Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021IP0276

    Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2021 over de genderdimensie in het cohesiebeleid (2020/2040(INI))

    PB C 67 van 8.2.2022, p. 16–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    8.2.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 67/16


    P9_TA(2021)0276

    De genderdimensie van het cohesiebeleid

    Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2021 over de genderdimensie in het cohesiebeleid (2020/2040(INI))

    (2022/C 67/02)

    Het Europees Parlement,

    gezien artikel 2 en artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en de artikelen 6 en 8 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”),

    gezien de Europese pijler voor sociale rechten, en met name de beginselen 2, 3 en 9,

    gezien het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen van 18 december 1979 (1),

    gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling, en met name doelstelling 5, die erop gericht is tegen 2030 gendergelijkheid te verwezenlijken en de levensomstandigheden van vrouwen te verbeteren (2),

    gezien het Europees Charter voor gelijkheid van vrouwen en mannen op lokaal vlak (3),

    gezien de sinds 1975 vastgestelde EU-richtlijnen inzake verschillende aspecten van de gelijke behandeling van vrouwen en mannen (Richtlijn 79/7/EEG (4), Richtlijn 86/613/EEG (5), Richtlijn 92/85/EEG (6), Richtlijn 2004/113/EG (7), Richtlijn 2006/54/EG (8), Richtlijn 2010/18/EU (9) en Richtlijn 2010/41/EU (10)),

    gezien zijn resolutie van 24 mei 2012 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid (11),

    gezien zijn resolutie van 12 maart 2013 over de uitbanning van genderstereotypen in de EU (12),

    gezien zijn resolutie van 9 september 2015 over glazen plafonds in de wetenschappelijke en universitaire loopbaan van vrouwen (13),

    gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over externe factoren die een obstakel vormen voor vrouwelijke ondernemers in Europa (14),

    gezien zijn resolutie van 28 april 2016 over gendergelijkheid en het versterken van de positie van de vrouw in het digitale tijdperk (15),

    gezien de studie getiteld “Gender in regional cohesion policy” van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), die op 25 januari 2017 werd gepubliceerd (16),

    gezien zijn resolutie van 14 februari 2017 over de bevordering van gendergelijkheid in de geestelijke gezondheid en het klinisch onderzoek (17),

    gezien zijn resolutie van 14 maart 2017 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie 2014-2015 (18),

    gezien zijn resolutie van 4 april 2017 over vrouwen en hun rol in plattelandsgebieden (19),

    gezien de resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2017 over de noodzaak van een EU-strategie tot beëindiging en preventie van de genderpensioenkloof (20),

    gezien zijn resolutie van 3 oktober 2017 over de economische empowerment van vrouwen in de particuliere en openbare sector in de EU (21),

    gezien zijn resolutie van 16 januari 2018 over vrouwen, gendergelijkheid en klimaatrechtvaardigheid (22),

    gezien zijn resolutie van 13 maart 2018 over gendergelijkheid in de handelsverdragen van de EU (23),

    gezien zijn resolutie van 17 april 2018 over het versterken van de positie van vrouwen en meisjes via de digitale sector (24),

    gezien zijn resolutie van 15 november 2018 over zorgdiensten in de EU ter bevordering van gendergelijkheid (25),

    gezien de studie getiteld “Gender budgeting — Mainstreaming gender into the EU budget and macroeconomic policy framework” van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE), die op 10 april 2019 werd gepubliceerd (26),

    gezien het advies van het Raadgevend Comité voor gelijke kansen van mannen en vrouwen van 19 december 2018 getiteld “The future of gender equality strategy after 2019: the battles that we win never stay won” (27),

    gezien zijn resolutie van 15 januari 2019 over gendergelijkheid en belastingbeleid in de EU (28),

    gezien zijn resolutie van 13 februari 2019 over verslechteringen op het gebied van de rechten van de vrouw en gendergelijkheid in de EU (29),

    gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie van 6 maart 2019, getiteld “2019 Report on equality between women and men in the EU” (SWD(2019)0101) (30),

    gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de toetreding van de EU tot het Verdrag van Istanbul en andere maatregelen ter bestrijding van gendergerelateerd geweld (31),

    gezien de conclusies van de Raad van 10 december 2019 over gendergelijke economieën in de EU: volgende stappen (32),

    gezien het rapport getiteld “The Missing Entrepreneurs 2019: Policies for Inclusive Entrepreneurship”, dat door de OESO werd gepubliceerd op 10 december 2019 (33),

    gezien zijn resolutie van 18 december 2019 over openbare discriminatie en haatzaaiende uitlatingen ten aanzien van LGBTI-personen, zoals LGBTI-vrije zones (34),

    gezien de studie getiteld “Gender Dimension of the EU Cohesion Policy”, die op 19 februari 2019 door het directoraat-generaal Intern Beleid van het Parlement werd gepubliceerd (35),

    gezien zijn resolutie van 30 januari 2020 over de loonkloof tussen mannen en vrouwen (36),

    gezien zijn resolutie van 13 februari 2020 over de EU-prioriteiten voor de 64e vergadering van de Commissie van de VN inzake de positie van de vrouw (37),

    gezien de mededeling van de Commissie van 5 maart 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gendergelijkheid 2020-2025” (COM(2020)0152),

    gezien het informatieblad van de Commissie van 17 juni 2020 getiteld “Coronavirus Pandemic — Impact on Gender Equality” (38),

    gezien de mededeling van de Raad van Europa van 29 mei 2020 getiteld “National minorities and COVID-19: inequality deepened, vulnerability exacerbated”,

    gezien discussienota 129 van de Commissie van 24 juli 2020 getiteld “Gender Smart Financing Investing In & With Women: Opportunities for Europe” (39),

    gezien de mededeling van de Commissie van 18 september 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: EU-actieplan tegen racisme 2020-2025” (COM(2020)0565),

    gezien de index voor gendergelijkheid van het Europees Instituut voor gendergelijkheid (EIGE) voor 2020, die op 16 oktober 2020 werd gepubliceerd (40),

    gezien de mededeling van de Commissie van 12 november 2020 getiteld “Een Unie van gelijkheid: strategie voor gelijkheid van lhbtiq’ers 2020-2025” (COM(2020)0698),

    gezien artikel 54 van zijn Reglement,

    gezien het advies van de Commissie vrouwenrechten en gendergelijkheid,

    gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling (A9-0154/2021),

    A.

    overwegende dat het beginsel van gelijkheid tussen vrouwen en mannen tot de kernwaarden van de EU behoort en verankerd is in de Verdragen en het Handvest; overwegende dat gendermainstreaming daarom als een horizontaal beginsel moet worden toegepast en geïntegreerd in alle activiteiten, maatregelen, acties en programma’s van de EU en in alle door de EU gefinancierde projecten en beleidsmaatregelen, waaronder het cohesiebeleid; overwegende dat er meer inspanningen nodig zijn om de verschillende vormen van discriminatie en ongelijkheid waarmee vrouwen te maken hebben, aan te pakken; overwegende dat in artikel 7 van de verordening gemeenschappelijke bepalingen (41) voor 2014-2020 wordt bepaald dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief worden meegewogen en bevorderd tijdens de voorbereiding en uitvoering van programma’s, onder meer op het vlak van toezicht, rapportage en evaluatie; overwegende dat vrouwen en mannen die een voortrekkersrol spelen in de strijd voor gelijkheid blijk hebben gegeven van inzet, moed en leiderschap bij het bevorderen van gelijke kansen in de hele wereld, in het bijzonder waar dergelijke ongelijkheden hardnekkig blijven bestaan en waar vrouwen worden vervolgd en hun rechten worden geschonden louter en alleen omdat zij vrouw zijn; overwegende dat we als Europese burgers trots kunnen zijn op wat we bereikt hebben op het gebied van rechten en plichten, vrijheden en kansen voor vrouwen en mannen, en overwegende dat vrouwen tegenwoordig aan het hoofd staan van de belangrijkste organisaties en een aantal van de belangrijkste politieke functies in Europa bekleden; overwegende dat deze positieve verworvenheden ertoe bijdragen dat een begin wordt gemaakt met het afbreken van stereotypen en het bevorderen van rolmodellen;

