/76, Jurispr . 1977, blz . 765 .

    ( 9 ) Arrest van 15 mei 1986, zaak 222/84, Jurispr . 1986, blz . 1651, r.o . 26 .

    Top