EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52023DC0719

Voorstel voor een AANBEVELING VAN DE RAAD “Europa in beweging” — mogelijkheden voor leermobiliteit voor iedereen

COM/2023/719 final

Brussel, 8.11.2023

COM(2023) 719 final

2023/0405(NLE)

Voorstel voor een

AANBEVELING VAN DE RAAD

“Europa in beweging” — mogelijkheden voor leermobiliteit voor iedereen

(Voor de EER relevante tekst)

{SWD(2023) 719 final} - {SWD(2023) 720 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

“Er is mij alles aan gelegen om ervoor te zorgen dat de Europese Onderwijsruimte in 2025 werkelijkheid is. We moeten belemmeringen op het gebied van onderwijs wegnemen en de toegang tot hoogwaardig onderwijs verbeteren. We moeten de overgang tussen onderwijssystemen in verschillende landen vereenvoudigen. En we moeten op onderwijsgebied aansturen op een leven lang leren — daar worden we allemaal beter van.”

Voorzitter Von der Leyen, Politieke beleidslijnen 1

Leermobiliteit is een zeer waardevolle ervaring gebleken die mensen in staat stelt kennis, vaardigheden en competenties te verwerven die nodig zijn voor hun persoonlijke, educatieve en professionele ontwikkeling, maatschappelijke betrokkenheid en sociale inclusie 2 . Het organiseren van leermobiliteit vormt ook een sterke motor voor onderwijs- en opleidingsinstellingen en aanbieders van niet-formeel en informeel onderwijs om de kwaliteit van het door hen aangeboden onderwijs te verbeteren. In de context van de groene en de digitale transitie, die een “vaardighedenrevolutie” vereisen, draagt leermobiliteit bij tot het aanpakken van vaardigheidskloven, versnelt zij de ontwikkeling van vaardigheden en creëert zij een sterk gevoel van burgerschap en begrip van gemeenschappelijke waarden in heel Europa en daarbuiten.

In het kader van dit voorstel betekent “leermobiliteit”: het zich fysiek naar een ander land dan het land van verblijf begeven om er te studeren, een opleiding te volgen of niet-formeel of informeel te leren. Deze term heeft een breed toepassingsgebied en omvat alle soorten leermobiliteit en lerenden en personeel in alle sectoren van een leven lang leren, met inbegrip van school, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, volwasseneneducatie en de leermobiliteit van jongeren, jeugdwerkers en personeel op het gebied van voor- en vroegschoolse educatie en opvang, en op het gebied van sport. Daarenboven heeft de term betrekking op zowel leermobiliteit binnen de EU als internationale leermobiliteit van en naar de EU.

De voorgestelde aanbeveling is een belangrijke bouwsteen van de Europese Onderwijsruimte, waar leren niet door grenzen wordt belemmerd en iedereen de kans heeft om in het buitenland te leren of te studeren. Het zal de noodzakelijke randvoorwaarden versterken om leermobiliteit voor iedereen mogelijk te maken en meer mensen in staat te stellen te profiteren van het Erasmus+-programma 3 en andere regelingen voor grensoverschrijdende leermobiliteit.

Het voorgestelde EU-kader voor leermobiliteit actualiseert de aanbeveling van de Raad van 2011 “Jeugd in beweging” — de leermobiliteit van jongeren bevorderen 4 door het toepassingsgebied ervan uit te breiden van jongeren tot lerenden van elke leeftijd en tot onderwijsactoren en personeel. Dit nieuwe kader voor leermobiliteit heeft ook betrekking op nieuwe leerpatronen, met onder andere een vermenigvuldiging van het aantal digitale tools voor leren en blended leren, en duurzamere mobiliteit.

Deze actualisering werd aangekondigd in de mededeling van de Commissie getiteld “De Europese Onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen” 5 , om meer lerenden en leerkrachten in staat te stellen obstakels uit de weg te ruimen en gebruik te maken van mobiliteit. In de mededeling worden de volgende hoofddoelstellingen van het geactualiseerde kader vastgesteld: het bieden van mobiliteitsmogelijkheden voor een veel breder scala aan deelnemers, het bevorderen van groene en digitale mobiliteit en het aanmoedigen van evenwichtige mobiliteit. In de mededeling werd ook benadrukt dat internationale samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, met inbegrip van leermobiliteit, van essentieel belang is voor de verwezenlijking van de geopolitieke prioriteiten van de EU en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen voor 2030.

Dit beleidsvoorstel inzake leermobiliteit maakt deel uit van het pakket om het potentieel van talentmobiliteit te maximaliseren, samen met de aanbeveling van de Commissie betreffende de erkenning van kwalificaties van onderdanen van derde landen en een wetgevingsvoorstel over de EU-talentenpool, om de EU te promoten als een aantrekkelijke bestemming voor talenten om te leren, te studeren en te werken.

Talentpartnerschappen hebben tot doel de samenwerking tussen de EU, de lidstaten en de partnerlanden te versterken om de internationale arbeidsmobiliteit en de ontwikkeling van talent op een voor beide partijen voordelige manier te stimuleren. Zij bieden een stabiele, beleidsgerichte en flexibele structuur die ook op het gebied van onderwijs en opleiding, met inbegrip van leermobiliteit voor zowel lerenden als personeel, de samenwerking doeltreffend kan bevorderen. Zij zullen het publiek bewuster maken en de leermobiliteit uit derde landen vergroten. Zij zullen ook steun verlenen aan inspanningen om doeltreffende vaardigheidssystemen in derde landen op te bouwen en tegelijkertijd bijdragen aan het arbeidsaanbod van de EU in prioritaire sectoren voor de groene en de digitale transitie.

Leermobiliteit van studenten uit derde landen kan ook bijdragen tot een snellere erkenning van hun kwalificaties wanneer zij de arbeidsmarkt van de EU betreden. Leermobiliteit zou de kloof tussen in derde landen behaalde kwalificaties en de Europese vereisten kunnen helpen overbruggen door deelnemers certificaten betreffende microcredentials, afschriften en andere ondersteunende documentatie te verstrekken die de deskundigen op het gebied van diplomawaardering kunnen helpen hun kwalificaties snel en nauwkeurig te beoordelen. Deze leermobiliteit zal ook de relevante taalvaardigheden, het culturele aanpassingsvermogen en de bekendheid met de Europese onderwijsnormen aantonen, wat de verdere validatie van hun leerresultaten kan vergemakkelijken.

Voorts kan leermobiliteit — met name uitwisselingen met werkplekleren waardoor deelnemers ervaring op de arbeidsmarkt kunnen verwerven —, een opstap zijn voor individuele personen om te overwegen terug te keren naar de EU en er werk te zoeken. In aansluiting op de aanbeveling van de Raad van 2017 over het volgen van afgestudeerden 6 is de ontwikkeling van tools en methoden voor de uitwisseling van vergelijkbare leer- en werkgerelateerde informatie over mobiele afgestudeerden (die voor studie of werk naar een ander EU-land verhuizen) een prioriteit in het kader van de activiteiten van het Europees netwerk voor het volgen van afgestudeerden, zoals de Eurograduate-enquête van 2022.

Met de voorgestelde aanbeveling aan te pakken uitdagingen

Hoewel er sinds de aanbeveling van de Raad van 2011 “Jeugd in beweging” veel is bereikt op het gebied van leermobiliteit, blijkt uit gegevens dat er meer moet worden gedaan om iedereen, en met name kansarme personen 7 , mogelijkheden voor leermobiliteit te bieden.

Uit de Eurobarometer-enquête over jongeren en democratie van 2022 8 in het Europees Jaar van de Jeugd bleek dat slechts 15 % van de respondenten heeft deelgenomen aan een studie, opleiding of stage in een ander EU-land. Uit dezelfde enquête bleek ook dat jongeren onderwijs en opleiding, met inbegrip van het vrije verkeer van studenten en leerlingen, op de drie belangrijkste aandachtsgebieden voor het Europees Jaar van de Jeugd 2022 zagen verbeteren. Volgens de Eurobarometer-enquête van 2023 over de integratie van jongeren op de arbeidsmarkt, met bijzondere aandacht voor stages, had 21 % van de jonge respondenten minstens eenmaal stage in een ander EU-land gelopen; de belangrijkste obstakels voor de toegang tot grensoverschrijdende stages waren het gebrek aan financiële middelen en informatie over deze mogelijkheden.

In 2023 liet het mobiliteitsscorebord 9 goede prestaties zien op de meeste in de aanbeveling van 2011 aangemerkte gebieden. De situatie gaf echter een gemengd beeld voor afzonderlijke lidstaten. Systemische steun voor de deelname van kansarme lerenden 10 aan leermobiliteit bleek het gebied waarin verdere vooruitgang het noodzakelijkst bleek.

De COVID-19-pandemie heeft onderwijs, opleiding en werkplekleren op ongekende wijze verstoord. Zij had negatieve gevolgen voor zowel de fysieke mobiliteit als de geestelijke en lichamelijke gezondheid van lerenden en personeel 11 . De pandemie heeft ook grote ongelijkheden aan het licht gebracht bij de toegang tot onlinemogelijkheden, waaronder onderwijsactiviteiten, voor kinderen 12 . Tegelijkertijd heeft ze geleid tot de snelle ontwikkeling van nieuwe patronen voor leermobiliteit, zoals gemengde mobiliteit en virtuele uitwisselingen. Ook de jeugdwerksector is zwaar getroffen, zoals blijkt uit het EU-jeugdverslag 2021, en als gevolg van de pandemie is er behoefte aan meer middelen, met name voor digitaal jeugdwerk, om de leermobiliteit, ontwikkeling, betrokkenheid en gezondheid van jongeren te ondersteunen.

Bewijs, waaronder de studie in opdracht van de Commissie “Supporting learning mobility: progress, obstacles and way forward” 13 , de resultaten van het verzoek om input en de openbare raadpleging hebben de belangrijkste belemmeringen voor leermobiliteit naar voren gebracht, waaronder financiële en sociale beperkingen, het gebrek aan informatie en begeleiding, taalbarrières en toegankelijkheidsproblemen, alsook administratieve belemmeringen. Een andere belangrijke belemmering voor mobiliteit is de beperkte mate van automatische erkenning van de kwalificaties en de resultaten van leerperioden in het buitenland, aangezien erkenningsprocedures vaak traag verlopen en aan de individuele instellingen worden overgelaten, en informatie niet gemakkelijk beschikbaar is.

In 2022 benadrukten de Europese burgers tijdens de Conferentie over de toekomst van Europa in hun voorstellen voor toekomstig beleid dat de EU en haar lidstaten de mobiliteitsmogelijkheden moeten bevorderen: “de bevordering van Europese uitwisselingen, zowel fysiek als digitaal en op verschillende terreinen, bevorderen, met inbegrip van uitwisselingen op onderwijsgebied, stedenbanden, reizen en beroepsmobiliteit (met name voor leerkrachten en lokaal verkozen politici)” en “de creatie tegen 2025 van een inclusieve Europese Onderwijsruimte, waarin alle burgers gelijke toegang hebben tot kwaliteitsonderwijs en een leven lang leren, ook in landelijke en afgelegen gebieden 14 . Volgens de aanbevelingen moeten dergelijke uitwisselingen in alle lidstaten toegankelijk worden gemaakt voor iedereen, ongeacht hun leeftijd, opleidingsniveau, achtergrond en financiële middelen. In de voorstellen werd ook gevraagd om de bestaande mobiliteitsprogramma’s van de EU te versterken en een gevarieerde toegang tot deze programma’s te waarborgen. In een van de aanbevelingen werd de EU specifiek aangemoedigd om sportactiviteiten op te nemen in uitwisselings- en mobiliteitsprogramma’s op EU-niveau.

In 2023 heeft het Europees burgerpanel inzake leermobiliteit 21 aanbevelingen 15 gedaan om een bredere en gevarieerdere deelname aan het Erasmus+-programma en andere leermobiliteitsregelingen mogelijk te maken. De aanbevelingen hadden betrekking op gerichte verstrekking van informatie, inclusie van personen van alle leeftijden en achtergronden, het belang van meertaligheid, leermobiliteit van werknemers en andere aspecten van leermobiliteit, met inbegrip van de erkenning van de rol van onderwijsactoren bij het organiseren van leermobiliteit en groenere mobiliteit.

Leermobiliteit kan het tekort aan vakkrachten verminderen door de inzetbaarheid van deelnemers te verhogen, hun transversale competenties te ontwikkelen en bij te dragen tot een betere afstemming van vaardigheden. Door een aantrekkelijke bestemming voor leermobiliteit te zijn kunnen lokale werkgevers op hun beurt potentiële werknemers bereiken. Momenteel zegt driekwart (74 %) van de kleine en middelgrote ondernemingen in Europa op dit moment te kampen met een tekort aan vaardigheden voor ten minste één functie in hun onderneming. Bovendien wijzen bijna vier op de vijf bedrijven er in de enquête op dat zij het over het algemeen moeilijk vinden om werknemers met de juiste vaardigheden te vinden, en meer dan de helft (53 %) vindt het moeilijk om geschoolde arbeidskrachten te behouden 16 .

Doelstellingen van het voorstel

Dit beleidsvoorstel heeft tot doel de mogelijkheden voor leermobiliteit voor iedereen te vergroten aan de hand van maatregelen van de lidstaten en de Commissie. De ambitie is om van leermobiliteit in de Europese Onderwijsruimte geleidelijk de norm in plaats van de uitzondering te maken.