    B.

    overwegende dat met het cohesiebeleid de verschillen tussen diverse regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s worden aangepakt met het oog op een evenwichtige ontwikkeling, zodat economische, sociale en territoriale cohesie, waarvan het bereiken van gendergelijkheid een essentieel onderdeel vormt, verwezenlijkt kan worden; overwegende dat het cohesiebeleid zijn relevantie heeft bewezen doordat aanzienlijke vooruitgang is geboekt bij het bereiken van meer gelijkheid tussen burgers en een beter evenwicht tussen regio’s;

    C.

    overwegende dat het cohesiebeleid niet alleen een belangrijk instrument is om op actieve en doeltreffende wijze de verwezenlijking te ondersteunen van gelijkheid tussen burgers, duurzame ontwikkeling en economische en sociale cohesie, maar ook om ongelijkheden te verminderen die groepen treffen die nog steeds het slachtoffer van discriminatie zijn, onder andere op grond van hun seksuele geaardheid; overwegende dat de bevordering van gendergelijkheid een horizontale doelstelling voor alle cohesiebeleidsfondsen is; overwegende dat de Europese structuurfondsen een zeer belangrijk hulpmiddel zijn om de lidstaten te helpen vooruitgang te boeken op het gebied van gendergelijkheid;

    D.

    overwegende dat het bereiken van gendergelijkheid, gelijkheid van mannen en vrouwen, regio’s of generaties van essentieel belang is voor het verminderen van lokale en regionale, alsook economische en sociale ongelijkheden, en tevens voor het waarborgen van het concurrentievermogen op lange termijn en een eerlijke, inclusieve en duurzame ontwikkeling van de EU, haar lidstaten en haar regio’s; overwegende dat er de afgelopen decennia vooruitgang is geboekt op het gebied van gelijkheid van mannen en vrouwen, en dat de gendergelijkheid in de EU in vele opzichten over de hele linie is verbeterd; overwegende dat de ondervertegenwoordiging van vrouwen op de arbeidsmarkt en de desbetreffende indicatoren nog steeds wijzen op een verticale en horizontale verdeling, zowel op de arbeidsmarkt als op sociaal-economisch en politiek vlak; overwegende dat het beginsel van gelijk loon voor gelijk werk al was opgenomen in het Verdrag van Rome, en dat het cohesiebeleid ervoor kan zorgen dat wordt voldaan aan de voorwaarden die aan economische en sociale ontwikkeling zijn verbonden en die tevens ten goede komen aan de verdere dichting van deze kloof en aan de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt; overwegende dat de daadwerkelijke bevordering van gendergelijkheid volgens het EIGE een sterk, positief sociaal en economisch effect zou hebben, onder meer in de vorm van een stijging van het bbp per capita in de EU, miljoenen extra banen en een stijging van het bbp van de lidstaten;

    E.

    overwegende dat de Europese Rekenkamer momenteel een evaluatie uitvoert van gendermainstreaming in de Europese begroting; overwegende dat het desbetreffende verslag, dat in het eerste kwartaal van 2021 zal worden gepubliceerd, nuttige inzichten zal bevatten over de wijze waarop de genderdimensie in het cohesiebeleid moet worden geïntegreerd in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027;

    F.

