Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021PC0189

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn (EU) nr. 537/2014 betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen

    COM/2021/189 final

    Brussel, 21.4.2021

    COM(2021) 189 final

    2021/0104(COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn (EU) nr. 537/2014 betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen

    (Voor de EER relevante tekst)

    {SEC(2021) 164 final} - {SWD(2021) 150 final} - {SWD(2021) 151 final}


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    De richtlijn niet-financiële rapportage (Richtlijn 2014/95/EU, de NFI-richtlijn), tot wijziging van de jaarrekeningenrichtlijn, werd vastgesteld in 2014 1 . Ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van de NFI-richtlijn vallen, moesten overeenkomstig de bepalingen van die richtlijn voor het eerst informatie bekendmaken in 2018 (over boekjaar 2017).

    De NFI-richtlijn is van toepassing op grote organisaties van openbaar belang met een gemiddeld personeelsbestand van meer dan 500 werknemers en op moederondernemingen van een grote groep met op geconsolideerde basis een gemiddeld personeelsbestand van meer dan 500 werknemers 2 . Dochterondernemingen zijn volgens de NFI-richtlijn vrijgesteld van rapportageverplichtingen indien de vrijgestelde moederonderneming de rapportage voor de hele groep doet, met inbegrip van de dochterondernemingen. Ongeveer 11 700 ondernemingen vallen onder de rapportageverplichtingen van de NFI-richtlijn 3 .

    Met de NFI-richtlijn werd voor ondernemingen een verplichting ingevoerd om verslag uit te brengen over de wijze waarop duurzaamheidsaspecten hun prestatie, positie en ontwikkeling beïnvloeden (het perspectief “van buiten naar binnen”) en over de effecten die zij hebben op mens en milieu (het perspectief “van binnen naar buiten”). Dit wordt vaak “dubbele materialiteit” genoemd.

    Overeenkomstig de NFI-richtlijn heeft de Commissie in 2017 niet-bindende richtsnoeren inzake rapportage voor ondernemingen bekendgemaakt 4 . In 2019 heeft zij aanvullende richtsnoeren betreffende klimaatrapportage bekendgemaakt 5 . Deze richtsnoeren hebben de kwaliteit van de informatie die ondernemingen op grond van de NFI-richtlijn bekendmaken, niet voldoende verbeterd.

    De Europese Commissie heeft in de Europese Green Deal en in haar werkprogramma voor 2020 6 toegezegd een herziening van de richtlijn niet-financiële rapportage voor te stellen. Het doel van de Europese Green Deal is de EU om te vormen tot een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten 7 . De Green Deal zal ervoor zorgen dat economische groei losgekoppeld is van het gebruik van hulpbronnen en dat alle EU-regio’s en burgers kunnen deelnemen aan een sociaal rechtvaardige transitie naar een duurzaam economisch systeem. Ook moet de Green Deal het natuurlijk kapitaal van de EU beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. Met de herziening van de NFI-richtlijn wordt bijgedragen aan de doelstelling een economie op te bouwen die werkt voor de mensen. De sociale markteconomie van de EU zal worden versterkt, waardoor zij klaar is voor de toekomst en zorgt voor stabiliteit, banen, groei en investeringen. Deze doelen zijn vooral belangrijk gezien de sociaal-economische schade die de COVID-19-pandemie heeft veroorzaakt en de behoefte aan een duurzaam, inclusief en eerlijk herstel.

    Overeenkomstig het actieplan “duurzame groei financieren” van de Commissie heeft de EU een aantal maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat de financiële sector een belangrijke rol speelt bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europese Green Deal 8 . Betere gegevens van ondernemingen over de duurzaamheidsrisico’s waaraan zij zijn blootgesteld en over hun eigen effecten op mens en milieu zijn van cruciaal belang voor de succesvolle uitvoering van de Europese Green Deal en het actieplan “duurzame groei financieren”. Met dit voorstel kunnen ook de betrekkingen tussen het bedrijfsleven en de samenleving worden versterkt aangezien ondernemingen meer verantwoordelijk worden gesteld voor en meer transparant moeten zijn over de effecten die zij hebben op mens en milieu. Dankzij digitale technologieën worden er voor ondernemingen, beleggers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden mogelijkheden gecreëerd om de wijze waarop duurzaamheidsinformatie wordt gerapporteerd en gebruikt, drastisch te verbeteren. In december 2019 heeft de Raad in zijn conclusies over de kapitaalmarktenunie het belang benadrukt van betrouwbare, vergelijkbare en relevante informatie over de duurzaamheidsrisico’s, -kansen en -effecten en heeft hij de Commissie opgeroepen te overwegen om een Europese norm voor de niet-financiële rapportage te ontwikkelen 9 .

    In zijn resolutie van mei 2018 over duurzame financiering heeft het Europees Parlement opgeroepen tot de verdere ontwikkeling van rapportageverplichtingen in het kader van de richtlijn niet-financiële rapportage (de NFI-richtlijn) 10 . In zijn resolutie van december 2020 over duurzame corporate governance was het verheugd over de toezegging van de Commissie om de NFI-richtlijn te herzien, riep het op om het toepassingsgebied van de NFI-richtlijn uit te breiden tot alle categorieën van ondernemingen en was het verheugd over de toezegging van de Commissie om Europese normen voor de openbaarmaking van niet-financiële informatie te ontwikkelen 11 . Het Europees Parlement was ook van mening dat niet-financiële informatie die ondernemingen krachtens de NFI-richtlijn bekendmaken, aan een bindende controle moet worden onderworpen.

    De belangrijkste gebruikers van de in de jaarverslagen van ondernemingen openbaar gemaakte duurzaamheidsinformatie zijn beleggers en niet-gouvernementele organisaties, sociale partners en andere belanghebbenden. Beleggers, waaronder vermogensbeheerders, willen een beter inzicht krijgen in de risico’s en opportuniteiten van duurzaamheidsaspecten voor hun beleggingen, alsook in de effecten van die beleggingen op mens en milieu. Niet-gouvernementele organisaties, sociale partners en andere belanghebbenden willen ondernemingen meer verantwoordelijk stellen voor de effecten van hun activiteiten op mens en milieu.

    Het huidige rechtskader biedt geen zekerheid dat aan de informatiebehoeften van deze gebruikers wordt voldaan. Dat komt doordat sommige ondernemingen waarvan gebruikers duurzaamheidsinformatie willen, dergelijke informatie niet verstrekken, terwijl andere ondernemingen die wel duurzaamheidsinformatie verstrekken, niet alle informatie geven die relevant is voor gebruikers. Gerapporteerde informatie is vaak onvoldoende betrouwbaar of niet voldoende vergelijkbaar tussen ondernemingen. De informatie is vaak moeilijk te vinden voor gebruikers en is zelden beschikbaar in een digitaal, machineleesbaar formaat. Er wordt onvoldoende informatie gerapporteerd over immateriële activa, met inbegrip van intern gegenereerde immateriële activa, hoewel deze het grootste deel uitmaken van investeringen van de particuliere sector in geavanceerde economieën (zoals menselijk kapitaal, merken- en intellectuele eigendom en immateriële activa met betrekking tot onderzoek en ontwikkeling).

    De informatiebehoeften van gebruikers zijn de jongste jaren aanzienlijk toegenomen en zullen vrijwel zeker nog blijven toenemen, om diverse redenen. Een ervan is het groeiende bewustzijn van beleggers dat duurzaamheidsaspecten een risico voor de financiële prestatie van ondernemingen kunnen vormen. Een andere reden is de groeiende markt voor beleggingsproducten waarmee men uitdrukkelijk wil voldoen aan bepaalde duurzaamheidsstandaarden of bepaalde duurzaamheidsdoelstellingen wil behalen. Nog een andere reden is regelgeving, waaronder de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector en de taxonomieverordening. Als gevolg van deze twee verordeningen hebben vermogensbeheerders en financieel adviseurs meer duurzaamheidsinformatie nodig van ondernemingen waarin is belegd 12 . Tot slot zal de COVID-19-pandemie de groeiende vraag naar duurzaamheidsinformatie van ondernemingen nog verder doen toenemen, bijvoorbeeld over de kwetsbaarheid van werknemers en de veerkracht van toeleveringsketens.

    De kloof tussen de duurzaamheidsinformatie die ondernemingen verstrekken en de behoeften van de gebruikers voor wie die informatie bestemd is, wordt dan ook steeds groter. Enerzijds betekent dit dat beleggers bij hun beleggingsbesluiten onvoldoende rekening kunnen houden met duurzaamheidsgerelateerde risico’s. Dit kan op zijn beurt systemische risico’s creëren die de financiële stabiliteit bedreigen. Anderzijds betekent de kloof ook dat beleggers geen financiële middelen kunnen toekennen aan ondernemingen met duurzame bedrijfsmodellen en -activiteiten, wat het behalen van de doelstellingen van de Europese Green Deal kan ondermijnen. Ook kunnen belanghebbenden ondernemingen minder verantwoordelijk stellen voor het effect dat zij hebben op mens en milieu, waardoor een verantwoordingsdeficit ontstaat dat de doeltreffende werking van de sociale markteconomie kan ondermijnen.

    De huidige situatie is ook problematisch voor ondernemingen die moeten rapporteren. Het gebrek aan nauwkeurigheid in de huidige verplichtingen en de veelheid van bestaande particuliere normen en kaders maken het voor ondernemingen moeilijk te weten welke informatie zij precies moeten verstrekken. Vaak hebben zij ook problemen om de informatie die zij zelf nodig hebben, te verkrijgen van leveranciers, klanten en ondernemingen waarin is belegd. Veel ondernemingen krijgen verzoeken om duurzaamheidsinformatie van belanghebbenden terwijl zij al informatie verstrekken om te voldoen aan de huidige wettelijke voorschriften. Dit alles zorgt voor onnodige kosten voor ondernemingen.

    Het doel van dit voorstel is dan ook de duurzaamheidsrapportage te verbeteren tegen een zo laag mogelijke kostprijs, zodat het potentieel van de Europese eengemaakte markt om bij te dragen tot de transitie naar een volledig duurzaam en inclusief economisch en financieel systeem beter kan worden ingezet, overeenkomstig de Europese Green Deal en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties.

    Het doel van het voorstel is ervoor te zorgen dat er gepaste, openbaar toegankelijke informatie is over de risico’s van duurzaamheidsaspecten voor ondernemingen en over de effecten van ondernemingen zelf op mens en milieu. Dit betekent dat ondernemingen de duurzaamheidsinformatie die gebruikers nodig hebben, moeten rapporteren en dat ondernemingen alle informatie die gebruikers relevant achten, moeten rapporteren. De gerapporteerde informatie moet vergelijkbaar, betrouwbaar en voor gebruikers gemakkelijk te vinden en te gebruiken zijn met digitale technologieën. Dit betekent dat de status van duurzaamheidsinformatie moet worden gewijzigd zodat zij meer vergelijkbaar is met financiële informatie.

    Het voorstel zal ertoe bijdragen dat systemische risico’s voor de economie worden verminderd. Het zal ook leiden tot een betere toewijzing van financieel kapitaal aan ondernemingen en activiteiten die sociale, gezondheids- en milieuproblemen aanpakken. Tot slot zullen ondernemingen hierdoor meer verantwoordelijk worden gesteld voor hun effecten op mens en milieu, waardoor vertrouwen tussen hen en de samenleving wordt opgebouwd.

    Het voorstel is erop gericht onnodige kosten voor duurzaamheidsrapportage voor ondernemingen te verminderen en ondernemingen in staat te stellen op efficiënte wijze te voldoen aan de toenemende vraag naar duurzaamheidsinformatie. Het zal duidelijkheid en zekerheid verschaffen over welke duurzaamheidsinformatie moet worden gerapporteerd en zal het voor opstellers gemakkelijker maken om van hun eigen zakenpartners (leveranciers, klanten en ondernemingen waarin is belegd) de informatie te verkrijgen die zij nodig hebben voor rapportagedoeleinden. Ook het aantal verzoeken aan ondernemingen om duurzaamheidsinformatie bovenop de informatie die zij in hun jaarverslagen bekendmaken, zou hierdoor moeten dalen.

    Er zijn een aantal belangrijke internationale initiatieven genomen die tot doel hebben de wereldwijde convergentie en harmonisatie van standaarden voor duurzaamheidsrapportage te helpen behalen. De EU ondersteunt deze ambitie volledig. Ondernemingen en beleggers uit de EU die wereldwijd actief zijn, zullen voordeel hebben bij een dergelijke convergentie en harmonisatie. De Commissie ondersteunt initiatieven van de G20, de G7, de Raad voor financiële stabiliteit en andere om een internationale verbintenis aan te gaan voor het ontwikkelen van een referentie van wereldwijde standaarden voor duurzaamheidsrapportage die gebaseerd is op het werk van de Taskforce voor de openbaarmaking van klimaatgerelateerde financiële informatie. Vooral de voorstellen van de International Financial Reporting Standards Foundation zijn in deze context relevant, net als het werk dat al is verricht in het kader van gevestigde initiatieven, zoals het Global Reporting Initiative (GRI), de Sustainability Accounting Standards Board (SASB), de International Integrated Reporting Council (IIRC), de Climate Disclosure Standards Board (CDSB) en het CDP (vroeger het Carbon Disclosure Project). Het doel van dit voorstel is voort te bouwen op en bij te dragen tot internationale initiatieven voor duurzaamheidsrapportage. De EU-standaarden voor duurzaamheidsrapportage moeten worden ontwikkeld in wederzijdse samenwerking met toonaangevende internationale initiatieven en zij moeten zoveel mogelijk stroken met die initiatieven, terwijl ook rekening wordt gehouden met specifieke Europese kenmerken.

    Dit voorstel bestaat uit één richtlijn die vier bestaande wetgevingsinstrumenten zou wijzigen. In de eerste plaats wijzigt het de jaarrekeningenrichtlijn met de herziening van een aantal bestaande bepalingen en de toevoeging van nieuwe bepalingen over duurzaamheidsrapportage. Daarnaast wijzigt het de controlerichtlijn en de controleverordening zodat ook de controle van duurzaamheidsinformatie hieronder valt. Tot slot wijzigt het de transparantierichtlijn zodat het toepassingsgebied van de vereisten inzake duurzaamheidsrapportage wordt uitgebreid naar ondernemingen met effecten die op een gereglementeerde markt genoteerd zijn, en het toezichtsregime voor duurzaamheidsrapportage door deze ondernemingen wordt verduidelijkt.

    Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    De NFI-richtlijn vormt samen met de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector en de taxonomieverordening de centrale componenten van de vereisten inzake duurzaamheidsrapportage die de strategie voor duurzame financiering van de EU onderbouwen. Het doel van dit wetgevingskader is een consistente en samenhangende stroom van duurzaamheidsinformatie in de gehele financiële waardeketen te creëren.

    Dit voorstel is gebaseerd op en strekt tot herziening van de in de NFI-richtlijn vermelde verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage om die verplichtingen meer consistent te maken met het ruimere wetgevingskader inzake duurzame financiering, waaronder de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector en de taxonomieverordening, en af te stemmen op de doelstellingen van de Europese Green Deal.

    In de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector wordt bepaald hoe financiëlemarktdeelnemers (waaronder vermogensbeheerders en financieel adviseurs) duurzaamheidsinformatie moeten meedelen aan eindbeleggers en vermogenseigenaars. Om aan de vereisten van de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector te kunnen voldoen — en dus uiteindelijk te kunnen beantwoorden aan de behoeften van eindbeleggers, waaronder particulieren en huishoudens — hebben financiëlemarktdeelnemers gepaste informatie nodig van ondernemingen waarin is belegd. Het doel van dit voorstel is dan ook ervoor te zorgen dat ondernemingen waarin is belegd de informatie meedelen die financiëlemarktdeelnemers nodig hebben om te kunnen voldoen aan hun eigen rapportageverplichtingen op grond van de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector.

    In de taxonomieverordening wordt een classificatiesysteem voor ecologisch duurzame economische activiteiten vastgesteld, met als doel duurzame investeringen op te schalen en greenwashing van “duurzame” financiële producten te bestrijden. Hierdoor zijn ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van de NFI-richtlijn vallen, verplicht om bepaalde indicatoren over de mate waarin hun activiteiten volgens de taxonomie ecologisch duurzaam zijn, openbaar te maken. Deze informatieverschaffingsverplichtingen zullen worden gespecificeerd in een afzonderlijke gedelegeerde handeling van de Commissie. Deze indicatoren vormen een aanvulling op de informatie die ondernemingen volgens de NFI-richtlijn zelf moeten verstrekken. Ondernemingen zullen die informatie moeten verstrekken samen met andere, volgens de NFI-richtlijn te verstrekken duurzaamheidsinformatie.

    Het doel van dit voorstel is ervoor te zorgen dat de rapportageverplichtingen voor ondernemingen verenigbaar zijn met de taxonomie. Dit wordt in de eerste plaats bereikt door de voorgestelde standaarden voor duurzaamheidsrapportage. Hierin zal rekening worden gehouden met de door de ondernemingen mee te delen indicatoren over de mate waarin hun activiteiten ecologisch duurzaam zijn volgens de taxonomie, alsmede met de screeningcriteria en de drempels voor het beginsel “geen ernstige afbreuk doen aan” van de taxonomie.

    Ten opzichte van de verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage van de NFI-richtlijn zijn de belangrijkste nieuwigheden van dit voorstel:

    het toepassingsgebied van de rapportageverplichtingen uitbreiden tot bijkomende ondernemingen, waaronder alle grote ondernemingen en beursgenoteerde ondernemingen (met uitzondering van beursgenoteerde micro-ondernemingen);

    assurance van duurzaamheidsinformatie eisen;

    de door ondernemingen te verschaffen informatie nader bepalen en ondernemingen ertoe verplichten die informatie te verschaffen overeenkomstig bindende EU-standaarden voor duurzaamheidsrapportage;

    ervoor zorgen dat alle informatie wordt bekendgemaakt als onderdeel van de bestuursverslagen van ondernemingen en dit in een digitaal, machineleesbaar formaat.

    Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de EU

    Dit voorstel draagt bij tot de voltooiing van de kapitaalmarktenunie door beleggers en andere belanghebbenden in staat te stellen toegang te krijgen tot vergelijkbare duurzaamheidsinformatie van ondernemingen waarin is belegd in de hele EU. Als onderdeel van het actieplan voor de kapitaalmarktenunie (COM(2020) 590 final) zal de Commissie een wetgevingsvoorstel indienen voor het oprichten van een EU-breed digitaal platform voor toegang tot openbare financiële informatie en duurzaamheidsinformatie van ondernemingen (centraal Europees toegangspunt). Dit voorstel vormt een aanvulling op dat initiatief door bij te dragen aan het behalen van de doelstellingen van de EU-strategie voor het digitale geldwezen (COM(2020) 591 final), door te eisen dat gerapporteerde duurzaamheidsinformatie digitaal wordt gemarkeerd.

    In dit voorstel is rekening gehouden met het werkprogramma van de Commissie voor 2021, met name het nakende initiatief over duurzame corporate governance, en met de toezegging van de Commissie in de Europese Green Deal om sterker op te treden tegen valse milieuclaims en om bedrijven en andere belanghebbenden te ondersteunen bij de ontwikkeling van gestandaardiseerde boekhoudkundige praktijken voor natuurlijk kapitaal in de EU en wereldwijd.

    Dit voorstel is afgestemd op het voorstel van de Commissie ter versterking van de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannen en vrouwen voor gelijke of gelijkwaardige arbeid door middel van beloningstransparantie en handhavingsmechanismen 13 . Het is ook afgestemd op de voorgestelde richtlijn inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen in de EU door informatie te delen over het diversiteitsbeleid van ondernemingen 14 .

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    De rechtsgrondslag van het voorstel wordt gevormd door de artikelen 50 en 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Artikel 50 VWEU vormt de rechtsgrondslag voor de vaststelling van maatregelen binnen de EU die erop gericht zijn het recht van vestiging in de eengemaakte markt in het vennootschapsrecht op te nemen. Het vormt ook de rechtsgrondslag voor de Richtlijnen 2013/34/EU, 2006/43/EG, 91/674/EEG en 86/635/EEG en is onderdeel van de rechtsgrondslag voor Richtlijn 2004/109/EG. Krachtens artikel 50 VWEU krijgen het Europees Parlement en de Raad de bevoegdheid om op te treden bij wege van richtlijnen. Daarnaast is artikel 114 VWEU een algemene rechtshandeling die tot doel heeft de werking van de eengemaakte markt in te stellen of te verzekeren — in dit geval het vrije kapitaalverkeer. Artikel 114 VWEU is opgenomen als rechtsgrondslag voor deze richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2004/109/EG.

    Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

    In de jaarrekeningenrichtlijn, zoals gewijzigd door de NFI-richtlijn, wordt de openbaarmaking van duurzaamheidsinformatie in de EU al gereguleerd. Er zijn transparantieregels nodig om bescherming van beleggers en financiële stabiliteit in de gehele EU te verzekeren. Gezamenlijke regels over duurzaamheidsrapportage en de assurance daarvan zorgen voor een gelijk speelveld voor ondernemingen die in de verschillende lidstaten zijn gevestigd. Aanzienlijke verschillen in de vereisten voor duurzaamheidsrapportage en -assurance tussen de lidstaten brengen bijkomende kosten en complexiteit met zich mee voor ondernemingen die over de grenzen heen actief zijn. Dit is nefast voor de eengemaakte markt. Lidstaten die alleen handelen, kunnen niet zorgen voor verenigbaarheid en vergelijkbaarheid van duurzaamheidsrapportage binnen de hele EU.

    Bovendien kan alleen EU-interventie ervoor zorgen dat regels over duurzaamheidsrapportage verenigbaar zijn met andere EU-wetten, waaronder de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector en de taxonomieverordening, en met gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld op grond van die verordeningen.

    In jurisdicties wereldwijd wordt steeds meer aandacht besteed aan duurzaamheidsrapportage en de regelgeving ervan. De EU moet dan ook een samenhangende en alomvattende aanpak voor duurzaamheidsrapportage ontwikkelen, zodat zij op constructieve wijze met haar internationale partners kan samenwerken. Interventie van de EU kan, in tegenstelling tot individuele actie door lidstaten, zorgen voor een aanzienlijke Europese bijdrage tot beleidsontwikkelingen wereldwijd, zodat de belangen van Europese ondernemingen en andere belanghebbenden beter worden verdedigd.

    Evenredigheid

    Een centraal element van dit voorstel is bepaalde categorieën van ondernemingen ertoe te verplichten te rapporteren volgens bindende standaarden voor duurzaamheidsrapportage. Net als voor financiële rapportage zijn ook hier gezamenlijke standaarden nodig om ervoor te zorgen dat de gerapporteerde informatie vergelijkbaar en relevant is. Gezamenlijke rapportagestandaarden zullen ook de digitalisering, assurance en handhaving van duurzaamheidsrapportage aanzienlijk vergemakkelijken.

    Met dit voorstel wordt beoogd een verplichting in te voeren om zekerheid te verschaffen over gerapporteerde duurzaamheidsinformatie, zodat zij betrouwbaar is. Daarnaast wordt beoogd ondernemingen ertoe te verplichten gerapporteerde duurzaamheidsinformatie digitaal te markeren. Digitaal markeren is cruciaal om de kansen te grijpen die digitale technologieën bieden voor drastische verbetering van de wijze waarop duurzaamheidsinformatie wordt gebruikt. De EU heeft al een verplichting voor het digitaal markeren van financiële informatie ingevoerd 15 .

    In dit voorstel wordt een evenredige benadering gevolgd om te bepalen welke ondernemingen onderworpen zullen zijn aan bindende rapportageverplichtingen. Er worden geen nieuwe vereisten vastgelegd voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s), behalve voor op gereglementeerde markten van de EU genoteerde kmo’s. Met het voorstel worden micro-ondernemingen vrijgesteld van bindende rapportageverplichtingen 16 .

    De Commissie zal standaarden voor grote ondernemingen alsook afzonderlijke, evenredige standaarden voor kmo’s vaststellen. De standaarden voor kmo’s zullen op maat van de capaciteiten en middelen van die ondernemingen zijn. Hoewel op gereglementeerde markten genoteerde kmo’s verplicht zouden zijn deze evenredige standaarden toe te passen, zouden niet-beursgenoteerde kmo’s — de grote meerderheid van de kmo’s — ervoor kunnen kiezen om ze op vrijwillige basis toe te passen.

    Keuze van het instrument

    Dit voorstel omvat een richtlijn die strekt tot wijziging van bepalingen van de jaarrekeningenrichtlijn, de transparantierichtlijn, de controlerichtlijn en de controleverordening en zorgt aldus voor samenhang tussen de desbetreffende bepalingen van deze vier instrumenten.

    3.EVALUATIE ACHTERAF, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Evaluatie achteraf van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

    In april 2021 heeft de Commissie een controle van de resultaatgerichtheid van het EU-kader voor de openbaarmaking van financiële en niet-financiële informatie door ondernemingen bekendgemaakt, samen met een verplichte herziening van bepaalde aspecten van de NFI-richtlijn 17 . De belangrijkste conclusie van deze controle van de resultaatgerichtheid en de herziening was dat de duurzaamheidsinformatie die ondernemingen momenteel melden, niet voldoet aan de behoeften van de bedoelde gebruikers van de informatie en dat de Commissie daarom een herziening van de NFI-richtlijn zou moeten voorstellen. Dit stemt overeen met de bevindingen van de effectbeoordeling die bij dit voorstel is gevoegd (zie hieronder).

    Raadplegingen van belanghebbenden

    De volgende raadplegingen hebben mee de inhoud van dit voorstel vormgegeven:

    openbare onlineraadpleging van maart tot juli 2018, om de controle van de resultaatgerichtheid van het EU-kader voor rapportage door ondernemingen voor te bereiden;

    doelgerichte onlineraadpleging van februari tot maart 2019 om te helpen bij het ontwikkelen van richtsnoeren over klimaatgerelateerde rapportage;

    doelgerichte onlineraadpleging van ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van de NFI-richtlijn vallen, in opdracht van de Commissie uitgevoerd door externe adviseurs (CEPS) van december 2019 tot maart 2020;

    onlinefeedback voor de aanvankelijke effectbeoordeling van de Commissie voor de herziening van de NFI-richtlijn van januari tot februari 2020;

    openbare onlineraadpleging over de herziening van de NFI-richtlijn van februari tot juni 2020;

    doelgericht onlineonderzoek bij kmo’s (“SME Panel”) over duurzaamheidsrapportage van maart tot mei 2020.

    De Commissie heeft ook workshops voor meerdere belanghebbenden georganiseerd over het materialiteitsconcept (november 2019) en de assurance van duurzaamheidsinformatie (december 2020), alsook afzonderlijke raadplegingsvergaderingen met verschillende groepen van belanghebbenden in mei 2020 (ondernemingen, maatschappelijke organisaties en vakbonden).

    Uit de raadplegingen kwam een aantal verschillen tussen gebruikers en opstellers van duurzaamheidsinformatie aan het licht. Gebruikers geven vooral de voorkeur aan gedetailleerde en omvangrijke rapportageverplichtingen. Opstellers waren bezorgd over de hoge kosten van die verplichtingen en gaven er vaak de voorkeur aan een ruime bevoegdheid te behouden over wat moet worden gerapporteerd en hoe dit gebeurt.