Om de leermobiliteit te stimuleren en inclusiever te maken, stelt de Commissie voor om nieuwe doelstellingen op EU-niveau vast te stellen en deze tegen 2030 te verwezenlijken:

   In het hoger onderwijs moet het percentage afgestudeerden met een leermobiliteitservaring ten minste 25 % bedragen.

   In beroepsonderwijs en -opleiding moet het percentage lerenden met een leermobiliteitservaring in het buitenland ten minste 15 % bedragen.

   In alle stelsels op het gebied van onderwijs en opleiding en jeugd en sport moeten kansarme personen ten minste 20 % uitmaken van alle lerenden die van leermobiliteit in het buitenland profiteren.

Het voorstel beoogt ook een specifieke impuls te geven aan de leermobiliteit voor leerkrachten en leerlingen door middel van specifieke beleidskaders, zoals uiteengezet in de bijlagen. Leerkrachten met leermobiliteitservaring zijn belangrijke rolmodellen voor lerenden en belangrijke bevorderaars van leermobiliteit op scholen. Voor de leerkrachten zelf kan leermobiliteit aanzienlijke voordelen opleveren wat betreft culturele, cognitieve en persoonlijke leerervaringen, naast kennis en vaardigheden om de uitwisseling van goede praktijken te bevorderen. Mogelijkheden voor leermobiliteit vergroten ook de aantrekkelijkheid van het beroep van leerkracht en kunnen bijdragen tot het aantrekken en behouden van leerkrachten in scholen. De toegenomen mobiliteit van leerlingen zal helpen om vaardigheidskloven aan te pakken, de groene en de digitale transitie te ondersteunen en de inzetbaarheid van jongeren te vergroten. Leerlingen ondervinden specifieke belemmeringen, zoals de complexiteit van de wettelijke verplichtingen in verband met de status van de leerling, hun jonge leeftijd, de diversiteit van nationale leerlingstelsels en leerplannen waaraan tijdens de mobiliteitsuitwisseling moet worden voldaan, en de terughoudendheid van werkgevers om deel te nemen aan leermobiliteit vanwege het risico op productiviteitsverlies. De aanbeveling heeft tot doel een samenhangend beleidskader te bieden met voorstellen voor geleidelijke veranderingen op korte termijn en elementen van een alomvattende langetermijnstrategie.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel bouwt voort en vormt een aanvulling op bestaande beleidsbepalingen die leermobiliteit mogelijk maken en ondersteunen. De meest relevante zijn:

De resolutie van de Raad van 18 februari 2021 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030) 17   bepaalt als een van zijn strategische prioriteiten dat iedereen kansen moet krijgen op het gebied van een leven lang leren en mobiliteit. In de resolutie van de Raad van 16 mei 2023 over de Europese Onderwijsruimte: een blik op 2025 en daarna 18 werd benadrukt dat het in kaart brengen en wegnemen van de resterende belemmeringen voor leer- en onderwijsmobiliteit van cruciaal belang is voor de volledige verwezenlijking van de Europese Onderwijsruimte.

Het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten 19 bepaalt dat iedereen recht heeft op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die mensen in staat stellen om ten volle aan het maatschappelijk leven deel te nemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes op te vangen, overal in de Europese Unie.

Het Europees Jaar van de Vaardigheden 20 is op 9 mei 2023 van start gegaan en loopt tot en met 8 mei 2024, met het oog op het promoten van beleid en investeringen ter bevordering van vaardigheden om de aspiraties, behoeften en vaardigheden van mensen, waaronder tijdens perioden van mobiliteit verworven vaardigheden, af te stemmen op de behoeften en kansen op de arbeidsmarkt.

In de EU-strategie voor jongeren 2019-2027 21 werd gewezen op het belang van leermobiliteit voor jongeren om ervaringen op te doen met uitwisselingen, samenwerking en culturele en burgerparticipatie in de Europese context. In de resolutie van de Raad betreffende het kader voor de vaststelling van een Europese jeugdwerkagenda 22   wordt opgeroepen tot de bevordering van de Europese dimensie van jeugdwerk door middel van grensoverschrijdende en transnationale uitwisseling, samenwerking, intercultureel leren en intercollegiaal leren.

In de aanbeveling van de Raad van 20 december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren 23 en de Europese richtsnoeren van 2023 voor de validatie van niet-formeel en informeel leren 24 wordt benadrukt dat de validatie van leerresultaten die door niet-formeel en informeel leren zijn verworven, een belangrijke rol kan spelen bij het verhogen van de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en de leermobiliteit, met name onder sociaal-economisch achtergestelde of laaggekwalificeerde groepen mensen.

De aanbeveling van de Raad van 10 maart 2014 inzake een kwaliteitskader voor stages 25 heeft betrekking op stages buiten formeel onderwijs en formele opleiding, met inbegrip van grensoverschrijdende stages. De Commissie werkt momenteel aan de actualisering van dit kader.

De aanbeveling van de Raad van 22 mei 2017 inzake het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren 26 heeft onder meer tot doel de mobiliteit en sociale integratie van werknemers en lerenden te vergroten.

De aanbeveling van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen 27 bevat 14 criteria ter bevordering van een gemeenschappelijk begrip van nationale leerlingstelsels, een belangrijke factor voor het vergroten van het wederzijds vertrouwen en het vergemakkelijken van de transnationale mobiliteit van leerlingen. De aanbeveling moedigt aan om de transnationale mobiliteit van leerlingen, hetzij op de werkplek, hetzij in onderwijs- en opleidingsinstellingen, geleidelijk te bevorderen als onderdeel van de kwalificatie na een leerlingplaats. De mobiliteit van leerlingen wordt ook bevorderd door de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen.

Bij het Europass-besluit van 18 april 2018 is een Europees kader vastgesteld ter ondersteuning van de transparantie en het begrip van vaardigheden en kwalificaties die in formele, niet-formele en informele omgevingen zijn verworven, onder meer via mobiliteit, via een onlineplatform dat webgebaseerde tools en informatie biedt over diensten die begeleiding bieden bij transnationale leermobiliteit en loopbaanbeheer.

In de aanbeveling van de Raad van 26 november 2018 betreffende de bevordering van automatische wederzijdse erkenning van kwalificaties van hoger onderwijs en hoger secundair onderwijs en opleiding en de resultaten van leerperioden in het buitenland 28 werd het belang benadrukt van de erkenning van Europese kwalificaties en leerperioden in het buitenland in het hoger onderwijs en het hoger secundair onderwijs zonder afzonderlijke erkenningsprocedure. In het uitvoeringsverslag 29 en de daarmee verband houdende conclusies van de Raad 30 , die op 26 mei 2023 zijn aangenomen, wordt benadrukt dat er aanzienlijke extra inspanningen nodig zijn om van automatische erkenning in de EU een realiteit te maken.

De aanbeveling van de Raad van 22 mei 2019 inzake een alomvattende benadering van het onderwijzen en leren van talen 31 , was gericht op het verbeteren van het leren van talen vanaf jonge leeftijd en het vergroten van het “talenbewustzijn” in scholen en instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding, zodat meer jongeren naast hun moedertaal ten minste twee Europese talen spreken.

In de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 over de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte tegen 2025 32 werd benadrukt dat de uitwisselingsprogramma’s van de Unie en de internationale samenwerking op onderwijsgebied ertoe hebben bijgedragen dat Europa een aantrekkelijke bestemming is geworden, waarbij innovatie en werkgelegenheid worden gestimuleerd.

Bij de aanbeveling van de Raad van 24 november 2020 inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht 33 is een nieuw streefcijfer op EU-niveau ingevoerd om 8 % van de lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding te laten profiteren van een leermobiliteitservaring in het buitenland tegen 2025. In de aanbeveling werd gewezen op het belang van mobiliteitsmogelijkheden voor lerenden en personeel in de sector beroepsonderwijs en -opleiding en voor organisaties als een belangrijke manier om strategieën voor internationalisering in de praktijk te brengen. In de verklaring van Osnabrück 34  , die werd bekrachtigd door de ministers die bevoegd zijn voor beroepsonderwijs en -opleiding, de Europese sociale partners en de Commissie werd de nationale autoriteiten verzocht de mobiliteit van lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding en lerende volwassenen, met inbegrip van leerlingen, te ondersteunen en te vergemakkelijken.

De agenda voor de Westelijke Balkan voor innovatie, onderzoek, onderwijs, cultuur, jongeren en sport, een alomvattende langetermijnstrategie voor samenwerking van de EU en de Westelijke Balkan, die tijdens de top EU-Westelijke Balkan van 6 oktober 2021 in Brdo is gelanceerd, bevat een doelstelling om de leermobiliteit te verbeteren.

De Europese strategie voor universiteiten 35 van 18 januari 2022 omvat doelstellingen om een Europees systeem voor kwaliteitsborging en -erkenning te ontwikkelen om automatische erkenning van kwalificaties in heel Europa aan te moedigen, en om transparante en eerlijke erkenning van kwalificaties uit derde landen, waaronder die van vluchtelingen, te ondersteunen via het netwerk van academische erkenningscentra 36 en de transparantie-instrumenten van de EU — het Europees kwalificatiekader en Europese digitale credentials voor leren.

De aanbeveling van de Raad van 5 april 2022 over bruggen bouwen voor doeltreffende Europese samenwerking in het hoger onderwijs voorziet in de versterking van systemische en langdurige transnationale samenwerking op instellingniveau, onder meer door de ontwikkeling van een label voor gezamenlijke Europese diploma’s en geïnstitutionaliseerde samenwerkingsinstrumenten zoals een mogelijk Europees wettelijk statuut voor allianties van instellingen voor hoger onderwijs.

In de conclusies van de Raad van 5 april 2022 over het vergroten van de mobiliteit van leraren en opleiders 37 wordt opgeroepen tot het bevorderen en uitbreiden van de mobiliteit van leerkrachten en opleiders, zodat deze een gangbare praktijk wordt in hun opleiding en loopbaan. De Erasmus+ Teacher Academies, ondersteund door het Erasmus+-programma 2021-2027, testen ook nieuwe maatregelen om mobiliteit van leerkrachten te ondersteunen en wederzijds leren tussen leerkrachten en opleiders van leerkrachten mogelijk te maken via transnationale netwerken, praktijkgemeenschappen en gezamenlijke programma’s van instellingen voor leerkrachtenopleiding.

De aanbeveling van de Raad van 5 april 2022 betreffende mobiliteit van jonge vrijwilligers in de Europese Unie 38 heeft tot doel beter transnationaal vrijwilligerswerk voor jongeren in de Unie te faciliteren. In die aanbeveling wordt het belang van inclusiviteit, kwaliteit, erkenning en duurzaamheid van transnationaal vrijwilligerswerk door jongeren benadrukt.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Op EU-niveau ondersteunde leermobiliteit houdt verband met andere relevante beleidsterreinen zoals onderwijs en opleiding, werkgelegenheid, burgerschap en democratische participatie, sociale inclusie, non-discriminatie, legale migratie en integratie, het leren van talen, creativiteit en cultuur, klimaatactie en digitalisering.

Het voorstel draagt niet alleen bij tot de verwezenlijking van de Europese Onderwijsruimte, maar ondersteunt ook de uitvoering van de Europese vaardighedenagenda, die gericht is op het aanpakken van discrepanties tussen gevraagde en aangeboden vaardigheden en het bevorderen van bij- en omscholing en de EU-strategie voor de rechten van het kind, waarin het recht van kinderen op een zo goed mogelijke start in het leven en de ontwikkeling van hun volledige potentieel wordt erkend, en roept op tot meer inspanningen om inclusief, niet-gesegregeerd en hoogwaardig onderwijs 39 te waarborgen. Het ondersteunt ook het actieplan voor digitaal onderwijs, dat tot doel heeft het potentieel van digitale technologieën voor leren en lesgeven te benutten. Het eerste beginsel van de Europese pijler van sociale rechten 40 bepaalt dat iedereen recht heeft op hoogwaardige en inclusieve voorzieningen voor onderwijs, opleiding en een leven lang leren om de vaardigheden te verwerven en te onderhouden die mensen in staat stellen om ten volle aan het maatschappelijk leven deel te nemen en overgangen op de arbeidsmarkt met succes op te vangen, overal in de Europese Unie. Het voorstel is ook afgestemd op EU-beleid en -initiatieven die mobiliteit bevorderen, zoals de Europese vaardighedenagenda, en die aanzetten tot meertaligheid en interculturele dialoog, met inbegrip van de EU-strategie voor meertaligheid. Door de leermobiliteit te bevorderen, moedigt het voorstel personen aan om hun taalvaardigheden, cultureel bewustzijn en interculturele vaardigheden te ontwikkelen.

Veel EU-programma’s en -instrumenten ondersteunen leermobiliteit, met name:

·het Erasmus+-programma biedt transnationale en internationale mogelijkheden voor leermobiliteit voor lerenden van elke leeftijd, onderwijs- en opleidingspersoneel, jeugdwerkers en diverse jongerenparticipatieactiviteiten;

·het Europees Solidariteitskorps biedt jongeren mogelijkheden om deel te nemen aan vrijwilligers- en solidariteitsactiviteiten in de hele EU en daarbuiten, en aan wereldwijde activiteiten op het gebied van humanitaire hulp;

·het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) ondersteunen de lidstaten en regio’s bij hun inspanningen om gelijke toegang tot inclusief onderwijs en inclusieve opleiding en mogelijkheden voor de ontwikkeling van vaardigheden zonder segregatie te waarborgen, van voor- en vroegschoolse educatie tot tertiair niveau. Door het algemeen en beroepsonderwijs en -opleiding, alsook volwasseneneducatie en -opleiding te bevorderen, helpen deze fondsen ook de toegankelijkheid voor en inclusie van personen met een handicap te faciliteren, waardoor leermobiliteit voor iedereen mogelijk wordt. Het ALMA-initiatief (Aim, Learn, Master, Achieve) wordt gefinancierd door het Europees Sociaal Fonds Plus en heeft tot doel kansarme jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen (NEET’s) te helpen zich in de samenleving te integreren door hun terugkeer naar onderwijs, opleiding of werk te vergemakkelijken. Het initiatief biedt deelnemers een werkgerelateerde ervaring van twee tot zes maanden in een andere lidstaat, als onderdeel van een uitgebreide projectcyclus die opleiding, coaching en advies omvat.