    overwegende dat tijdens de programmeringsperiode 2014-2020 de belangrijkste knelpunten voor de bevordering van gendergelijkheid via het cohesiebeleid onder meer bestonden uit de kloof tussen de formele verklaringen in de partnerschapsovereenkomsten en de operationele programma’s (waarin de bevordering van de beginselen van gelijke kansen en non-discriminatie wordt afgekondigd) en de daadwerkelijke uitvoering daarvan, alsook uit de tamelijk zwakke politieke wil op dit gebied; overwegende dat in partnerschapsovereenkomsten en operationele programma’s wordt verklaard dat daarmee de beginselen van gelijke kansen en non-discriminatie in aanmerking worden genomen en worden bevorderd; overwegende dat er nog grotere inspanningen nodig zijn wat betreft de participatie van vrouwen in alle stadia van de cohesiebeleidscyclus, met name bij de ontwikkeling van programma’s, de besluitvormingsprocessen en de uitvoering van de geselecteerde projecten; overwegende dat gendergerelateerde kwesties in de programmeringsperiode 2014-2020 voornamelijk werden aangepakt door middel van de operationele programma’s in het kader van het Europees Sociaal Fonds (ESF); overwegende dat het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) in dezelfde periode in zeer geringe mate bijdroeg tot de bevordering van gendergelijkheid;

    G.

    overwegende dat naar gender uitgesplitste gegevens op basis van betrouwbare en geverifieerde bronnen van wezenlijk belang zijn om specifieke sectoren of regio’s in staat te stellen gebruik te maken van EU-steun op een wijze die doeltreffend inspringt op de ongelijkheden waar die sectoren of regio’s mee te maken hebben; dergelijke gegevens kunnen ook bijdragen aan het besluitvormingsproces en maken het mogelijk om te evalueren hoe succesvol de directe en indirecte acties van het cohesiebeleid zijn die tot doel hebben ongelijke of oneerlijke situaties te verhelpen; ook kan zo doeltreffend beleid ontwikkeld worden om gelijke rechten en vrijheden voor alle burgers te waarborgen;

    H.

    overwegende dat het ontbreekt aan coherent gendergelijkheidsbeleid en dat er nog geen uniform systeem bestaat dat ervoor zorgt dat gendermainstreaming in de EU-instellingen op identieke wijze wordt opgevat en uitgevoerd;

    I.

    overwegende dat de volledige omvang van de gevolgen van de pandemie voor de economie en de werkgelegenheid en op sociaal vlak nog niet bekend is; overwegende dat voorlopige studies erop wijzen dat de COVID-19-pandemie de bestaande ongelijkheden tussen vrouwen en mannen heeft verergerd, met name in de vorm van een toename van onbetaalde zorgtaken en het gebrek aan evenwicht tussen werk en privéleven, alsook een toename van huiselijk geweld, en onevenredige gevolgen heeft voor meisjes en vrouwen, met name vrouwen uit gemarginaliseerde groepen; overwegende dat dit ook het gevolg is van het feit dat vrouwen vaak de meerderheid vormen in sectoren die aan de pandemie zijn blootgesteld, zoals onderwijs en gezondheidszorg; overwegende dat hier in het cohesiebeleid, en meer in het bijzonder in het komende ESF+, rekening mee moet worden gehouden;

    J.

    overwegende dat het EU-herstelfonds steun verleent aan sectoren die zwaar getroffen zijn door de crisis; overwegende dat de impact op de Europese samenleving als geheel dan ook effecten op lange termijn zal hebben voor het onderwijs, de inzetbaarheid en de toekomst van alle burgers, en dat de snelle reactie van de Europese instellingen en hun bereidheid om de Europese samenleving te steunen, moeten worden geprezen; overwegende dat de overkoepelende prioriteiten van het EU-herstelfonds gericht zijn op sectoren met een hoog percentage mannelijke werknemers, waardoor het risico bestaat dat de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt toeneemt;

    K.

    overwegende dat vrouwen en mannen niet over dezelfde middelen beschikken en niet dezelfde behoeften en voorkeuren hebben; overwegende dat in veel beleidsmaatregelen vaak voornamelijk rekening wordt gehouden met het mannelijk perspectief; overwegende dat vrouwen en mannen op verschillende wijze tegen diensten en infrastructuren aankijken en dat hun prioriteiten op het gebied van basisvoorzieningen vaak niet dezelfde zijn;

    L.