    Uit de openbare raadpleging over de herziening van de NFI-richtlijn is evenwel gebleken dat er een zeer grote steun was voor verplichte standaarden voor duurzaamheidsrapportage (meer dan 80 % van alle respondenten, onder wie 81 % respondenten die ondernemingen zijn of vertegenwoordigen die duurzaamheidsverslagen opstellen). Veel belanghebbenden benadrukten dat als de EU standaarden voor duurzaamheidsrapportage ontwikkelt, deze gebaseerd moeten zijn op en verenigbaar moeten zijn met internationale normeringsinitiatieven. Belanghebbenden wezen er ook op dat de rapportageverplichting moet worden verduidelijkt volgens het dubbele materialiteitsperspectief.

    Uit de raadplegingen is ook gebleken dat er veel steun was voor maatregelen om ervoor te zorgen dat de verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage van de NFI-richtlijn in overeenstemming zijn met relevante EU-wetgeving, met name de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector en de taxonomieverordening.

    Belanghebbenden hebben uiteenlopende standpunten over welke categorieën van ondernemingen moeten worden onderworpen aan rapportageverplichtingen. De meeste maatschappelijke organisaties en vakbonden willen het toepassingsgebied van de NFI-richtlijn uitgebreid zien naar een brede waaier van ondernemingen, waaronder grote niet-beursgenoteerde ondernemingen en kmo’s. Veel financiële instellingen en vermogensbeheerders zijn dan weer voorstander van evenredige rapportageverplichtingen voor kmo’s, vooral beursgenoteerde kmo’s. Organisaties van reguliere ondernemingen waren in hoofdzaak tegen de uitbreiding van het toepassingsgebied van de rapportageverplichtingen. Organisaties die kmo’s vertegenwoordigen, en de meeste kmo’s zelf, zijn gekant tegen de invoering van verplichtingen voor kmo’s maar zijn wel voorstander van het idee van evenredige, vrijwillige standaarden voor hen. Diverse groepen van belanghebbenden stelden voor dat de rapportageverplichtingen ook van toepassing zouden zijn op niet-EU-ondernemingen.

    Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

    Bij de voorbereiding van dit voorstel heeft de Commissie rekening gehouden met de aanbevelingen van de door de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) opgerichte taskforce om de mogelijkheid te onderzoeken voor het ontwikkelen van Europese standaarden voor duurzaamheidsrapportage 18 . Zij nam ook de aanbevelingen van de voorzitter van de EFRAG in overweging over mogelijke governancewijzigingen aan de EFRAG als de groep wordt gevraagd dergelijke standaarden te ontwikkelen 19 . De governance van de EFRAG zou overeenkomstig worden gewijzigd voordat de EFRAG ontwerpstandaarden bij de Commissie indient. Naast de bestaande pijler voor financiële rapportage van de EFRAG moet met name een nieuwe pijler voor duurzaamheidsrapportage worden opgericht. De nieuwe pijler moet beschikken over een robuuste governancestructuur en een gepast proces dat zijn functie weerspiegelt, namelijk het ontwikkelen van standaarden. De pijler moet meer belanghebbenden omvatten dan deze die traditioneel betrokken zijn bij financiële rapportage, met een evenwichtige vertegenwoordiging van deskundigen van nationale autoriteiten, maatschappelijke organisaties en de particuliere sector.

    De Commissie heeft adviseurs aangesteld voor het verzamelen van gegevens over duurzaamheidsrapportage, met inbegrip van de kosten, via een enquête bij ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van de NFI-richtlijn vallen 20 . Zij heeft ook adviseurs aangesteld voor het analyseren van de markt en de huidige praktijken in het verstrekken van duurzaamheidsgegevens, beoordelingen en onderzoek voor de financiële sector 21 .

    Effectbeoordeling

    De diensten van de Commissie hebben een effectbeoordeling voor dit voorstel opgesteld 22 . De Raad voor regelgevingstoetsing heeft een positief advies met punten van voorbehoud gegeven over het ontwerp van effectbeoordeling 23 .

    De effectbeoordeling was toegespitst op beleidskeuzen op drie gebieden: 1) normalisatie — de vraag of er Europese standaarden voor duurzaamheidsrapportage moeten worden opgesteld en of ondernemingen verplicht moeten worden deze te gebruiken; 2) assurance (controle) — de vraag of zekerheid moet worden verschaft over gerapporteerde duurzaamheidsinformatie en indien ja, op welk niveau; en 3) toepassingsgebied — welke categorieën van ondernemingen moeten worden onderworpen aan de rapportageverplichtingen.

    In de voorkeursbeleidsoptie die bij de effectbeoordeling naar voren is gekomen:

    1)zouden alle ondernemingen binnen het toepassingsgebied ertoe worden verplicht te rapporteren overeenkomstig EU-standaarden;

    2)zouden alle ondernemingen binnen het toepassingsgebied ertoe worden verplicht beperkte assurance te verkrijgen voor gerapporteerde duurzaamheidsinformatie, terwijl er een mogelijkheid is opgenomen om in een later stadium naar een verplichting van redelijke assurance te gaan; en

    3)zou het toepassingsgebied worden uitgebreid naar alle grote ondernemingen en naar alle op gereglementeerde markten binnen de EU genoteerde ondernemingen, met uitzondering van beursgenoteerde micro-ondernemingen. Ook niet in de EU gevestigde ondernemingen die op gereglementeerde markten binnen de EU genoteerd zijn, en de EU-dochterondernemingen van niet-EU-ondernemingen zouden onder het toepassingsgebied vallen.

    De voorkeursoptie is een compromis tussen twee mogelijke benaderingen. De ene optie omvat gedetailleerde en prescriptieve rapportageverplichtingen, een sterke assuranceverplichting en een ruim toepassingsgebied — dit is uiterst doeltreffend om te voldoen aan de behoeften van de gebruikers, maar duurder voor de opstellers. De andere optie omvat minder gedetailleerde rapportageverplichtingen, een minder sterke assuranceverplichting en een beperkter toepassingsgebied — dit is minder doeltreffend om te voldoen aan de behoeften van de gebruikers, maar ook minder duur voor de opstellers, toch op de korte termijn. Het doel is het beste waarderesultaat te behalen wat doelstellingen en verwante kosten betreft.

    Met de voorkeursoptie mogen lidstaten de assurance van duurzaamheidsrapportage ook laten uitvoeren door onafhankelijke verleners van assurancediensten die geen wettelijke auditors of auditkantoren zijn. Het doel hiervan is ondernemingen een ruimere keuze te laten van verleners van assurancediensten voor de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    Gebruikers zullen voordeel hebben bij betere toegang tot vergelijkbare, relevante en betrouwbare duurzaamheidsinformatie van meer ondernemingen. Dit zal op zijn beurt de risico’s van beleggingen in het financiële stelsel doen afnemen, de financiële stromen naar ondernemingen met een positief effect op mens en milieu doen toenemen en ondernemingen meer verantwoordelijk maken. Spaarders en beleggers die willen beleggen in duurzaamheid, zullen hiertoe de mogelijkheid krijgen. Met de voorgestelde optie zou ervoor worden gezorgd dat naar schatting 49 000 ondernemingen duurzaamheidsinformatie rapporteren (75 % van de omzet van alle ondernemingen met beperkte aansprakelijkheid), tegenover momenteel 11 600 ondernemingen (47 % van de omzet van alle ondernemingen met beperkte aansprakelijkheid) die onder het toepassingsgebied van de NFI-richtlijn vallen. Alle grote ondernemingen en alle op gereglementeerde markten binnen de EU genoteerde ondernemingen (met uitzondering van beursgenoteerde micro-ondernemingen) zouden de EU-standaarden voor duurzaamheidsrapportage moeten toepassen en assurance moeten verkrijgen voor de gerapporteerde informatie. Ter vergelijking: momenteel past naar schatting amper 20 % van de grote ondernemingen standaarden voor duurzaamheidsrapportage volledig toe, en slechts 30 % wint daarvoor enige vorm van assurance in. De voorgestelde optie zal indirecte positieve gevolgen hebben voor de naleving van grondrechten en voor mens en milieu, aangezien strengere rapportageverplichtingen een gunstige invloed kunnen hebben op het gedrag van ondernemingen.

    De totale geraamde kosten van de voorkeursoptie voor opstellers zijn 1 200 miljoen EUR eenmalige kosten en 3 600 miljoen EUR jaarlijks terugkerende kosten. Daarnaast zullen opstellers kosten maken als gevolg van de rapportageverplichtingen van artikel 8 van de taxonomieverordening 24 . Als de EU geen actie onderneemt, zullen de kosten voor opstellers naar verwachting in elk geval aanzienlijk stijgen door een toename van niet-gecoördineerde informatieverzoeken van gebruikers, het gebrek aan consensus over welke informatie ondernemingen moeten rapporteren om te voldoen aan de behoeften van gebruikers en voortdurende moeilijkheden bij het verkrijgen van de duurzaamheidsinformatie die opstellers voor hun eigen rapportagedoeleinden moeten opvragen bij leveranciers, klanten en ondernemingen waarin is belegd. Doordat er niet genoeg gedetailleerde gegevens beschikbaar zijn, kunnen opstellers niet berekenen welke kosten zij zouden maken als er geen nieuwe regels komen. Er wordt evenwel geraamd dat de toepassing van standaarden zou kunnen leiden tot jaarlijkse besparingen van 24 200 tot 41 700 EUR per onderneming (ongeveer 280 tot 490 miljoen EUR per jaar voor de huidige populatie van de NFI-richtlijn en 1 200 tot 2 000 miljoen EUR per jaar voor de voorkeursoptie), als dankzij de standaarden de behoefte aan verzoeken om aanvullende informatie aan opstellers volledig zou wegvallen 25 .

    EU-ondernemingen dreigen hogere rapportagekosten te moeten betalen dan niet-EU-ondernemingen als in andere jurisdicties een benadering geldt die niet overeenstemt met wat in dit voorstel is beschreven. Dit kan leiden tot ongelijke behandeling van EU- en niet-EU-ondernemingen en dus schadelijk zijn voor het gelijke speelveld op de eengemaakte markt van de EU. Om dit risico te beperken, zijn de in het voorstel vastgestelde rapportageverplichtingen ook van toepassing op EU-dochterondernemingen van niet-EU-ondernemingen en op alle niet-EU-ondernemingen met overdraagbare effecten die genoteerd zijn op een gereglementeerde markt binnen de EU.

    Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

    Om de bescherming van beleggers te helpen verzekeren, moeten alle op gereglementeerde markten genoteerde ondernemingen in principe onderworpen zijn aan dezelfde bekendmakingsregels. Op gereglementeerde markten binnen de EU genoteerde kmo’s zouden dan moeten voldoen aan de voorgestelde nieuwe verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage 26 . De verplichtingen voor op gereglementeerde markten binnen de EU genoteerde kmo’s zouden pas van toepassing zijn drie jaar nadat zij van toepassing zijn op andere ondernemingen, zodat rekening wordt gehouden met de relatieve economische moeilijkheden waarmee kleinere ondernemingen als gevolg van de COVID-19-pandemie worden geconfronteerd. Deze faseringsperiode zou beursgenoteerde kmo’s ook in staat stellen de nieuwe verplichtingen toe te passen wanneer rapportage- en assurancepraktijken voor duurzaamheidsinformatie een hogere maturiteitsgraad hebben bereikt. De openbaarmakingsverplichtingen van dit voorstel zouden niet gelden voor kmo’s met overdraagbare effecten die genoteerd zijn op kmo-groeimarkten of multilaterale handelsfaciliteiten. Om redenen van evenredigheid zouden ze bovendien niet gelden voor op gereglementeerde markten binnen de EU genoteerde micro-ondernemingen.

    Volgens dit voorstel hoeven andere kmo’s geen duurzaamheidsinformatie te rapporteren. Toch kunnen niet-beursgenoteerde kmo’s besluiten op vrijwillige basis gebruik te maken van de standaarden voor duurzaamheidsrapportage die de Commissie zal vaststellen als gedelegeerde handelingen voor rapportage door beursgenoteerde kmo’s. Deze handelingen zijn bedoeld om alle kmo’s in staat te stellen informatie op kostenefficiënte wijze te rapporteren als antwoord op de talloze verzoeken om informatie die zij ontvangen van andere ondernemingen waarmee zij zaken doen, zoals banken, verzekeringsondernemingen en grote zakelijke klanten, en om de grenzen te helpen bepalen voor de informatie waarvan ondernemingen redelijkerwijs mogen verwachten dat kmo’s in hun waardeketen ze verstrekken. Dergelijke standaarden moeten kmo’s ook helpen aanvullende investeringen en financiering aan te trekken, en volledig deel te nemen aan en bij te dragen tot de overgang naar een duurzame economie zoals beschreven in de Europese Green Deal. De kmo-standaarden zullen voor ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn duurzaamheidsrapportage door ondernemingen vallen, een referentie vormen wat betreft het niveau van duurzaamheidsinformatie waarvan zij redelijkerwijs mogen verwachten dat leveranciers en klanten van kmo’s in hun waardeketen ze verstrekken.

    Met dit voorstel is de informatie geschikt voor digitaal gebruik, aangezien ondernemingen de gerapporteerde duurzaamheidsinformatie moeten markeren overeenkomstig een digitale taxonomie.

    Grondrechten

    Het voorstel eerbiedigt de verankerde grondrechten en volgt de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vastgestelde beginselen. Het zal een indirect positief effect hebben op grondrechten, aangezien strengere rapportageverplichtingen een gunstige invloed kunnen hebben op het gedrag van ondernemingen. Het moet ervoor zorgen dat ondernemingen zich meer bewust worden van de grondrechten en een positieve invloed hebben op de wijze waarop zij werkelijke en potentiële nadelige effecten op de grondrechten vaststellen en beheren. Het moet ook zorgen voor grotere kapitaalstromen naar ondernemingen die de grondrechten eerbiedigen, en over het algemeen ondernemingen meer verantwoordelijk maken voor hun effect op de grondrechten.

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting. Er zullen bestaande begrotingsmiddelen worden gebruikt om de ontwikkeling van EU-standaarden voor duurzaamheidsrapportage te financieren.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

    Om de vooruitgang naar het behalen van de specifieke doelstellingen van het voorstel nauwlettend te monitoren, zal de Commissie de mogelijkheid onderzoeken om periodieke enquêtes voor gebruikers en opstellers te houden, afhankelijk van de beschikbaarheid van financiële middelen.

    Volgens het voorstel moet de Commissie uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de uitvoering van de assuranceverplichtingen. Het verslag zal, indien nodig, vergezeld gaan van wetgevingsvoorstellen voor strengere assuranceverplichtingen (“redelijke zekerheid”).

    Dit voorstel vereist geen uitvoeringsplan.

    Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

    Er worden geen toelichtende stukken nodig geacht.

    Artikelsgewijze toelichting

    Artikel 1 wijzigt Richtlijn 2013/34/EU (“de jaarrekeningenrichtlijn”).

    In lid 1 van artikel 1 wordt het toepassingsgebied van de artikelen van de jaarrekeningenrichtlijn betreffende verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage uitgebreid tot kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen die volgens de jaarrekeningenrichtlijn geen ondernemingen met beperkte aansprakelijkheid zijn of niet worden geacht beperkte aansprakelijkheid te hebben, met inbegrip van coöperatieve banken en onderlinge en coöperatieve verzekeringsondernemingen, op voorwaarde dat zij voldoen aan de relevante criteria inzake omvang.

    In lid 2 van artikel 1 wordt een aantal termen gedefinieerd die nodig zijn voor het voorstel. De termen “duurzaamheidsaspecten” en “duurzaamheidsrapportage” worden ingevoerd, terwijl in de bestaande bepalingen van de jaarrekeningenrichtlijn wordt verwezen naar “niet-financiële informatie”. Ook de termen “onafhankelijke verlener van assurancediensten” en “immateriële activa” worden gedefinieerd.

    Lid 3 van artikel 1 vervangt artikel 19 bis van de jaarrekeningenrichtlijn, waarin de verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage voor bepaalde ondernemingen worden vastgesteld. Met het voorstel wordt artikel 19 bis als volgt gewijzigd:

    het persoonlijke toepassingsgebied van de rapportageverplichtingen wordt gewijzigd, waardoor deze van toepassing zijn op alle grote ondernemingen en alle ondernemingen met effecten die op een gereglementeerde markt in de EU genoteerd zijn, met uitzondering van micro-ondernemingen. Om de rapportagelast voor beursgenoteerde kmo’s te verlichten, moeten zij volgens deze richtlijn pas beginnen rapporteren drie jaar nadat de richtlijn in werking is getreden;

    het dubbele materialiteitsperspectief wordt verduidelijkt, waarmee elke dubbelzinnigheid wordt weggewerkt over het feit dat ondernemingen informatie moeten rapporteren die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidsaspecten hen beïnvloeden en informatie die nodig is om te begrijpen welk effect zij op mens en milieu hebben;

    de informatie die ondernemingen moeten bekendmaken, wordt meer in detail toegelicht. In vergelijking met de bestaande bepalingen worden nieuwe verplichtingen voor ondernemingen ingevoerd om informatie te verstrekken over hun strategie, doelstellingen, de rol van de raad en het bestuur, de belangrijkste negatieve effecten die verband houden met de onderneming en haar waardeketen, immateriële activa, en hoe zij de informatie die zij rapporteren, hebben vastgesteld;

    er wordt gespecificeerd dat ondernemingen kwalitatieve en kwantitatieve informatie, toekomstgerichte en retrospectieve informatie, en informatie over de korte, de middellange en de lange termijn moeten rapporteren, naargelang het geval;

    alle ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van het voorstel vallen, moeten rapporteren overeenkomstig de Europese standaarden voor duurzaamheidsrapportage en alle beursgenoteerde kmo’s die binnen het toepassingsgebied vallen, mogen rapporteren overeenkomstig de standaarden voor duurzaamheidsrapportage die specifiek zijn voor kmo’s;

    de mogelijkheid voor lidstaten om ondernemingen toe te staan de vereiste informatie te rapporteren in een afzonderlijk verslag dat geen deel uitmaakt van het bestuursverslag, wordt geschrapt;

    vrijgestelde dochterondernemingen moeten het geconsolideerde bestuursverslag van de moederonderneming die op groepsniveau rapporteert, bekendmaken en in hun (individuele) bestuursverslag van de rechtspersoon verwijzen naar het feit dat de onderneming in kwestie is vrijgesteld van de verplichtingen van de richtlijn.

    Met lid 4 van artikel 1 worden drie nieuwe bepalingen over standaarden voor duurzaamheidsrapportage in de jaarrekeningenrichtlijn ingevoerd, te weten de artikelen 19 ter, 19 quater en 19 quinquies. Artikel 19 ter verleent de Commissie de bevoegdheid EU-standaarden voor duurzaamheidsrapportage vast te stellen via gedelegeerde handelingen en bevat de vereisten voor de vaststelling ervan. Ten eerste worden minimale kwaliteitscriteria vastgesteld waaraan overeenkomstig de standaarden gerapporteerde informatie moet voldoen. Ten tweede worden de onderwerpen vastgesteld die onder de standaarden moeten vallen. Ten derde wordt een aantal instrumenten en initiatieven bepaald waarmee de Commissie met name rekening moet houden wanneer zij beslist over de inhoud van de gedelegeerde handelingen, waaronder bepaalde EU-wetgeving, en het werk van wereldwijde normeringsinitiatieven voor duurzaamheidsrapportage. Er wordt ook bepaald dat de Commissie tegen 31 oktober 2022 een eerste reeks standaarden moet vaststellen. Hierin moet de informatie worden gespecificeerd die ondernemingen moeten rapporteren over alle duurzaamheidsaspecten en alle rapportagegebieden die vermeld staan in artikel 19 bis, lid 2. In deze gedelegeerde handelingen moet ten minste de informatie vermeld staan die ondernemingen moeten rapporteren om te voldoen aan de behoeften van de financiëlemarktdeelnemers die onderworpen zijn aan de informatieverschaffingsverplichtingen van Verordening (EU) 2019/2088. Een tweede reeks standaarden moet ten laatste tegen 31 oktober 2023 worden vastgesteld. In die reeks standaarden moet aanvullende informatie worden gespecificeerd die ondernemingen moeten rapporteren over duurzaamheidsaspecten en rapportagebieden die vermeld staan in artikel 19 bis, lid 2, waar nodig, alsook informatie die specifiek is voor de sector waarin een onderneming actief is. Tot slot moet de Commissie volgens artikel 19 ter de standaarden minstens om de drie jaar herzien zodat rekening wordt gehouden met relevante ontwikkelingen, waaronder ontwikkelingen in internationale standaarden. Volgens artikel 19 quater moet de Commissie tegen 31 oktober 2023 standaarden voor duurzaamheidsrapportage voor kleine en middelgrote ondernemingen vaststellen. Volgens artikel 19 quinquies moeten ondernemingen hun financiële overzichten en hun bestuursverslag samenbrengen in een uniform elektronisch verslagleggingsformaat overeenkomstig artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 van de Commissie en moeten zij duurzaamheidsinformatie markeren zoals en wanneer dit in die verordening is gespecificeerd 27 .

    Lid 5 van artikel 1 wijzigt artikel 20, zodat beursgenoteerde ondernemingen die onder deze bepaling vallen voortaan een verwijzing naar gender moeten opnemen in de beschrijving van het beleid van de onderneming inzake diversiteit voor haar leidinggevende, bestuurs- en toezichthoudende organen. Het wijzigt ook artikel 20 zodat beursgenoteerde ondernemingen die onder artikel 20 vallen, mogen voldoen aan de verplichtingen die worden vastgesteld in de punten c), f) en g) door de nodige informatie op te nemen als onderdeel van hun duurzaamheidsrapportage 28 .

    Lid 6 van artikel 1 wijzigt artikel 23 van de jaarrekeningenrichtlijn; er wordt verduidelijkt dat de vrijstellingsregeling voor geconsolideerde financiële overzichten en geconsolideerde bestuursverslagen losstaat van de vrijstellingsregeling voor geconsolideerde duurzaamheidsrapportage. Dit betekent dat een onderneming kan worden vrijgesteld van de verplichtingen voor geconsolideerde financiële rapportage, maar niet van de verplichtingen voor geconsolideerde duurzaamheidsrapportage. Dit is het geval als de uiteindelijke moederonderneming geconsolideerde financiële overzichten en geconsolideerde bestuursverslagen opstelt overeenkomstig het EU-recht, of gelijkwaardige verplichtingen als het om een niet-EU-land gaat, maar geen geconsolideerde duurzaamheidsverslagen opstelt overeenkomstig EU-recht, of gelijkwaardige verplichtingen als het om een niet-EU-land gaat.

    Lid 7 van artikel 1 vervangt artikel 29 bis van de jaarrekeningenrichtlijn zodat alle verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage van artikel 19 bis naargelang het geval van toepassing zijn op moederondernemingen die op geconsolideerde wijze rapporteren voor de hele groep.

    Lid 8 van artikel 1 wijzigt artikel 30 van de jaarrekeningenrichtlijn zodat dit overeenstemt met de nieuwe verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage. Ten eerste wordt het zodanig gewijzigd dat lidstaten erop toezien dat ondernemingen de jaarlijkse financiële overzichten en het bestuursverslag, na overeenkomstig de daarvoor geldende regels te zijn goedgekeurd, binnen de 12 maanden na balansdatum openbaar maken in het nieuwe elektronische formaat dat wordt voorgeschreven in het nieuwe artikel 19 quinquies. Ten tweede wordt het zodanig gewijzigd dat wanneer een onafhankelijke verlener van assurancediensten die niet de wettelijke auditor is een oordeel over de duurzaamheidsrapportage geeft, dit oordeel moet worden bekendgemaakt samen met de jaarlijkse financiële overzichten en het bestuursverslag. Tot slot wordt het zodanig gewijzigd dat lidstaten ervoor moeten zorgen dat bestuursverslagen die duurzaamheidsrapportage bevatten, onverwijld na de bekendmaking ervan beschikbaar worden gesteld aan het betrokken officieel aangewezen mechanisme als bedoeld in Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad (de transparantierichtlijn). Er wordt gespecificeerd dat als ondernemingen die duurzaamheidsrapportage opstellen niet genoteerd zijn op gereglementeerde markten binnen de EU, het betrokken officieel aangewezen mechanisme een van de officieel aangewezen mechanismen moet zijn van de lidstaat waar de onderneming in kwestie haar statutaire zetel heeft. Dit is nodig opdat de duurzaamheidsinformatie wordt opgenomen die ondernemingen bekendmaken in het centraal Europees toegangspunt dat zal worden opgericht zoals aangekondigd in actie 1 van het actieplan voor de kapitaalmarktenunie.

    Lid 9 van artikel 1 wijzigt artikel 33 van de jaarrekeningenrichtlijn, waardoor de collectieve verantwoordelijkheid van de leden van de leidinggevende, bestuurs- en toezichthoudende organen van een onderneming wordt afgestemd op de herziene verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage. Leidinggevende, bestuurs- en toezichthoudende organen moeten er met name voor zorgen dat de onderneming in kwestie heeft gerapporteerd overeenkomstig de standaarden voor duurzaamheidsrapportage van de EU, en in het vereiste digitale formaat. De verwijzing naar het momenteel toegestane afzonderlijke verslag voor duurzaamheidsrapportage wordt verwijderd.

    Lid 10 van artikel 1 wijzigt artikel 34 van de jaarrekeningenrichtlijn met betrekking tot de assurance van duurzaamheidsrapportage. De wettelijke auditor moet met name een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid voor de duurzaamheidsrapportage van een onderneming uitvoeren, onder meer over de overeenstemming van de duurzaamheidsrapportage met de rapportagestandaarden, over het proces dat de onderneming uitvoert om de uit hoofde van de standaarden gerapporteerde informatie vast te stellen, over de markering van duurzaamheidsrapportage en over de indicatoren die op grond van artikel 8 van de taxonomieverordening worden gerapporteerd. Daarnaast mogen de lidstaten onafhankelijke verleners van assurancediensten die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad geaccrediteerd zijn, toestaan een oordeel over de duurzaamheidsrapportage te geven op grond van een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid. Bovendien moeten lidstaten erop toezien dat er consistente verplichtingen worden opgesteld voor alle personen en ondernemingen, waaronder wettelijke auditors en auditkantoren, die het oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportage mogen geven.

    Lid 11 van artikel 1 wijzigt artikel 49 van de jaarrekeningenrichtlijn waarin de voorwaarden worden neergelegd om aan de Commissie de bevoegdheid toe te kennen om gedelegeerde handelingen vast te stellen over standaarden voor duurzaamheidsrapportage als bedoeld in het nieuwe artikel 19 ter. Volgens dit lid moet de Commissie bij de voorbereiding van die handelingen rekening houden met het technische advies van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG), op voorwaarde dat het volgens geijkte procedures, onder publiek toezicht en op transparante wijze, en met de deskundigheid van relevante belanghebbenden is opgesteld, en dat het vergezeld gaat van kosten-batenanalyses die de vaststelling van standaarden door de Commissie zullen vergemakkelijken. Nog volgens dit lid moet de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) een advies verstrekken over het technische advies van de EFRAG alvorens standaarden vast te stellen. Dit advies moet worden verstrekt binnen de twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek van de Commissie. Dit is een redelijke termijn, aangezien de ESMA betrokken zal zijn bij het werk van de EFRAG en dus vertrouwd zal zijn met de inhoud van het technische advies van de EFRAG voordat het bij de Commissie wordt ingediend. Alvorens standaarden vast te stellen, moet de Commissie ook de deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering, de Europese Bankautoriteit (EBA), de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa), het Europees Milieuagentschap (EEA), het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), de Europese Centrale Bank, het Comité van Europese auditorstoezichthouders en het platform voor duurzame financiering raadplegen. Wanneer die instanties een advies wensen in te dienen, moeten zij dit doen binnen de twee maanden nadat zij door de Commissie zijn geraadpleegd.