·Interreg pakt grensbelemmeringen aan, onder meer voor leermobiliteit, en biedt nationale en regionale autoriteiten en instellingen voor onderwijs en opleiding de mogelijkheid om samen te werken aan de ontwikkeling van vaardigheden, met name van jongeren.

·Het instrument voor technische ondersteuning biedt de lidstaten op verzoek deskundig advies op maat om leermobiliteit te hervormen en te versterken, met name via vlaggenschipinitiatieven die gericht zijn op het aantrekken van talent, jongerenonderwijs en vaardigheden. Daarnaast bevordert het vlaggenschipinitiatief PACE (Public Administration Cooperation Exchange) samenwerking en grensoverschrijdende uitwisselingen van ambtenaren tussen de lidstaten om hun vaardigheden en bestuurlijke capaciteit te versterken, onder meer op het gebied van onderwijs.

·In het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld wordt leermobiliteit tussen de EU en partnerlanden aangemerkt als een van de belangrijkste manieren om armoede uit te bannen, ongelijkheid en discriminatie te bestrijden en menselijke ontwikkeling te bevorderen.

·In het instrument voor pretoetredingssteun (IPA III) wordt bepaald dat uit hoofde van de verordening mogelijkheden worden geboden om bij te dragen aan de sociaal-economische ontwikkeling van de landen die zich in een toetredingsproces tot het EU-lidmaatschap bevinden, met bijzondere nadruk op jongeren.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De voorgestelde aanbeveling van de Raad is gebaseerd op de artikelen 165 en 166 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Volgens artikel 165, lid 1, VWEU draagt de EU bij “tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel [...]”.

Het optreden van de Unie uit hoofde van artikel 165, lid 2, tweede, derde, vijfde en zesde streepje, VWEU heeft tot doel:

de mobiliteit van studenten en docenten te bevorderen, mede door de academische erkenning van diploma’s en studietijdvakken aan te moedigen;

de samenwerking tussen onderwijsinstellingen te bevorderen;

de ontwikkeling van uitwisselingsprogramma’s voor jongeren en jongerenwerkers te bevorderen, en de deelneming van jongeren aan het democratisch leven van Europa aan te moedigen;

de ontwikkeling van het onderwijs op afstand te stimuleren.

Artikel 165, lid 4, tweede streepje, VWEU bepaalt ook dat de Raad, om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dit artikel, op voorstel van de Commissie aanbevelingen moet aannemen.

Volgens artikel 166, lid 1, VWEU voert de EU inzake beroepsopleiding een beleid uit om de activiteiten van de lidstaten te versterken en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van de beroepsopleiding.

Het optreden van de Unie uit hoofde van artikel 166, lid 2, derde streepje, VWEU heeft tot doel:

“de toegang tot beroepsopleidingen te vergemakkelijken en de mobiliteit van opleiders en leerlingen, met name jongeren, te bevorderen”.

In het laatste deel van artikel 166, lid 4, VWEU is bepaald dat de Raad, om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dit artikel, op voorstel van de Commissie aanbevelingen aanneemt.

Het initiatief voorziet niet in een uitbreiding van de regelgevingsbevoegdheid van de EU en legt de lidstaten geen dwingende verbintenissen op. De lidstaten bepalen zelf, overeenkomstig de nationale omstandigheden, hoe zij deze aanbeveling van de Raad uitvoeren.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Dit voorstel is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel van artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

Krachtens respectievelijk artikel 165, lid 1, en artikel 166, lid 1, VWEU zijn de lidstaten verantwoordelijk voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van hun onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels. Tegelijkertijd blijkt uit bewijsmateriaal dat zij te kampen hebben met een aantal gemeenschappelijke problemen betreffende onderwijsresultaten en welzijn op school.

Deze aanbeveling van de Raad eerbiedigt ten volle de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van de onderwijs- en beroepsopleidingsstelsels, alsmede voor hun culturele en taaldiversiteit. Tegelijkertijd zal de aanbeveling de aanvullende en ondersteunende rol van de EU en de vrijwillige aard van Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding weerspiegelen. In het kader van de Europese Onderwijsruimte zal het initiatief de inspanningen van de lidstaten voor de ontwikkeling en uitvoering van beleidsmaatregelen en mechanismen, afgestemd op hun nationale stelsels en structuren, ondersteunen.

Het initiatief voorziet niet in een uitbreiding van de regelgevingsbevoegdheid van de EU en legt de lidstaten geen dwingende verplichtingen op, in overeenstemming met artikel 165, lid 4, en artikel 166, lid 4, die harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten op het gebied van respectievelijk onderwijs en beroepsopleiding uitsluiten. De Europese meerwaarde ligt hoofdzakelijk in de mogelijkheid van de EU om politieke betrokkenheid op nationaal niveau in te zetten en om onderwijs- en opleidingsstelsels te ondersteunen aan de hand van beleidsrichtsnoeren, gemeenschappelijke tools en instrumenten (Erasmus+, de Europese faciliteit voor herstel en veerkracht, het Europees Sociaal Fonds+, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het programma Digitaal Europa, Horizon Europa, het instrument voor technische ondersteuning en het Fonds voor asiel, migratie en integratie), met volledige eerbiediging van de subsidiariteit.

Evenredigheid

Dit voorstel is in overeenstemming met het in artikel 5, lid 4, VEU neergelegde evenredigheidsbeginsel.

Noch de inhoud noch de vorm van dit voorstel voor een aanbeveling van de Raad gaat verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken. De verbintenissen die de lidstaten zullen aangaan, zijn vrijwillig van aard en elke lidstaat blijft vrij om te beslissen welke aanpak hij wil volgen.

Keuze van het instrument

Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in de artikelen 165 en 166 van het VWEU bedoelde doelstellingen, voorziet dat Verdrag in de vaststelling van aanbevelingen door de Raad op voorstel van de Commissie.

Een aanbeveling van de Raad is een passend instrument op het gebied van onderwijs en opleiding, omdat de EU op dit gebied een ondersteunende bevoegdheid heeft. Het is een instrument dat al vaak voor EU-maatregelen op deze gebieden is gebruikt. Als juridisch instrument duidt een aanbeveling op het belang dat de lidstaten aan de daarin gepresenteerde maatregelen hechten en biedt zij een sterke politieke grondslag voor samenwerking op dit gebied, met volledige eerbiediging van de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van onderwijs en opleiding.

3.EVALUATIE ACHTERAF, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Het mobiliteitsscorebord werd opgezet naar aanleiding van de aanbeveling van de Raad van 2011 getiteld “Jeugd in beweging”, die een kader biedt voor het monitoren van de vooruitgang die Europese landen hebben geboekt bij de ondersteuning van leermobiliteit. Het bevat scorebordindicatoren op het gebied van hoger onderwijs en initieel beroepsonderwijs en initiële beroepsopleiding. Het voorstel bouwt voort op kwalitatieve gegevens over leermobiliteit die door het mobiliteitsscorebord worden verstrekt.

Raadplegen van belanghebbenden en bijeenbrengen van deskundigheid

Het voorstel is gebaseerd op input die tijdens een uitgebreid raadplegingsproces is verzameld. Dit omvatte onder meer:

een openbare raadpleging van twaalf weken over het nieuwe initiatief, die liep van 8 februari tot en met 3 mei 2023;

een Europees burgerpanel over leermobiliteit met 150 willekeurig geselecteerde burgers van alle leeftijdsgroepen en uiteenlopende achtergronden uit alle 27 lidstaten, dat is bijeengekomen in drie weekends in maart en april 2023; een verslag van de burgers met aanbevelingen, discussies en beraadslagingen van het burgerpanel over leermobiliteit is als bijlage bij dit voorstel gevoegd;

een reeks focusgroepen met lerenden, personeel, relevante belanghebbenden en deskundigen op dit gebied;

een reeks gerichte raadplegingen van belanghebbenden, onder meer tijdens grootschalige evenementen, en

diverse vergaderingen van de stuurgroep, vergaderingen van deskundigengroepen en hoorzittingen met de sociale partners.

Het voorstel is ook gebaseerd op een in 2023 door PPMI Group uitgevoerde studie “Supporting learning mobility: progress, obstacles and way forward” 41 , waarin een overzicht wordt gegeven van de belangrijkste ontwikkelingen sinds de aanbeveling van de Raad van 2011 en trends op het gebied van leermobiliteit.

Effectbeoordeling

Aangezien de maatregelen de initiatieven van de lidstaten aanvullen en de voorgestelde activiteiten op vrijwillige basis worden uitgevoerd, en gezien de reikwijdte van de verwachte effecten, is er geen effectbeoordeling uitgevoerd. De voorbereiding van het voorstel is gebaseerd op eerdere studies 42 , raadpleging van de lidstaten, gerichte raadplegingen en de openbare raadpleging.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Dit voorstel tot aanbeveling van de Raad eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin wordt gesteld dat solidariteit een van de universele waarden is waarop de EU is gegrondvest. Dit voorstel neemt met name:

·artikel 8 (recht op bescherming van persoonsgegevens);

·artikel 13 (academische vrijheid);

·artikel 14 (recht op onderwijs);

·artikel 21 (recht op non-discriminatie);

·artikel 24 (rechten van het kind);

·artikel 26 (integratie van personen met een handicap) in acht.

De maatregelen zullen worden uitgevoerd in overeenstemming met de EU-wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, in het bijzonder Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming) 43 .

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit initiatief vergt geen extra middelen uit de EU-begroting.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Ter ondersteuning van de uitvoering zal de Commissie de door de lidstaten voor 2025-2030 te ontwikkelen nationale actieplannen evalueren en in 2026 een overzichtsverslag opstellen.

De Commissie is voornemens verslag uit te brengen over de uitvoering van de aanbeveling in het kader van het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

Het beleidsvoorstel biedt een alomvattend kader voor het versterken van de randvoorwaarden voor leermobiliteit, voor het aanpakken van uitdagingen en voor het bieden van stimulansen. Het heeft tot doel leermobiliteit tot een integraal onderdeel van alle onderwijs- en opleidingstrajecten te maken, het leren van talen te versterken en toe te werken naar automatische erkenning binnen de EU van de resultaten van de leerperiode in het buitenland. Het heeft ook tot doel leermobiliteit inclusiever en toegankelijker te maken door de lidstaten uit te nodigen verdere maatregelen te nemen bij het verstrekken van begeleiding, passende financiering en andere steun aan kansarme personen. Met het voorstel wordt ook beoogd leermobiliteit ecologisch duurzamer te maken, digitale technologieën te gebruiken om deze te vergemakkelijken en de waarden van de EU te bevorderen. Het voorstel beoogt ook nauwere samenwerking met belangrijke derde landen te vergemakkelijken, in lijn met het initiatief voor talentpartnerschappen, door de EU te promoten als een aantrekkelijke bestemming voor talenten uit derde landen om te leren, een opleiding te volgen of te studeren, en om de eerlijke en transparante erkenning van kwalificaties uit derde landen en gedeeltelijke en eerdere leerresultaten te verbeteren.

In het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie worden recente onderzoeksgegevens beschreven, samen met de resultaten van verschillende raadplegingen die de voorgestelde aanbeveling ondersteunen.

2023/0405 (NLE)

Voorstel voor een

AANBEVELING VAN DE RAAD

“Europa in beweging” — mogelijkheden voor leermobiliteit voor iedereen

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 165 en 166,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)In de verklaring van Rome van 25 maart 2017 hebben de Europese leiders beloofd toe te werken naar een Unie waar jongeren het best mogelijke onderwijs en de best mogelijke opleiding genieten en op het hele continent kunnen studeren en een baan kunnen vinden.

(2)Leermobiliteit is zeer waardevol gebleken voor lerenden om de competenties 44   te verwerven die nodig zijn voor persoonlijke, educatieve en professionele ontwikkeling. Grensoverschrijdende leerervaringen vergroten het intercultureel begrip en dragen bij tot de ontwikkeling van een gemeenschappelijke Europese identiteit. Het organiseren van zowel inkomende als uitgaande leermobiliteit vormt ook een sterke motor voor onderwijs- en opleidingsinstellingen en aanbieders van niet-formeel en informeel leren om de kwaliteit van het aanbod aan leermogelijkheden te verbeteren.

(3)Leermobiliteit is belangrijk om tekorten aan vaardigheden in de EU te helpen aanpakken, met name die welke nodig zijn voor de groene en de digitale transitie en voor de overgang van lerenden naar de arbeidsmarkt. Werkplekleren, met inbegrip van leerperioden die in een ander land zijn doorgebracht, levert voordelen op voor het verwerven van vaardigheden en de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Leermobiliteit kan ook de integratie van onderdanen van derde landen op de arbeidsmarkt van de EU vergemakkelijken.