    overwegende dat kleine en middelgrote ondernemingen het fundament van de regionale economieën vormen; overwegende dat de bevordering van gelijkheid, het combineren van werk en privéleven, inclusieve indienstneming en gelijke beloning het mogelijk zal maken dat in het mkb mannen en vrouwen op meer gelijke voet worden behandeld;

    M.

    overwegende dat veel investeringen een verschillend effect hebben op vrouwen en mannen, waardoor het noodzakelijk is in het kader van investeringen aandacht te hebben voor gendergelijkheid;

    De rol van het cohesiebeleid bij de bevordering van gendergelijkheid met gunstige effecten op sociaal-economische groei en duurzame ontwikkeling

    1.

    benadrukt het belang van het cohesiebeleid voor de bevordering van gelijkheid tussen mensen en tussen regio’s, met inbegrip van gendergelijkheid, en voor de uitvoering van de EU-strategie voor gendergelijkheid, met inbegrip van de gendergerelateerde gezondheidsprioriteiten zoals seksuele en reproductieve gezondheid en rechten; stipt aan dat de uitvoering van alle beleidsdoelstellingen passende, voldoende en duurzame middelen vereist; beveelt de lidstaten aan bij de ontwikkeling en goedkeuring van programma’s rekening te houden met maatregelen inzake gendergelijkheid;

    2.

    is er stellig van overtuigd dat gendergelijkheid nog steeds hoofdzakelijk in algemene termen en alleen in de beleidsdomeinen van het ESF en in de contextanalyse- en de programmeringsfase aan bod komt, terwijl er regelmatig meer aandacht voor moet komen in de uitvoerings-, de monitoring- en de evaluatiefase; wijst erop dat het voor elke programmeringsfase noodzakelijk is de prioritaire gebieden vast te stellen die bijdragen tot gendergelijkheid en duurzame ontwikkeling;

    3.

    is er stellig van overtuigd dat de EU-regels op een duidelijke en expliciete manier moeten worden opgesteld om de toepassing ervan ten behoeve van de burgers te vergemakkelijken, onder meer met betrekking tot gendergelijkheid en gelijkheid van mannen en vrouwen; benadrukt dat het gebrek aan passende middelen een belangrijke oorzaak van discriminatie is;

    4.

    benadrukt dat er sterke politieke wil nodig is om gendergelijkheid in rechte voor de gehele bevolking te verdedigen, met het oog op eerlijke, inclusieve en duurzame economische groei en territoriale ontwikkeling; wijst erop dat het voor het bereiken van gendergelijkheid van essentieel belang is te zorgen voor een goed evenwicht tussen werk en privéleven, waardoor de druk op vrouwen tijdens verlof om gezinsredenen wordt verminderd; benadrukt daarom de noodzaak van een sterkere strategie voor het evenwicht tussen werk en privéleven waarmee de EU gendergelijkheid kan bevorderen;

    5.

    benadrukt het belang van een gecoördineerd governancekader inzake gendergelijkheid, nationale richtsnoeren en technische ondersteuning voor de monitoring van gendereffecten, beschikbaar in de officiële talen van de EU, alsmede sterkere controles op EU-niveau na de aanneming van de programma’s; vraagt tevens dat bij de ontwikkeling van de economische en sociale ontwikkelingsdoelstellingen van deze programma’s rekening wordt gehouden met de samenhang met de uit het herstelplan voortvloeiende nationale plannen;

    6.

    benadrukt de behoefte aan een gendergelijkheidsstrategie met duidelijke doelstellingen en streefcijfers op nationaal en regionaal niveau, en aan bewustwordingsprogramma’s rond de voordelen die het nastreven van gendergelijkheid en gelijke kansen voor vrouwen en mannen oplevert voor sociaal-economische groei en duurzame ontwikkeling op nationaal en regionaal niveau;

    7.