    Lid 12 van artikel 1 wijzigt artikel 51 van de jaarrekeningenrichtlijn, waarin de minimale sancties en bestuursrechtelijke maatregelen worden gespecificeerd waarin lidstaten moeten voorzien bij inbreuken op de nationale bepalingen tot omzetting van de verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage van de jaarrekeningenrichtlijn.

    Artikel 2 wijzigt Richtlijn 2004/109/EG (de transparantierichtlijn).

    In lid 1 van artikel 2 wordt de term “duurzaamheidsrapportage” ingevoerd die nodig is voor het voorstel.

    Lid 2 van artikel 2 wijzigt artikel 4 van de transparantierichtlijn zodat rekening wordt gehouden met het gedeelte duurzaamheidsrapportage van de gereglementeerde informatie die krachtens de bepalingen ervan moet worden opgesteld en gepubliceerd. Ten eerste wordt het artikel gewijzigd zodat in jaarlijkse financiële verslagen voortaan verklaringen van de verantwoordelijken voor financiële rapportage bij de uitgevende instelling moeten worden opgenomen dat het bestuursverslag, voor zover hun bekend, is opgesteld overeenkomstig de standaarden voor duurzaamheidsrapportage als vereist door Richtlijn 2013/34/EU, in voorkomend geval. Door de verplichting om duurzaamheidsrapportage in het bestuursverslag op te nemen, als gevolg van de wijzigingen die door deze richtlijn worden ingevoerd, is het niet langer nodig om artikel 4, lid 2, punt b), van Richtlijn 2004/109/EG te wijzigen. Ten tweede zijn de verwijzingen naar bepalingen van de jaarrekeningenrichtlijn en Richtlijn 2006/43/EG (de controlerichtlijn) bijgewerkt wat betreft de verplichting om financiële overzichten te controleren overeenkomstig artikel 34, lid 1, van de jaarrekeningenrichtlijn en om vast te stellen of de auditor of het auditkantoor materiële onjuistheden in het bestuursverslag heeft vastgesteld, en wat betreft de verplichting om de controleverklaring bekend te maken, met inbegrip van het oordeel over de assurance van de duurzaamheidsrapportage. Tot slot zijn de verwijzingen naar bepalingen van de jaarrekeningenrichtlijn betreffende de voorbereiding van het bestuursverslag bijgewerkt en gewijzigd zodat ook duurzaamheidsrapportage voortaan verplicht is. Door deze wijzigingen kunnen de verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage worden uitgebreid naar op gereglementeerde markten binnen de EU genoteerde ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, met inbegrip van uitgevende instellingen buiten de EU. Ook het wettelijk mandaat van nationale bevoegde autoriteiten om toezicht te houden op duurzaamheidsrapportage wordt verduidelijkt.

    Lid 3 van artikel 2 wijzigt artikel 23, lid 4, van de transparantierichtlijn zodat de Commissie de bevoegdheid krijgt om maatregelen vast te stellen om te voorzien in een mechanisme voor de bepaling van de gelijkwaardigheid van standaarden voor duurzaamheidsrapportage die door uitgevende instellingen buiten de EU worden toegepast en om de nodige beslissingen over dergelijke gelijkwaardigheid te nemen. Beslissingen over de gelijkwaardigheid van standaarden voor duurzaamheidsrapportage die door uitgevende instellingen buiten de EU worden toegepast, staan los van beslissingen over de gelijkwaardigheid van standaarden voor financiële rapportage.

    Met lid 4 van artikel 2 wordt artikel 28 quinquies in de transparantierichtlijn ingevoerd, zodat de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) ertoe wordt verplicht richtsnoeren voor nationale bevoegde autoriteiten uit te geven om convergentie op het gebied van toezicht op duurzaamheidsrapportage te bevorderen. In de ESMA-verordening (Verordening (EU) nr. 1095/2010) wordt de transparantierichtlijn genoemd als een van de wetgevingshandelingen van de Unie die het werkterrein van de ESMA definiëren.

    Artikel 3 wijzigt Richtlijn 2006/43/EG (de controlerichtlijn).

    Lid 1 van artikel 3 wijzigt artikel 1 van de controlerichtlijn, het voorwerp ervan, zodat de assurance van jaarlijkse en geconsolideerde duurzaamheidsrapportage is opgenomen indien deze is uitgevoerd door de wettelijke auditor die of het auditkantoor dat de wettelijke controle van financiële overzichten uitvoert.

    In lid 2 van artikel 3 wordt een aantal definities van artikel 2 van de controlerichtlijn gewijzigd en worden definities ingevoerd die nodig zijn voor het voorstel. De definities van “wettelijke auditor” en “auditkantoor” worden gewijzigd, zodat hun eventuele werk voor de assurance van duurzaamheidsrapportage, in voorkomend geval, is opgenomen. Ook de termen “assurance van duurzaamheidsrapportage” en “duurzaamheidsrapportage” worden ingevoerd en gedefinieerd.

    De leden 3 tot en met 7 van artikel 3 wijzigen de artikelen 6 tot en met 11 van de controlerichtlijn, die de regels over goedkeuring, permanente professionele scholing en wederzijdse erkenning van wettelijke auditors en auditkantoren bevatten, om ervoor te zorgen dat wettelijke auditors beschikken over het passende niveau van theoretische kennis van kwesties die relevant zijn voor de assurance van duurzaamheidsrapportage en die kennis in de praktijk kunnen brengen.

    Lid 7 van artikel 3 wijzigt artikel 14, dat de regels bevat over de procedures die bevoegde autoriteiten moeten instellen voor de toelating van wettelijke auditors van een andere lidstaat. Het wordt gewijzigd om ervoor te zorgen dat wanneer de lidstaat besluit dat de aanvrager die om goedkeuring verzoekt, moet worden onderworpen aan een proeve van bekwaamheid, deze proeve ook betrekking heeft op de adequate kennis van de wettelijke auditor van de wet- en regelgeving van de lidstaat van ontvangst die relevant zijn voor de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    Met lid 8 van artikel 3 wordt artikel 14 bis ingevoerd, die een grandfatheringclausule omvat om ervoor te zorgen dat erkende wettelijke auditors wettelijke controles van jaarrekeningen kunnen blijven uitvoeren en controles van duurzaamheidsrapportage kunnen uitvoeren zodra de gewijzigde wettelijke voorschriften van toepassing zijn. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat reeds erkende auditors de nodige kennis inzake duurzaamheidsrapportage en de assurance van duurzaamheidsrapportage verwerven via het vereiste van permanente scholing van artikel 13 van de controlerichtlijn.

    Lid 9 van artikel 3 wijzigt artikel 24 ter; de regels over de organisatie van het werk van de auditor worden aangepast zodat er verwijzingen naar hun werk voor de assurance van duurzaamheidsrapportage in zijn opgenomen. Het artikel wordt met name gewijzigd zodat het voortaan verplicht is dat de voornaamste vennoot/vennoten actief betrokken is/zijn bij de uitvoering van de assurance van duurzaamheidsrapportage; dat de wettelijke auditor bij de uitvoering van de assurance van duurzaamheidsrapportage voldoende tijd aan de opdracht besteedt en voldoende personeel aanwijst om de taken naar behoren uit te voeren; dat de vergoedingen voor de assurance van duurzaamheidsrapportage in het cliëntdossier worden gespecificeerd; en dat het controlebestand informatie bevat over de assurance van duurzaamheidsrapportage wanneer deze is uitgevoerd door de wettelijke auditor.

    Lid 10 van artikel 3 wijzigt artikel 25 zodat lidstaten ertoe worden verplicht adequate regels in te voeren om te voorkomen dat de honoraria voor de assurance van duurzaamheidsrapportage worden beïnvloed of bepaald door het feit dat nevendiensten aan de gecontroleerde entiteit worden verleend, of dat de honoraria resultaatgebonden zijn.

    Met lid 11 van artikel 3 wordt artikel 25 ter toegevoegd zodat de regels van de controlerichtlijn inzake beroepsethiek, onafhankelijkheid, objectiviteit, vertrouwelijkheid en beroepsgeheim van auditors van financiële overzichten wordt uitgebreid tot hun werk voor de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    Met lid 12 van artikel 3 wordt artikel 26 bis ingevoegd, waarin wordt gesteld dat lidstaten auditors ertoe moeten verplichten de assurance van duurzaamheidsrapportage uit te voeren overeenkomstig assurancestandaarden die de Commissie heeft vastgesteld, en nationale assurancestandaarden, -procedures of -vereisten toe te passen, tenzij de Commissie een assurancestandaard betreffende hetzelfde aspect heeft vastgesteld. De Commissie krijgt de bevoegdheid om bij wege van gedelegeerde handelingen assurancestandaarden vast te stellen om de procedures vast te stellen die de auditor moet uitvoeren om zijn conclusies te vormen over de assurance van duurzaamheidsrapportage, met inbegrip van opdrachtplanning, risicobeoordeling en respons op risico’s, alsook het soort conclusies die in de controleverklaring moeten worden opgenomen. Auditors moeten hun oordeel over de duurzaamheidsrapportage ook baseren op een assuranceopdracht met een redelijke mate van zekerheid als de Commissie gebruikmaakt van de optie om standaarden voor een redelijke mate van zekerheid vast te stellen.

    Met lid 13 van artikel 3 wordt artikel 27 bis ingevoegd zodat de regels over de wettelijke controle van een groep van ondernemingen worden uitgebreid naar de assurance van geconsolideerde duurzaamheidsrapportage wanneer deze wordt uitgevoerd door de wettelijke auditor.

    Lid 14 van artikel 3 wijzigt artikel 28 zodat de wettelijke auditor/s of het/de auditkantoor/-kantoren die/dat de assurance van duurzaamheidsrapportage uitvoert/uitvoeren, zijn/haar/hun resultaten in de controleverklaring moet/moeten presenteren en het verslag moet/moeten opstellen overeenkomstig de verplichtingen voor assurancestandaarden die de EU of de betrokken lidstaat heeft vastgesteld. In de controleverklaring moeten met name de jaarlijkse of geconsolideerde duurzaamheidsrapportage en de datum en de periode waarop deze betrekking heeft, worden gespecificeerd. Het stelsel inzake duurzaamheidsrapportage dat bij het opstellen is toegepast, moet worden geïdentificeerd. De controleverklaring moet een beschrijving bevatten van het toepassingsgebied van de assurance van duurzaamheidsrapportage en de assurancestandaarden vaststellen volgens dewelke de assurance van duurzaamheidsrapportage is uitgevoerd. Tot slot moet de controleverklaring het oordeel van de wettelijke auditor over de duurzaamheidsrapportage bevatten.

    Lid 15 van artikel 3 wijzigt artikel 29 van de controlerichtlijn betreffende het kwaliteitsborgingsstelsel voor de beoordeling van wettelijke auditors en auditkantoren om ervoor te zorgen dat de controles van duurzaamheidsrapportage aan kwaliteitsbeoordelingen worden onderworpen en dat de personen die kwaliteitsbeoordelingen verrichten, beschikken over een passende professionele scholing en relevante ervaring in de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    Met lid 16 van artikel 3 wordt artikel 30 octies ingevoegd, waarin wordt verduidelijkt dat de onderzoeks- en sanctieregeling voor wettelijke auditors en auditkantoren die wettelijke controles uitvoeren, ook van toepassing zijn op controles van duurzaamheidsrapportage.

    Met lid 17 van artikel 3 wordt artikel 36 bis ingevoegd, waarin wordt verduidelijkt dat de bepalingen inzake publiek toezicht en regelingen tussen de lidstaten op toezicht- en regelgevingsgebied betreffende wettelijke controles ook van toepassing zijn op de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    Met lid 18 van artikel 3 wordt artikel 38 bis ingevoegd, waarin wordt verduidelijkt dat de bepalingen betreffende de benoeming en het ontslag van wettelijke auditors en auditkantoren met betrekking tot wettelijke controles ook van toepassing zijn op de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    Lid 19 van artikel 3 wijzigt artikel 39 zodat de taken van het auditcomité voor de assurance van duurzaamheidsrapportage worden verduidelijkt. Het auditcomité moet met name het leidinggevend of toezichthoudend orgaan van de gecontroleerde entiteit op de hoogte brengen van het resultaat van de assurance van duurzaamheidsrapportage en uitleggen hoe het auditcomité heeft bijgedragen tot de integriteit van duurzaamheidsrapportage en wat de rol van het auditcomité in dat proces was. Het auditcomité moet het proces van duurzaamheidsrapportage monitoren, met inbegrip van het digitale rapportageproces, alsook het proces dat de onderneming uitvoert om de informatie vast te stellen die overeenkomstig de betrokken standaarden voor duurzaamheidsrapportage wordt gerapporteerd, en aanbevelingen of voorstellen indienen om de integriteit van het proces te waarborgen. Het auditcomité moet de doeltreffendheid van de interne stelsels voor kwaliteitscontrole en risicobeheer van de onderneming en, waar van toepassing, de interne controle ervan monitoren, betreffende de duurzaamheidsrapportage van de gecontroleerde entiteit, met inbegrip van de digitale rapportage ervan zoals vereist zal zijn volgens de gewijzigde jaarrekeningenrichtlijn, zonder afbreuk te doen aan de onafhankelijkheid ervan. Tot slot moet het auditcomité de assurance van de jaarlijkse en geconsolideerde duurzaamheidsrapportage monitoren en de onafhankelijkheid van de wettelijke auditors of de auditkantoren onderzoeken en monitoren.

    Lid 20 van artikel 3 wijzigt artikel 45 zodat de verplichtingen voor registratie van en toezicht op niet-EU-auditors en -auditkantoren op één lijn worden gebracht met het nieuwe toepassingsgebied van de richtlijn dat de assurance van duurzaamheidsrapportage omvat.

    Lid 21 van artikel 3 wijzigt artikel 48 bis zodat de voorwaarden worden vastgesteld voor de uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie aan de Commissie om assurancestandaarden voor duurzaamheidsrapportage vast te stellen krachtens artikel 26 bis, lid 2.

    Artikel 4 wijzigt Verordening (EU) nr. 537/2014 (de controleverordening).

    Lid 1 van artikel 4 wijzigt artikel 5 van de controleverordening zodat het voortaan verboden is adviesdiensten voor de opstelling van duurzaamheidsrapportage te verstrekken gedurende de in artikel 5 van de controleverordening vastgestelde termijnen, wanneer wettelijke auditors of auditkantoren die de wettelijke controle uitvoeren, ook instaan voor de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    Lid 2 van artikel 4 wijzigt artikel 14 zodat wettelijke auditors en auditkantoren ertoe verplicht zijn de betrokken bevoegde autoriteit jaarlijks op de hoogte te brengen van de inkomsten uit niet-controlediensten die zijn gegenereerd door de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    Volgens artikel 5 moeten lidstaten de artikelen 1 tot en met 3 van de richtlijn tegen 1 december 2022 omzetten en moeten zij ervoor zorgen dat de bepalingen ervan van toepassing zijn op ondernemingen voor het boekjaar dat begint op 1 januari 2023 of tijdens het kalenderjaar 2023.

    In artikel 6 wordt de datum waarop de gewijzigde bepalingen van Verordening (EU) nr. 537/2014 (de controleverordening) van toepassing worden, vastgesteld op 1 januari 2023.

    .

    2021/0104 (COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn (EU) nr. 537/2014 betreffende duurzaamheidsrapportage door ondernemingen

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 50 en 114,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van de Europese Centrale Bank,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 29 ,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)In haar mededeling over de Europese Green Deal die op 11 december 2019 30 is vastgesteld, heeft de Europese Commissie toegezegd de bepalingen inzake de bekendmaking van niet-financiële informatie van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Commissie te herzien 31 . De Europese Green Deal is de nieuwe groeistrategie van de Europese Unie. Het doel van de Europese Green Deal is de Unie om te vormen tot een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten. De Green Deal moet het natuurlijk kapitaal van de Unie beschermen, behouden en verbeteren, en de gezondheid en het welzijn van de burgers beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. De Europese Green Deal heeft tot doel economische groei los te koppelen van het gebruik van hulpbronnen en ervoor te zorgen dat alle regio’s en burgers van de Unie kunnen deelnemen aan een sociaal rechtvaardige transitie naar een duurzaam economisch systeem. Hij zal bijdragen aan de doelstelling een economie op te bouwen die werkt voor de mensen, en het versterken van de sociale markteconomie van de EU, waardoor zij klaar is voor de toekomst en zorgt voor stabiliteit, banen, groei en investeringen. Deze doelen zijn vooral belangrijk gezien de sociaal-economische schade die de COVID-19-pandemie heeft veroorzaakt en de behoefte aan een duurzaam, inclusief en eerlijk herstel. In haar voorstel van 4 maart 2020 voor een Europese klimaatwet heeft de Europese Commissie voorgesteld de doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 bindend te maken in de Unie 32 .

    (2)In haar actieplan “duurzame groei financieren” heeft de Commissie maatregelen uiteengezet om de volgende doelstellingen te behalen: kapitaalstromen heroriënteren in de richting van duurzame investeringen om duurzame en inclusieve groei te bewerkstelligen, financiële risico’s als gevolg van de klimaatverandering, de uitputting van hulpbronnen, de aantasting van het milieu en sociale kwesties beheren, en transparantie en langetermijndenken bij financiële en economische activiteiten stimuleren 33 . De openbaarmaking door ondernemingen van relevante, vergelijkbare en betrouwbare duurzaamheidsinformatie is een noodzakelijke voorwaarde om die doelstellingen te behalen. Het Europees Parlement en de Raad hebben een aantal wetgevingshandelingen vastgesteld in het kader van de uitvoering van het actieplan “duurzame groei financieren”. Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad 34 heeft betrekking op de wijze waarop financiëlemarktdeelnemers en financieel adviseurs duurzaamheidsinformatie moeten meedelen aan beleggers en vermogensbeheerders. In Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad 35 wordt een classificatiesysteem opgezet voor ecologisch duurzame economische activiteiten met als doel duurzame investeringen op te schalen en greenwashing van financiële producten waarvan ten onrechte wordt beweerd dat zij duurzaam zijn, te bestrijden. Met Verordening (EU) 2019/2089 van het Europees Parlement en de Raad 36 , aangevuld door Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2020/1816 37 , (EU) 2020/1817 38 en (EU) 2020/1818 39 van de Commissie, worden verplichtingen inzake openbaarmaking over ecologische, sociale en governancefactoren (ESG-factoren) voor benchmarkbeheerders ingevoerd, alsook minimumnormen voor de opstelling van EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks. Volgens Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad 40 moeten grote instellingen waarvan de effecten tot de handel op een gereglementeerde markt toegelaten zijn, vanaf 28 juni 2022 informatie over ESG-risico’s openbaar maken. Het nieuwe prudentiële kader voor beleggingsondernemingen dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad 41 en Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad 42 bevat bepalingen over de invoering van een ESG-risicodimensie in het toetsings- en evaluatieproces door bevoegde autoriteiten en bevat verplichtingen inzake openbaarmaking over ESG-risico’s voor beleggingsondernemingen die van toepassing zijn vanaf 26 december 2022. De Commissie heeft in haar werkprogramma voor 2021 ook een voorstel voor een EU-standaard voor groene obligaties aangekondigd als vervolg op het actieplan “duurzame groei financieren”.

    (3)Op 5 december 2019 heeft de Raad in zijn conclusies over de verdieping van de kapitaalmarktenunie het belang benadrukt van betrouwbare, vergelijkbare en relevante informatie over de duurzaamheidsrisico’s, -kansen en -effecten en heeft hij de Commissie opgeroepen te overwegen om een Europese norm voor niet-financiële rapportage te ontwikkelen.

    (4)In zijn resolutie over duurzame financiering van 29 mei 2018 43 heeft het Europees Parlement opgeroepen tot de verdere ontwikkeling van verplichtingen inzake niet-financiële rapportage in het kader van Richtlijn 2013/34/EU. In zijn resolutie over duurzame corporate governance van 17 december 2020 44 was het Europees Parlement verheugd over de toezegging van de Commissie om Richtlijn 2013/34/EU te herzien en wees het op de noodzaak om een omvattend Uniekader over niet-financiële rapportage op te stellen dat bindende Unienormen inzake niet-financiële rapportage bevat. Het Europees Parlement riep op het toepassingsgebied van de rapportageverplichtingen uit te breiden naar bijkomende categorieën van ondernemingen en een controlevereiste in te voeren.

    (5)Op 25 september 2015 heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een nieuw mondiaal kader voor duurzame ontwikkeling vastgesteld: de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling (“de Agenda 2030”). De kern van de Agenda 2030 wordt gevormd door de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling en de Agenda 2030 omvat de drie duurzaamheidsdimensies: de economische, de sociale en de ecologische dimensie. In de mededeling van de Commissie van 22 november 2016 over de volgende stappen voor een duurzame Europese toekomst worden de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling aan het beleidskader van de Unie gekoppeld, zodat die doelstellingen van meet af aan geïntegreerd worden in alle acties en beleidsinitiatieven van de Unie, zowel binnen de Unie als op mondiaal niveau 45 . De Raad heeft in zijn conclusies van 20 juni 2017 bevestigd dat de Unie en haar lidstaten vastbesloten zijn de Agenda 2030 op volledige, samenhangende, alomvattende, geïntegreerde en doeltreffende wijze en in nauwe samenwerking met partners en andere stakeholders uit te voeren 46 .

    (6)Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad 47 wijzigde Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie door bepaalde grote ondernemingen en groepen. Met Richtlijn 2014/95/EU werd een verplichting voor ondernemingen ingevoerd om informatie mee te delen die minstens betrekking heeft op milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en de bestrijding van corruptie en omkoping. Met betrekking tot deze onderwerpen moeten ondernemingen volgens Richtlijn 2014/95/EU informatie openbaar maken over de volgende rapportagegebieden: bedrijfsmodel, beleid (waaronder de toegepaste zorgvuldigheidsprocedures), de resultaten van dit beleid, risico’s en risicobeheer en essentiële prestatie-indicatoren die relevant zijn voor de specifieke bedrijfsactiviteit.

    (7)Veel belanghebbenden zijn van mening dat de term “niet-financieel” niet correct is, met name omdat hij impliceert dat de informatie in kwestie financieel niet relevant is. De informatie in kwestie is evenwel steeds meer financieel relevant. Veel organisaties, initiatieven en beoefenaren op dit gebied hebben het over “duurzaamheidsinformatie”. Het geniet dan ook de voorkeur de term “duurzaamheidsinformatie” te gebruiken in plaats van “niet-financiële informatie”. Richtlijn 2013/34/EU moet dan ook worden aangepast zodat rekening wordt gehouden met deze gewijzigde terminologie.

    (8)De uiteindelijke begunstigden van betere duurzaamheidsrapportage door ondernemingen zijn particuliere burgers en spaarders. Spaarders die duurzaam willen beleggen, zullen dit kunnen doen, terwijl alle burgers voordeel hebben bij een stabiel, duurzaam en inclusief economisch systeem. Om deze voordelen te verwezenlijken, moet de duurzaamheidsinformatie die in de jaarverslagen van ondernemingen wordt bekendgemaakt eerst twee primaire groepen (“gebruikers”) bereiken. De eerste groep gebruikers bestaat uit beleggers, met inbegrip van vermogensbeheerders, die een beter inzicht willen krijgen in de risico’s en mogelijkheden die duurzaamheidsaspecten inhouden voor hun beleggingen en de effecten van die beleggingen op mens en milieu. De tweede groep gebruikers bestaat uit organisaties, waaronder niet-gouvernementele organisaties en sociale partners, die ondernemingen meer verantwoordelijk willen stellen voor de effecten die zij hebben op mens en milieu. Ook andere belanghebbenden kunnen gebruikmaken van duurzaamheidsinformatie die in jaarverslagen wordt bekendgemaakt. De zakenpartners van ondernemingen, waaronder klanten, kunnen deze informatie gebruiken om inzicht te krijgen in, en indien nodig te rapporteren over, de duurzaamheidsrisico’s en effecten in hun eigen waardeketens. Beleidsmakers en milieuagentschappen kunnen dergelijke informatie, met name op geaggregeerde basis, gebruiken om milieu- en sociale trends te monitoren, om bij te dragen tot de milieurekening en om het regeringsbeleid te informeren. Er zijn maar weinig individuele burgers en consumenten die verslagen van ondernemingen direct raadplegen, maar zij kunnen dergelijke informatie indirect gebruiken, bijvoorbeeld wanneer zij overwegen advies te vragen aan financieel adviseurs of niet-gouvernementele organisaties. Veel beleggers en vermogensbeheerders kopen duurzaamheidsinformatie van derde gegevensverstrekkers, die informatie uit diverse bronnen verzamelen, waaronder openbare verslagen van ondernemingen.

    (9)De vraag naar duurzaamheidsinformatie van ondernemingen is de jongste jaren enorm toegenomen, vooral bij de beleggersgemeenschap. Die toenemende vraag wordt gestuurd door de gewijzigde risico’s van ondernemingen en een groeiend bewustzijn bij beleggers van de financiële implicaties van die risico’s. Dit geldt in het bijzonder voor klimaatgerelateerde financiële risico’s. Ook het bewustzijn van de risico’s voor ondernemingen en voor beleggingen die voortvloeien uit andere milieukwesties en uit sociale kwesties, waaronder gezondheidskwesties, neemt toe. De toenemende vraag naar duurzaamheidsinformatie wordt ook gestuurd door de groei in beleggingsproducten waarmee men uitdrukkelijk wil voldoen aan bepaalde duurzaamheidsstandaarden of bepaalde duurzaamheidsdoelstellingen wil behalen. Een deel van die groei is het logische gevolg van eerder vastgestelde Uniewetgeving, te weten Verordening (EU) 2019/2088 en Verordening (EU) 2020/852. Een deel van die groei zou er in elk geval zijn gekomen door de snelle veranderingen in het bewustzijn van de burger, voorkeuren van de consument en marktpraktijken. De COVID-19-pandemie zal de toename van de informatiebehoeften van gebruikers nog verder versnellen, met name omdat zij de kwetsbaarheden van werknemers en van de waardeketens van ondernemingen heeft blootgelegd. Informatie over milieueffecten is ook relevant in de context van de mitigatie van toekomstige pandemieën, aangezien het ontstaan en de verspreiding van ziekten steeds vaker in verband worden gebracht met de verstoring van ecosystemen door de mens.

    (10)Ondernemingen zelf halen voordeel bij kwalitatieve rapportage over duurzaamheidsaspecten. De groei van het aantal beleggingsproducten waarmee naar duurzaamheidsdoelstellingen wordt gestreefd, betekent dat een goede duurzaamheidsrapportage de toegang van een onderneming tot financieel kapitaal kan vergroten. Duurzaamheidsrapportage kan ondernemingen helpen hun eigen risico’s en opportuniteiten in verband met duurzaamheidsaspecten vast te stellen en te beheren. Dit kan een basis vormen voor een betere dialoog en communicatie tussen ondernemingen en hun belanghebbenden, en kan ondernemingen helpen hun reputatie te verbeteren.

    (11)In het verslag over de herzieningsclausule van de richtlijn niet-financiële rapportage (Richtlijn 2014/95/EU) en de bijbehorende controle van de resultaatgerichtheid van de rapportage door ondernemingen werden problemen vastgesteld met de doeltreffendheid van die richtlijn 48 . Er is aanzienlijk bewijs dat veel ondernemingen geen essentiële informatie bekendmaken over alle belangrijke duurzaamheidsgerelateerde kwesties. In het verslag zijn ook de beperkte vergelijkbaarheid en betrouwbaarheid van duurzaamheidsinformatie als belangrijke problemen aangemerkt. Bovendien zijn veel ondernemingen waarvan gebruikers duurzaamheidsinformatie willen, niet verplicht om die informatie bekend te maken.