(4)Het bieden van mogelijkheden voor leermobiliteit voor iedereen is van essentieel belang om de Europese Onderwijsruimte tot stand te brengen. In de mededeling van de Commissie van 30 september 2020 over de totstandbrenging van de Europese Onderwijsruimte tegen 2025 45  werd een actualisering aangekondigd van het kader voor leermobiliteit, de aanbeveling van de Raad van 2011 “Jeugd in beweging” — de leermobiliteit van jongeren bevorderen 46 , en de ontwikkeling van het beleidskader voor de leermobiliteit van leerkrachten om meer lerenden en leerkrachten in staat te stellen van mobiliteit te profiteren. Deze aanbeveling actualiseert de aanbeveling van de Raad van 2011 om de bepalingen ervan aan te scherpen, de mogelijkheden voor leermobiliteit — van jongeren tot lerenden van elke leeftijd en personeel — uit te breiden en aandacht te besteden aan nieuwe leerpatronen, met inbegrip van blended leren.

(5)Een van de strategische prioriteiten van de resolutie van de Raad van 18 februari 2021 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021-2030) 47 was iedereen kansen te geven op het gebied van een leven lang leren en mobiliteit. In de resolutie van de Raad van 16 mei 2023 over de Europese Onderwijsruimte: een blik op 2025 en daarna 48 werd benadrukt dat het in kaart brengen en wegnemen van de resterende belemmeringen voor leer- en onderwijsmobiliteit, waarbij inclusieve, duurzame en evenwichtige mobiliteit wordt aangemoedigd, van cruciaal belang is voor de volledige verwezenlijking van de Europese Onderwijsruimte.

(6)Uit gegevens die door het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) zijn verzameld, blijkt dat landen meer inspanningen moeten leveren om hun gemiddelde prestaties te verbeteren door uitgebreide steun te verlenen voor de mobiliteit van lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding, met name voor leerlingen. Uit een analyse van de nationale uitvoeringsplannen 49   van de aanbeveling van de Raad van 24 november 2020 inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht 50 blijkt dat slechts ongeveer de helft van de lidstaten prioriteit heeft gegeven aan maatregelen om de mobiliteit in beroepsonderwijs en -opleiding te verbeteren.

(7)Uit een analyse 51 van de uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen 52 en uit gegevens van Cedefop 53 blijkt dat de mobiliteit van leerlingen nog steeds onvoldoende ontwikkeld is en dat er meer moet worden gedaan om hen in staat te stellen aan mobiliteitsuitwisselingen deel te nemen.

(8)In de conclusies van de Raad van 5 april 2022 over het vergroten van de mobiliteit van leraren en opleiders 54 werd opgeroepen tot het bevorderen en uitbreiden van de mobiliteit, zodat deze een gangbare praktijk wordt in hun opleiding en loopbaan.

(9)Uit een analyse van de uitvoering van de EU-strategie voor jongeren 55 blijkt dat er meer inspanningen nodig zijn om alle jongeren en jeugdwerkers daadwerkelijk toegang te bieden tot mobiliteitsmogelijkheden. Hierbij gaat het met name om vrijwilligerswerk in het maatschappelijk middenveld en verdere werkzaamheden aan doeltreffende systemen voor de validatie van competenties die zijn verworven via niet-formele en informele leermobiliteit, zoals ook beschreven in de aanbeveling van de Raad van 5 april 2022 betreffende mobiliteit van jonge vrijwilligers in de Europese Unie 56 .

(10)Het gebrek aan kennis van vreemde talen blijft een van de grootste obstakels voor het opdoen van leermobiliteitservaringen, het studeren en werken in het buitenland en het ontdekken van de culturele diversiteit van Europa. Tegelijkertijd kan een opleidingsaanbod in een vreemde taal lerenden uit een ander land aanmoedigen om deel te nemen aan leermobiliteit.

(11)In het verslag over de uitvoering van de aanbeveling van de Raad betreffende automatische erkenning van kwalificaties en leerperioden in het buitenland 57 en in de daarmee verband houdende conclusies van de Raad 58 wordt benadrukt dat er aanzienlijke extra inspanningen nodig zijn om automatische erkenning in de EU tot een realiteit te maken. Op het gebied van het hoger onderwijs is de interpretatie van het concept van automatische erkenning door de nationale autoriteiten aanzienlijk verbeterd. De resterende inconsistenties en een gebrek aan transparantie zijn echter een belangrijke factor die studenten ervan weerhoudt deel te nemen aan mobiliteitsactiviteiten.

(12)Het bevorderen van leermobiliteit met derde landen kan de Europese onderwijsstelsels aantrekkelijker maken voor de rest van de wereld en talent aantrekken naar hun onderwijsinstellingen. Internationale samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding, met inbegrip van leermobiliteit, is van essentieel belang voor de verwezenlijking van de geopolitieke prioriteiten van de EU, met name de Global Gateway, en van de duurzameontwikkelingsdoelstellingen voor 2030.

(13)De voordelen van de bevordering van de toegang tot leermobiliteit voor kansarme personen zijn bijzonder belangrijk, en deze doelstelling van inclusie vormt de kern van het Erasmus+-programma 2021-2027. Het is van cruciaal belang deze doelstelling uit te breiden tot andere regelingen voor leermobiliteit in de hele EU.

(14)Het initiatief “Europese universiteiten” is gericht op 50 % mobiliteit tussen de deelnemende instellingen, terwijl de mogelijke ontwikkeling van een gezamenlijk Europees diploma ook vereist dat mobiliteit in de leerplannen wordt opgenomen. De verhoogde Erasmus+-begroting voor 2021-2027 ondersteunt de doelstelling van de EU om meer studenten tijdens hun studie ten minste eenmaal aan leermobiliteit te laten deelnemen. Daarom is het belangrijk de doelstelling van 20 % leermobiliteit, die voor het eerst in het kader van het Bolognaproces in 2009 werd vastgesteld, te verhogen. De instrumenten die sindsdien zijn ontwikkeld, vormen samen met de in deze aanbeveling voorgestelde maatregelen de noodzakelijke randvoorwaarden om ten minste 25 % van de afgestudeerden in het hoger onderwijs aan leermobiliteit te laten deelnemen.

(15)Leerpatronen zijn de afgelopen tien jaar geëvolueerd, onder meer als gevolg van de COVID-19-pandemie, die virtueel en blended leren heeft gestimuleerd. De uitbreiding van de mogelijkheden voor leermobiliteit tot lerenden, onderwijsactoren en personeel in alle sectoren op het gebied van onderwijs en opleiding, jongeren en sport in formele, niet-formele en informele omgevingen heeft ook geleid tot de ontwikkeling van flexibele vormen van leermobiliteit.

(16)Evenwichtige mobiliteit van onderzoekers, met name beginnende onderzoekers, moet verder worden ondersteund om hun persoonlijke en professionele ontwikkeling te verbeteren ten behoeve van het concurrentievermogen van het onderzoeks- en innovatiesysteem in Europa.

(17)Deze aanbeveling heeft tot doel bij te dragen tot de verwezenlijking van de Europese Onderwijsruimte tegen 2025. De visie op kwaliteit in het onderwijs omvat het bevorderen van de dubbele vrijheid voor lerenden en leerkrachten om aan mobiliteit deel te nemen, met name voor mensen uit benadeelde sociale milieus en personen met een handicap, en voor instellingen om zich vrij met elkaar te verenigen in Europa en daarbuiten. Inclusieve en rechtvaardige onderwijs- en opleidingsstelsels moeten hechte samenlevingen ondersteunen, de basis leggen voor actief burgerschap en de inzetbaarheid verbeteren. De aanbeveling nodigt de lidstaten uit om randvoorwaarden te scheppen voor leermobiliteit, belemmeringen weg te nemen en stimulansen te bieden die zijn toegesneden op de specifieke behoeften van lerenden, onderwijsactoren en personeel in verschillende sectoren.

(18)Deze aanbeveling heeft ook tot doel nauwere samenwerking met belangrijke derde landen te vergemakkelijken, in lijn met het initiatief voor talentpartnerschappen, en de EU te promoten als een aantrekkelijke bestemming voor getalenteerde mensen uit derde landen om te leren, een opleiding te volgen of te studeren.

(19)In deze aanbeveling wordt herinnerd aan de bestaande synergieën en complementariteit tussen de EU-programma’s voor leermobiliteit, zoals Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps, en andere financieringsinstrumenten op EU-, internationaal, nationaal en regionaal niveau, zoals de fondsen van het cohesiebeleid, met name het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds Plus en het bijbehorende initiatief Aim, Learn, Master, Achieve (ALMA).

(20)Deze aanbeveling beoogt ook een impuls te geven aan de leermobiliteit voor leerkrachten en leerlingen door middel van de in de bijlagen vermelde specifieke beleidskaders. Scholen kampen met een tekort aan leerkrachten en leermobiliteit moet het beroep aantrekkelijker maken. Leerkrachten die ervaring hebben met mobiliteit kunnen rolmodellen voor lerenden worden en kunnen bijdragen tot de bevordering van transnationale en internationale samenwerking. In de conclusies van de Raad over het vergroten van de mobiliteit van leraren en opleiders tijdens hun initieel onderwijs, initiële opleiding en bijscholingen wordt gewezen op het positieve effect van leermobiliteit in het buitenland op de professionele ontwikkeling van leerkrachten en op onderwijsstelsels, en worden belemmeringen voor mobiliteit in kaart gebracht. Leerlingen worden ook geconfronteerd met een reeks specifieke belemmeringen in verband met de bijzondere kenmerken van werkplekleren. Hun mobiliteit zal helpen om vaardigheidskloven aan te pakken, de groene en de digitale transitie te ondersteunen en de inzetbaarheid van met name jongeren te vergroten.

ERKENT HETGEEN VOLGT:

(21)Voor de toepassing van deze aanbeveling wordt dezelfde definitie van “leermobiliteit” gebruikt als in Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van het Erasmus+-programma. Het begrip betekent het zich fysiek naar een ander land dan het land van verblijf begeven om er te studeren, een opleiding te volgen of niet-formeel of informeel te leren. Deze aanbeveling heeft betrekking op zowel mobiliteit binnen de EU als internationale leermobiliteit van en naar de EU.

(22)Voor de toepassing van deze aanbeveling heeft de term “leermobiliteit” betrekking op lerenden en personeel in alle sectoren van een leven lang leren, met inbegrip van scholen, hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, volwasseneneducatie en de leermobiliteit van jongeren, jeugdwerkers en personeel van voor- en vroegschoolse educatie en opvang. Hij omvat alle soorten leermobiliteit, met inbegrip van kortetermijnmobiliteit, groepsmobiliteit, gemengde mobiliteit, studiepuntenmobiliteit en studiemobiliteit.

(23)Voor het streefcijfer voor leermobiliteit in het hoger onderwijs omvatten de mobiliteitsacties uitgaande mobiliteit van ten minste twee maanden, met inbegrip van zowel stages als studiemobiliteit, en kortere mobiliteit die bestaat uit ten minste drie studiepunten (volgens het European Credit Transfer and Accumulation System, ECTS). Deze kunnen worden behaald via volledig fysieke of gemengde mobiliteit (mobiliteit met zowel een virtuele als een fysieke component). Het streefcijfer wordt berekend op masterniveau en betreft afgestudeerden die ten minste eenmaal tijdens hun studie aan leermobiliteit deelnemen.

(24)Om tegemoet te komen aan de oproepen 59 tot een ambitieuzer streefcijfer dan het huidige streefcijfer van 8 % voor leermobiliteit in het buitenland voor lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding, wordt in deze aanbeveling voorgesteld de deelnamedoelstelling voor lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding, met inbegrip van leerlingplaatsen, tegen 2030 te verhogen tot 15 %. Het streefcijfer voor beroepsonderwijs en -opleiding is gebaseerd op de indicator die is vastgesteld in de conclusies van de Raad over een benchmark betreffende leermobiliteit (2011/C372/08) 60 en in de aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht. Het wordt gemeten als het percentage lerenden en leerlingen die zijn ingeschreven in programma’s voor hoger secundair en postsecundair beroepsonderwijs en die tijdens hun studie hebben deelgenomen aan een mobiliteitsperiode in het buitenland. Het omvat deelnemers aan flexibele mobiliteitsmogelijkheden zoals in het kader van Erasmus+ (bijvoorbeeld kortetermijnmobiliteit, groepsmobiliteit, gemengde mobiliteit, mobiliteit in verband met deelname aan vaardigheidswedstrijden).

(25)Overeenkomstig Verordening (EU) 2021/817 wordt onder “kansarme personen” verstaan: personen die om economische, sociale, culturele, geografische of gezondheidsredenen, wegens hun migrantenachtergrond, een handicap of onderwijsproblemen, of om enige andere reden, met inbegrip van een reden die aanleiding zou kunnen geven tot discriminatie in de zin van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, kampen met belemmeringen die hen beletten daadwerkelijk toegang te krijgen tot mogelijkheden voor leermobiliteit.

(26)Voor de toepassing van deze aanbeveling en in overeenstemming met de uitvoeringsrichtsnoeren voor de inclusie- en diversiteitsstrategie van Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps 61 zijn belemmeringen voor leermobiliteit onder meer handicaps, gezondheidsproblemen, belemmeringen in verband met onderwijs- en opleidingsstelsels, culturele verschillen, sociale belemmeringen, economische belemmeringen, belemmeringen als gevolg van discriminatie en geografische belemmeringen.

NEEMT NOTA VAN HET VOORNEMEN VAN DE COMMISSIE OM VOORT TE BOUWEN OP BESTAANDE INITIATIEVEN OM DE UITVOERING VAN DEZE AANBEVELING TE ONDERSTEUNEN EN DE EMPIRISCHE BASIS INZAKE LEERMOBILITEIT TE VERSTERKEN DOOR:

(27)richtsnoeren op te stellen voor het vaststellen van de in punt 12 van deze aanbeveling bedoelde actieplannen en van een overzichtsverslag van deze plannen ter ondersteuning van mogelijkheden voor intercollegiaal leren en de uitwisseling van goede praktijken;

(28)de uitvoering van deze aanbeveling verder te ondersteunen door voort te bouwen op de samenwerking en cocreatie van de deskundigengroepen in het kader van de governance van de Europese Onderwijsruimte;

(29)de participatie van jongeren bij het ontwerp en de uitvoering van strategieën en programma’s voor leermobiliteit op nationaal, lokaal en Europees niveau, aan te moedigen en te ondersteunen;

(30)het gebruik van EU-instrumenten ter ondersteuning van de uitvoering van leerperioden in het buitenland verder te ontwikkelen, te bevorderen en te ondersteunen via de programma’s Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps, met name de Europese studentenkaart, onlinetaalondersteuning, het Europees platform voor schoolonderwijs, de Europese Jongerensite, algemene online-opleiding, de Youthpass en Europass;

(31)het gebruik van EU-instrumenten ter ondersteuning van de transparantie en validatie van resultaten van leerperioden in het buitenland en credentials verder te ontwikkelen, te bevorderen en te ondersteunen via het Erasmus+-programma, met name Youthpass en het Europass-platform/Europass-Mobility, onder meer door semantische interoperabiliteit via het Europees leermodel en de Europese digitale credentials voor leerprestaties;

(32)allianties van Europese universiteiten, onder meer via het Erasmus+-programma en beleidsondersteuning, verder te ontwikkelen en te ondersteunen zodat zij hun volledige potentieel kunnen benutten en als rolmodel kunnen fungeren voor de sector hoger onderwijs door naadloze en geïntegreerde mobiliteit in Europese interuniversitaire campussen te bevorderen, het gebruik van microcredentials te stimuleren en de weg vrij te maken voor een mogelijk gezamenlijk Europees diploma;

(33)het Erasmus+-programma verder te ondersteunen door samenwerking en wederzijds leren tussen de lidstaten aan te moedigen met het oog op het waarborgen van de automatische erkenning van kwalificaties en resultaten van leerperioden in het buitenland in onderwijs- en opleidingssectoren op alle niveaus, onder meer voor virtueel en blended leren;

(34)de lidstaten te blijven steunen bij een alomvattende aanpak van het onderwijzen en leren van talen, met name door middel van activiteiten op het gebied van intercollegiaal leren, de bevordering van initiatieven en evenementen zoals de Europese Dag van de Talen en samenwerking met belanghebbenden en internationale organisaties zoals de Raad van Europa en de OESO bij de ontwikkeling van innovatieve tools voor het leren van talen;

(35)synergieën en complementariteit te bevorderen tussen de EU-programma’s voor leermobiliteit, zoals Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps, en andere financieringsinstrumenten op EU-, internationaal, nationaal en regionaal niveau, zoals de fondsen voor het cohesiebeleid, met name de programma’s van het Europees Sociaal Fonds Plus en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, om het effect van de acties ter bevordering van de mogelijkheden voor leermobiliteit te maximaliseren, onder meer door de uitvoering van instrumenten en strategieën te ondersteunen om de deelname van kansarme personen te vergroten;

(36)de lidstaten te helpen de stelsels voor leermobiliteit op nationaal niveau en op het niveau van meerdere landen te bevorderen.

(37)de actiegebieden van de bestaande financieringsinstrumenten op EU-, internationaal, nationaal of regionaal niveau in kaart te brengen om het bewustzijn van hun potentiële acties en goede praktijken ter ondersteuning van leermobiliteit te vergroten en een doeltreffende synergetische aanpak bij de relevante belanghebbenden te bevorderen.

(38)samen te werken met de lidstaten en relevante belanghebbenden om de kwaliteit en beschikbaarheid van gegevens verder te verbeteren en methoden op EU-niveau te ontwikkelen voor gegevensverzameling en -analyse, met inbegrip van enquêtes over leermobiliteit in alle sectoren op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd zoals de Europese enquête voor het volgen van afgestudeerden, die ook rekening kunnen houden met inclusiviteit en territoriale diversiteit, in volledige overeenstemming met de EU-wetgeving inzake gegevensbescherming;

(39)het mobiliteitsscorebord te vernieuwen, in nauwe samenwerking met deskundigen uit de lidstaten, om de uitvoering van deze aanbeveling te volgen en het uit te breiden tot alle sectoren op het gebied van onderwijs, opleiding en jeugd,

HEEFT DEZE AANBEVELING VASTGESTELD EN BEVEELT DE LIDSTATEN AAN

In overeenstemming met de specifieke kenmerken van het nationale schoolonderwijs, het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding, het hoger onderwijs en de volwasseneneducatie, en de jeugd- en sportsector:

a)de naadloze beweging van lerenden, onderwijsactoren en personeel binnen de Europese Onderwijsruimte te bevorderen om de ontwikkeling van hun vaardigheden over de hele linie te ondersteunen, met name de competenties die essentieel zijn voor de groene en de digitale transitie, het opbouwen van vertrouwen en begrip tussen onderwijs- en opleidingsstelsels, de jeugd- en de sportsector, en het bevorderen van actief burgerschap;

b)te werken aan regelingen voor leermobiliteit die inclusief en ecologisch duurzaam zijn, te profiteren van het gebruik van digitale technologieën en gemeenschappelijke EU-waarden te bevorderen;

c)de verwezenlijking van nieuwe doelstellingen op EU-niveau tegen 2030 vast te stellen en ernaar toe te werken:

in het hoger onderwijs moet het percentage afgestudeerden met een leermobiliteitservaring ten minste 25 % bedragen;

in beroepsonderwijs en -opleiding moet het percentage lerenden met een leermobiliteitservaring in het buitenland ten minste 15 % bedragen;

in alle stelsels op het gebied van onderwijs en opleiding en jeugd en sport moeten kansarme personen ten minste 20 % uitmaken van alle lerenden die van leermobiliteit in het buitenland profiteren.

d)structurele samenwerking met belanghebbenden tot stand te brengen op het gebied van leermobiliteit met het oog op de uitvoering van deze aanbeveling.

1)Systemische mogelijkheden voor leermobiliteit te bieden door:

a)van leermobiliteit in het buitenland de norm te maken en deze te integreren in schoolonderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en leerlingplaatsen, hoger onderwijs en stelsels voor volwasseneneducatie en -opleiding door de mogelijkheden voor leermobiliteitsperioden in het buitenland op te nemen in alle onderwijs- en opleidingsprogramma’s door middel van flexibele mobiliteitsvensters, keuzevakken en andere mogelijkheden;

b)aanbieders van onderwijs en opleiding te ondersteunen bij de ontwikkeling en uitvoering van een toenemend aandeel van grensoverschrijdende gezamenlijke activiteiten, waaronder gezamenlijke programma’s die tot gezamenlijke diploma’s leiden, door optimaal gebruik te maken van Europese initiatieven, met name allianties van Europese universiteiten, kenniscentra voor beroepsopleiding, nationale teams voor beroepsonderwijs en -opleiding, allianties voor innovatie en Erasmus+ Teacher Academies; voort te bouwen op de ervaringen van allianties van Europese universiteiten die streven naar een mobiliteitspercentage van 50 % van de studenten met fysieke, virtuele en gemengde mobiliteitsopties;

c)inkomende en uitgaande leermobiliteit in niet-formeel en informeel leren, jeugdwerk en vrijwilligerswerk te bevorderen en te integreren als waardevolle en haalbare mobiliteitsopties voor alle lerenden en personeel, onder meer door bewustmaking, outreach en andere steun aan aanbieders van niet-formeel en informeel leren, lokale en regionale overheden, jeugdcentra en maatschappelijke organisaties;

d)de toepassing van kwaliteitscriteria voor de voorbereiding, uitvoering en follow-up van leermobiliteitsactiviteiten te ondersteunen, onder meer door voort te bouwen op kwaliteitsnormen die zijn ontwikkeld in het kader van Erasmus+, het programma van het Europees Solidariteitskorps en andere regelingen voor leermobiliteit, en door zich te richten op de toegankelijkheid en inclusiviteit van dergelijke activiteiten;

e)samenwerking tussen de instanties die financieringsinstrumenten op EU-, internationaal, nationaal of regionaal niveau beheren en uitvoeren, zodat activiteiten ter ondersteuning en bevordering van leermobiliteit worden gecoördineerd, waarbij overlappingen worden vermeden en het effect van de middelen wordt gemaximaliseerd.

2)Het leren van talen te verbeteren door:

a)het leren van talen in alle stadia van onderwijs en opleiding en in organisaties die actief zijn op het vlak van jeugd en sport te versterken, onder meer door een deel van de leerplannen in andere EU-talen dan de nationale taal of talen aan te bieden om de opties en mogelijkheden voor leermobiliteit te stimuleren;

b)de toegang tot het onderwijs en het leren van talen, ook voor volwassenen, te vergemakkelijken om meertaligheid te verbeteren en burgers in staat te stellen ten volle te profiteren van leermobiliteit, de Europese Onderwijsruimte en arbeidskansen.

3)De betrokkenheid bij leermobiliteitsactiviteiten te ondersteunen door:

a)een cultuur van leermobiliteit voor een leven lang leren op te bouwen in alle leerfasen, van schoolonderwijs tot volwasseneneducatie, en tussen leeromgevingen, onder meer door het ontwikkelen van een verscheidenheid aan mobiliteitsvormen en -activiteiten, door uitzendende en ontvangende organisaties te ondersteunen bij het uitvoeren van hun internationaliseringsstrategie, door de aantrekkelijkheid van onderwijsinstellingen voor mobiele lerenden te vergroten en door alumninetwerken aan te moedigen om leerervaringen op lokaal niveau te ontwikkelen en te bevorderen;

b)samenwerking tussen regionale en lokale autoriteiten, aanbieders van onderwijs en opleiding, maatschappelijke organisaties, niet-gouvernementele organisaties en particuliere instanties aan te moedigen om uitgaande leermobiliteit te bevorderen en te ondersteunen, ook voor kansarme personen, en door een gastvrije omgeving voor inkomende deelnemers aan leermobiliteit uit het buitenland te creëren;

c)autoriteiten en organisaties die regelingen die zowel inkomende als uitgaande mobiliteit beheren, aan te moedigen de administratieve lasten voor organisaties en deelnemers te verminderen en gedurende de gehele aanvraagprocedure duidelijke richtsnoeren te verstrekken;

d)flexibele leermobiliteitsvormen te ondersteunen waardoor meer mensen kunnen deelnemen en die kunnen dienen als opstap naar langere mobiliteitsperioden. Het kan daarbij gaan om groepsmobiliteitsactiviteiten, kortlopende mobiliteit en gemengde intensieve programma’s en andere leerervaringen die tot microcredentials kunnen leiden, in overeenstemming met de Europese aanpak van microcredentials voor een leven lang leren en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt;

e)het werk van personeel dat leermobiliteitsprojecten en -activiteiten voorbereidt en uitvoert, op te waarderen door het een integraal en formeel erkend onderdeel te maken van het beroep van onderwijs- en opleidingspersoneel en jeugdwerkers, met name wat betreft werktijdquota en formele vereisten voor loopbaanontwikkeling, en door de rol van personeelsmobiliteit bij het voorbereiden, aanmoedigen en vervolgens ondersteunen van de mobiliteit van lerenden te erkennen.

4)Informatie te verstrekken over mogelijkheden voor leermobiliteit door:

a)mensen/instanties die leermobiliteit promoten — coördinatoren, contactpunten, ambassadeurs of specifieke informatiecentra voor leermobiliteit — aan te wijzen op regionaal of lokaal niveau om hun deskundigheid te delen met regionale en lokale aanbieders van onderwijs en opleiding, maatschappelijke organisaties en particuliere instanties, de betrokkenheid bij activiteiten op het gebied van leermobiliteit te ondersteunen en deze coördinatoren aan te moedigen om op nationaal niveau en binnen de EU te netwerken;

b)lerenden gerichte informatie aan te bieden over mogelijkheden voor leermobiliteit gedurende de hele cyclus van een leven lang leren, onder meer in scholen en jeugdcentra, bij aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding en volwasseneneducatie, aanbieders van jeugdwerk en vrijwilligerswerk, instellingen voor hoger onderwijs en werkgevers, door te steunen op mensen/instanties die leermobiliteit promoten en door informatie over mogelijkheden voor leermobiliteit te integreren in studie- en loopbaanbegeleiding;

c)de voordelen van een mobiliteitsperiode in het buitenland te promoten en te voorzien in advies, tips en mentorschap, met name aan kansarme lerenden, onder meer door optimaal gebruik te maken van de app van Erasmus+;

d)ontvangende organisaties aan te moedigen te zorgen voor een soepele opvang van lerenden, onder meer door informatie en relevant materiaal beschikbaar te stellen;

e)een koppeling tot stand te brengen tussen leermobiliteit en arbeidsmobiliteit door mensen/instanties die leermobiliteit promoten te verbinden met mobiliteitsadviseurs van het Europees samenwerkingsnetwerk van diensten voor arbeidsvoorziening (Eures);

f)informatie te verstrekken over de levens- en arbeidsomstandigheden in de gastlanden door gebruik te maken van de informatie die beschikbaar is op het Eures-portaal over levens- en arbeidsomstandigheden in alle lidstaten en EVA-landen en het daaraan gewijde deel van de EU-leerhoek, onder meer door die informatie te koppelen aan nationale portaalsites voor leermobiliteit.