    (12)Wanneer er geen beleidsactie wordt ondernomen, zal de kloof tussen de informatiebehoeften van gebruikers en de duurzaamheidsinformatie die ondernemingen rapporteren, naar verwachting nog toenemen. Deze kloof heeft aanzienlijke negatieve gevolgen. Beleggers kunnen bij hun beleggingsbesluiten niet voldoende rekening houden met duurzaamheidsgerelateerde risico’s en opportuniteiten. De aggregatie van meerdere beleggingsbesluiten waarbij niet voldoende rekening is gehouden met duurzaamheidsgerelateerde risico’s zorgt mogelijk voor systemische risico’s die de financiële stabiliteit bedreigen. De Europese Centrale Bank en internationale organisaties zoals de Raad voor financiële stabiliteit hebben de aandacht gevestigd op die systemische risico’s, met name wat het klimaat betreft. Beleggers zijn ook minder in staat om financiële middelen toe te leiden naar ondernemingen en economische activiteiten die sociale en milieuproblemen aanpakken en niet verergeren. Dit ondermijnt de doelstellingen van de Europese Green Deal en het actieplan “duurzame groei financieren”. Niet-gouvernementele organisaties, sociale partners, gemeenschappen die door de activiteiten van ondernemingen worden beïnvloed en andere belanghebbenden hebben minder mogelijkheden om ondernemingen verantwoordelijk te stellen voor hun effecten op mens en milieu. Hierdoor ontstaat een verantwoordingsdeficit, wat ertoe kan leiden dat burgers minder vertrouwen hebben in ondernemingen, wat dan weer negatieve gevolgen kan hebben voor de efficiënte werking van de sociale markteconomie. Het gebrek aan algemeen aanvaarde maatstaven en methoden om duurzaamheidsgerelateerde risico’s te meten, naar waarde te schatten en te beheren, is ook een hindernis voor de inspanningen van ondernemingen om ervoor te zorgen dat hun bedrijfsmodellen en -activiteiten duurzaam zijn.

    (13)In het verslag over de herzieningsclausule van Richtlijn 2014/95/EU en de bijbehorende controle van de resultaatgerichtheid van de rapportage door ondernemingen wordt ook een aanzienlijke toename vastgesteld van verzoeken om informatie over duurzaamheidsaspecten aan ondernemingen in een poging om de bestaande informatiekloof te dichten. Daarnaast zullen de huidige verwachtingen voor ondernemingen om een brede waaier van verschillende kaders en standaarden te gebruiken, waarschijnlijk blijven bestaan en mogelijk zelfs toenemen naarmate de waarde die aan duurzaamheidsinformatie wordt gehecht, blijft toenemen. Wanneer er geen beleidsactie wordt ondernomen om consensus te bereiken over informatie die ondernemingen moeten rapporteren, zullen de kosten en lasten voor rapporterende ondernemingen en voor de gebruikers van die informatie aanzienlijk toenemen.

    (14)Door de groeiende kloof tussen de informatiebehoeften en de huidige rapportagepraktijken van ondernemingen is het waarschijnlijker dat individuele lidstaten steeds meer afwijkende nationale regels of standaarden zullen invoeren. Verschillende rapportageverplichtingen in verschillende lidstaten zouden leiden tot bijkomende kosten en complexiteit voor ondernemingen die over de grenzen heen actief zijn en dus tot een ondermijning van de eengemaakte markt. Ook het recht op vestiging en het vrije kapitaalverkeer binnen de Unie zouden hierdoor worden ondermijnd. Door die verschillende rapportageverplichtingen is gerapporteerde informatie ook minder vergelijkbaar over de grenzen heen, wat de kapitaalmarktenunie ondermijnt.

    (15)De artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU zijn respectievelijk van toepassing op grote organisaties van openbaar belang met een gemiddeld personeelsbestand van meer dan 500 werknemers en op organisaties van openbaar belang die moederondernemingen zijn van een grote groep die op geconsolideerde basis de drempel van een gemiddeld personeelsbestand van 500 werknemers overschrijdt. Aangezien gebruikers steeds meer behoefte hebben aan duurzaamheidsinformatie, moeten aanvullende categorieën van ondernemingen ertoe worden verplicht die informatie te rapporteren. Het is dan ook passend om alle grote ondernemingen en alle ondernemingen die beursgenoteerd zijn op gereglementeerde markten, met uitzondering van micro-ondernemingen, ertoe te verplichten gedetailleerde duurzaamheidsinformatie te rapporteren. Daarnaast moeten alle ondernemingen die moederondernemingen van grote groepen zijn, duurzaamheidsrapportage op groepsniveau opstellen.

    (16)De verplichting dat ook grote niet-beursgenoteerde ondernemingen informatie over duurzaamheidsaspecten moeten bekendmaken, is hoofdzakelijk gestuurd door bezorgdheden over de effecten en verantwoording van dergelijke ondernemingen, onder meer in hun waardeketen. In dit opzicht moeten alle grote ondernemingen worden onderworpen aan dezelfde verplichtingen om duurzaamheidsinformatie openbaar te maken. Daarnaast hebben financiëlemarktdeelnemers ook informatie van die grote niet-beursgenoteerde ondernemingen nodig.

    (17)De verplichting dat ondernemingen die niet in de Unie gevestigd zijn maar met effecten die op een gereglementeerde markt genoteerd zijn, ook informatie over duurzaamheidsaspecten moeten bekendmaken, is een antwoord op de behoefte van financiëlemarktdeelnemers aan informatie van die ondernemingen om inzicht te krijgen in de risico’s en effecten van hun beleggingen, en om te voldoen aan de informatieverschaffingsverplichtingen van Verordening (EU) 2019/2088.

    (18)Met het oog op de toenemende relevantie van duurzaamheidsgerelateerde risico’s en aangezien kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die beursgenoteerd zijn op gereglementeerde markten een aanzienlijk deel van alle beursgenoteerde ondernemingen in de Unie vertegenwoordigen, is het passend ook die kmo’s ertoe te verplichten informatie over duurzaamheidsaspecten bekend te maken om de bescherming van beleggers te verzekeren. De invoering van deze verplichting zal ertoe bijdragen dat financiëlemarktdeelnemers kleinere beursgenoteerde ondernemingen in beleggingsportefeuilles kunnen opnemen op grond van het feit dat zij de duurzaamheidsinformatie die financiëlemarktdeelnemers nodig hebben, bekendmaken. Dit zal de toegang van kleinere beursgenoteerde ondernemingen tot financieel kapitaal helpen beschermen en uitbreiden, en discriminatie van die ondernemingen vanwege financiëlemarktdeelnemers vermijden. Deze verplichting moet ook worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat financiëlemarktdeelnemers beschikken over de informatie die zij nodig hebben van ondernemingen waarin is belegd zodat zij kunnen voldoen aan hun eigen informatieverschaffingsverplichtingen over duurzaamheid die zijn vastgelegd in Verordening (EU) 2019/2088. Kmo’s die beursgenoteerd zijn op gereglementeerde markten moeten evenwel voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden op de toepassing van de verplichting om duurzaamheidsinformatie te rapporteren, gezien hun kleinere omvang en beperktere middelen, en rekening houdend met de moeilijke economische omstandigheden die door de COVID-19-pandemie zijn gecreëerd. Zij moeten ook de mogelijkheid krijgen om te rapporteren volgens standaarden die evenredig zijn met de capaciteiten en middelen van kmo’s. Niet-beursgenoteerde kmo’s kunnen er ook voor kiezen deze evenredige standaarden vrijwillig toe te passen. De kmo-standaarden zullen de referentie vormen voor ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen betreffende het niveau van duurzaamheidsinformatie dat zij redelijkerwijs mogen verlangen van kmo-leveranciers en -klanten in hun waardeketen.

    (19)Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad 49 is van toepassing op alle ondernemingen met effecten die op een gereglementeerde markt genoteerd zijn. Om ervoor te zorgen dat alle ondernemingen met effecten die op een gereglementeerde markt genoteerd zijn, waaronder uitgevende instellingen uit derde landen, onder dezelfde verplichtingen voor duurzaamheidsrapportage vallen, moet Richtlijn 2004/109/EG de nodige kruisverwijzingen naar alle verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage in het jaarlijkse financiële verslag bevatten.

    (20)Volgens artikel 23, lid 4, eerste alinea, punt i), en artikel 23, lid 4, vierde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG heeft de Commissie de bevoegdheid om maatregelen vast te stellen om te voorzien in een mechanisme voor de bepaling van gelijkwaardigheid van de informatie vereist uit hoofde van de richtlijn, respectievelijk om algemene equivalentiecriteria voor standaarden voor jaarrekeningen vast te stellen. Volgens artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG heeft de Commissie ook de bevoegdheid om de nodige besluiten te nemen over de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen die worden gehanteerd door uitgevende instellingen van derde landen. Om de integratie van de duurzaamheidsverplichtingen in Richtlijn 2004/109/EG te weerspiegelen, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om te voorzien in een mechanisme voor de bepaling van de gelijkwaardigheid van standaarden voor duurzaamheidsrapportage die worden gehanteerd door uitgevende instellingen van derde landen. Om dezelfde reden moet de Commissie ook de bevoegdheid krijgen om de nodige besluiten te nemen over de gelijkwaardigheid van standaarden voor duurzaamheidsrapportage die worden gehanteerd door uitgevende instellingen van derde landen. Met die wijzigingen wordt gezorgd voor consistente gelijkwaardigheidsregelingen voor verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage en verplichtingen inzake financiële rapportage betreffende het jaarlijkse financiële verslag.

    (21)Volgens artikel 19 bis, lid 3, en artikel 29 bis, lid 3, van Richtlijn 2013/34/EU zijn momenteel alle dochterondernemingen vrijgesteld van de verplichting om niet-financiële informatie bekend te maken indien die ondernemingen en hun dochterondernemingen opgenomen zijn in het geconsolideerde bestuursverslag van hun moederonderneming, op voorwaarde dat de verplichte niet-financiële informatie hierin is opgenomen. Er moet evenwel op worden toegezien dat duurzaamheidsinformatie gemakkelijk toegankelijk is voor gebruikers en dat er transparantie is over wie de moederonderneming is van de vrijgestelde dochteronderneming die op geconsolideerd niveau rapporteert. Die dochterondernemingen moeten er dan ook toe worden verplicht het geconsolideerde bestuursverslag van hun moederonderneming te publiceren en in hun bestuursverslag een verwijzing op te nemen naar het feit dat zij zijn vrijgesteld van het rapporteren van duurzaamheidsinformatie. Die vrijstelling moet ook van toepassing zijn wanneer de moederonderneming op geconsolideerd niveau een uitgevende instelling van een derde land is die duurzaamheidsinformatie rapporteert overeenkomstig de verplichtingen van deze richtlijn of op een wijze die gelijkwaardig is aan de EU-standaarden voor duurzaamheidsrapportage.

    (22)Volgens artikel 23 van Richtlijn 2013/34/EU zijn moederondernemingen vrijgesteld van de verplichting om geconsolideerde financiële overzichten en een geconsolideerd bestuursverslag op te stellen wanneer zij dochterondernemingen zijn van een andere moederonderneming die aan die verplichting voldoet. Er moet evenwel worden verduidelijkt dat de vrijstellingsregeling voor geconsolideerde financiële overzichten en geconsolideerde bestuursverslagen losstaat van de vrijstellingsregeling voor geconsolideerde duurzaamheidsrapportage. Daardoor kan het zijn dat een onderneming is vrijgesteld van de verplichting om geconsolideerde financiële overzichten op te stellen, maar niet van de verplichting om een geconsolideerde duurzaamheidsrapportage op te stellen wanneer de uiteindelijke moederonderneming geconsolideerde financiële overzichten en een geconsolideerd bestuursverslag opstelt overeenkomstig het Unierecht, of overeenkomstig gelijkwaardige verplichtingen als de onderneming in een derde land is gevestigd, maar geen geconsolideerde duurzaamheidsrapportage opstelt overeenkomstig het EU-recht, of overeenkomstig gelijkwaardige vereisten als de onderneming in een derde land is gevestigd.

    (23)Kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen spelen een cruciale rol in de transitie naar een volledig duurzaam en inclusief economisch systeem overeenkomstig de Europese Green Deal. Zij kunnen aanzienlijke positieve en negatieve effecten hebben via hun leen-, beleggings- en verzekeringsactiviteiten. Kredietinstellingen en verzekeringsondernemingen die niet moeten voldoen aan Richtlijn 2013/34/EU, waaronder onderlinge en coöperatieve ondernemingen, moeten dan ook worden onderworpen aan verplichtingen voor duurzaamheidsrapportage op voorwaarde dat zij aan bepaalde criteria inzake omvang voldoen. Gebruikers van die informatie zouden dan zowel de effecten van deze ondernemingen op mens en milieu als de risico’s die voortvloeien uit duurzaamheidsaspecten waarmee deze ondernemingen te maken kunnen krijgen, kunnen beoordelen. Om te zorgen voor samenhang met de rapportageverplichtingen van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad 50 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen, kunnen lidstaten die duurzaamheidsrapportage uitvoeren, ervoor kiezen de verplichtingen inzake duurzaamheidsrapportage niet toe te passen op kredietinstellingen die vermeld staan in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad 51 .

    (24)De lijst van duurzaamheidsaspecten waarover ondernemingen moeten rapporteren, moet zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de definitie van “duurzaamheidsfactoren” van Verordening (EU) 2019/2088. Die lijst moet ook zijn afgestemd op de behoeften en verwachtingen van gebruikers en ondernemingen zelf, die vaak de termen “ecologisch”, “sociaal” en “governance” gebruiken als een manier om de drie belangrijkste duurzaamheidsaspecten in te delen. Governance-aspecten zijn niet uitdrukkelijk opgenomen in de lijst van duurzaamheidsfactoren van Verordening (EU) 2019/2088. De definitie van duurzaamheidsaspecten in Richtlijn 2013/34/EU moet dan ook gebaseerd zijn op de definitie van “duurzaamheidsfactoren” van Verordening (EU) 2019/2088, maar met toevoeging van governancekwesties.

    (25)Volgens de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU moet het verslag niet alleen informatie bevatten “in de mate waarin zulks noodzakelijk is voor een goed begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie”, maar ook informatie die nodig is voor het begrip van de effecten van de activiteiten van de onderneming op milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van mensenrechten en de bestrijding van corruptie en omkoping. Volgens die artikelen moeten ondernemingen dan ook rapporteren over de wijze waarop diverse duurzaamheidsaspecten de onderneming beïnvloeden en over de effecten van de activiteiten van de onderneming op mens en milieu. Dit noemt men het dubbele materialiteitsperspectief, waarin de risico’s voor de onderneming en de effecten van de onderneming elk één materialiteitsperspectief vormen. Uit de controle van de resultaatgerichtheid van de rapportage door ondernemingen blijkt dat die twee perspectieven vaak niet goed worden begrepen of toegepast. Er moet dan ook worden verduidelijkt dat ondernemingen elk materialiteitsperspectief op zich moeten beschouwen en informatie moeten bekendmaken die essentieel is vanuit beide perspectieven, alsmede informatie die essentieel is vanuit slechts één perspectief.

    (26)Volgens artikel 19 bis, lid 1, en artikel 29 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU moeten ondernemingen informatie bekendmaken op vijf rapportagegebieden: bedrijfsmodel, beleid (waaronder de toegepaste zorgvuldigheidsprocedures), de resultaten van dat beleid, risico’s en risicobeheer, en essentiële prestatie-indicatoren die betrekking hebben op het bedrijf. Artikel 19 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU bevat geen uitdrukkelijke verwijzingen naar andere rapportagegebieden die gebruikers van informatie relevant achten. Sommige van die gebieden stroken met openbaarmakingen die zijn opgenomen in internationale kaders, waaronder de aanbevelingen van de Taskforce voor de openbaarmaking van klimaatgerelateerde financiële informatie. Verplichtingen inzake openbaarmaking moeten voldoende in detail worden gespecificeerd om ervoor te zorgen dat ondernemingen informatie over hun veerkracht voor risico’s inzake duurzaamheidsaspecten bekendmaken. Naast de in artikel 19 bis, lid 1, en artikel 29 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU genoemde rapportagegebieden moeten ondernemingen dan ook informatie bekendmaken over hun bedrijfsstrategie en de veerkracht van het bedrijfsmodel en de bedrijfsstrategie voor risico’s met betrekking tot duurzaamheidsaspecten, en eventuele plannen die zij hebben om ervoor te zorgen dat hun bedrijfsmodel en -strategie verenigbaar zijn met de transitie naar een duurzame en klimaatneutrale economie; of en hoe in hun bedrijfsmodel en -strategie rekening wordt gehouden met de belangen van belanghebbenden; eventuele opportuniteiten voor de onderneming die uit duurzaamheidsaspecten voortvloeien; de uitvoering van de aspecten van de bedrijfsstrategie die een invloed hebben op of worden beïnvloed door duurzaamheidsaspecten; eventuele door de onderneming gestelde duurzaamheidsdoelstellingen en de vooruitgang die is geboekt om deze te behalen; de rol van de raad en het bestuur met betrekking tot duurzaamheidsaspecten; de belangrijkste werkelijke en mogelijke negatieve effecten van de activiteiten van de onderneming; en de wijze waarop de onderneming de informatie waarover zij rapporteert, heeft vastgesteld. Zodra de openbaarmaking van elementen zoals doelstellingen en de vooruitgang om deze te behalen verplicht is, vervalt de afzonderlijke verplichting om de resultaten van beleid openbaar te maken.

    (27)Om te zorgen voor samenhang met internationale instrumenten zoals de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten en de door de OESO opgestelde “due diligence”-richtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap, moeten de openbaarmakingsvereisten ten aanzien van passende zorgvuldigheid gedetailleerder worden gespecificeerd dan het geval is in artikel 19 bis, lid 1, punt b), en artikel 29 bis, lid 1, punt b), van Richtlijn 2013/34/EU. Ondernemingen volgen een zorgvuldigheidsprocedure om de belangrijkste feitelijke en potentiële negatieve effecten in verband met hun activiteiten vast te stellen, te voorkomen, te beperken en te verhelpen, en aan te geven hoe zij die negatieve effecten aanpakken. Effecten in verband met de activiteiten van een onderneming omvatten effecten die rechtstreeks door de onderneming worden veroorzaakt, effecten waaraan de onderneming bijdraagt en effecten die anderszins verband houden met de waardeketen van de onderneming. De zorgvuldigheidsprocedure heeft betrekking op de gehele waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar eigen activiteiten, haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketens. In overeenstemming met de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten moet een feitelijk of potentieel nadelig effect als belangrijk worden beschouwd wanneer het een van de grootste effecten van de activiteiten van de onderneming betreft op basis van: de ernst van de gevolgen voor mens of milieu; het aantal personen dat wordt of kan worden getroffen, of de omvang van de schade aan het milieu; en hoe eenvoudig de schade kan worden hersteld, waarbij het milieu of de situatie van de betrokken mensen in de eerdere toestand wordt hersteld.

    (28)Richtlijn 2013/34/EU schrijft niet voor dat informatie wordt bekendgemaakt over andere immateriële activa dan de in de balans opgenomen immateriële vaste activa. Algemeen wordt erkend dat informatie over immateriële vaste activa en andere immateriële factoren, waaronder intern gegenereerde immateriële activa, te weinig wordt gerapporteerd, hetgeen een goede beoordeling van de ontwikkeling, de prestaties en de positie van een onderneming en de monitoring van investeringen belemmert. Om beleggers in staat te stellen beter inzicht te krijgen in de groeiende kloof tussen de boekhoudkundige waarde van veel ondernemingen en hun marktwaarde, die in veel sectoren van de economie wordt waargenomen, moet een adequate rapportage over immateriële activa worden verplicht. Daarom moeten ondernemingen worden verplicht om informatie bekend te maken over andere immateriële activa dan de immateriële vaste activa die in de balans zijn opgenomen, met inbegrip van intellectueel kapitaal, menselijk kapitaal, met inbegrip van de ontwikkeling van vaardigheden, en sociaal en relationeel kapitaal, met inbegrip van reputatiekapitaal. Informatie over immateriële activa moet ook informatie over onderzoek en ontwikkeling omvatten.

    (29)In artikel 19 bis, lid 1, en artikel 29 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU wordt niet gespecificeerd of de te rapporteren informatie toekomstgericht moet zijn of informatie over in het verleden behaalde resultaten betreft. Momenteel is er een gebrek aan toekomstgerichte informatieverstrekking, die vooral door gebruikers van duurzaamheidsinformatie op prijs wordt gesteld. In de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU moet daarom worden gespecificeerd dat de gerapporteerde duurzaamheidsinformatie toekomstgerichte en retrospectieve informatie en zowel kwalitatieve als kwantitatieve informatie moet bevatten. De gerapporteerde duurzaamheidsinformatie moet ook rekening houden met tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn en informatie bevatten over de gehele waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar eigen activiteiten, haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen, naargelang het geval. Informatie over de gehele waardeketen van de onderneming omvat informatie die betrekking heeft op haar waardeketen binnen de EU en informatie over derde landen indien de waardeketen van de onderneming zich tot buiten de EU uitstrekt.

    (30)In artikel 19 bis, lid 1, en artikel 29 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU worden ondernemingen verplicht in hun niet-financiële rapportage verwijzingen naar en aanvullende uitleg betreffende de bedragen in de jaarlijkse financiële overzichten op te nemen. Die artikelen verplichten de ondernemingen echter niet om in het bestuursverslag naar andere informatie te verwijzen of die informatie nader toe te lichten. Er is momenteel dus een gebrek aan samenhang tussen de gerapporteerde niet-financiële informatie en de overige informatie in het jaarverslag. In dit verband moeten duidelijke eisen worden gesteld.

    (31)Wanneer ondernemingen geen beleid voeren met betrekking tot een of meerdere van de genoemde aangelegenheden, zijn zij op grond van artikel 19 bis, lid 1, en artikel 29 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU verplicht een duidelijke en gemotiveerde toelichting te geven waarom zij dit niet doen. De verschillende behandeling van openbaarmakingen over het door ondernemingen gevoerde beleid in vergelijking met de andere rapportagegebieden die in die artikelen zijn opgenomen, heeft tot verwarring geleid bij de rapporterende ondernemingen en heeft niet bijgedragen tot een verbetering van de kwaliteit van de gerapporteerde informatie. Het is derhalve niet nodig deze onderscheiden behandeling van beleidsmaatregelen in de richtlijn te handhaven. In de standaarden wordt bepaald welke informatie moet worden verstrekt met betrekking tot elk van de in de artikelen 19 bis en 29 bis genoemde rapportagegebieden.

    (32)Ondernemingen die onder het toepassingsgebied van artikel 19 bis, lid 1, en artikel 29 bis, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU vallen, kunnen zich baseren op nationale, uniale of internationale rapportagekaders, en wanneer zij dat doen, moeten zij specificeren op welke kaders zij zich hebben gebaseerd. Richtlijn 2013/34/EU verplicht ondernemingen echter niet om een gemeenschappelijk rapportagekader of een gemeenschappelijke rapportagestandaard te gebruiken, en belet ondernemingen niet om helemaal geen rapportagekader of -standaarden te gebruiken. Zoals voorgeschreven in artikel 2 van Richtlijn 2014/95/EU heeft de Commissie in 2017 niet-bindende richtsnoeren gepubliceerd voor ondernemingen die onder het toepassingsgebied van die richtlijn vallen 52 . In 2019 heeft de Commissie aanvullende richtsnoeren gepubliceerd, specifiek over de rapportage van klimaatgerelateerde informatie 53 . In de richtsnoeren voor klimaatrapportage zijn de aanbevelingen van de Taskforce voor de openbaarmaking van klimaatgerelateerde financiële informatie uitdrukkelijk opgenomen. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat die niet-bindende richtsnoeren geen significant effect hebben gehad op de kwaliteit van niet-financiële rapportage door ondernemingen die onder het toepassingsgebied van de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU vallen. Het vrijwillige karakter van de richtsnoeren houdt in dat het ondernemingen vrij staat deze al dan niet toe te passen. De richtsnoeren kunnen derhalve op zichzelf niet garanderen dat de informatie die door verschillende ondernemingen wordt verstrekt, vergelijkbaar is of dat alle informatie die gebruikers relevant achten, openbaar wordt gemaakt. Daarom is er behoefte aan verplichte gemeenschappelijke rapportagestandaarden om ervoor te zorgen dat informatie vergelijkbaar is en dat alle relevante informatie openbaar wordt gemaakt. Voortbouwend op het beginsel van dubbele materialiteit moeten de standaarden betrekking hebben op alle informatie die van materieel belang is voor de gebruikers. Gemeenschappelijke rapportagestandaarden zijn ook nodig om de controle en digitalisering van duurzaamheidsrapportage mogelijk te maken en het toezicht daarop en de handhaving ervan te vergemakkelijken. De ontwikkeling van verplichte gemeenschappelijke standaarden voor duurzaamheidsrapportage is noodzakelijk om te komen tot een situatie waarin duurzaamheidsinformatie een status heeft die vergelijkbaar is met die van financiële informatie.

    (33)Geen enkele bestaande standaard of kader voldoet op zichzelf aan de behoeften van de Unie aan gedetailleerde rapportage over duurzaamheid. De krachtens Richtlijn 2013/34/EU vereiste informatie moet informatie omvatten die relevant is vanuit elk van de materialiteitsperspectieven, moet betrekking hebben op alle duurzaamheidskwesties en moet, waar passend, worden afgestemd op andere verplichtingen krachtens de wetgeving van de Unie om duurzaamheidsinformatie bekend te maken, met inbegrip van de verplichtingen die zijn vastgelegd in Verordening (EU) 2020/852 en Verordening (EU) 2019/2088. Bovendien moeten de verplichte standaarden voor duurzaamheidsrapportage voor ondernemingen in de Unie in overeenstemming zijn met het ambitieniveau van de Europese Green Deal en de doelstelling van een klimaatneutrale Unie in 2050. Daarom moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om Uniestandaarden voor duurzaamheidsrapportage vast te stellen, zodat deze snel kunnen worden ingevoerd en de inhoud van de standaarden voor duurzaamheidsrapportage aansluit bij de behoeften van de Unie.