5)Transparantie en erkenning van leerresultaten te ondersteunen door:

a)de automatische erkenning te stimuleren van de resultaten van leerperioden in het buitenland in onderwijs- en opleidingssectoren op alle niveaus, ook voor virtueel en blended leren, door begeleiding en opleiding te bieden aan aanbieders van onderwijs en opleiding en door te zorgen voor consistentie in de besluitvorming over erkenning;

b)te zorgen voor de volledige automatische erkenning van kwalificaties en de resultaten van leerperioden in het buitenland in het hoger onderwijs door ten volle gebruik te maken van de beschikbare regelingen en instrumenten, onder meer door er via het externe kwaliteitsborgingssysteem voor te zorgen dat het ECTS volledig wordt toegepast volgens de ECTS-gebruikershandleiding van 2015, waarbij de nadruk ligt op leerresultaten;

c)onderwijs- en opleidingsinstellingen aan te moedigen een register bij te houden van besluiten over de erkenning van leerresultaten, om consistentie en transparantie van de besluitvorming in de loop der tijd en tussen de verschillende organisatiestructuren van de instellingen te waarborgen en inzicht te krijgen in het concept en de definitie van automatische erkenning;

d)de volledige erkenning te ondersteunen van door leermobiliteit verworven competenties in niet-formeel en informeel leren, jeugdwerk en vrijwilligerswerk door samenwerking op het gebied van validatieregelingen te bevorderen tussen de relevante instanties in de onderwijs- en opleidingssectoren, aanbieders van niet-formeel leren en maatschappelijke organisaties, zodat de resultaten van niet-formeel en informeel leren gemakkelijker kunnen worden gebruikt in het formele onderwijs en op de arbeidsmarkt;

e)aanbieders van onderwijs en opleiding en organisatoren van leermobiliteitsactiviteiten voor jongeren, jeugdwerk en vrijwilligerswerk te ondersteunen bij het systematisch gebruik van EU-kaders en -instrumenten, waaronder Europass, de meertalige Europese classificatie van vaardigheden, competenties en beroepen, Europese digitale credentials voor leerprestaties, het Europees kwalificatiekader, Europass-mobiliteit en Youthpass en/of nationale kaders ter ondersteuning van de identificatie, documentatie, beoordeling en, in voorkomend geval, certificering van door leermobiliteit ontwikkelde competenties;

f)stappen te zetten in de richting van de ratificatie van het wereldwijde UNESCO-verdrag inzake de erkenning van kwalificaties betreffende hoger onderwijs om de eerlijke en transparante erkenning van kwalificaties uit derde landen en gedeeltelijke en eerdere leerresultaten te verbeteren; informatie over de erkenningsprocedures van kwalificaties van derde landen en de vergelijkbaarheid met nationale kwalificaties openbaar beschikbaar te maken;

g)gebruik te maken van beleidssamenwerking, met name de mondiale beleidsdialoog in het kader van het Bolognaproces en samenwerking tussen erkenningsautoriteiten en kwaliteitsborgingsinstanties, om capaciteiten te ontwikkelen in instellingen voor hoger onderwijs in derde landen en om kwaliteitsborgingsprocessen op elkaar af te stemmen teneinde de leerresultaten van de mobiliteitservaring van studenten uit derde landen te maximaliseren en te zorgen voor volledige erkenning van de mobiliteitsperiode voor het diploma van de student in het eigen land.

6)De overgang naar de arbeidsmarkt en arbeidsmobiliteit te ondersteunen door:

a)de overgang van leermobiliteit naar arbeidsmobiliteit te vergemakkelijken door mobiele lerenden en leerkrachten, opleiders, andere onderwijsactoren en jeugdwerkers te helpen toegang te krijgen tot de steun voor werkzoekenden van de openbare diensten voor arbeidsvoorziening en Eures;

b)lerenden, met inbegrip van pas afgestudeerden via Erasmus+, te helpen stage te lopen in het buitenland om hun ondernemers-, innovatieve, creatieve en interculturele vaardigheden te ontwikkelen;

c)relevante organisaties aan te moedigen om stagiairs uit het buitenland te ontvangen, onder meer door middel van investeringen, bewustmaking en toegankelijke informatie.

7)Leermobiliteit inclusiever en toegankelijker te maken door:

a)inclusiestreefcijfers voor leermobiliteit vast te stellen op nationaal of regionaal niveau, die zouden bijdragen tot de verwezenlijking van de in punt c) vastgestelde inclusiedoelstelling op EU-niveau, en door specifieke maatregelen ter ondersteuning van de mobiliteit van kansarme personen te ontwikkelen;

b)ervoor te zorgen dat leermobiliteit toegankelijk is voor personen met een handicap door belemmeringen weg te nemen en vanaf het begin van de organisatie van de leeractiviteit tegemoet te komen aan hun behoeften;

c)het niveau van ondersteuning te bieden dat nodig is om leermobiliteit toegankelijk te maken voor kansarme personen, en door steun te verlenen aan organisaties die dergelijke mensen opvangen, onder meer door te voorzien in passende financiering op nationaal of regionaal niveau en door synergieën tussen verschillende EU-, internationale, nationale en regionale financieringsinstrumenten te bevorderen;

d)tijdig correcte informatie te verstrekken over beschikbare financiering voor leermobiliteit, de timing van betalingen en andere beschikbare steun voor lerenden;

e)volledige of gedeeltelijke vooruitbetalingen van subsidies aan te moedigen en de meeneembaarheid van subsidies en leningen toe te staan; te stimuleren dat die subsidies overeenkomstig het nationale recht worden vrijgesteld van belasting en sociale premies en subsidies die door publieke en particuliere juridische entiteiten zijn toegekend op dezelfde manier te behandelen, en deelnemers aan mobiliteit te informeren over de procedures die zij moeten volgen met betrekking tot inkomstenbelasting;

f)leermobiliteit in het buitenland te vergemakkelijken door het tekort aan studentenwoningen voor mobiele lerenden samen met de relevante nationale en lokale autoriteiten aan te pakken;

g)in overeenstemming met de EU- en nationale wetgeving te zorgen voor passende bescherming van deelnemers aan mobiliteit, met inbegrip van leerlingen, stagiairs, jonge onderzoekers en jeugdwerkers, met name minderjarigen, op het gebied van verzekering, arbeidsnormen, gezondheids- en veiligheidseisen, belastingen, sociale zekerheid, met inbegrip van toegang tot gezondheidszorg, en, in voorkomend geval, de mogelijkheid om pensioenrechten op te bouwen.

8)Leermobiliteit ecologisch duurzaam te maken door:

a)in voorkomend geval, reizen met duurzamere vervoermiddelen van en naar bestemmingen voor leermobiliteit en tijdens mobiliteitsperioden een integraal onderdeel van de leermobiliteitservaring te maken, en door te voorzien in passende financiering voor en advies over duurzaam reizen;

b)aanbieders van onderwijs en opleiding en maatschappelijke organisaties die leermobiliteitsactiviteiten organiseren, te helpen om duurzaamheidspraktijken in hun dagelijkse activiteiten te integreren door middel van opleiding, richtsnoeren en de uitwisseling van goede praktijken;

c)aanbieders van onderwijs en opleiding te ondersteunen bij het vaststellen van streefcijfers en monitoringregelingen op organisatorisch niveau om de broeikasgasemissies als gevolg van reizen voor leermobiliteit terug te dringen.

9)Gebruik te maken van digitale technologieën om leermobiliteit te vergemakkelijken door:

a)de ontwikkeling en het gebruik van interoperabele IT-systemen te ondersteunen op basis van gemeenschappelijke Europese normen voor lerenden, onderwijsactoren en personeel, met volledige inachtneming van de wetgeving inzake gegevensbescherming, om leermobiliteitservaringen te beheren en te registreren, en voor organisaties om informatie te verstrekken over mobiliteitsmogelijkheden, om mobiliteit te beheren, automatische erkenning te ondersteunen en de administratieve lasten te verminderen, onder meer door ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden van het initiatief voor een Europese studentenkaart en de tools van het Europass-platform, onder meer door de digitalisering van leercredentials met de Europese digitale credentials voor leerinfrastructuur;

b)bij te dragen aan initiatieven die de mobiliteit van onderzoekers ondersteunen en relevante informatie verstrekken en ondersteunende diensten verlenen, waaronder Euraxess 62 en het komende EOR-talentenplatform 63 ;

c)financiële en personele steun te verlenen aan aanbieders van onderwijs en opleiding en maatschappelijke organisaties, zodat zij zo nodig digitale tools op hun niveau kunnen creëren en gebruiken en/of bestaande digitale tools kunnen gebruiken om fysieke mobiliteit aan te vullen;

d)de ontwikkeling te ondersteunen van hoogwaardige vormen van gemengde en virtuele mobiliteit door de bestaande nationale kaders aan te passen om complementaire innovatieve mobiliteitsvormen die gebruikmaken van digitale technologieën verder mogelijk te maken.

10)De waarden van de EU met leermobiliteit te bevorderen door:

a)alle lerenden, onderwijsactoren en personeel aan te moedigen om tijdens hun leermobiliteitsperiode in het buitenland deel te nemen aan het leven van de gastgemeenschappen, met name aan vrijwilligersactiviteiten;

b)leermobiliteitservaringen te verrijken met opleidingen op het gebied van intercultureel bewustzijn, burgerparticipatie, digitale en mediageletterdheid, EU-waarden en grondrechten;

c)inkomende lerenden, onderwijsactoren en personeel informatie te verstrekken die relevant is voor de lokale context en een gastcultuur tot stand te brengen met behulp van mentoren en administratieve ondersteuning;

d)ervoor te zorgen dat mobiele studenten en personeel de hoogste academische vrijheid genieten; onderwijsinstellingen aan te moedigen om, onder meer door kwaliteitsborging, een kwaliteitscultuur te ontwikkelen waarin de beginselen van academische integriteit ook tijdens mobiliteitsperioden volledig worden nageleefd.

11)De EU als leerbestemming te promoten door:

a)nauw samen te werken in het kader van de Team Europa-aanpak om de aantrekkelijkheid van de EU als leerbestemming te vergroten, waarbij gebruik wordt gemaakt van het bestaande scala van nationale en regionale initiatieven, zoals het project “Studie in Europa” in het hoger onderwijs;

b)leermobiliteit in andere delen van de wereld te vergemakkelijken, met name met landen met een vooruitzicht op toetreding, door nauwere samenwerking tussen hun bevoegde autoriteiten en onderwijs- en opleidingsinstellingen en die in de EU; talentpartnerschappen kunnen een kader bieden voor sterkere samenwerkingspartnerschappen met belangrijke derde landen op basis van onderling overeengekomen doelstellingen; dankzij dergelijke samenwerking kan leermobiliteit indirect helpen vaardigheidskloven in derde landen en de EU aan te pakken, bijvoorbeeld door zich te richten op vaardigheidskloven in sectoren die door de groene en de digitale transitie worden getroffen, en de inzetbaarheid van lerenden te verbeteren;

c)de tijdige afgifte van visa voor verblijf van langere duur en verblijfstitels te ondersteunen voor onderdanen van derde landen die zijn geselecteerd voor een leermogelijkheid in een lidstaat, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/801 64 , of van visa voor kort verblijf overeenkomstig Verordening (EG) nr. 810/2009 65 , afhankelijk van de verwachte verblijfsduur in de EU.

12)De uitvoering van deze aanbeveling te ondersteunen door:

a)uiterlijk in mei 2025 in samenwerking met alle relevante belanghebbenden op nationaal of regionaal niveau actieplannen voor 2025-2030 op te stellen en de Commissie in kennis te stellen van de wijze waarop deze aanbeveling moet worden uitgevoerd in de sectoren hoger onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, schoolonderwijs en volwasseneneducatie en in jeugd- en sportsystemen, die zich met zowel uitgaande als inkomende leermobiliteit bezighouden;

b)volledige medewerking te verlenen aan de Commissie met betrekking tot de maatregelen die zij voornemens is te nemen, zoals uiteengezet in de overwegingen 27 tot en met 39.

Gedaan te Brussel,

   Voor de Raad

   De voorzitter

(1)     Politieke beleidslijnen voor de volgende Europese Commissie (2019-2024) - “Een Unie die de lat hoger legt: Mijn agenda voor Europa” | Europese Commissie (europa.eu) .
(2)    Werkdocument van de diensten van de Commissie: Effectbeoordeling bij het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van “Erasmus”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013, {COM(2018) 367 final} - {SEC(2018) 265 final} - {SWD(2018) 276 final}. Link: https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=celex%3A32013R1288
(3)    Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van het Erasmus+-programma (PB L 189 van 28.5.2021).
(4)    PB 199 van 7.7.2011, blz. 1.
(5)    COM(2020) 625 final.
(6)    PB C 423 van 9.12.2017, blz. 1.
(7)    Overeenkomstig de Erasmus+-verordening ((EU) 2021/817) en voor de toepassing van dit beleidsvoorstel wordt onder “kansarme personen” verstaan: personen die om economische, sociale, culturele, geografische of gezondheidsredenen, wegens hun migrantenachtergrond, een handicap of onderwijsproblemen, of om enige andere reden, met inbegrip van een reden die aanleiding zou kunnen geven tot discriminatie in de zin van artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, kampen met belemmeringen die hen beletten daadwerkelijk toegang te krijgen tot mogelijkheden voor leermobiliteit.
(8)    Eurobarometer-enquêtes: Youth and Democracy in the European Year of Youth mei 2022; Integration of young people into the labour market with particular focus on traineeships — April 2023.
(9)    Het mobiliteitsscorebord is in 2016 operationeel geworden met als doel toezicht te houden op de uitvoering van de aanbeveling van de Raad van 2011 op het gebied van hoger onderwijs en initieel beroepsonderwijs en initiële beroepsopleiding. Link: https://national-policies.eacea.ec.europa.eu/mobility-scoreboard
(10)    In de aanbeveling van de Raad van 2011 werden kansarme lerenden beschreven als personen die wellicht verstoken zijn van mogelijkheden voor leermobiliteit.
(11)    Onderwijs- en opleidingsmonitor 2021. Link: https://op.europa.eu/webpub/eac/education-and-training-monitor-2021/nl/index.html
(12)    How families handled emergency remote schooling during the COVID-19 lockdown in spring 2020, 2020, Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en Eurostat. Survey on ICT usage in households and by individuals [isoc_i, ci_in_h], 2019.
(13)    Publicatieplatform van de EU, link: https://op.europa.eu/
(14)    Tijdens de Conferentie over de toekomst van Europa kwamen 800 willekeurig geselecteerde burgers in 2021-2022 bijeen om aanbevelingen te doen over toekomstig beleid: https://commission.europa.eu/strategy-and-policy/priorities-2019-2024/new-push-european-democracy/conference-future-europe_en#final-reports-and-proposals
(15)    Het Europees burgerpanel over leermobiliteit heeft 150 willekeurig geselecteerde burgers van alle leeftijdsgroepen en uiteenlopende achtergronden betrokken bij de eindbesprekingen in maart en april 2023. Definitieve aanbevelingen: https://citizens.ec.europa.eu/learning-mobility-panel_nl
(16)    Flash Eurobarometer FL529: European Year of Skills - Skills shortages, recruitment and retention strategies in small and medium-sized enterprises; link: https://data.europa.eu/data/datasets/s2994_fl529_eng?locale=en
(17)    PB C 66 van 26.2.2021, blz. 1.
(18)    PB C 185 van 26.5.2023, blz. 35.
(19)    https://op.europa.eu/webpub/empl/european-pillar-of-social-rights/nl/index.html
(20)    https://year-of-skills.europa.eu/index_en
(21)    Resolutie van de Raad van de Europese Unie en van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen over een kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken: De EU-strategie voor jongeren 2019-2027 (PB 456 van 18.12.2018, blz. 1).
(22)    PB C 415 van 1.12.2020, blz. 1.
(23)     PB C 398 van 22.12.2012, blz. 1 .
(24)    Cedefop (2023). European guidelines for validating non-formal and informal learning. Luxemburg: Publicatiebureau. Referentiereeks van Cedefop; nr. 124. http://data.europa.eu/doi/10.2801/389827
(25)    PB C 88 van 27.3.2014, blz. 1.
(26)     PB C 189 van 15.6.2017, blz. 15 .
(27)     PB C 153 van 2.5.2018, blz. 1.
(28)     PB C 444 van 10.12.2018, blz. 1 .
(29)     COM/2023/91 final .
(30)     PB C 185 van 26.5.2023, blz. 44 .
(31)     PB C 189 van 5.6.2019, blz. 15 .
(32)     COM(2020) 625 final .
(33)     PB C 417 van 2.12.2020, blz. 1 .
(34)    Verklaring van Osnabrück over beroepsonderwijs en -opleiding als katalysator voor herstel en rechtvaardige transities naar digitale en groene economieën (goedgekeurd op 30 november 2020). Link: https://www.cedefop.europa.eu/en/content/osnabruck-declaration-2020-vocational-education-and-training-enabler-recovery-and-just-transitions
(35)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over een Europese strategie voor universiteiten, COM(2022) 16 final .
(36)    Gezamenlijk netwerk van het Europees netwerk van informatiecentra in de Europese regio en de nationale informatiecentra voor academische erkenning in de Europese Unie (ENIC-NARIC).
(37)     PB C 167 van 21.4.2022, blz. 2 .
(38)     PB C 157 van 11.4.2022, blz. 1 .
(39)    COM(2021) 142 final. In de EU-strategie voor de rechten van het kind wordt benadrukt dat meer dan 22 % van de kinderen in de EU het risico loopt op armoede en sociale uitsluiting, en dat ongeveer 10 % van de jongeren in de EU het onderwijs voortijdig verlaat.
(40)    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX%3A32017C1213%2801%29
(41)    Publicatieplatform van de EU, link: https://op.europa.eu/
(42)    Volledige referenties zijn beschikbaar in het werkdocument van de diensten van de Commissie.
(43)    PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1.
(44)    Overeenkomstig de aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (PB C 189 van 4.6.2018, blz. 1) worden competenties gedefinieerd als een combinatie van kennis, vaardigheden en attitudes.
(45)     COM( 2020 )   625 final.
(46)    PB C 199 van 7.7.2011, blz. 1.
(47)    PB C 66 van 26.2.2021, blz. 1.
(48)    PB C 185 van 26.5.2023, blz. 5.
(49)    Achtergrondnota - Working together towards attractive, inclusive, innovative, agile and flexible VET; Cedefop. Link: https://www.cedefop.europa.eu/en/publications/9180
(50)    PB C 417 van 2.12.2020, blz. 1.
(51)    Link: https://ec.europa.eu/social/main.jsp?catId=89&furtherNews=yes&langId=en&newsId=10070
(52)    PB C 153 van 2.5.2018, blz. 1.
(53)    Enablers and disablers of cross-border long-term apprentice mobility: evidence from country- and project-level investigations. Link: https://www.cedefop.europa.eu/files/2021-10/3089_en.pdf
(54)    PB C 167 van 21.4.2022, blz. 2.
(55)    Werkdocument van de diensten van de Commissie bij het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over de uitvoering van de EU-strategie voor jongeren (2019-2021).
(56)    PB C 157 van 11.4.2022, blz. 1.
(57)     COM/2023/91 final .
(58)     PB C 185 van 26.5.2023, blz. 44 .
(59)    Met inbegrip van de resolutie van het Europees Parlement over de aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor duurzaam concurrentievermogen, sociale rechtvaardigheid en veerkracht.
(60)    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:52011XG1220(06)
(61)    Uitvoeringsrichtsnoeren voor de inclusie- en diversiteitsstrategie van Erasmus+ en het Europees Solidariteitskorps; link: https://erasmus-plus.ec.europa.eu/document/implementation-guidelines-erasmus-and-european-solidarity-corps-inclusion-and-diversity-strategy
(62)    Euraxess — Onderzoekers in beweging is een centraal aanspreekpunt voor onderzoekers en innovatoren die hun loopbaan en persoonlijke ontwikkeling willen bevorderen door naar een ander land te verhuizen.
(63)    Deze door het programma Horizon Europa ondersteunde actie heeft tot doel de interoperabiliteit van loopbanen en de inzetbaarheid van talenten op het gebied van onderzoek en innovatie in alle sectoren te stimuleren.
(64)    Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21).
(65)    Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode) (PB L 243 van 15.9.2009, blz. 1).
Top

Brussel, 8.11.2023

COM(2023) 719 final

BIJLAGEN

bij

Voorstel voor een aanbeveling van de Raad

“Europa in beweging” — mogelijkheden voor leermobiliteit voor iedereen


{SWD(2023) 719 final} - {SWD(2023) 720 final}




BIJLAGE I

Een beleidskader voor de mobiliteit van leerkrachten

In de mededeling van de Commissie “De Europese Onderwijsruimte tegen 2025 tot stand brengen” 1 van 2020 wordt gesteld dat de Commissie “samen met de lidstaten en belanghebbenden een beleidskader [zal] ontwikkelen om de leermobiliteit van leerkrachten in Europa kwalitatief en kwantitatief te verbeteren op basis van hun reële mobiliteitsbehoeften”.

De resolutie betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding met het oog op de Europese Onderwijsruimte en verder (2021–2030) voorziet in specifieke acties ten behoeve van leerkrachten en opleiders, die een prioriteit vormen. Dit houdt ook in dat de mogelijkheid wordt onderzocht om een beleidskader voor de mobiliteit van leerkrachten te ontwikkelen.

De reden voor dit mandaat is dat er specifieke uitdagingen voor leerkrachten zijn die ook worden geanalyseerd in het bij dit voorstel gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie.

Dit kader schetst een reeks acties die op school-, lokaal, regionaal en systeemniveau moeten worden uitgevoerd om belemmeringen voor de mobiliteit van leerkrachten in de EU-lidstaten aan te pakken. De bedoeling is dat het als inspiratiebron dient voor belanghebbenden die bereid zijn hun eigen strategieën voor de mobiliteit van leerkrachten te ontwikkelen die zijn afgestemd op hun eigen systeem. Het vormt een aanvulling op en verdere uitwerking van de acties die zijn gespecificeerd in de conclusies van de Raad over het verbeteren van de mobiliteit van leerkrachten en opleiders tijdens het initieel onderwijs en de initiële opleiding en tijdens bijscholing, en de valorisatie van de mobiliteit van leerkrachten in scholen en gemeenschappen. In de conclusies van de Raad wordt gewezen op het positieve effect van leermobiliteit in het buitenland op de professionele ontwikkeling van leerkrachten en op onderwijsstelsels, en worden belemmeringen voor mobiliteit in kaart gebracht. Deze bijlage speelt in op de noodzaak om dergelijke belemmeringen weg te nemen om van de mobiliteit van leerkrachten een standaardtraject te maken, zowel in de initiële leerkrachtenopleiding als tijdens hun bij- en nascholing.

Het onderliggende idee is dat de leermobiliteit van leerkrachten een essentieel onderdeel moet zijn van de initiële opleiding en de bij- en nascholing van leerkrachten, de aantrekkelijkheid van het beroep kan vergroten en een hoeksteen vormt van de verdere ontwikkeling van scholen en onderwijs- en opleidingsstelsels om te komen tot een Europese Onderwijsruimte.

De Commissie zal de lidstaten helpen voorzien in de nodige regelingen en maatregelen die in dit document worden beschreven, met name door de uitwisseling van beste praktijken en intercollegiaal leren; zij zal voortbouwen op de goede praktijken die zijn ontwikkeld in het kader van het Erasmus+-programma, zoals de Erasmus+ Teacher Academies, die tot doel hebben leerkrachten aan het begin van hun loopbaan te ondersteunen en hun professionele ontwikkeling te versterken.

Belanghebbenden op school, regionaal, lokaal en systeemniveau kunnen de hierboven beschreven algemene doelstellingen bereiken door de volgende acties:

1.Mobiliteit integreren in de initiële opleiding en de bij- en nascholing van leerkrachten

a)Initiële opleiding

inclusieve en genderevenwichtige mobiliteit opnemen in de initiële leerkrachtenopleiding als een sterk aanbevolen onderdeel van hun leerplannen;

leermobiliteit erkennen als integraal onderdeel van de initiële leerkrachtenopleiding, met name onderwijsopdrachten in het buitenland erkennen als gelijkwaardig aan binnenschoolse opleidingen in een nationale onderwijs- en opleidingsinstelling;

voorzien in tijdsblokken (“mobiliteitsvensters”) in het academisch jaar van elke initiële leerkrachtenopleiding, zodat studenten gemakkelijk aan mobiliteitsperioden kunnen deelnemen zonder dat dit gevolgen heeft voor hun studie;

in de initiële leerplannen van de leerkrachtenopleiding modules opnemen die gericht zijn op het verwerven van de vaardigheden die nodig zijn om leermobiliteitsperioden in het buitenland door te brengen (bv. taalvaardigheden, interculturele bemiddeling, digitale vaardigheden).

b)Bij- en nascholing

leerkrachten die een mobiliteitsperiode in het buitenland doorbrengen, formeel belonen en de resultaten als een legitiem en waardevol onderdeel van hun beroepsactiviteiten erkennen;

mobiliteitsvensters vaststellen en deze integreren in het schooljaar, wanneer het uitzenden en ontvangen van leerkrachten en toekomstige leerkrachten passend en gemakkelijk uitvoerbaar is, en waar nodig zorgen voor vervangende leerkrachten;

bilaterale overeenkomsten op nationaal of, in voorkomend geval, regionaal niveau sluiten om oplossingen aan te reiken, met name voor de erkenning en vergelijkbaarheid van verworven vaardigheden (bijvoorbeeld door middel van een gemeenschappelijk kwaliteitskader en door gebruik te maken van gestandaardiseerde vaardigheidsterminologie die op Europees niveau beschikbaar is);

scholen ondersteunen met passende middelen en flexibele procedures wanneer leerkrachten die deelnemen aan mobiliteit tijdelijk moeten worden vervangen.