    (34)De European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG) is een vereniging zonder winstoogmerk naar Belgisch recht die het algemeen belang dient door de Commissie advies te verstrekken over de goedkeuring van internationale standaarden voor financiële verslaglegging. De EFRAG heeft een reputatie opgebouwd als Europees expertisecentrum op het gebied van rapportage door ondernemingen en is goed geplaatst om de coördinatie te bevorderen tussen Europese standaarden voor duurzaamheidsrapportage en internationale initiatieven die gericht zijn op de ontwikkeling van wereldwijd consistente standaarden. In maart 2021 heeft een door de EFRAG opgerichte multistakeholder-taskforce aanbevelingen gepubliceerd voor de mogelijke ontwikkeling van standaarden voor duurzaamheidsrapportage voor de Europese Unie. Die aanbevelingen bevatten voorstellen om een samenhangende en alomvattende reeks rapportagestandaarden te ontwikkelen die alle duurzaamheidsaspecten bestrijken vanuit een dubbel materialiteitsperspectief. Die aanbevelingen bevatten ook een gedetailleerd stappenplan voor de ontwikkeling van dergelijke standaarden, en voorstellen voor een wederzijds versterkende samenwerking tussen wereldwijde initiatieven voor de vaststelling van standaarden en initiatieven van de Europese Unie hiervoor. In maart 2021 heeft de voorzitter van de EFRAG aanbevelingen gepubliceerd voor mogelijke wijzigingen in het bestuur van de EFRAG in het geval dat de EFRAG om technisch advies wordt gevraagd over standaarden voor duurzaamheidsrapportage. Deze aanbevelingen houden onder meer in dat binnen de EFRAG een nieuwe pijler voor duurzaamheidsrapportage wordt opgezet, zonder de bestaande pijler voor financiële verslaglegging ingrijpend te wijzigen. Bij de vaststelling van standaarden voor duurzaamheidsrapportage moet de Commissie rekening houden met het technische advies dat de EFRAG zal uitbrengen. Om ervoor te zorgen dat de standaarden van hoge kwaliteit zijn, bijdragen aan het Europees openbaar belang en tegemoetkomen aan de behoeften van ondernemingen en gebruikers van de gerapporteerde informatie, moeten de technische adviezen van de EFRAG volgens geijkte procedures, onder publiek toezicht en op transparante wijze worden opgesteld, vergezeld gaan van kosten-batenanalyses, en met de deskundigheid van relevante belanghebbenden worden ontwikkeld. Om ervoor te zorgen dat in de standaarden voor duurzaamheidsrapportage van de Unie rekening wordt gehouden met de standpunten van de lidstaten van de Unie, moet de Commissie, alvorens de standaarden vast te stellen, de in artikel 24 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering raadplegen over het technische advies van de EFRAG. De Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) speelt een rol bij het opstellen van technische reguleringsnormen overeenkomstig Verordening (EU) 2019/2088 en er moet samenhang zijn tussen die technische reguleringsnormen en de standaarden voor duurzaamheidsrapportage. Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad 54 speelt de ESMA ook een rol in het bevorderen van toezichtconvergentie bij de handhaving van rapportage door uitgevende instellingen waarvan effecten op gereglementeerde markten van de EU zijn genoteerd en die verplicht zullen zijn deze standaarden voor duurzaamheidsrapportage toe te passen. Daarom moet van de ESMA worden verlangd dat zij advies uitbrengt over het technische advies van EFRAG. Dit advies moet binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek van de Commissie worden uitgebracht. Daarnaast moet de Commissie de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, het Europees Milieuagentschap, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Europese Centrale Bank, het Comité van Europese auditorstoezichthouders en het platform voor duurzame financiering raadplegen om ervoor te zorgen dat de standaarden voor duurzaamheidsrapportage in overeenstemming zijn met het beleid en de wetgeving van de Unie ter zake. Wanneer een van die organen besluit een advies in te dienen, moet dit gebeuren binnen twee maanden na de datum waarop het door de Commissie is geraadpleegd.

    (35)De standaarden voor duurzaamheidsrapportage moeten in overeenstemming zijn met andere wetgeving van de Unie. Die standaarden moeten met name worden afgestemd op de openbaarmakingsvereisten van Verordening (EU) 2019/2088, en ze moeten rekening houden met de onderliggende indicatoren en methodologieën in de verschillende gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) 2020/852, de openbaarmakingsvereisten die van toepassing zijn op beheerders van benchmarks overeenkomstig Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad 55 , de minimumnormen voor de constructie van EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks; en met alle werkzaamheden die de Europese Bankautoriteit heeft verricht bij de uitvoering van de openbaarmakingsvereisten van pijler III van Verordening (EU) nr. 575/2013. In de standaarden moet rekening worden gehouden met de milieuwetgeving van de Unie, met inbegrip van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 56 en Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad 57 , en moet rekening worden gehouden met Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie 58 en de bijlagen hierbij, alsmede met de wijzigingen in deze wetgeving. Er moet ook rekening worden gehouden met andere relevante wetgeving van de Unie, met inbegrip van Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad 59 , en met de vereisten die in het Unierecht zijn vastgesteld voor ondernemingen met betrekking tot bestuurstaken en passende zorgvuldigheid.

    (36)In de standaarden voor duurzaamheidsrapportage moet rekening worden gehouden met de richtsnoeren van de Commissie voor niet-financiële rapportage 60 en de richtsnoeren van de Commissie voor de rapportage van klimaatgerelateerde informatie 61 . Hierin moet ook rekening worden gehouden met andere rapportagevereisten in Richtlijn 2013/34/EU die niet rechtstreeks verband houden met duurzaamheid, teneinde de gebruikers van de gerapporteerde informatie een beter inzicht te verschaffen in de ontwikkeling, de prestaties, de positie en de impact van de onderneming, door de koppeling tussen de duurzaamheidsinformatie en andere overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU gerapporteerde informatie te maximaliseren.

    (37)De standaarden voor duurzaamheidsrapportage moeten evenredig zijn en mogen geen onnodige administratieve lasten met zich meebrengen voor ondernemingen die ze moeten toepassen. Om de verstoring voor ondernemingen die reeds duurzaamheidsinformatie rapporteren tot een minimum te beperken, moet in de standaarden voor duurzaamheidsrapportage in voorkomend geval rekening worden gehouden met bestaande standaarden en kaders voor duurzaamheidsrapportage en -boekhouding. Daartoe behoren het Global Reporting Initiative, de Sustainability Accounting Standards Board, de International Integrated Reporting Council, de International Accounting Standards Board, de Taskforce voor de openbaarmaking van klimaatgerelateerde financiële informatie, de Carbon Disclosure Standards Board en CDP (voorheen het Carbon Disclosure Project). De standaarden van de Europese Unie moeten rekening houden met alle standaarden voor duurzaamheidsrapportage die onder de auspiciën van de International Financial Reporting Standards Foundation zijn ontwikkeld. Om onnodige versnippering van de regelgeving te voorkomen, wat negatieve gevolgen kan hebben voor ondernemingen die wereldwijd actief zijn, moeten de Europese standaarden bijdragen tot het proces van convergentie van de standaarden voor duurzaamheidsrapportage op mondiaal niveau.

    (38)In haar mededeling over de Europese Green Deal heeft de Europese Commissie toegezegd bedrijven en andere belanghebbenden te steunen bij de ontwikkeling van gestandaardiseerde boekhoudkundige praktijken inzake natuurlijk kapitaal binnen de Unie en op internationaal niveau, teneinde te zorgen voor een passend beheer van milieurisico’s en mitigeringsmogelijkheden, en de daarmee samenhangende transactiekosten te verlagen. In het binnen het LIFE-programma gesteunde Transparent-project wordt de eerste boekhoudmethodiek voor natuurlijk kapitaal ontwikkeld, die de bestaande methoden gemakkelijker vergelijkbaar en transparanter zal maken en tegelijk de drempel voor bedrijven zal verlagen om de systemen ter ondersteuning van hun toekomstbestendigheid in te voeren en te gebruiken. Het Natural Capital Protocol is ook een belangrijke referentie op dit gebied. Hoewel boekhoudmethoden voor natuurlijk kapitaal voornamelijk dienen ter versterking van interne managementbeslissingen, moeten deze naar behoren in aanmerking worden genomen bij het vaststellen van standaarden voor duurzaamheidsrapportage. Sommige boekhoudmethodieken voor natuurlijk kapitaal zijn erop gericht een monetaire waarde toe te kennen aan de milieueffecten van de activiteiten van ondernemingen, wat gebruikers kan helpen die effecten beter te begrijpen. Daarom moeten de standaarden voor duurzaamheidsrapportage, indien dat nodig wordt geacht, gemonetariseerde indicatoren van duurzaamheidseffecten kunnen bevatten.

    (39)In standaarden voor duurzaamheidsrapportage moet ook rekening worden gehouden met internationaal erkende beginselen en kaders inzake verantwoord ondernemerschap, maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzame ontwikkeling, waaronder de VN-doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten, de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, de door de OESO opgestelde “due diligence”-richtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap en verwante sectorale richtsnoeren, het Global Compact van de VN, de tripartiete beginselverklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid, de ISO 26000-norm inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen, en de principes voor verantwoord beleggen van de VN.

    (40)Er moet voor worden gezorgd dat de informatie die door ondernemingen overeenkomstig de standaarden voor duurzaamheidsrapportage wordt gerapporteerd, voldoet aan de behoeften van de gebruikers. In de rapportagestandaarden moet daarom worden gespecificeerd welke informatie ondernemingen openbaar moeten maken over alle belangrijke ecologische factoren, met inbegrip van hun effecten en afhankelijkheden ten aanzien van klimaat, lucht, land, water en biodiversiteit. Verordening (EU) 2020/852 voorziet in een classificatie van de milieudoelstellingen van de Unie. Omwille van de samenhang is het passend een soortgelijke classificatie te gebruiken om de ecologische factoren vast te stellen die aan de orde moeten komen in de standaarden voor duurzaamheidsrapportage. De rapportagestandaarden moeten rekening houden met geografische of andere contextuele informatie die ondernemingen openbaar moeten maken en deze specificeren om inzicht te verschaffen in hun belangrijkste effecten op duurzaamheidskwesties en de belangrijkste risico’s voor de onderneming die voortvloeien uit duurzaamheidskwesties.

    (41)Wat klimaatgerelateerde informatie betreft, willen gebruikers de fysieke en transitierisico’s van ondernemingen en hun veerkracht ten aanzien van verschillende klimaatscenario’s kennen. Zij zijn ook geïnteresseerd in het niveau en de omvang van de broeikasgasemissies en -verwijderingen die aan de onderneming worden toegeschreven, met inbegrip van de mate waarin de onderneming compensaties gebruikt en de bron van die compensaties. Om tot een klimaatneutrale economie te komen, moeten de standaarden voor broeikasgasboekhouding en -compensatie op elkaar worden afgestemd. Gebruikers hebben behoefte aan betrouwbare informatie over compensaties die tegemoetkomt aan de bezorgdheid over mogelijke dubbeltellingen en overschattingen, gezien de risico’s die dubbeltellingen en overschattingen kunnen inhouden voor het bereiken van klimaatgerelateerde doelstellingen. In de rapportagestandaarden moet daarom worden gespecificeerd welke informatie ondernemingen met betrekking tot die aangelegenheden moeten rapporteren.

    (42)Om een klimaatneutrale en circulaire economie en een gifvrij milieu te bereiken, moeten alle economische sectoren volledig worden gemobiliseerd. In dit verband is het van cruciaal belang dat het energieverbruik wordt verminderd en de energie-efficiëntie wordt verhoogd, aangezien energie in alle toeleveringsketens wordt gebruikt. In de standaarden voor duurzaamheidsrapportage moet derhalve terdege rekening worden gehouden met energieaspecten, met name in verband met milieuaangelegenheden.

    (43)In de standaarden voor duurzaamheidsrapportage moet worden gespecificeerd welke informatie ondernemingen openbaar moeten maken over sociale factoren, waaronder werknemersfactoren en mensenrechten. Deze informatie moet betrekking hebben op de effecten van de ondernemingen op de mens, met inbegrip van de menselijke gezondheid. De informatie die ondernemingen openbaar maken over mensenrechten moet, indien voorkomend geval, ook informatie bevatten over gedwongen arbeid in hun waardeketens. In de rapportagestandaarden die betrekking hebben op sociale factoren moet worden gespecificeerd welke informatie ondernemingen moeten verstrekken met betrekking tot de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten die relevant zijn voor ondernemingen, met inbegrip van gelijke kansen voor iedereen en arbeidsvoorwaarden. Het in maart 2021 goedgekeurde actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten roept op tot strengere eisen voor ondernemingen om over sociale aangelegenheden te rapporteren. In de rapportagestandaarden moet ook worden gespecificeerd welke informatie ondernemingen openbaar moeten maken met betrekking tot de mensenrechten, fundamentele vrijheden, democratische beginselen en normen die zijn vastgelegd in het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens en andere belangrijke mensenrechtenverdragen van de VN, de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk, de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    (44)Gebruikers hebben behoefte aan informatie over governancefactoren, waaronder informatie over de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van een onderneming, onder meer met betrekking tot duurzaamheidsaspecten, de samenstelling van die organen en de interne controle- en risicobeheersystemen van een onderneming, ook met betrekking tot het rapportageproces. Gebruikers hebben ook informatie nodig over de bedrijfscultuur en de aanpak inzake bedrijfsethiek van ondernemingen, met inbegrip van de bestrijding van corruptie en omkoping, en over hun politieke betrokkenheid, met inbegrip van lobbyactiviteiten. Informatie over het management van de onderneming en de kwaliteit van de relaties met zakenpartners, waaronder betalingspraktijken met betrekking tot de datum of termijn voor betaling, de rentevoet voor betalingsachterstand of de vergoeding voor invorderingskosten als bedoeld in Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad 62 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties, helpt gebruikers inzicht te krijgen in de risico’s van een onderneming en de gevolgen ervan voor duurzaamheidsaspecten. Elk jaar gaan duizenden ondernemingen, vooral kmo’s, gebukt onder administratieve en financiële lasten omdat zij te laat of helemaal niet worden betaald. Uiteindelijk leiden betalingsachterstanden tot insolventie en faillissement, met verwoestende gevolgen voor hele waardeketens. Meer informatie over betalingspraktijken moet andere ondernemingen in staat stellen snelle en betrouwbare betalers te identificeren, oneerlijke betalingspraktijken op te sporen, toegang te krijgen tot informatie over de bedrijven waarmee zij handelen, en te onderhandelen over eerlijkere betalingsvoorwaarden.

    (45)De rapportagestandaarden moeten een meer geïntegreerd beeld bevorderen van alle informatie die ondernemingen in het bestuursverslag publiceren, teneinde de gebruikers van die informatie een beter inzicht te geven in de ontwikkeling, de resultaten, de positie en de effecten van de onderneming. In die standaarden moet waar nodig een onderscheid worden gemaakt tussen de informatie die ondernemingen moeten verstrekken wanneer zij op individueel niveau verslag uitbrengen en de informatie die ondernemingen moeten verstrekken wanneer zij op geconsolideerd niveau verslag uitbrengen. Die standaarden moeten voor ondernemingen ook richtsnoeren bevatten voor het proces dat wordt uitgevoerd om de duurzaamheidsinformatie vast te stellen die in het bestuursverslag moet worden opgenomen.

    (46)Ondernemingen in dezelfde sector zijn vaak blootgesteld aan vergelijkbare duurzaamheidsgerelateerde risico’s en hebben vaak vergelijkbare effecten op de samenleving en het milieu. Vergelijkingen tussen ondernemingen in dezelfde sector zijn bijzonder waardevol voor beleggers en andere gebruikers van duurzaamheidsinformatie. De door de Commissie vastgestelde standaarden voor duurzaamheidsrapportage moeten daarom zowel informatie bevatten die ondernemingen in alle sectoren openbaar moeten maken als informatie die ondernemingen afhankelijk van hun activiteitensector openbaar moeten maken. De standaarden moeten ook rekening houden met de moeilijkheden die ondernemingen kunnen ondervinden bij het verzamelen van informatie van actoren in hun gehele waardeketen, vooral van kmo-leveranciers en leveranciers in opkomende markten en economieën.

    (47)Om tijdig aan de informatiebehoeften van gebruikers te voldoen, en met name gezien de urgentie om te voorzien in de informatiebehoeften van financiëlemarktdeelnemers, met inachtneming van de vereisten die zijn vastgelegd in de krachtens artikel 4, leden 6 en 7, van Verordening (EU) 2019/2088 vastgestelde gedelegeerde handelingen, moet de Commissie uiterlijk op 31 oktober 2022 een eerste reeks rapportagestandaarden vaststellen. Die reeks rapportagestandaarden moet specificeren welke informatie ondernemingen openbaar moeten maken met betrekking tot alle rapportagegebieden en duurzaamheidsaspecten, en dat financiëlemarktdeelnemers moeten voldoen aan de informatieverschaffingsverplichtingen van Verordening (EU) 2019/2088. De Commissie moet uiterlijk op 31 oktober 2023 een tweede reeks rapportagestandaarden vaststellen, waarin aanvullende informatie wordt gespecificeerd die ondernemingen, indien nodig, moeten bekendmaken over duurzaamheidsaspecten en rapportagegebieden, en informatie die specifiek is voor de sector waarin een onderneming actief is. De Commissie moet de standaarden om de drie jaar herzien om rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder de ontwikkeling van internationale standaarden.

    (48)Richtlijn 2013/34/EU vereist niet dat de financiële overzichten of het bestuursverslag in een digitaal formaat worden verstrekt, wat de vindbaarheid en bruikbaarheid van de gerapporteerde informatie belemmert. Gebruikers van duurzaamheidsinformatie verwachten steeds vaker dat deze informatie vindbaar en machineleesbaar is in digitale formaten. Digitalisering biedt mogelijkheden om informatie efficiënter te benutten en biedt aanzienlijke kostenbesparingen voor zowel gebruikers als ondernemingen. Overeenkomstig artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 2019/815 van de Commissie 63 moeten ondernemingen derhalve worden verplicht hun financiële overzichten en hun bestuursverslag in XHTML-formaat op te stellen en duurzaamheidsinformatie, met inbegrip van de informatie die op grond van artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 moet worden verstrekt, te markeren overeenkomstig die gedelegeerde verordening. Er is een digitale taxonomie voor standaarden voor duurzaamheidsrapportage van de Unie nodig, zodat de gerapporteerde informatie overeenkomstig die standaarden kan worden gemarkeerd. Deze vereisten moeten worden meegenomen in de werkzaamheden op het gebied van digitalisering die de Commissie in haar mededeling “Een Europese datastrategie 64 en in de EU-strategie voor het digitale geldwezen heeft aangekondigd. 65 Deze vereisten vormen tevens een aanvulling op de oprichting van één Europees toegangspunt voor openbare bedrijfsinformatie, zoals beoogd in het actieplan voor de opbouw van een kapitaalmarktunie, waarin ook aandacht wordt besteed aan de behoefte aan gestructureerde gegevens.

    (49)Om de gerapporteerde duurzaamheidsinformatie in het Europees centraal toegangspunt op te nemen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat ondernemingen de naar behoren goedgekeurde jaarlijkse financiële overzichten en het bestuursverslag in het voorgeschreven elektronische formaat publiceren, en ervoor zorgen dat bestuursverslagen met duurzaamheidsrapportage onverwijld na de publicatie ervan beschikbaar worden gesteld aan het betrokken officieel aangewezen mechanisme als bedoeld in artikel 21, lid 2, van Richtlijn 2004/109/EG.

    (50)De lidstaten hebben krachtens artikel 19 bis, lid 4, van Richtlijn 2013/34/EU de mogelijkheid ondernemingen vrijstelling te verlenen van het opnemen van de in artikel 19 bis, lid 1, voorgeschreven niet-financiële verklaring in het bestuursverslag. De lidstaten kunnen dit doen wanneer de betrokken onderneming een afzonderlijk verslag opstelt dat samen met het bestuursverslag wordt bekendgemaakt overeenkomstig artikel 30 van die richtlijn, of wanneer dat verslag binnen een redelijke termijn en ten laatste zes maanden na de balansdatum voor het publiek beschikbaar wordt gesteld op de website van de onderneming, en ernaar verwezen wordt in het bestuursverslag. Dezelfde mogelijkheid bestaat voor de geconsolideerde niet-financiële verklaring als bedoeld in artikel 29 bis, lid 4, van Richtlijn 2013/34/EU. Twintig lidstaten hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. De mogelijkheid om een afzonderlijk verslag te publiceren belemmert echter de beschikbaarheid van informatie die financiële informatie en informatie over duurzaamheidsaspecten met elkaar verbindt. Het belemmert ook de vindbaarheid en toegankelijkheid van informatie voor gebruikers, in het bijzonder beleggers, die geïnteresseerd zijn in zowel financiële als duurzaamheidsinformatie. Mogelijke verschillende publicatietijden voor financiële en duurzaamheidsinformatie verergeren dit probleem. Publicatie in een afzonderlijk verslag kan ook de indruk wekken, zowel intern als extern, dat duurzaamheidsinformatie tot een categorie minder relevante informatie behoort, wat een negatieve invloed kan hebben op de gepercipieerde betrouwbaarheid van de informatie. Ondernemingen moeten derhalve duurzaamheidsinformatie in het bestuursverslag opnemen en de lidstaten mogen ondernemingen niet langer vrijstelling verlenen van de verplichting om in het bestuursverslag informatie over duurzaamheidsaspecten op te nemen. Deze verplichting helpt ook om de rol van de nationale bevoegde autoriteiten te verduidelijken bij het toezicht op de duurzaamheidsrapportage, als onderdeel van het bestuursverslag, overeenkomstig Richtlijn 2004/109/EG. Voorts mag ondernemingen die verplicht zijn duurzaamheidsinformatie te rapporteren in geen geval vrijstelling worden verleend van de verplichting het bestuursverslag te publiceren, aangezien het belangrijk is ervoor te zorgen dat duurzaamheidsinformatie voor het publiek beschikbaar is.

    (51)In artikel 20 van Richtlijn 2013/34/EU worden ondernemingen met effecten die op gereglementeerde markten genoteerd zijn, verplicht in hun bestuursverslag een verklaring inzake corporate governance op te nemen, die onder meer een beschrijving moet bevatten van het door de onderneming gevoerde diversiteitsbeleid met betrekking tot de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming. Artikel 20 van Richtlijn 2013/34/EU laat ondernemingen de vrijheid om te beslissen over welke aspecten van diversiteit zij verslag uitbrengen. Het verplicht ondernemingen niet uitdrukkelijk om informatie over een bepaald aspect van diversiteit op te nemen. Om vooruitgang te boeken op weg naar een meer genderevenwichtige deelname aan de economische besluitvorming, moet ervoor worden gezorgd dat ondernemingen met effecten die op gereglementeerde markten genoteerd zijn, altijd verslag uitbrengen over hun beleid inzake genderdiversiteit en de uitvoering daarvan. Om onnodige administratieve lasten te voorkomen, moeten die ondernemingen echter de mogelijkheid hebben om een deel van de krachtens artikel 20 van Richtlijn 2013/34/EU vereiste informatie naast andere duurzaamheidsgerelateerde informatie te rapporteren. 

    (52)De lidstaten moeten er krachtens artikel 33 van Richtlijn 2013/34/EU voor zorgen dat de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van een onderneming collectief de verantwoordelijkheid hebben ervoor te zorgen dat de (geconsolideerde) jaarlijkse financiële overzichten, het (geconsolideerde) bestuursverslag en de (geconsolideerde) verklaring inzake corporate governance worden opgesteld en openbaar gemaakt overeenkomstig de voorschriften van die richtlijn. Die collectieve verantwoordelijkheid moet worden uitgebreid tot de digitaliseringsvereisten die zijn vastgelegd in Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815, tot de eis om te voldoen aan de standaarden voor duurzaamheidsrapportage van de Unie en tot de eis om duurzaamheidsrapportage te markeren.

    (53)De beroepsgroep van auditors maakt onderscheid tussen assuranceopdrachten met een beperkte mate van zekerheid en assuranceopdrachten met een redelijke mate van zekerheid. De conclusie van een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid wordt gewoonlijk in een negatieve vorm geformuleerd door te verklaren dat de beroepsbeoefenaar geen kwesties heeft vastgesteld op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat het onderzoeksobject een materiële onjuistheid bevat. De auditor voert minder controles uit dan bij een assuranceopdracht met een redelijke mate van zekerheid. De hoeveelheid werk voor een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid is daarom minder dan bij een redelijke mate van zekerheid. De werkzaamheden in het kader van een assuranceopdracht met een redelijke mate van zekerheid omvatten uitgebreide procedures, waaronder de beoordeling van interne controles van de rapporterende onderneming en materiële controles, en zijn derhalve aanzienlijk omvangrijker dan bij een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid. De conclusie van dit soort opdrachten wordt gewoonlijk in een positieve vorm geformuleerd en geeft een oordeel over de meting van het onderzoeksobject ten opzichte van vooraf vastgestelde criteria. Krachtens artikel 19 bis, lid 5, en artikel 29 bis, lid 5, van Richtlijn 2013/34/EU moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de wettelijke auditor of het auditkantoor nagaat of de niet-financiële verklaring of het afzonderlijke verslag is verstrekt. Hierin wordt niet voorgeschreven dat een onafhankelijke verlener van assurancediensten de informatie controleert, hoewel de lidstaten desgewenst een dergelijke controle kunnen eisen. Het ontbreken van een assurancevereiste met betrekking tot duurzaamheidsrapportage, in tegenstelling tot het vereiste dat de wettelijke auditor een redelijke mate van zekerheid moet verschaffen met betrekking tot financiële overzichten, brengt de geloofwaardigheid van de verstrekte duurzaamheidsinformatie in het gedrang, waardoor niet wordt voldaan aan de behoeften van de beoogde gebruikers van die informatie. Hoewel gestreefd wordt naar een vergelijkbaar assuranceniveau voor financiële rapportage en duurzaamheidsrapportage, ontstaat door het ontbreken van een gemeenschappelijk overeengekomen standaard voor de assurance van duurzaamheidsrapportage het risico van verschillende opvattingen en verwachtingen over wat een redelijke mate van zekerheid zou inhouden voor verschillende categorieën van duurzaamheidsinformatie, vooral met betrekking tot toekomstgerichte en kwalitatieve informatieverstrekking. Daarom moet een progressieve aanpak worden overwogen om het niveau van de vereiste zekerheid voor duurzaamheidsinformatie te verhogen, te beginnen met een verplichting voor de wettelijke auditor of het auditkantoor om een oordeel te geven over de vraag of de duurzaamheidsrapportage voldoet aan de vereisten van de Unie op basis van een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid. Dit oordeel moet betrekking hebben op de naleving van de standaarden voor duurzaamheidsrapportage van de Unie, het proces dat door de onderneming wordt uitgevoerd om de uit hoofde van de standaarden voor duurzaamheidsrapportage gerapporteerde informatie vast te stellen, en de naleving van het vereiste om de duurzaamheidsrapportage te markeren. De auditor moet ook beoordelen of de rapportage van de onderneming voldoet aan de rapportagevereisten van artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852. Om gemeenschappelijke opvattingen en verwachtingen te waarborgen van wat een assuranceopdracht met een redelijke mate van zekerheid inhoudt, moet de wettelijke auditor of het auditkantoor worden verplicht een oordeel te geven op basis van een assuranceopdracht met een redelijke mate van zekerheid over de naleving van de vereisten van de Unie voor duurzaamheidsrapportage, indien de Commissie assurancestandaarden vaststelt voor een redelijke mate van zekerheid van duurzaamheidsrapportage. Dit zou ook de progressieve ontwikkeling van de assurancemarkt voor duurzaamheidsinformatie en van de rapportagepraktijken van ondernemingen mogelijk maken. Ten slotte zou deze progressieve aanpak de kosten voor de rapporterende ondernemingen geleidelijk doen toenemen, aangezien assurance met een redelijke mate van zekerheid duurder is dan assurance met een beperkte mate van zekerheid.

    (54)Wettelijke auditors of auditkantoren controleren reeds de financiële overzichten en het bestuursverslag. De beoordeling van duurzaamheidsrapportage door de wettelijke auditors of auditkantoren zou de samenhang tussen, en de consistentie van, financiële en duurzaamheidsinformatie helpen waarborgen, hetgeen bijzonder belangrijk is voor de gebruikers van duurzaamheidsinformatie. Er bestaat echter een risico op verdere concentratie van de auditmarkt, wat de onafhankelijkheid van auditors in gevaar zou kunnen brengen en tot verhoging van de audit- of assurancehonoraria zou kunnen leiden. Daarom is het wenselijk ondernemingen een ruimere keuze te bieden aan onafhankelijke verleners van assurancediensten voor de beoordeling van duurzaamheidsrapportage. Daarom moet het de lidstaten worden toegestaan onafhankelijke verleners van assurancediensten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad 66 te accrediteren voor het uitbrengen van een oordeel over de duurzaamheidsrapportage, dat samen met het bestuursverslag moet worden gepubliceerd. De lidstaten moeten eisen vaststellen die zorgen voor consistente resultaten bij de beoordeling van duurzaamheidsrapportage door verschillende verleners van assurancediensten. Daarom moeten alle onafhankelijke verleners van assurancediensten worden onderworpen aan vereisten die in overeenstemming zijn met die van Richtlijn 2006/43/EG met betrekking tot de assurance van duurzaamheidsrapportage. Dit zal ook zorgen voor een gelijk speelveld voor alle personen en ondernemingen die door de lidstaten zijn toegelaten voor het uitbrengen van een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportage, met inbegrip van wettelijke auditors. Indien een onderneming over haar duurzaamheidsrapportage het oordeel inwint van een andere geaccrediteerde onafhankelijke verlener van assurancediensten dan de wettelijke auditor, hoeft zij de wettelijke auditor niet ook om dit oordeel te vragen.

    (55)Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad 67 stelt regels vast voor de wettelijke controle van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen. Er moet voor worden gezorgd dat er consistente regels gelden voor de controle van jaarrekeningen en de assurance van duurzaamheidsrapportage door de wettelijke auditor. Richtlijn 2006/43/EG moet van toepassing zijn wanneer het oordeel over de duurzaamheidsrapportage wordt gegeven door de wettelijke auditor die of het auditkantoor dat de wettelijke controle van jaarrekeningen uitvoert.

    (56)De regels voor de toelating en erkenning van wettelijke auditors en auditkantoren moeten ervoor zorgen dat de wettelijke auditors beschikken over de noodzakelijke theoretische kennis van vakgebieden die voor de assurance van duurzaamheidsrapportage van belang zijn, en in staat zijn deze kennis in de praktijk toe te passen. Wettelijke auditors die reeds door een lidstaat zijn toegelaten of erkend, moeten echter de mogelijkheid behouden wettelijke controles uit te voeren en moeten assuranceopdrachten inzake duurzaamheidsrapportage kunnen uitvoeren De lidstaten moeten er echter voor zorgen dat reeds erkende wettelijke auditors via permanente scholingsprogramma’s de nodige kennis verwerven op het gebied van duurzaamheidsrapportage en de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    (57)Er moet voor worden gezorgd dat de verplichtingen die aan auditors worden opgelegd met betrekking tot hun werkzaamheden op het gebied van de wettelijke controle en de assurance van duurzaamheidsrapportage consistent zijn. Daarom moet worden bepaald dat, wanneer het oordeel over de duurzaamheidsrapportage wordt gegeven door de wettelijke auditor die of het auditkantoor dat de wettelijke controle van de financiële overzichten uitvoert, de voornaamste vennoten actief betrokken zijn bij de assurance van de duurzaamheidsrapportage. Bij de uitvoering van de assurance van duurzaamheidsrapportage moeten de wettelijke auditors voldoende tijd aan de opdracht besteden en voldoende personeel aanwijzen zodat de taken juist kunnen worden uitgevoerd. Ten slotte moet in het cliëntdossier worden vermeld welke honoraria in rekening zijn gebracht voor de assurance van de duurzaamheidsrapportage en moet het auditdossier informatie bevatten met betrekking tot de assurance van de duurzaamheidsrapportage.

    (58)Krachtens artikel 25 van Richtlijn 2006/43/EG moeten de lidstaten erop toezien dat er adequate regels bestaan om te vermijden dat de honoraria voor de wettelijke controle van jaarrekeningen worden beïnvloed of bepaald door het feit dat nevendiensten aan de gecontroleerde entiteit worden verleend, of dat de honoraria resultaatgebonden zijn. In de artikelen 21 tot en met 24 van die richtlijn wordt ook voorgeschreven dat de lidstaten erop moeten toezien dat wettelijke auditors die wettelijke controles uitvoeren, voldoen aan de regels inzake beroepsethiek, onafhankelijkheid, objectiviteit, vertrouwelijkheid en beroepsgeheim. Omwille van de samenhang is het passend dat die regels worden uitgebreid tot de werkzaamheden die door wettelijke auditors worden verricht voor de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    (59)Om in de hele Unie te voorzien in uniforme assurancepraktijken en in assurance van duurzaamheidsrapportage van hoge kwaliteit, moet de Commissie de bevoegdheid krijgen om standaarden voor duurzaamheidsassurance vast te stellen door middel van gedelegeerde handelingen. De lidstaten moeten nationale assurancestandaarden, -procedures of -vereisten toepassen zolang de Commissie geen assurancestandaard betreffende hetzelfde aspect heeft goedgekeurd. In deze assurancestandaarden moeten de door de auditors te volgen procedures worden vastgesteld om hun conclusies te trekken over de assurance van de duurzaamheidsrapportage.

    (60)Artikel 27 van Richtlijn 2006/43/EG bevat voorschriften voor de wettelijke controle van een groep van ondernemingen. Die regels moeten worden uitgebreid tot de assurance van geconsolideerde duurzaamheidsrapportage, wanneer de wettelijke auditor de wettelijke controle uitvoert.

    (61)Krachtens artikel 28 van Richtlijn 2006/43/EG moeten wettelijke auditors of auditkantoren de resultaten van hun wettelijke controle van jaarrekeningen presenteren in een controleverklaring. Dit vereiste moet worden uitgebreid tot de assurance van duurzaamheidsrapportage om ervoor te zorgen dat de resultaten van de assurance van duurzaamheidsrapportage in dezelfde controleverklaring worden gepresenteerd.

    (62)Krachtens artikel 29 van Richtlijn 2006/43/EG moeten de lidstaten een kwaliteitsborgingsstelsel organiseren voor de beoordeling van wettelijke auditors en auditkantoren. Om ervoor te zorgen dat ook kwaliteitsbeoordelingen plaatsvinden van de assurance van duurzaamheidsrapportage en dat de personen die kwaliteitsbeoordelingen verrichten, over passende beroepskwalificaties en relevante ervaring op het gebied van duurzaamheidsrapportage en de assurance van duurzaamheidsrapportage beschikken, moet dit vereiste om een kwaliteitsborgingsstelsel te organiseren, worden uitgebreid tot de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    (63)Krachtens hoofdstuk VII van Richtlijn 2006/43/EG moeten de lidstaten een onderzoeks- en sanctieregeling moeten hebben voor wettelijke auditors en auditkantoren die wettelijke controles van jaarrekeningen uitvoeren. In hoofdstuk VIII van die richtlijn wordt bepaald dat de lidstaten een doeltreffend stelsel van publiek toezicht moeten opzetten en erop moeten toezien dat de op stelsels van publiek toezicht toepasselijke regelingen op toezicht- en regelgevingsgebied een effectieve samenwerking op Unieniveau met betrekking tot de toezichtactiviteiten van de lidstaten mogelijk maken. Die vereisten moeten worden uitgebreid tot wettelijke auditors en auditkantoren die assuranceopdrachten inzake duurzaamheidsrapportage uitvoeren, om de consistentie te waarborgen van de onderzoeken, sancties en toezichtskaders die zijn opgezet voor de werkzaamheden van auditors in het kader van de wettelijke controle en de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    (64)De artikelen 37 en 38 van Richtlijn 2006/43/EG bevatten regels voor de benoeming en de opzegging van wettelijke auditors en auditkantoren die wettelijke controles van jaarrekeningen uitvoeren. Die regels moeten worden uitgebreid tot de assurance van duurzaamheidsrapportage om de consistentie te waarborgen van de regels die aan auditors worden opgelegd met betrekking tot hun werkzaamheden op het gebied van de wettelijke controle en de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    (65)Krachtens artikel 39 van Richtlijn 2006/43/EG moeten de lidstaten erop toezien dat elke organisatie van openbaar belang een auditcomité heeft, en in dat artikel worden de taken van dat comité met betrekking tot de wettelijke controle van de jaarrekening verduidelijkt. Dat auditcomité moet worden belast met bepaalde taken met betrekking tot de assurance van duurzaamheidsrapportage. Die taken moeten de verplichting omvatten om het leidinggevende of toezichthoudende orgaan van de gecontroleerde entiteit in kennis te stellen van de resultaten van de assurance van duurzaamheidsrapportage, en om uit te leggen hoe het auditcomité heeft bijgedragen aan de integriteit van de duurzaamheidsrapportage en wat de rol van het auditcomité in dat proces was.

    (66)In artikel 45 van Richtlijn 2006/43/EG zijn voorschriften opgenomen voor de registratie van en het toezicht op auditors en auditorganisaties van derde landen. Om ervoor te zorgen dat er een consistent kader bestaat voor de werkzaamheden van auditors bij zowel de wettelijke controle van jaarrekeningen als de assurance van duurzaamheidsrapportage, moeten die voorschriften worden uitgebreid tot de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    (67)Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad 68 is van toepassing op wettelijke auditors en auditkantoren die wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang uitvoeren. Om de onafhankelijkheid van de wettelijke auditor te waarborgen, verbiedt artikel 5 van die verordening het leveren van bepaalde niet-controlediensten gedurende bepaalde perioden. Die onafhankelijkheid moet ook worden gewaarborgd voor het werk van wettelijke auditors en auditkantoren die wettelijke controles van financiële overzichten van organisaties van openbaar belang uitvoeren met betrekking tot de assurance van duurzaamheidsrapportage. Adviesdiensten voor het opstellen van duurzaamheidsrapportage moeten daarom worden opgenomen in de lijst van verboden niet-controlediensten.

    (68)In artikel 14 van Verordening (EU) nr. 537/2014 wordt bepaald dat wettelijke auditors en auditkantoren hun bevoegde autoriteit jaarlijks in kennis moeten stellen van de inkomsten uit wettelijke controles en niet-controlediensten van organisaties van openbaar belang. Auditors en auditkantoren moeten worden verplicht te specificeren welke inkomsten uit niet-controlediensten worden gegenereerd uit de assurance van duurzaamheidsrapportage.

    (69)Overeenkomstig artikel 51 van Richtlijn 2013/34/EU geschiedt de handhaving van rapportage door ondernemingen waarvan de effecten niet op gereglementeerde markten genoteerd zijn, door de lidstaten. De soorten sancties worden echter niet gespecificeerd, hetgeen betekent dat de sanctieregelingen per lidstaat sterk kunnen verschillen, waardoor de eengemaakte markt wordt ondermijnd. Om de duurzaamheidsrapportage op de interne markt te verbeteren en bij te dragen tot de overgang naar een volledig duurzaam en inclusief economisch en financieel stelsel waarin de voordelen van groei in ruime mate worden gedeeld overeenkomstig de Europese Green Deal, moeten de lidstaten voorzien in bepaalde sancties en administratieve maatregelen in geval van inbreuken op de vereisten inzake duurzaamheidsrapportage. De sanctieregeling van Richtlijn 2013/34/EU moet daarom dienovereenkomstig worden verscherpt, waarbij de lidstaten in passende sancties en administratieve maatregelen moeten voorzien.

    (70)Krachtens artikel 24 van Richtlijn 2004/109/EG zijn de nationale toezichthouders belast met het handhaven van de naleving van de verplichtingen inzake rapportage door ondernemingen met op gereglementeerde markten genoteerde effecten. Artikel 4 van die richtlijn specificeert de inhoud van de jaarlijkse financiële verslagen, maar bevat geen uitdrukkelijke verwijzing naar de artikelen 19 bis en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU, die het opstellen van een (geconsolideerde) niet-financiële verklaring voorschrijven. Dit houdt in dat de nationale bevoegde autoriteiten van sommige lidstaten geen wettelijk mandaat hebben om toezicht uit te oefenen op die niet-financiële verklaringen, in het bijzonder wanneer die verklaringen in een afzonderlijk verslag worden gepubliceerd, buiten het jaarlijkse financiële verslag om, hetgeen de lidstaten thans kunnen toestaan. Daarom moet in artikel 4, lid 5, van Richtlijn 2004/109/EG een verwijzing naar duurzaamheidsrapportage worden opgenomen. Ook moeten de binnen de uitgevende instelling verantwoordelijke personen worden verplicht in het jaarlijkse financiële verslag te bevestigen dat het bestuursverslag, voor zover hun bekend, is opgesteld in overeenstemming met de standaarden voor duurzaamheidsrapportage. Gezien het nieuwe karakter van die rapportagevereisten moet de Europese Autoriteit voor effecten en markten bovendien richtsnoeren voor nationale bevoegde autoriteiten uitvaardigen om een convergent toezicht op duurzaamheidsrapportage door uitgevende instellingen die onder Richtlijn 2004/109/EG vallen, te bevorderen.

    (71)De lidstaten wordt verzocht het effect van hun omzettingswetgeving op kmo’s te beoordelen, om ervoor te zorgen dat zij niet onevenredig worden getroffen, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan micro-ondernemingen en aan de administratieve lasten, en de resultaten van die beoordeling bekend te maken. De lidstaten moeten overwegen maatregelen in te voeren om kmo’s te helpen bij de toepassing van de vrijwillige vereenvoudigde rapportagestandaarden.

    (72)Richtlijn 2013/34/EU, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Verordening (EU) nr. 537/2014 moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1
    Wijzigingen van Richtlijn 2013/34/EU

    Richtlijn 2013/34/EU wordt als volgt gewijzigd:

    (1)Aan artikel 1 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

    “3.    De in de artikelen 19 bis, 19 quinquies, 29 bis, 30 en 33, artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), artikel 34, leden 2 en 3, en artikel 51 van deze richtlijn voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn ook van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die betrekking hebben op de volgende ondernemingen, ongeacht hun rechtsvorm:

    a)    verzekeringsondernemingen in de zin van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 91/674/EEG van de Raad*1;

    b)    kredietinstellingen in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad*2.

    De lidstaten kunnen ervoor kiezen de in de eerste alinea bedoelde coördinatiemaatregelen niet toe te passen op de in artikel 2, lid 5, punten 2) tot en met 23), van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad*3 genoemde ondernemingen.

    ____________________________________________________________________

    *1Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7).

    *2Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

    *3Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).”.

    (2)In artikel 2 worden de volgende punten 17) tot en met 20) toegevoegd:

    “17) “duurzaamheidsaspecten”: duurzaamheidsfactoren in de zin van artikel 2, punt 24), van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad*4, en governancefactoren;

    18) “duurzaamheidsrapportage”: rapportage van informatie met betrekking tot duurzaamheidsaspecten overeenkomstig de artikelen 19 bis, 19 quinquies en 29 bis van deze richtlijn;

    19) “immateriële activa”: niet-materiële middelen die bijdragen tot de waardecreatie van de onderneming;

    20) “onafhankelijke verlener van assurancediensten”: een conformiteitsbeoordelingsinstantie die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad*5 geaccrediteerd is voor de in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), van deze richtlijn bedoelde specifieke conformiteitsbeoordelingsactiviteit.

    __________________________________________________________________

    *4Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).

    *5Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).”.

    (3)Artikel 19 bis wordt vervangen door:

    “Artikel 19 bis

    Duurzaamheidsrapportage

    1.    Grote ondernemingen en, met ingang van 1 januari 2026, kleine en middelgrote ondernemingen die in artikel 2, punt 1), a), bedoelde ondernemingen zijn, nemen in het bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de onderneming op duurzaamheidsaspecten, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidsaspecten van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de onderneming.

    2.    De in lid 1 bedoelde informatie bevat in het bijzonder:

    a)    een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming, met inbegrip van:

    i)    de veerkracht van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming ten aanzien van risico’s in verband met duurzaamheidsaspecten;

    ii)    de kansen voor de onderneming op het gebied van duurzaamheidsaspecten;

    iii)    de plannen van de onderneming om ervoor te zorgen dat haar bedrijfsmodel en strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs;

    iv)    de wijze waarop in het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming rekening wordt gehouden met de belangen van de belanghebbenden van de onderneming en met de effecten van de onderneming op duurzaamheidsaspecten;

    v)    de wijze waarop de strategie van de onderneming ten aanzien van duurzaamheidsaspecten is uitgevoerd;

    b)    een beschrijving van de door de onderneming vastgestelde doelstellingen met betrekking tot duurzaamheidsaspecten en van de vooruitgang die de onderneming heeft geboekt bij het bereiken van die doelstellingen;

    c)    een beschrijving van de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen ten aanzien van duurzaamheidsaspecten;

    d)    een beschrijving van het beleid van de onderneming ten aanzien van duurzaamheidsaspecten;

    e)    een beschrijving van:

    i)    de toegepaste zorgvuldigheidsprocedure met betrekking tot duurzaamheidsaspecten;

    ii)    de belangrijkste feitelijke of potentiële ongunstige effecten die verband houden met de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar eigen activiteiten, haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen;

    iii)    alle genomen maatregelen om feitelijke of potentiële ongunstige effecten te voorkomen, te mitigeren of te verhelpen, en het resultaat van dergelijke maatregelen;

    f)    een beschrijving van de voornaamste risico’s voor de onderneming in verband met duurzaamheidsaspecten, met inbegrip van de belangrijkste afhankelijkheden van de onderneming van dergelijke aspecten, en hoe de onderneming die risico’s beheert;

    g)    de indicatoren die relevant zijn voor de informatieverschaffing als bedoeld in de punten a) tot en met f).

    Ondernemingen maken ook informatie over immateriële activa openbaar, met inbegrip van informatie over intellectueel, menselijk, sociaal en relationeel kapitaal.

    Ondernemingen brengen verslag uit over het uitgevoerde proces om de informatie vast te stellen die zij overeenkomstig lid 1 in het bestuursverslag hebben opgenomen en houden in dat proces rekening met tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn.

    3.    De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat toekomstgerichte en retrospectieve informatie, en kwalitatieve en kwantitatieve informatie.

    De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, informatie over de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van de eigen activiteiten, producten en diensten van de onderneming, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen.

    De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, tevens verwijzingen naar en aanvullende uitleg over andere informatie die overeenkomstig artikel 19 in het bestuursverslag is opgenomen en de bedragen die in de jaarlijkse financiële overzichten zijn vermeld.

    De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de rapportering van die informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming, mits het weglaten van deze informatie een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de onderneming alsmede van de effecten van haar activiteiten niet in de weg staat.

    4.    Ondernemingen rapporteren de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde informatie overeenkomstig de in artikel 19 ter bedoelde standaarden voor duurzaamheidsrapportage.

    5.    In afwijking van artikel 19 bis, leden 1 tot en met 4, kunnen in artikel 2, punt 1), a), bedoelde kleine en middelgrote ondernemingen verslag uitbrengen overeenkomstig de in artikel 19 quater bedoelde standaarden voor duurzaamheidsrapportage voor kleine en middelgrote ondernemingen.

    6.    Ondernemingen die aan de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen voldoen, worden geacht aan het vereiste van artikel 19, lid 1, derde alinea, te hebben voldaan.

    7.    Een onderneming die een dochteronderneming is, wordt vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen als die onderneming en haar dochterondernemingen zijn opgenomen in het overeenkomstig de artikelen 29 en 29 bis opgestelde geconsolideerde bestuursverslag van een moederonderneming. Een onderneming die een dochteronderneming is van een moederonderneming die in een derde land is gevestigd, wordt eveneens vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen wanneer die onderneming en haar dochterondernemingen zijn opgenomen in het geconsolideerde bestuursverslag van die moederonderneming en wanneer het geconsolideerde bestuursverslag is opgesteld op een wijze die gelijkwaardig kan worden geacht, overeenkomstig de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen die krachtens artikel 23, lid 4, punt i), van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad*6 zijn vastgesteld, aan de wijze die in de in artikel 19 ter van deze richtlijn bedoelde standaarden voor duurzaamheidsrapportage is voorgeschreven.

    Het in lid 1 bedoelde geconsolideerde bestuursverslag van de moederonderneming wordt overeenkomstig artikel 30 gepubliceerd op de wijze die is voorgeschreven in de wetgeving van de lidstaat waaronder de onderneming valt die van de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen is vrijgesteld.

    De lidstaat waaronder de onderneming valt die van de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen is vrijgesteld, kan eisen dat het in de eerste alinea van dit lid bedoelde geconsolideerde bestuursverslag wordt gepubliceerd in een officiële taal van de lidstaat of in een taal die in internationale financiële kringen gebruikelijk is, en dat de benodigde vertaling in die talen wordt gecertificeerd.

    Het bestuursverslag van een onderneming die van de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen is vrijgesteld, bevat alle volgende informatie:

    a)    de naam en de zetel van de moederonderneming die informatie op groepsniveau rapporteert overeenkomstig de artikelen 29 en 29 bis, of op een wijze die gelijkwaardig kan worden geacht, overeenkomstig de krachtens artikel 23, lid 4, punt i), van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringsmaatregelen, aan de wijze die in de in artikel 19 ter bedoelde standaarden voor duurzaamheidsrapportage is voorgeschreven;

    b)    het feit dat de onderneming is vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel vastgestelde verplichtingen.

    ______________________________________________________________________

    *6Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG ((PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).”.

    (4)De volgende artikelen 19 ter, 19 quater en 19 quinquies worden ingevoegd:

    “Artikel 19 ter

    Standaarden voor duurzaamheidsrapportage

    1.    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast om te voorzien in standaarden voor duurzaamheidsrapportage. In die standaarden voor duurzaamheidsrapportage wordt gespecificeerd welke informatie ondernemingen moeten rapporteren overeenkomstig de artikelen 19 bis en 29 bis en, in voorkomend geval, in welke structuur die informatie moet worden gerapporteerd. Meer bepaald:

    a)uiterlijk op 31 oktober 2022 stelt de Commissie gedelegeerde handelingen vast tot nadere bepaling van de informatie die ondernemingen overeenkomstig artikel 19 bis, leden 1 en 2, moeten rapporteren, en ten minste tot nadere bepaling van informatie die beantwoordt aan de behoeften van financiëlemarktdeelnemers waarop de informatieverschaffingsverplichtingen van Verordening (EU) 2019/2088 van toepassing zijn;

    b)uiterlijk op 31 oktober 2023 stelt de Commissie gedelegeerde handelingen vast tot nadere bepaling van:

    i)    aanvullende informatie die ondernemingen rapporteren met betrekking tot de in artikel 19 bis, lid 2, genoemde duurzaamheidsaspecten en rapportagegebieden, indien nodig;

    ii)    informatie die ondernemingen rapporteren die specifiek is voor de sector waarin zij actief zijn.

    De Commissie evalueert ten minste om de drie jaar na de datum van toepassing elke krachtens dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling, rekening houdend met het technische advies van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG), en wijzigt indien nodig de gedelegeerde handeling om rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder ontwikkelingen met betrekking tot internationale standaarden.

    2.    In de in lid 1 bedoelde standaarden voor duurzaamheidsrapportage wordt voorgeschreven dat de te rapporteren informatie begrijpelijk, relevant, representatief, verifieerbaar en vergelijkbaar is, en op een getrouwe wijze wordt weergegeven.

    De standaarden voor duurzaamheidsrapportage specificeren, rekening houdend met het onderwerp van een bepaalde standaard:

    a)    welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over ecologische factoren, met inbegrip van informatie over:

    i)    de mitigatie van klimaatverandering;

    ii)    de adaptatie aan klimaatverandering;

    iii)    water en mariene hulpbronnen;

    iv)    het gebruik van hulpbronnen en de circulaire economie;

    v)    verontreiniging;

    vi)    biodiversiteit en ecosystemen;

    b)    welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over sociale factoren, met inbegrip van informatie over:

    i)    gelijke kansen voor iedereen, met inbegrip van gendergelijkheid en gelijk loon voor gelijk werk, opleiding en ontwikkeling van vaardigheden, en werkgelegenheid en inclusie van mensen met een handicap;

    ii)    arbeidsomstandigheden, met inbegrip van veilige en aanpasbare werkgelegenheid, lonen, sociale dialoog, collectieve onderhandelingen en de betrokkenheid van werknemers, het evenwicht tussen werk en privéleven, en een gezonde, veilige en goed aangepaste werkomgeving;

    iii)    eerbiediging van de mensenrechten, fundamentele vrijheden, democratische beginselen en normen die zijn vastgelegd in het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens en andere belangrijke mensenrechtenverdragen van de VN, de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk, en de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

    c)    welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over governancefactoren, met inbegrip van informatie over:

    i)    de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming, onder meer op het gebied van duurzaamheidsaspecten, en hun samenstelling;

    ii)    de bedrijfsethiek en bedrijfscultuur, met inbegrip van bestrijding van corruptie en omkoping;

    iii)    de politieke betrokkenheid van de onderneming, met inbegrip van haar lobbyactiviteiten;

    iv)    het beheer en de kwaliteit van de betrekkingen met zakenpartners, met inbegrip van betalingspraktijken;

    v)    de interne controle- en risicobeheersystemen van de onderneming, onder meer in verband met het rapportageproces van de onderneming.

    3.    Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen krachtens lid 1 houdt de Commissie rekening met:

    a)het werk van wereldwijde initiatieven voor de vaststelling van standaarden voor duurzaamheidsrapportage, en bestaande normen en kaders voor de boekhouding van natuurlijk kapitaal, verantwoord ondernemerschap, maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzame ontwikkeling;

    b)de informatie die financiëlemarktdeelnemers nodig hebben om hun informatieverschaffingsverplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2019/2088 en de krachtens die verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen na te komen;

    c)de criteria in de gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EU) 2020/852*7;

    d)de openbaarmakingsvereisten voor beheerders van benchmarks in de benchmarkverklaring en in de benchmarkmethodologie en de minimumnormen voor de constructie van EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks, overeenkomstig de Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2020/1816*8, (EU) 2020/1817*9 en (EU) 2020/1818*10 van de Commissie;

    e)de openbaarmakingen die zijn gespecificeerd in de uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld op grond van artikel 434 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013*11;

    f)Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie*12;

    g)Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad*13;

    h)Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad*14.

    ______________________________________________________________________

    *7Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

    *8Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toelichting in de benchmarkverklaring over de wijze waarop de ecologische, sociale en governancefactoren in elke aangeboden en gepubliceerde benchmark worden weerspiegeld (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 1).

    *9Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1817 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de minimuminhoud van de toelichting over de wijze waarop de ecologische, sociale en governancefactoren in de benchmarkmethodologie worden weerspiegeld (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 12).

    *10Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft minimumnormen voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 17).

    *11Uitvoeringsverordening van de Commissie tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de openbaarmaking door instellingen van de informatie als bedoeld in deel acht, titels II en III, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (C(2021)1595).

    *12Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 over het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1).

    *13Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

    *14Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).

    Artikel 19 quater

    Standaarden voor duurzaamheidsrapportage voor kmo’s

    De Commissie stelt overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast om te voorzien in standaarden voor duurzaamheidsrapportage die in verhouding staan tot de capaciteiten en kenmerken van kleine en middelgrote ondernemingen. In die standaarden voor duurzaamheidsrapportage wordt gespecificeerd welke in de artikelen 19 bis en 29 bis bedoelde informatie kleine en middelgrote ondernemingen als bedoeld in artikel 2, punt 1), a), rapporteren. Ze houden rekening met de criteria van artikel 19 ter, leden 2 en 3. Ze specificeren in voorkomend geval ook de structuur waarin die informatie moet worden gerapporteerd.

    De Commissie stelt die gedelegeerde handelingen uiterlijk op 31 oktober 2023 vast.

    Artikel 19 quinquies

    Uniform elektronisch verslagleggingsformaat

    1.    Ondernemingen die onder artikel 19 bis vallen, stellen hun financiële overzichten en hun bestuursverslag op in een uniform elektronisch verslagleggingsformaat overeenkomstig artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 van de Commissie*15 en markeren hun duurzaamheidsrapportage, met inbegrip van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde informatie, overeenkomstig die gedelegeerde verordening.