2.    De samenwerking op lokaal niveau verbeteren door een strategische aanpak van de mobiliteit van leerkrachten te ontwikkelen en uit te voeren:

a)De mobiliteit van leerkrachten in de algemene ontwikkeling van scholen integreren

beleidsmakers, schoolleiders, leerkrachtenopleiders en relevante belanghebbenden aanmoedigen om te bepalen hoe leermobiliteit, met inbegrip van de mobiliteit van leerkrachten — ongeacht didactische expertise of geslacht — in de strategie voor de ontwikkeling van scholen kan worden geïntegreerd;

doelstellingen vaststellen op korte, middellange en lange termijn zodat leermobiliteit deel uitmaakt van de algemene strategie voor de ontwikkeling van scholen, met inbegrip van het uitzenden en ontvangen van leerkrachten (met inbegrip van leerkrachten in opleiding en ander schoolpersoneel) en samenwerkingsprojecten met organisaties in het buitenland (met inbegrip van onlinesamenwerking);

een progressieve strategie volgen om deze doelstellingen te verwezenlijken, te beginnen met het gebruik van digitale instrumenten en platforms, bilaterale samenwerking en samenwerking met grensoverschrijdende regio’s;

de samenwerking bevorderen tussen scholen in hetzelfde gebied of dezelfde regio om de vervanging van leerkrachten die deelnemen aan leermobiliteitsprogramma’s te vergemakkelijken;

gebruikmaken van het lokale systeem van organisaties die betrokken zijn bij onderwijs en opleiding om partners in het buitenland te vinden;

netwerken van deelnemende instellingen opzetten tussen lidstaten om een systeem voor de mobiliteit van leerkrachten te ontwikkelen op basis van registers van lokale, regionale en nationale onderwijsautoriteiten, schoolconsortia, de eTwinning-gemeenschap en andere bestaande netwerken;

de mobiliteit van leerkrachten versterken door hun taalvaardigheden te verbeteren, innovatieve methoden voor het onderwijzen en leren van talen te verbreiden en meertaligheid in de klas te integreren.

b)De nodige middelen vrijmaken

specifiek personeel (mobiliteitscoördinatoren) toewijzen om mobiliteitsprojecten en -activiteiten voor te bereiden en uit te voeren, met inbegrip van mentorschap van mobiele leerkrachten, ondersteuning van ontvangende en uitzendende instellingen en de afwikkeling van logistieke en administratieve procedures zoals huisvesting, inkomstenbelasting en sociale zekerheid op het meest geschikte niveau (scholen, lokale onderwijs- en opleidingsautoriteiten);

middelen bundelen op het niveau van de lokale onderwijs- en opleidingsautoriteiten om het hoofd te bieden aan de administratieve werklast die gepaard gaat met de voorbereiding en het beheer van mobiliteitsprojecten, met name om de scholen met de minste middelen in staat te stellen deel te nemen aan leermobiliteitsactiviteiten;

de capaciteit van onderwijs- en opleidingsinstellingen verhogen om mobiliteitsactiviteiten van zowel praktiserende als toekomstige leerkrachten en opleiders te organiseren en er profijt van te trekken, waarbij ten volle gebruik wordt gemaakt van de samenwerking met Erasmus+ Teacher Academies;

het werk van personeel dat mobiliteitsmogelijkheden in de praktijk mogelijk maakt, erkennen en belonen;

scholen die actief zijn in mobiliteitsprojecten ondersteunen door hun extra middelen ter beschikking te stellen;

synergieën bevorderen met andere lokale, nationale en EU-fondsen naast Erasmus+, met name het Europees Sociaal Fonds Plus en het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling.

3.    De voordelen van leermobiliteit bevorderen en leermobiliteit met de nodige opleiding ondersteunen

beleidsmakers op alle niveaus van het onderwijsstelsel (met name schoolleiders en andere managers op lokaal en regionaal niveau) bewustmaken van de voordelen van grensoverschrijdende leermobiliteit voor onderwijspersoneel en hun impact op de ontwikkeling van organisaties, onder meer door leerlingen te helpen taalvaardigheden te verwerven;

opleidingen aan te bieden aan schoolleiders (onder meer via job shadowing in het buitenland) over de door leermobiliteit in het buitenland ondersteunde ontwikkeling van scholen;

stimulansen creëren en het werk van schoolleiders die hun scholen en personeel betrekken bij mobiliteitsprojecten waarderen;

de positieve effecten van dergelijke ervaringen voor leerkrachten en leerlingen en voor de ontwikkeling van scholen en schoolonderwijs op lokaal, regionaal en nationaal niveau, waarderen en promoten.

BIJLAGE II

Een beleidskader voor de mobiliteit van leerlingen

Leerlingplaatsen 2 zijn sinds 2010 een centraal onderdeel van het Europese beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding: dit is in eerste instantie verklaard in het communiqué van Brugge en in 2020 nog eens herhaald in de Verklaring van Osnabrück en de aanbeveling van de Raad inzake beroepsonderwijs en -opleiding. De specifieke beleidsprioriteiten zijn sindsdien geëvolueerd en omvatten nu ook de verwezenlijking van grensoverschrijdende leermobiliteit voor leerlingen. De mobiliteit van leerlingen levert duidelijke voordelen op voor jongeren op het gebied van opleiding en inzetbaarheid, voor bedrijven — aangezien de vaardigheden van hun werknemers worden uitgebreid — en voor de samenleving als geheel. De vaardigheden en competenties die grensoverschrijdende mobiliteit kan bieden (bv. interculturele vaardigheden, organisatorische vaardigheden, taal- en andere overdraagbare vaardigheden, of specifieke vaardigheden op een technisch gebied die niet voorhanden zijn in de uitzendende onderneming/instelling) kunnen niet in het thuisland worden aangeleerd. Door een reeks specifieke belemmeringen, zoals de complexiteit van de wettelijke verplichtingen in verband met de administratieve status van leerlingen, hun jonge leeftijd, verschillende nationale leerlingstelsels en leerplannen, en het risico op productiviteitsverlies voor werkgevers, hebben leerlingen echter beperkte toegang tot leermobiliteitservaringen. In deze bijlage wordt voorgesteld op nationaal niveau een strategisch kader in te voeren om de mobiliteit van leerlingen op systeem-, individueel en bedrijfsniveau te vergemakkelijken. Zij bouwt voort op de bepalingen van de aanbeveling van de Raad voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen.

De lidstaten wordt aanbevolen een kader op te zetten ter ondersteuning van de mobiliteit van leerlingen in beroepsonderwijs en -opleiding op basis van de volgende beginselen:

1.    Eisen op systeemniveau om de mobiliteit van leerlingen vergemakkelijken

a)de mobiliteit van leerlingen opnemen in een nationale strategie voor internationalisering van onderwijs en opleiding en in sectorale (economische) strategieën — dit kan een stapsgewijze aanpak omvatten die voortbouwt op mobiliteit van korte duur, mobiliteit in grensoverschrijdende regio’s of geselecteerde sectoren, of die regelingen voor collectieve mobiliteit of per toerbeurt voor korte duur bevordert;

b)internationalisering bevorderen door voort te bouwen op de knowhow van de kenniscentra voor beroepsopleiding die aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding in alle lidstaten met elkaar verbinden, die samenwerking aanmoedigen, onder meer met een breed scala aan belanghebbenden, en die streven naar de ontwikkeling van hoogwaardige curricula en kwalificaties die gericht zijn op sectorale behoeften aan vaardigheden en maatschappelijke uitdagingen. Kenniscentra voor beroepsopleiding werken aan een reeks activiteiten, waaronder het integreren van de mobiliteit van lerenden in leerplannen en het verbeteren van de kwaliteit en de mogelijkheden voor mobiliteit van lerenden in het buitenland. Zij fungeren als aanjagers van excellentie en innovatie en bevorderen een proactieve rol voor beroepsonderwijs en -opleiding in de lokale en regionale economische ontwikkeling;

c)specifiek personeel (ambassadeurs, contactpunten, mobiliteitscoördinatoren) op lokaal en nationaal niveau de taak toewijzen om de mobiliteit van leerlingen via de verschillende nationale en regionale regelingen onder de aandacht te brengen en te vergemakkelijken, en om steun te verlenen voor de voorbereiding en uitvoering van mobiliteitsprojecten en -activiteiten, met inbegrip van begeleiding van leerlingen, ondersteuning van ontvangende en uitzendende instellingen en de afwikkeling van logistieke en administratieve procedures;

d)een systeem voor mobiliteit van leerlingen bevorderen, onder andere door nieuwe netwerken op te zetten of bestaande netwerken tussen werkgevers, aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding, openbare diensten voor arbeidsvoorziening en sociale partners te versterken, waarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande initiatieven zoals de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen;

e)beschikken over leerplannen om de mobiliteit van leerlingen te vergemakkelijken zonder de voltooiing van hun studie in gevaar te brengen en om de in het buitenland verworven leerresultaten te erkennen (bijvoorbeeld door een specifieke mobiliteitsmodule in de leerplannen op te nemen of waar nodig en mogelijk afstandsonderwijs in te voeren);

f)gemakkelijke toegang verzekeren tot informatie over de wettelijke en administratieve vereisten voor mobiliteit van leerlingen in verband met schadeloosstelling en de rechtspositie van mobiele leerlingen;

g)de administratieve lasten van de aanvraagprocedure verminderen en de visum- en verblijfsvergunningsprocedures versnellen voor inkomende leerlingen uit derde landen, indien van toepassing en in overeenstemming met Richtlijn 2016/801;

h)bilaterale overeenkomsten over de mobiliteit van leerlingen met andere lidstaten en derde landen (of regio’s, indien van toepassing) aanmoedigen met het oog op het wegnemen van resterende belemmeringen en met het oog op de erkenning en vergelijkbaarheid van verworven vaardigheden (bv. door middel van een gemeenschappelijk kwaliteitskader dat gericht is op de specifieke nationale problemen in verband met de mobiliteit van leerlingen en de leerlingstelsels in beide landen);

i)de sociale partners betrekken bij alle fasen van het ontwerp, de uitvoering en de follow-up van mobiliteitsstrategieën en -regelingen voor leerlingen.

2.    Steun voor leerlingen

a)mobiliteit op inclusieve wijze in praktijk brengen en specifieke ondersteuning bieden aan personen met een beperking en kansarme personen;

b)Erasmus+-subsidies aanvullen met extra financiering om de kosten van de mobiliteit van leerlingen te dekken;

c)pedagogische regelingen en instrumenten bevorderen om de mobiliteit van leerlingen te ondersteunen, bijvoorbeeld door middel van afstandsonderwijs om de verschillen in duale structuur van leren en opleiding weg te nemen;

d)meer ondersteuning en voorlichting bieden aan leerlingen, onder meer betreffende voorbereidende taalcursussen (ontwikkeling van specifiek materiaal voor het leren van talen voor bepaalde beroepen in de taal van de gastlanden);

e)begeleidende maatregelen uitwerken voor leerlingen die naar het buitenland gaan, bijvoorbeeld door de ontwikkeling van een mentorschaps-/buddysysteem voor de voorbereidende fase, het aanbieden van virtuele mobiliteit in de voorbereidende fase (ter aanvulling van de fysieke mobiliteit) en in het buitenland, of het ondersteunen van leerlingen bij hun terugkeer wanneer zij re-integreren in hun werkomgeving en gebruikmaken van hun nieuw verworven vaardigheden;

f)kansen bevorderen voor leerlingen in scholen voor beroepsonderwijs en -opleiding, met inbegrip van de mogelijkheden die Erasmus+ biedt en internationale mobiliteitsregelingen, via een specifiek netwerk van adviseurs en sociale media;

g)kansen die voor leerlingen op het Eures-onlineportaal worden aangeboden, bevorderen om mobiele lerenden te helpen bij hun overgang naar de arbeidsmarkt.

3.    Steun voor bedrijven

a)financiële stimulansen bieden aan werkgevers om hen te compenseren voor de periode waarin leerlingen zich in het buitenland bevinden, en ook aan leerlingen om terug te keren naar hun uitzendende werkgever (bijvoorbeeld een bonus voor de voltooiing van het programma, loonsubsidie bij indienstneming na afstuderen);

b)gerichte bijstand verlenen aan werkgevers, met name van kleine en middelgrote ondernemingen, bijvoorbeeld door de oprichting van intermediaire netwerken tussen ontvangende en uitzendende landen te ondersteunen, bij voorkeur op sectorale basis, om bedrijven bij te staan bij organisatorische kwesties en wettelijke vereisten;

c)grensoverschrijdende samenwerking tussen openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA’s) en werkgevers bevorderen door maatregelen te onderzoeken die in het buitenland beroepsopleidingsmogelijkheden bieden aan leerlingen in sectoren die door de dubbele transitie worden getroffen; grensoverschrijdende samenwerking ondersteunen tussen ODA’s en werkgeversorganisaties om tekorten aan vaardigheden in groene en digitale beroepen aan te pakken door middel van programma’s voor leerlingplaatsen; grensoverschrijdende regionale partnerschappen tussen ODA’s als uitgangspunt nemen;

d)mogelijkheden die Erasmus+ biedt en de Europese Alliantie voor leerlingplaatsen bij bedrijven bevorderen, waarbij de voordelen van het ontvangen en uitzenden van leerlingen worden benadrukt.

(1)     COM(2020) 625 final .
(2)    Overeenkomstig aanbeveling 2018/C van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen (europa.eu) worden onder leerlingplaatsen formele regelingen voor beroepsonderwijs en -opleiding verstaan:a) waarin leren in onderwijs- en opleidingsinstellingen wordt gecombineerd met substantieel werkplekleren in bedrijven en op andere werkplekken,b) die leiden tot nationaal erkende kwalificaties,c) die gebaseerd zijn op een overeenkomst waarin de rechten en plichten van de leerling, de werkgever en, in voorkomend geval, de onderwijs- en opleidingsinstelling worden omschreven, end) waarin de leerling wordt betaald of anderszins een vergoeding krijgt voor de component werk.
Top