    2.    Ondernemingen die onder artikel 29 bis vallen, stellen hun geconsolideerde financiële overzichten en hun geconsolideerde bestuursverslag op in een uniform elektronisch verslagleggingsformaat overeenkomstig artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 en markeren hun duurzaamheidsrapportage, met inbegrip van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde informatie.

    ____________________________________________________________________

    *15Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 van de Commissie van 17 december 2018 tot aanvulling van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor de specificatie van een uniform elektronisch verslagleggingsformaat (PB L 143 van 29.5.2019, blz. 1).”.

    (5)In artikel 20 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

    a)punt g) wordt vervangen door:

    “g) een beschrijving van het diversiteitsbeleid dat wordt gevoerd met betrekking tot de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming met betrekking tot geslacht en andere aspecten, zoals leeftijd of achtergrond inzake opleiding en beroepservaring, de doelstellingen van dit diversiteitsbeleid, de wijze van tenuitvoerlegging van dit beleid en de resultaten in de verslagperiode. Indien geen beleid op dit gebied wordt gevoerd, wordt in de verklaring uiteengezet waarom dit het geval is.”;

    b)de volgende alinea wordt toegevoegd:

    “Ondernemingen die onder artikel 19 bis vallen, kunnen aan de verplichting van de punten c), f) en g) van de eerste alinea van dit artikel voldoen wanneer zij de uit hoofde van die punten vereiste informatie opnemen in hun duurzaamheidsrapportage.”.

    (6)Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

    a)in lid 4 wordt punt b) vervangen door:

    “b) de in punt a) bedoelde geconsolideerde financiële overzichten en het geconsolideerde bestuursverslag van het grotere geheel van ondernemingen worden door de moederonderneming van dat geheel van ondernemingen opgesteld in overeenstemming met het recht van de lidstaat waaronder die moederonderneming valt, conform deze richtlijn, met uitzondering van de vereisten van artikel 29 bis, of conform de internationale standaarden voor jaarrekeningen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 zijn goedgekeurd;”;

    b)in punt b) van lid 8 wordt punt i) vervangen door:

    “i)    conform deze richtlijn, met uitzondering van de vereisten van artikel 29 bis,”;

    c)in punt b) van lid 8 wordt punt iii) vervangen door:

    “iii)    op een wijze die gelijkwaardig is met de geconsolideerde financiële overzichten en geconsolideerde bestuursverslagen die conform deze richtlijn, met uitzondering van de vereisten van artikel 29 bis, zijn opgesteld, of”.

    (7)Artikel 29 bis wordt vervangen door:

    “Artikel 29 bis

    Geconsolideerde duurzaamheidsrapportage

    1.    Moederondernemingen van een grote groep nemen in het geconsolideerde bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de groep op duurzaamheidsaspecten, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidsaspecten van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de groep.

    2.    De in lid 1 bedoelde informatie bevat in het bijzonder:

    a)    een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de groep, met inbegrip van:

    i)    de veerkracht van het bedrijfsmodel en de strategie van de groep ten aanzien van risico’s in verband met duurzaamheidsaspecten;

    ii)    de kansen voor de groep op het gebied van duurzaamheidsaspecten;

    iii)    de plannen van de groep om ervoor te zorgen dat haar bedrijfsmodel en strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs;

    iv)    de wijze waarop in het bedrijfsmodel en de strategie van de groep rekening wordt gehouden met de belangen van de belanghebbenden van de groep en met de effecten van de groep op duurzaamheidsaspecten;

    v)    de wijze waarop de strategie van de groep ten aanzien van duurzaamheidsaspecten is uitgevoerd;

    b)    een beschrijving van de door de groep vastgestelde doelstellingen met betrekking tot duurzaamheidsaspecten en van de vooruitgang die de groep heeft geboekt bij het bereiken van die doelstellingen;

    c)    een beschrijving van de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen ten aanzien van duurzaamheidsaspecten;

    d)    een beschrijving van het beleid van de groep ten aanzien van duurzaamheidsaspecten;

    e)    een beschrijving van:

    i)    de toegepaste zorgvuldigheidsprocedure met betrekking tot duurzaamheidsaspecten;

    ii)    de belangrijkste feitelijke of potentiële ongunstige effecten die verband houden met de waardeketen van de groep, met inbegrip van haar eigen activiteiten, haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen;

    iii)    alle genomen maatregelen om feitelijke of potentiële ongunstige effecten te voorkomen, te mitigeren of te verhelpen, en het resultaat van dergelijke maatregelen;

    f)    een beschrijving van de voornaamste risico’s voor de groep in verband met duurzaamheidsaspecten, met inbegrip van de belangrijkste afhankelijkheden van de groep van dergelijke aspecten, en hoe de groep die risico’s beheert;

    g)    de indicatoren die relevant zijn voor de informatieverschaffing als bedoeld in punten a) tot en met f).

    Moederondernemingen maken ook informatie over immateriële activa openbaar, met inbegrip van informatie over intellectueel, menselijk, sociaal en relationeel kapitaal.

    Moederondernemingen beschrijven het uitgevoerde proces om de informatie vast te stellen die zij overeenkomstig dit artikel in het geconsolideerde bestuursverslag hebben opgenomen.

    3.    De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat toekomstgerichte informatie en informatie over in het verleden behaalde resultaten, en kwalitatieve en kwantitatieve informatie. In deze informatie wordt rekening gehouden met tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn, naargelang het geval.

    De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat informatie over de waardeketen van de groep, met inbegrip van haar eigen activiteiten, haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen, naargelang het geval.

    De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, tevens verwijzingen naar en aanvullende uitleg over andere informatie die overeenkomstig artikel 29 van deze richtlijn in het geconsolideerde bestuursverslag is opgenomen en de bedragen die in de geconsolideerde financiële overzichten zijn vermeld.

    De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de rapportering van die informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de groep, mits het weglaten van deze informatie een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de groep alsmede van de effecten van haar activiteiten niet in de weg staat.

    4.    Moederondernemingen rapporteren de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde informatie overeenkomstig de in artikel 19 ter bedoelde standaarden voor duurzaamheidsrapportage.

    5.    In afwijking van artikel 29 bis, leden 1 tot en met 4, kunnen moederondernemingen die in artikel 2, punt 1), a), bedoelde kleine en middelgrote ondernemingen zijn, verslag uitbrengen overeenkomstig de in artikel 19 quater bedoelde standaarden voor duurzaamheidsrapportage voor kleine en middelgrote ondernemingen.

    6.    Een moederonderneming die aan de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen voldoet, wordt geacht aan de vereisten van artikel 19, lid 1, derde alinea, artikel 19 bis en artikel 29 te hebben voldaan.

    7.    Een moederonderneming die tevens een dochteronderneming is, is vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen indien die vrijgestelde moederonderneming en haar dochterondernemingen opgenomen zijn in het geconsolideerde bestuursverslag van een andere onderneming dat overeenkomstig artikel 29 en dit artikel is opgesteld. Een moederonderneming die een dochteronderneming is van een moederonderneming die in een derde land is gevestigd, wordt eveneens vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen wanneer die onderneming en haar dochterondernemingen zijn opgenomen in het geconsolideerde bestuursverslag van die moederonderneming en wanneer het geconsolideerde bestuursverslag is opgesteld op een wijze die gelijkwaardig kan worden geacht, overeenkomstig de desbetreffende uitvoeringsmaatregelen die krachtens artikel 23, lid 4, punt i), van Richtlijn 2004/109/EG zijn vastgesteld, aan de wijze die in de in artikel 19 ter van deze richtlijn bedoelde standaarden voor duurzaamheidsrapportage is voorgeschreven.

    Het in lid 1 bedoelde geconsolideerde bestuursverslag van de moederonderneming wordt overeenkomstig artikel 30 gepubliceerd op de wijze die is voorgeschreven in de wetgeving van de lidstaat waaronder de moederonderneming valt die van de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen is vrijgesteld.

    De lidstaat waaronder de moederonderneming valt die van de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen is vrijgesteld, kan eisen dat het in de eerste alinea van dit lid bedoelde geconsolideerde bestuursverslag wordt gepubliceerd in een officiële taal van de lidstaat of in een taal die in internationale financiële kringen gebruikelijk is, en dat de benodigde vertaling in die talen wordt gecertificeerd.

    Het geconsolideerde bestuursverslag van een moederonderneming die van de in de leden 1 tot en met 4 vastgestelde verplichtingen is vrijgesteld, bevat alle volgende informatie:

    a)    de naam en de zetel van de moederonderneming die informatie op groepsniveau rapporteert overeenkomstig artikel 29 en dit artikel, of op een wijze die gelijkwaardig kan worden geacht, overeenkomstig de krachtens artikel 23, lid 4, punt i), van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringsmaatregelen, aan de wijze die in de krachtens artikel 19 ter vastgestelde standaarden voor duurzaamheidsrapportage is voorgeschreven;

    b)    het feit dat de onderneming is vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel vastgestelde verplichtingen.”.

    (8)Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

    a)lid 1 wordt vervangen door:

    1. De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen de jaarlijkse financiële overzichten en het bestuursverslag, na overeenkomstig de daarvoor geldende regels te zijn goedgekeurd, en, indien van toepassing, in het in artikel 19 quinquies van deze richtlijn voorgeschreven formaat, samen met de in artikel 34 van deze richtlijn bedoelde oordelen en verklaring van de wettelijke auditor of het auditkantoor, binnen een redelijke termijn van niet meer dan 12 maanden na balansdatum openbaar maken op de wijze die in de wetgeving van elke lidstaat overeenkomstig hoofdstuk 3 van Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad16 is vastgesteld.

    Indien een onafhankelijke verlener van assurancediensten het in artikel 34, lid 1, punt a bis), bedoelde oordeel geeft, wordt dit oordeel samen met de in de eerste alinea bedoelde verslagen openbaar gemaakt.

    De lidstaten kunnen ondernemingen echter vrijstellen van de verplichting om het bestuursverslag openbaar te maken, indien op verzoek gemakkelijk een volledig of gedeeltelijk afschrift kan worden verkregen tegen een prijs die de daaraan verbonden administratieve lasten niet overstijgt.

    De in de derde alinea bedoelde vrijstelling is niet van toepassing op ondernemingen die onder de artikelen 19 bis en 29 bis vallen.

    ______________________________________________

    *16Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PB L 169 van 30.6.2017, blz. 46).”;

    b)het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:

    “1 bis. De lidstaten zorgen ervoor dat bestuursverslagen met duurzaamheidsrapportage die zijn opgesteld door ondernemingen die onder de artikelen 19 bis en 29 bis vallen, na de openbaarmaking ervan onverwijld ook ter beschikking worden gesteld van het betrokken officieel aangewezen mechanisme bedoeld in artikel 21, lid 2, van Richtlijn 2004/109/EG.

    Indien de onderneming die het bestuursverslag opstelt niet onder Richtlijn 2004/109/EG valt, is het betrokken officieel aangewezen mechanisme een van de officieel aangewezen mechanismen van de lidstaat waar de onderneming haar statutaire zetel heeft.”.

    (9)In artikel 33 wordt lid 1 vervangen door:

    “1. De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van een onderneming, handelend binnen het kader van de bevoegdheden die hun krachtens het nationale recht zijn toegewezen, collectief de verantwoordelijkheid hebben ervoor te zorgen dat de volgende documenten worden opgesteld en openbaar gemaakt overeenkomstig de eisen van deze richtlijn en, in voorkomend geval, overeenkomstig de internationale standaarden voor jaarrekeningen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 zijn goedgekeurd, overeenkomstig Gedelegeerde Verordening 2019/815, overeenkomstig de in artikel 19 ter van deze richtlijn bedoelde standaarden voor duurzaamheidsrapportage en overeenkomstig de eisen van artikel 19 quinquies van deze richtlijn:

    a) de jaarlijkse financiële overzichten, het bestuursverslag en de verklaring inzake corporate governance indien deze afzonderlijk wordt opgesteld;

    b) de geconsolideerde financiële overzichten, de geconsolideerde bestuursverslagen en de geconsolideerde verklaring inzake corporate governance indien deze afzonderlijk wordt opgesteld.”.

    (10)Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

    a)in lid 1 wordt de tweede alinea als volgt gewijzigd:

    i)punt ii) van punt a) wordt vervangen door:

    “ii)    of het bestuursverslag is opgesteld volgens de toepasselijke wettelijke eisen, met uitzondering van de in artikel 19 bis vastgelegde eisen inzake duurzaamheidsrapportage;”;

    ii)het volgende punt a bis) wordt ingevoegd:

    “a bis)    indien van toepassing, op basis van een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid een oordeel geven over de overeenstemming van de duurzaamheidsrapportage met de eisen van deze richtlijn, waaronder de overeenstemming van de duurzaamheidsrapporage met de krachtens artikel 19 ter vastgestelde standaarden voor duurzaamheidsrapportage, het door de onderneming uitgevoerde proces om de uit hoofde van die rapportagestandaarden gerapporteerde informatie vast te stellen, en de naleving van het vereiste de duurzaamheidsrapportage te markeren overeenkomstig artikel 19 quinquies, en over de naleving van de rapportagevereisten van artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852;”;

    b)lid 3 wordt vervangen door:

    “3. De lidstaten kunnen een onafhankelijke verlener van assurancediensten toestaan het in lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel te geven, mits dit onderworpen is aan vereisten die in overeenstemming zijn met die van Richtlijn 2006/43/EG met betrekking tot de assurance van duurzaamheidsrapportage als omschreven in artikel 2, lid 1, punt r), van die richtlijn.”.

    (11)Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:

    a)de leden 2 en 3 worden vervangen door:

    “2. De in artikel 1, lid 2, artikel 3, lid 13, artikel 46, lid 2, artikel 19 ter en artikel 19 quater bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd.

    3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1, lid 2, artikel 3, lid 13, artikel 46, lid 2, artikel 19 ter en artikel 19 quater bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.”;

    b)het volgende lid 3 bis wordt ingevoegd:

    “3 bis. Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen krachtens de artikelen 19 ter en 19 quater houdt de Commissie rekening met het technische advies van de EFRAG, op voorwaarde dat dit advies volgens geijkte procedures, onder publiek toezicht en op transparante wijze, en met de deskundigheid van relevante belanghebbenden is opgesteld, en vergezeld gaat van kosten-batenanalyses die analyses van de effecten van het technische advies op duurzaamheidsaspecten omvatten.

    De Commissie raadpleegt de in artikel 24 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering over het technische advies dat de EFRAG heeft verstrekt voordat de in de artikelen 19 ter en 19 quater bedoelde gedelegeerde handelingen worden vastgesteld.

    De Commissie verzoekt de Europese Autoriteit voor effecten en markten om advies over het door de EFRAG verstrekte technische advies, met name wat betreft de samenhang ervan met Verordening (EU) 2019/2088 en de gedelegeerde handelingen daarvan. De Europese Autoriteit voor effecten en markten brengt haar advies uit binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek van de Commissie.

    De Commissie raadpleegt ook de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, het Europees Milieuagentschap, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Europese Centrale Bank, het Comité van Europese auditorstoezichthouders en het platform voor duurzame financiën dat krachtens artikel 20 van Verordening (EU) 2020/852 is opgericht, over het door de EFRAG verstrekte technische advies voordat de in de artikelen 19 ter en 19 quater bedoelde gedelegeerde handelingen worden vastgesteld. Wanneer een van die organen besluit een advies in te dienen, gebeurt dit binnen twee maanden na de datum waarop het door de Commissie is geraadpleegd.”;

    c)lid 5 wordt vervangen door:

    “5. Een overeenkomstig artikel 1, lid 2, artikel 3, lid 13, artikel 46, lid 2, artikel 19 ter en artikel 19 quater vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

    (12)Artikel 51 wordt vervangen door:

    “Artikel 51

    Sancties

    1.    Onverminderd lid 2 voorzien de lidstaten in sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden gehandhaafd. De sancties waarin wordt voorzien, zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

    2.    In geval van een inbreuk op de nationale bepalingen tot omzetting van de artikelen 19 bis, 19 quinquies en 29 bis stellen de lidstaten ten minste de volgende administratieve maatregelen en sancties vast:

    a) een publieke verklaring die de voor de inbreuk aansprakelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon en de aard van de inbreuk noemt;

    b) een bevel waarin de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of juridische entiteit wordt gelast het gedrag dat de inbreuk oplevert, te staken en zich te onthouden van elke herhaling van dat gedrag;

    c) administratieve geldboeten.

    3.    De lidstaten zorgen ervoor dat bij de vaststelling van de aard en de hoogte van de in lid 2 bedoelde sancties, administratieve sancties of maatregelen rekening wordt gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder:

    a)    de ernst en de duur van de inbreuk;

    b)    de mate van verantwoordelijkheid van de verantwoordelijke natuurlijke persoon of juridische entiteit;

    c)    de financiële draagkracht van de verantwoordelijke natuurlijke persoon of juridische entiteit;

    d)    de omvang van de door de verantwoordelijke natuurlijke persoon of juridische entiteit behaalde winsten of vermeden verliezen, voor zover die winsten of verliezen kunnen worden bepaald;

    e)    de door derden geleden verliezen als gevolg van de inbreuk, voor zover die verliezen kunnen worden bepaald;

    f)    de mate waarin de verantwoordelijke natuurlijke persoon of juridische entiteit medewerking verleent aan de bevoegde autoriteit;

    g)    eerdere overtredingen van de verantwoordelijke natuurlijke persoon of juridische entiteit.”.

    Artikel 2
    Wijzigingen van Richtlijn 2004/109/EG

    Richtlijn 2004/109/EG wordt als volgt gewijzigd:

    (1)Aan lid 1 van artikel 2 wordt het volgende punt r) toegevoegd:

    “r) “duurzaamheidsrapportage”: duurzaamheidsrapportage in de zin van artikel 2, punt 18), van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad*18.

    ___________________________________________

    *18Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).”.

    (2)Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

    a)in lid 2 wordt punt c) vervangen door:

    “c) verklaringen van de bij de uitgevende instelling terzake verantwoordelijke personen, met duidelijke vermelding van naam en functie, dat, voor zover hun bekend, de financiële overzichten die zijn opgesteld overeenkomstig de toepasselijke reeks standaarden voor jaarrekeningen een juist en getrouw beeld geven van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de uitgevende instelling en de gezamenlijke in de consolidatie opgenomen ondernemingen, en dat het jaarverslag een getrouw overzicht geeft van de ontwikkeling en de resultaten van het bedrijf en van de positie van de uitgevende instelling en de gezamenlijke in de consolidatie opgenomen ondernemingen, alsmede een beschrijving van de voornaamste risico's en onzekerheden waarmee zij geconfronteerd worden en, in voorkomend geval, dat dit is opgesteld overeenkomstig de in artikel 19 ter van Richtlijn 2013/34/EU bedoelde standaarden voor duurzaamheidsrapportage.”;

    b)de leden 4 en 5 worden vervangen door:

    “4. De financiële overzichten worden gecontroleerd overeenkomstig artikel 34 van Richtlijn 2013/34/EU en artikel 28 van Richtlijn 2006/43/EG.

    De controleverklaring, die door de met de uitvoering van de in artikel 34, leden 1 en 2, van Richtlijn 2013/34/EU vastgestelde werkzaamheden belaste persoon of personen ondertekend is, wordt onverkort aan het publiek bekendgemaakt samen met het jaarlijkse financiële verslag.

    5. Het bestuursverslag wordt opgesteld overeenkomstig de artikelen 19 en 19 bis, artikel 19 quinquies, lid 1, en artikel 20 van Richtlijn 2013/34/EU, wanneer het wordt opgesteld door de in die bepalingen bedoelde ondernemingen.

    Wanneer de uitgevende instelling een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, wordt het geconsolideerde bestuursverslag opgesteld overeenkomstig artikel 19 quinquies, lid 2, en de artikelen 29 en 29 bis van Richtlijn 2013/34/EU, wanneer het wordt opgesteld door de in die bepalingen bedoelde ondernemingen.”.

    (3)In lid 4 van artikel 23 worden de derde en de vierde alinea vervangen door:

    “De Commissie neemt volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde procedure de nodige besluiten inzake de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen en inzake de gelijkwaardigheid van standaarden voor duurzaamheidsrapportage als bedoeld in artikel 19 ter van Richtlijn 2013/34/EU, die overeenkomstig de in artikel 30, lid 3, vastgestelde voorwaarden worden gehanteerd door uitgevende instellingen van derde landen. Indien de Commissie van oordeel is dat de standaarden voor jaarrekeningen of de standaarden voor duurzaamheidsrapportage van een derde land niet gelijkwaardig zijn, kan zij de betrokken uitgevende instellingen toestemming geven deze standaarden voor jaarrekeningen gedurende een gepaste overgangsperiode te blijven hanteren.

    In het kader van de derde alinea stelt de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen die overeenkomstig artikel 27, leden 2 bis, 2 ter en 2 quater, en onder de voorwaarden van de artikelen 27 bis en 27 ter worden vastgesteld, ook maatregelen vast die gericht zijn op de vaststelling van algemene gelijkwaardigheidscriteria met betrekking tot standaarden voor jaarrekeningen en standaarden voor duurzaamheidsrapportage die relevant zijn voor uitgevende instellingen uit meer dan één land.”.

    (4)Het volgende artikel 28 quinquies wordt ingevoegd:

    “Artikel 28 quinquies

    ESMA-richtsnoeren

    Na raadpleging van het Europees Milieuagentschap en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten vaardigt de ESMA overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 richtsnoeren uit betreffende het toezicht op duurzaamheidsrapportage door de nationale bevoegde autoriteiten.”.

    Artikel 3
    Wijzigingen van Richtlijn 2006/43/EG

    Richtlijn 2006/43/EG wordt als volgt gewijzigd:

    (1)Artikel 1 wordt vervangen door:

    “Artikel 1

    Onderwerp

    Deze richtlijn stelt regels vast voor de wettelijke controle van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen en de assurance van jaarlijkse en geconsolideerde duurzaamheidsrapportage, indien deze wordt uitgevoerd door de wettelijke auditor die of het auditkantoor dat de wettelijke controle van financiële overzichten verricht.”.

    (2)Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

    a)de punten 2 en 3 worden vervangen door:

    “2. “wettelijke auditor’: een natuurlijke persoon die door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat in overeenstemming met deze richtlijn is toegelaten tot het uitvoeren van wettelijke controles van jaarrekeningen en assuranceopdrachten van duurzaamheidsrapportage;

    3. “auditkantoor”: een rechtspersoon of een andere entiteit met om het even welke rechtsvorm die door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat in overeenstemming met deze richtlijn is toegelaten tot het uitvoeren van wettelijke controles van jaarrekeningen en assuranceopdrachten van duurzaamheidsrapportage;”;

    b)de volgende punten 21 en 22 worden toegevoegd:

    “21. “duurzaamheidsrapportage”: duurzaamheidsrapportage in de zin van artikel 2, punt 18), van Richtlijn 2013/34/EU;

    22. “assurance van duurzaamheidsrapportage”: het oordeel van de wettelijke auditor of het auditkantoor overeenkomstig artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), en artikel 34, lid 2, van Richtlijn 2013/34/EU.”.

    (3)De artikelen 6 en 7 worden vervangen door:

    “Artikel 6

    Scholing

    Onverminderd artikel 11 kunnen natuurlijke personen slechts worden toegelaten tot het uitvoeren van wettelijke controles van de jaarrekeningen en assuranceopdrachten van duurzaamheidsrapportage wanneer zij, na het niveau te hebben bereikt om tot een universiteit te worden toegelaten of een gelijkwaardig niveau, een theoretische opleiding en een praktijkopleiding hebben gevolgd en met goed gevolg een door de betrokken lidstaat georganiseerd of erkend vakbekwaamheidsexamen hebben afgelegd waarvan het niveau overeenkomt met een afgesloten universitaire opleiding of een gelijkwaardig niveau.

    De in artikel 32 bedoelde bevoegde autoriteiten werken met elkaar samen om te komen tot convergentie van de in dit artikel gestelde vereisten. Bij hun samenwerking houden die bevoegde autoriteiten rekening met de ontwikkelingen in de auditpraktijk en binnen het auditberoep, en met name met de convergentie die al door het beroep is bereikt. Zij werken samen met het Comité van Europese auditorstoezichthouders (Ceaob) en de in artikel 20 van Verordening (EU) nr. 537/2014 bedoelde bevoegde autoriteiten voor zover deze convergentie betrekking heeft op de wettelijke controle en de assurance van duurzaamheidsrapportage van organisaties van openbaar belang.

    Artikel 7

    Vakbekwaamheidsexamen

    Het in artikel 6 bedoelde vakbekwaamheidsexamen biedt de garantie dat de noodzakelijke theoretische kennis van de vakgebieden die voor de wettelijke controle van jaarrekeningen en de assurance van duurzaamheidsrapportage van belang zijn, aanwezig is en bij de uitvoering daarvan in de praktijk kan worden gebracht. Dit examen moet ten minste één schriftelijk gedeelte omvatten.”.

    (4)In artikel 8 wordt lid 1 als volgt gewijzigd:

    a)het volgende punt b bis) wordt ingevoegd:

    “b bis)    wettelijke voorschriften en standaarden voor de opstelling van jaarlijkse en geconsolideerde duurzaamheidsrapportage;”;

    b)het volgende punt c bis) wordt ingevoegd:

    “c bis)    standaarden voor duurzaamheidsrapportage;”;

    c)het volgende punt d bis) wordt ingevoegd:

    “d bis)    duurzaamheidsanalyse;’;

    d)het volgende punt f bis) wordt ingevoegd:

    “f bis)    zorgvuldigheidsprocedures met betrekking tot duurzaamheidsaspecten;”;

    e)het volgende punt i bis) wordt ingevoegd:

    “i bis)    in artikel 26 bis bedoelde standaarden voor duurzaamheidsassurance;”;

    f)punt h) wordt vervangen door:

    “h)    wettelijke voorschriften en gedrags- en beroepsnormen betreffende de wettelijke controle van jaarrekeningen en de assurance van duurzaamheidsrapportage en de daarmee belaste wettelijke auditors;”.

    (5)In artikel 10 wordt lid 1 vervangen door:

    “1.    Ter verkrijging van het op het examen te toetsen vermogen om de theoretische kennis in de praktijk toe te passen, wordt een ten minste drie jaar durende praktijkopleiding gevolgd die in het bijzonder de wettelijke controle van jaarrekeningen, geconsolideerde jaarrekeningen of soortgelijke financiële overzichten en de assurance van jaarlijkse en geconsolideerde duurzaamheidsrapportage omvat. Deze praktijkopleiding wordt voor ten minste twee derde gevolgd bij een in een lidstaat toegelaten wettelijke auditor of auditkantoor.”.

    (6)In artikel 11 wordt punt a) vervangen door:

    “a) gedurende vijftien jaar beroepswerkzaamheden hebben verricht waardoor zij voldoende ervaring op financieel, juridisch en boekhoudkundig gebied, alsmede op het gebied van duurzaamheidsrapportage, verkregen kunnen hebben en met goed gevolg het in artikel 7 bedoelde vakbekwaamheidsexamen hebben afgelegd, ofwel”.

    (7)In lid 2 van artikel 14 wordt de derde alinea vervangen door:

    “De bekwaamheidsproef wordt afgenomen in een van de talen die worden toegestaan door de in de betrokken lidstaat van ontvangst geldende taalvoorschriften. Met deze proef wordt uitsluitend beoordeeld of de wettelijke auditor voldoende kennis heeft van de wet- en regelgeving van die lidstaat van ontvangst voor zover deze relevant is voor wettelijke controles van financiële overzichten en assuranceopdrachten van duurzaamheidsrapportage.”.

    (8)Het volgende artikel 14 bis wordt ingevoegd:

    “Artikel 14 bis
    Wettelijke auditors die vóór 1 januari 2023 zijn toegelaten of erkend

    De lidstaten zien erop toe dat wettelijke auditors die vóór 1 januari 2023 zijn toegelaten of erkend voor het uitvoeren van wettelijke controles van jaarrekeningen, niet vallen onder de vereisten van de artikelen 6, 7, 10, 11 en 14 van deze richtlijn.

    De lidstaten zien erop toe dat de vóór 1 januari 2023 toegelaten wettelijke auditors de nodige kennis inzake duurzaamheidsrapportage en de assurance van duurzaamheidsrapportage verkrijgen via het vereiste van permanente scholing van artikel 13.”.

    (9)Artikel 24 ter wordt als volgt gewijzigd:

    a)lid 1 wordt vervangen door:

    “1. De lidstaten dragen er zorg voor dat, wanneer de wettelijke controle van jaarrekeningen en de assurance van duurzaamheidsrapportage worden uitgevoerd door een auditkantoor, dit auditkantoor ten minste één bij de uitvoering daarvan betrokken voornaamste vennoot aanwijst. Het auditkantoor verstrekt de voornaamste vennoot/vennoten voldoende middelen en personeelsleden die over de benodigde deskundigheid en bekwaamheid beschikken om hun taken juist uit te voeren.

    Borging van de kwaliteit van de controle, de onafhankelijkheid en de bekwaamheid is voor het auditkantoor het belangrijkste criterium bij het selecteren van de aan te wijzen voornaamste vennoot/vennoten. De voornaamste vennoot/vennoten wordt/worden actief betrokken bij de uitvoering van de wettelijke controle en de assurance van duurzaamheidsrapportage.”;

    b)het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:

    “2 bis. Bij de uitvoering van de assurance van duurzaamheidsrapportage besteedt de wettelijke auditor voldoende tijd aan de opdracht en wijst hij of zij voldoende personeel aan om zijn of haar taken juist uit te voeren.”;

    c)in lid 4 wordt punt c) wordt vervangen door:

    “c) de in rekening gebrachte honoraria voor de wettelijke controle en voor de assurance van duurzaamheidsrapportage en de in rekening gebrachte honoraria voor andere diensten in een boekjaar.”;

    d)lid 5 wordt vervangen door:

    “5. Een wettelijke auditor of een auditkantoor legt voor elke wettelijke controle een controledossier aan. Het controledossier bevat, indien van toepassing, ook informatie met betrekking tot de assurance van duurzaamheidsrapportage.”.

    (10)Artikel 25 wordt vervangen door:

    “Artikel 25

    Honoraria voor wettelijke controles

    De lidstaten zien erop toe dat er adequate regels bestaan die bepalen dat de honoraria voor wettelijke controles van jaarrekeningen en de assurance van duurzaamheidsrapportage:

    a) niet worden beïnvloed of bepaald door het feit dat nevendiensten aan de gecontroleerde entiteit worden verleend;

    b) niet resultaatgebonden zijn.”.

    (11)Het volgende artikel 25 ter wordt ingevoegd:

    “Artikel 25 ter

    Beroepsethiek, onafhankelijkheid, objectiviteit, vertrouwelijkheid en beroepsgeheim met betrekking tot de assurance van duurzaamheidsrapportage

    De vereisten van de artikelen 21 tot en met 24 bis met betrekking tot de wettelijke controle van financiële overzichten zijn van toepassing op de assurance van duurzaamheidsrapportage.”.

    (12)Het volgende artikel 26 bis wordt ingevoegd:

    “Artikel 26 bis

    Assurancestandaarden voor duurzaamheidsrapportage

    1.    De lidstaten schrijven voor dat wettelijke auditors en auditkantoren de assurance van duurzaamheidsrapportage uitvoeren met inachtneming van de assurancestandaarden die door de Commissie zijn goedgekeurd overeenkomstig lid 2.

    De lidstaten passen nationale assurancestandaarden, -procedures of -vereisten toe zolang de Commissie geen assurancestandaard betreffende hetzelfde aspect heeft goedgekeurd.

    De lidstaten doen van de assuranceprocedures of -vereisten, ten minste drie maanden voor de inwerkingtreding ervan, mededeling aan de Commissie.

    2.    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 48 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen, houdende de in lid 1 bedoelde assurancestandaarden, met het oog op de omschrijving van de procedures die de auditor moet uitvoeren om zijn conclusies te trekken inzake de assurance van duurzaamheidsrapportage, met inbegrip van opdrachtplanning, risicobeoordeling en respons op risico’s, en van het soort conclusies die in de controleverklaring moeten worden opgenomen.

    De Commissie kan de assurancestandaarden enkel goedkeuren indien zij:

    a) volgens geijkte procedures, onder publiek toezicht en op transparante wijze zijn opgesteld;

    b) bijdragen tot een grote geloofwaardigheid en hoge kwaliteit van de jaarlijkse of geconsolideerde duurzaamheidsrapportage;

    c) bevorderlijk zijn voor het algemeen belang van de Unie.

    3.    Wanneer de Commissie standaarden voor een redelijke mate van zekerheid vaststelt, wordt het in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), van Richtlijn 2013/34/EU bedoelde oordeel gebaseerd op een assuranceopdracht met een redelijke mate van zekerheid.”.

    (13)Het volgende artikel 27 bis wordt ingevoegd:

    “Artikel 27 bis

    Assurance van geconsolideerde duurzaamheidsrapportage

    De vereisten van artikel 27 met betrekking tot de wettelijke controle van geconsolideerde financiële overzichten zijn van overeenkomstige toepassing op de assurance van geconsolideerde duurzaamheidsrapportage.”.

    (14)Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

    a)lid 1 wordt vervangen door:

    “1. De wettelijke auditor of het auditkantoor presenteert de resultaten van de wettelijke controle en, indien van toepassing, van de assurance van duurzaamheidsrapportage in een controleverklaring. De verklaring wordt opgesteld overeenkomstig de door de Unie of de betrokken lidstaat vastgestelde vereisten betreffende controlestandaarden, als bedoeld in artikel 26, en overeenkomstig de door de Commissie of de betrokken lidstaat vastgestelde vereisten betreffende assurancestandaarden, als bedoeld in artikel 26 bis.”;

    b)lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

    i)het volgende punt a bis) wordt ingevoegd:

    “a bis) zij vermeldt de jaarlijkse of geconsolideerde duurzaamheidsrapportage en de datum en de periode waarop deze betrekking heeft; zij identificeert het stelsel inzake duurzaamheidsrapportage dat is toegepast bij het opstellen;”;

    ii)het volgende punt b bis) wordt ingevoegd:

    “b bis) zij bevat een beschrijving van de reikwijdte van de assurance van duurzaamheidsrapportage, waarin ten minste wordt aangegeven welke assurancestandaarden bij de assurance van duurzaamheidsrapportage in acht zijn genomen;”;

    c)in lid 2 wordt punt e) vervangen door:

    “e) bevat de oordelen en een verklaring, die zijn gebaseerd op de in de loop van de controle verrichte werkzaamheden, als bedoeld in artikel 34, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2013/34/EU, indien van toepassing;”;

    d)aan lid 3 wordt de volgende alinea toegevoegd:

    “De vereisten van de eerste alinea met betrekking tot de wettelijke controle van jaarrekeningen zijn van toepassing op de assurance van duurzaamheidsrapportage.”;

    e)in lid 4 wordt de eerste alinea vervangen door:

    “De controleverklaring wordt door de wettelijke auditor ondertekend en gedagtekend. Indien de wettelijke controle en, in voorkomend geval, de assurance van duurzaamheidsrapportage wordt (worden) uitgevoerd door een auditkantoor, wordt de controleverklaring ondertekend door ten minste de wettelijke auditor(s) die namens het auditkantoor de wettelijke controle en de assurance van duurzaamheidsrapportage heeft (hebben) verricht. Indien meer dan één wettelijke auditor of auditkantoor tegelijkertijd de wettelijke controle en/of de assurance van duurzaamheidsrapportage hebben uitgevoerd, wordt de controleverklaring ondertekend door alle wettelijke auditors of ten minste de wettelijke auditors die de wettelijke controle van de jaarrekening en de assurance van de duurzaamheidsrapportage namens elk auditkantoor hebben uitgevoerd. In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de lidstaten bepalen dat deze handtekening(en) niet openbaar hoeft (hoeven) te worden gemaakt indien dit tot een onmiddellijke en aanzienlijke bedreiging voor de persoonlijke veiligheid van enige persoon zou kunnen leiden.”;

    f)lid 5 wordt vervangen door:

    “5. De controleverklaring van de wettelijke auditor of het auditkantoor over de geconsolideerde financiële overzichten en, in voorkomend geval, de geconsolideerde duurzaamheidsrapportage, voldoet aan de in de leden 1 tot en met 4 vastgelegde voorschriften. Bij de beoordeling van de samenhang tussen het bestuursverslag en de financiële overzichten overeenkomstig lid 2, punt e), houdt de wettelijke auditor of het auditkantoor rekening met de geconsolideerde financiële overzichten en het geconsolideerde bestuursverslag. Indien de jaarlijkse financiële overzichten van de moederonderneming bij de geconsolideerde financiële overzichten zijn gevoegd, kunnen de bij dit artikel verlangde controleverklaringen van de wettelijke auditors of auditkantoren worden gecombineerd.”.

    (15)Artikel 29 wordt als volgt gewijzigd:

    a)in lid 1 wordt punt d) vervangen door:

    “d) de personen die kwaliteitsbeoordelingen verrichten, beschikken over passende beroepskwalificaties en relevante beroepservaring op het gebied van wettelijke controle van jaarrekeningen en financiële verslaglegging en op het gebied van duurzaamheidsrapportage en de assurance van duurzaamheidsrapportage, en hebben tevens een specifieke opleiding voor de uitvoering van kwaliteitsbeoordelingen genoten;”;

    b)in lid 1 wordt punt h) vervangen door:

    “h) kwaliteitsbeoordelingen vinden plaats aan de hand van een risicoanalyse en in geval van wettelijke auditors en auditkantoren die wettelijke controles verrichten zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 1, punt a), en, in voorkomend geval, assuranceopdrachten voor duurzaamheidsrapportage uitvoeren, ten minste om de zes jaar;’;

    c)in lid 2 wordt punt a) vervangen door:

    “a) beoordelaars beschikken over passende beroepskwalificaties en relevante beroepservaring op het gebied van wettelijke controle van financiële overzichten en financiële verslaglegging en op het gebied van duurzaamheidsrapportage en de assurance van duurzaamheidsrapportage, en hebben tevens een specifieke opleiding voor de uitvoering van kwaliteitsbeoordelingen genoten;”.

    (16)Het volgende artikel 30 octies wordt ingevoegd:

    “Artikel 30 octies

    Onderzoeken en sancties met betrekking tot de assurance van duurzaamheidsrapportage

    De vereisten van de artikelen 30 tot en met 30 septies met betrekking tot de wettelijke controle van financiële overzichten zijn van toepassing op de assurance van duurzaamheidsrapportage.”.

    (17)Het volgende artikel 36 bis wordt ingevoegd:

    “Artikel 36 bis

    Publiek toezicht en regelingen tussen de lidstaten op toezicht- en regelgevingsgebied met betrekking tot de assurance van duurzaamheidsrapportage

    De vereisten van de artikelen 32, 33, 34 en 36 met betrekking tot de wettelijke controle van financiële overzichten zijn van overeenkomstige toepassing op de assurance van duurzaamheidsrapportage.”.

    (18)Het volgende artikel 38 bis wordt ingevoegd:

    “Artikel 38 bis

    Benoeming en ontslag met betrekking tot de assurance van duurzaamheidsrapportage

    De vereisten van de artikelen 37 en 38 met betrekking tot de wettelijke controle van financiële overzichten zijn van toepassing op de assurance van duurzaamheidsrapportage.”.

    (19)In lid 6 van artikel 39 worden de punten a) tot en met e) vervangen door:

    “a) het leidinggevende of het toezichthoudende orgaan van de gecontroleerde entiteit in kennis te stellen van het resultaat van de wettelijke controle en de assurance van duurzaamheidsrapportage, en toe te lichten op welke wijze de wettelijke controle en de assurance van duurzaamheidsrapportage hebben bijgedragen tot de integriteit van de financiële verslaglegging en de duurzaamheidsrapportage en welke rol het auditcomité in dat proces heeft gespeeld;

    b) het proces voor financiële verslaglegging en duurzaamheidsrapportage, met inbegrip van het in artikel 19 quinquies bedoelde digitale rapportageproces, te monitoren alsook het proces dat de onderneming uitvoert om de informatie vast te stellen die wordt gerapporteerd overeenkomstig de standaarden die krachtens artikel 19 ter van Richtlijn 2013/34/EU zijn vastgesteld, en aanbevelingen of voorstellen te doen om de integriteit van het proces te waarborgen;

    c) de doeltreffendheid van de systemen inzake interne kwaliteitscontrole en risicomanagement en, in voorkomend geval, de interne audit van de onderneming met gevolgen voor de financiële verslaglegging en de duurzaamheidsrapportage van de gecontroleerde entiteit te monitoren, met inbegrip van de digitale rapportage ervan als bedoeld in artikel 19 quinquies, zonder zijn onafhankelijkheid te verliezen;

    d) de wettelijke controle van de jaarlijkse en de geconsolideerde financiële overzichten en de assurance van de jaarlijkse en geconsolideerde duurzaamheidsrapportage te monitoren, in het bijzonder de uitvoering ervan, met inachtneming van de bevindingen en conclusies van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 26, lid 6, van Verordening (EU) nr. 537/2014;

    e) de onafhankelijkheid van de wettelijke auditors of auditkantoren te beoordelen en te monitoren overeenkomstig de artikelen 22, 22 bis, 22 ter, 24 bis, 24 ter en 25 ter van deze richtlijn, en artikel 6 van Verordening (EU) nr. 537/2014, waarbij met name wordt nagegaan of de verstrekking van niet-controlediensten aan de gecontroleerde entiteit overeenkomstig artikel 5 van die verordening passend is;”.

    (20)Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:

    a)lid 1 wordt vervangen door:

    “1. De bevoegde autoriteiten van een lidstaat gaan over tot registerinschrijving overeenkomstig de artikelen 15, 16 en 17 van elke auditor en auditorganisatie van een derde land die een controleverklaring aflevert betreffende de jaarlijkse of geconsolideerde financiële overzichten en, in voorkomend geval, betreffende jaarlijkse of geconsolideerde duurzaamheidsrapportage van een vennootschap die haar statutaire zetel heeft buiten de Unie en waarvan de verhandelbare effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in die lidstaat in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14),van Richtlijn 2004/39/EG, behalve indien de onderneming alleen uitstaande schuldbewijzen uitgeeft waarvoor het volgende geldt:

    a)    die schuldbewijzen zijn vóór 31 december 2010 toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in een lidstaat in de zin van artikel 2, lid 1, punt c), van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad*19 en hun nominale waarde per eenheid op de datum van uitgifte bedraagt ten minste 50 000 EUR of, in het geval van schuldbewijzen in een andere valuta, hun nominale waarde per eenheid op de datum van uitgifte is ten minste gelijkwaardig aan 50 000 EUR;

    b)    die schuldbewijzen zijn sinds 31 december 2010 toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in een lidstaat in de zin van artikel 2, lid 1, punt c), van Richtlijn 2004/109/EG en hun nominale waarde per eenheid op de datum van uitgifte bedraagt ten minste 100 000 EUR of, in het geval van schuldbewijzen in een andere valuta, hun nominale waarde per eenheid op de datum van uitgifte is ten minste gelijkwaardig aan 100 000 EUR.”;

    b)in lid 5 wordt het volgende punt d bis) ingevoegd:

    “d bis)    de assurance van de in lid 1 bedoelde jaarlijkse of geconsolideerde duurzaamheidsrapportage wordt uitgevoerd in overeenstemming met assurancestandaarden als bedoeld in artikel 26 bis en conform de voorschriften van de artikelen 22, 22 ter, 25 en 25 ter;”;

    c)lid 5 bis wordt vervangen door:

    “5 bis.    Een lidstaat mag een auditor van een derde land uitsluitend in het register inschrijven wanneer hij of zij aan de in lid 5, punten c), d), d bis) en e) gestelde eisen voldoet.

    _______________________________________________________________

    *19Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).”.

    (21)Artikel 48 bis wordt als volgt gewijzigd:

    a)aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

    “De in artikel 26 bis, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd.”;

    b)lid 3 wordt vervangen door:

    “3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikel 26, lid 3, artikel 26 bis, lid 2, artikel 45, lid 6, artikel 46, lid 2, en artikel 47, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.”;

    c)lid 5 wordt vervangen door:

    “5. Een overeenkomstig artikel 26, lid 3, artikel 26 bis, lid 2, artikel 45, lid 6, artikel 46, lid 2, en artikel 47, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van vier maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.”.

    Artikel 4
    Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 537/2014

    Verordening (EU) nr. 537/2014 wordt als volgt gewijzigd:

    (22)Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

    a)lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

    i)    de eerste alinea wordt vervangen door:

    “1. Een wettelijke auditor die of een auditkantoor dat de wettelijke controle en, in voorkomend geval, de assurance van duurzaamheidsrapportage van organisaties van openbaar belang uitvoert en ieder lid van een netwerk waartoe de wettelijke auditor of het auditkantoor behoort, mag direct noch indirect verboden niet-controlediensten verstrekken aan de gecontroleerde entiteit, haar moederonderneming en de ondernemingen waarover zij de controle heeft binnen de Unie tijdens:

    a) de periode tussen het begin van de gecontroleerde periode en het uitbrengen van de controleverklaring; en

    b) het boekjaar onmiddellijk voorafgaand aan de in punt a) bedoelde periode, met betrekking tot de in punt e) van de tweede alinea genoemde diensten.”;

    ii)    aan de tweede alinea wordt het volgende punt l) toegevoegd:

    “l) adviesdiensten voor het opstellen van duurzaamheidsrapportage, waarbij de wettelijke auditor of het auditkantoor de assurance van duurzaamheidsrapportage uitvoert.”;

    b)het volgende lid 6 wordt toegevoegd:

    “6. De leden 4 en 5 betreffende de wettelijke controle van financiële overzichten zijn, in voorkomend geval, van toepassing op de assurance van duurzaamheidsrapportage.”.

    (23)In artikel 14 wordt punt b) vervangen door:

    “b) inkomsten uit andere niet-controlediensten dan de in artikel 5, lid 1, bedoelde die volgens de nationale wetgeving of de Uniewetgeving verplicht zijn, waarbij de inkomsten uit de assurance van duurzaamheidsrapportage worden gespecificeerd; en”.

    Artikel 5
    Omzetting

    1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 december 2022 aan de artikelen 1 tot en met 3 van deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

    De lidstaten bepalen dat de in de eerste alinea bedoelde bepalingen van toepassing zijn op de boekjaren die beginnen op of na 1 januari 2023.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 6
    Datum van toepassing van artikel 4

    Artikel 4 van deze richtlijn is van toepassing op boekjaren die op of na 1 januari 2023 aanvangen.

    Artikel 7
    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    .

    Artikel 8
    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Artikel 4 is echter verbindend in al zijn onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De voorzitter    De voorzitter

    (1)    Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen.
    (2)    Organisaties van openbaar belang worden in de jaarrekeningenrichtlijn gedefinieerd als ondernemingen waarvan de effecten op gereglementeerde EU-markten genoteerd zijn, banken (al dan niet beursgenoteerd), verzekeringsondernemingen (al dan niet beursgenoteerd) en alle andere door lidstaten aangewezen ondernemingen.
    (3)    Bij dit cijfer is rekening gehouden met de wijze waarop de lidstaten de richtlijn hebben omgezet. Zonder rekening te houden met nationale omzetting vallen ongeveer 2 000 ondernemingen binnen het toepassingsgebied van de NFI-richtlijn.
    (4)    Mededeling van de Commissie C(2017) 4234 final.
    (5)    Mededeling van de Commissie C(2019) 4490 final.
    (6)    Mededeling van de Commissie “De Europese Green Deal”, COM(2019) 640 final. Aangepast werkprogramma van de Commissie 2020 (COM(2020) 440 final).
    (7)    Op 4 maart 2020 heeft de Commissie het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1999 (Europese klimaatwet) (2020/0036 (COD)) vastgesteld, waarin zij voorstelde de doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 juridisch bindend te maken in de EU.
    (8)    Mededeling van de Commissie — Actieplan: duurzame groei financieren, COM(2018) 097 final.
    (9)    Conclusies van de Raad over de verdieping van de kapitaalmarktunie (5 december 2019).
    (10)    Resolutie van het Europees Parlement van 29 mei 2018 over duurzame financiering (2018/2007(INI)).
    (11)    Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over duurzame corporate governance (2020/2137(INI)).
    (12)    Verordening (EU) 2019/2088 (de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector) en Verordening (EU) 2020/852 (de taxonomieverordening).
    (13)    COM(2021) 93.
    (14)    COM(2012) 614.
    (15)    Het Europees uniform elektronisch verslagleggingsformaat (ESEF), dat is ingevoerd bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/815.
    (16)    In artikel 3 van de jaarrekeningenrichtlijn (2013/34/EU) worden categorieën van ondernemingen gedefinieerd volgens hun omvang: Lid 1: [...] omschrijven [...] micro-ondernemingen als ondernemingen die op de balansdatum de grensbedragen voor ten minste twee van de drie volgende criteria niet overschrijden: a) balanstotaal: 350 000 EUR; b) netto-omzet: 700 000 EUR; c) gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 10. Lid 2: Kleine ondernemingen zijn ondernemingen die op de balansdatum de grensbedragen voor ten minste twee van de volgende drie criteria niet overschrijden: a) balanstotaal: 4 000 000 EUR; b) netto-omzet: 8 000 000 EUR; c) gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 50. […] Lid 3: Middelgrote ondernemingen zijn ondernemingen die geen micro-ondernemingen of kleine ondernemingen zijn en die op de balansdatum de grensbedragen voor ten minste twee van de volgende drie criteria niet overschrijden: a) balanstotaal: 20 000 000 EUR; b) netto-omzet: 40 000 000 EUR; c) gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 250. […].
    (17)    [Publicatiebureau, gelieve verwijzing in te voegen naar het Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de herzieningsclausule in Richtlijnen 2013/34/EU, 2014/95/EU en 2013/50/EU, en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie — Controle van de resultaatgerichtheid].
    (18)     https://www.efrag.org/Lab2  
    (19)     https://www.efrag.org/Assets/Download?assetUrl=%2fsites%2fwebpublishing%2fSiteAssets%2fJean-Paul%2520Gauz%c3%a8s%2520-%2520Ad%2520Personam%2520Mandate%2520-%2520Final%2520Report%2520-%252005-03-2021.pdf  
    (20)    Studie over de richtlijn niet-financiële rapportage https://data.europa.eu/doi/10.2874/229601
    (21)    Studie over duurzaamheidsbeoordelingen en -onderzoek:  https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/d7d85036-509c-11eb-b59f-01aa75ed71a1/language-en/format-PDF/source-183474104  
    (22)    Publicatiebureau: gelieve link toe te voegen naar de effectbeoordeling, SWD(2021)150.
    (23)    Publicatiebureau: gelieve link toe te voegen naar het advies van de Raad voor regelgevingstoetsing over de effectbeoordeling, SWD(2021)150.
    (24)    De geraamde omvang van deze kosten is opgenomen in de effectbeoordeling van de gedelegeerde handeling over een taxonomie van mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering (C(2021)2800; effectbeoordeling SWD(2021)152): 1 200 tot 3 700 miljoen EUR eenmalige kosten en 600 tot 1 500 miljoen jaarlijks terugkerende kosten.
    (25)    Deze berekeningen zijn gebaseerd op de antwoorden op het onderzoek dat het Duurzaamheidsinstituut (ERM) heeft uitgevoerd als onderdeel van het onderzoek naar duurzaamheidsbeoordelingen en -onderzoek ( https://op.europa.eu/en/publication-detail/-/publication/d7d85036-509c-11eb-b59f-01aa75ed71a1/language-en/format-PDF/source-183474104 ).
    (26)    Met uitzondering van beursgenoteerde micro-ondernemingen.
    (27)    Een markeertaal is een computertaal die gebruikmaakt van een specifieke coderingstechniek (de markeringen of “tags”) om elementen in een document te definiëren. Zo kan informatie worden weergegeven op een wijze die zowel machines als mensen kunnen lezen.
    (28)    In punt c) wordt verwezen naar internecontrole- en risicobeheersystemen met betrekking tot het financiëlerapportageproces. In punt f) wordt verwezen naar de samenstelling en werking van de leidinggevende, bestuurs- en toezichthoudende organen. In punt g) wordt verwezen naar het beleid van de onderneming inzake diversiteit voor haar leidinggevende, bestuurs- en toezichthoudende organen.
    (29)    PB C […] van […], blz. […].
    (30)    COM(2019) 640 final.
    (31)    Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
    (32)    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor de totstandbrenging van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EU) 2018/1999 (Europese klimaatwet) [2020/0036 (COD)].
    (33)    COM(2018) 97 final.
    (34)    Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).
    (35)    Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
    (36)    Verordening (EU) 2019/2089 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1011 inzake EU klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks en informatieverschaffing over duurzaamheid over benchmarks (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 17).
    (37)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toelichting in de benchmarkverklaring over de wijze waarop de ecologische, sociale en governancefactoren in elke aangeboden en gepubliceerde benchmark worden weerspiegeld (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 1).
    (38)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1817 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de minimuminhoud van de toelichting over de wijze waarop de ecologische, sociale en governancefactoren in de benchmarkmethodologie worden weerspiegeld (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 12).
    (39)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft minimumnormen voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks (PB L 406, 3.12.2020, blz. 17).
    (40)    Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
    (41)    Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).
    (42)    Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende het prudentiële toezicht op beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64)
    (43)    2018/2007(INI).
    (44)    A9-0240/2020(INI).
    (45)    COM(2016) 739 final.
    (46)    Conclusies van de Raad “A sustainable European future: The EU response to the 2030 Agenda for Sustainable Development” (Een duurzame Europese toekomst: het antwoord van de EU op de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling), 20 juni 2017.
    (47)    Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1).
    (48)    Publicatiebureau: gelieve verwijzing in te voegen naar het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité over de herzieningsclausule in Richtlijnen 2013/34/EU, 2014/95/EU en 2013/50/EU, en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie — Controle van de resultaatgerichtheid.
    (49)    Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).
    (50)    Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1).
    (51)    Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
    (52)    Mededeling van de Commissie “Richtsnoeren inzake niet-financiële rapportage: (methodologie voor de rapportage van niet-financiële informatie)” (C/2017/4234).
    (53)    Mededeling van de Commissie “Richtsnoeren niet-financiële rapportage: aanvulling betreffende klimaatrapportage” (C/2019/4490).
    (54)    Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).
    (55)    Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 1).
    (56)    Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
    (57)    Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).
    (58)    Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 over het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1).
    (59)    Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17).
    (60)    2017/C 215/01.
    (61)    2019/C 209/01.
    (62)    Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (PB L 48 van 23.2.2011, blz. 1).
    (63)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/815 van de Commissie van 17 december 2018 tot aanvulling van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor de specificatie van een uniform elektronisch verslagleggingsformaat (PB L 143 van 29.5.2019, blz. 1).
    (64)     https://ec.europa.eu/digital-single-market/en/european-strategy-data  
    (65)     https://ec.europa.eu/info/publications/200924-digital-finance-proposals_en  
    (66)    Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).
    (67)    Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).
    (68)    Verordening (EU) nr. 537/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 betreffende specifieke eisen voor de wettelijke controles van entiteiten van openbaar belang en tot intrekking van Besluit 2005/909/EG van de Commissie (PB L 158 van 27.5.2014, blz. 77).
    Top