    acht het noodzakelijk om vaardigheden te stimuleren en de opleiding en capaciteitsopbouw bij beheersautoriteiten en uitvoeringspartners verder te ontwikkelen met betrekking tot de genderdimensie van de structuurfondsen, alsook om tegemoet te komen aan de behoefte aan gecoördineerde monitoringstrategieën, een uniforme methode en evaluatiesystemen wat betreft het beheer en de uitsplitsing van nuttige gegevens om mogelijke ongelijkheden tussen burgers op te sporen; benadrukt dat het belangrijk is de resultaten van opleidingen te evalueren teneinde te beoordelen in hoeverre die doeltreffend zijn om de uitvoering van gendermainstreaming te verbeteren;

    8.

    benadrukt dat het belangrijk is in de nationale programmering in het kader van het cohesiebeleid het partnerschapsbeginsel te eerbiedigen; roept de lidstaten ertoe op in het kader van het partnerschapsbeginsel en bij het opstellen van de partnerschapsovereenkomst nauw en transversaal samen te werken met lokale en regionale overheden, sociale en economische partners, het maatschappelijk middenveld en de academische wereld, teneinde rekening te houden met de uitdagingen in verband met doeltreffend gelijkheidsbeleid op lokaal en regionaal niveau, en moedigt de lidstaten aan campagnes te voeren ter bevordering van het gelijkheidsbeleid, met name op het gebied van de combinatie van werk en privéleven, de uitbanning van genderstereotypen bij loopbaankeuzes en de verbetering van de economische onafhankelijkheid van vrouwen;

    9.

    is van mening dat de belanghebbenden bij programma’s en de toezichtcomités moeten beschikken over duidelijkere indicatoren voor de efficiëntie en doeltreffendheid van de programma’s wat betreft de introductie van een genderperspectief in concrete projecten, met name in het kader van EFRO-steunmaatregelen; meent dat de richtsnoeren, opleidingsprogramma’s en concrete voorbeelden van goede praktijken om dit probleem aan te pakken beperkt blijven; benadrukt in dat opzicht het potentieel van het EFRO/Cohesiefonds om de kloof te overbruggen waarmee vrouwen nog steeds te maken hebben, vooral met betrekking tot vrouwelijk ondernemerschap en de digitale sector, aangezien vrouwen slechts 34,4 % van de zelfstandigen en 30 % van de startende ondernemers in de Europese Unie vertegenwoordigen; dringt er bij de Raad op aan overeenstemming te bereiken over het voorstel voor een richtlijn inzake de verbetering van de man-vrouwverhouding bij niet-uitvoerende bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen en daarmee samenhangende maatregelen (de richtlijn vrouwelijke bestuurders), aangezien dit een zeer belangrijk instrument is voor het bereiken van een beter genderevenwicht in de economische besluitvorming op het hoogste niveau; roept ertoe op om een deel van de fondsen van het cohesiebeleid te gebruiken om vrouwen in armoede, vrouwen die risico op armoede lopen, alleenstaande moeders, vrouwen met een handicap en vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld te ondersteunen; verzoekt de lidstaten en hun respectieve autoriteiten om dergelijke programma’s uit te voeren;

    10.

    benadrukt dat alle in het kader van het cohesiebeleid uitgevoerde programma’s moeten zorgen voor gendergelijkheid in de voorbereidings-, de uitvoerings-, de monitoring- en de evaluatiefase en iedereen gelijke kansen moeten bieden, zo nodig en waar van toepassing onder meer door middel van positieve maatregelen, zonder discriminatie op basis van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid; onderstreept dat bij de maatregelen ter overbrugging van de genderkloof in het kader van het cohesiebeleid ook een intersectionele aanpak moet worden gevolgd; is van mening dat in de samenstelling van deskundigengroepen in de verschillende fasen van de beleidscyclus het aantal mannen en vrouwen met elkaar in evenwicht moet zijn;

    11.

    verzoekt de Commissie, de lidstaten en hun respectieve autoriteiten om de beginselen van de rechtsstaat te volgen — met inbegrip van het non-discriminatiebeginsel en de eerbiediging van de grondrechten — wanneer zij besluiten nemen over de financiering van programma’s of regio’s, en, in geval van inbreuk op deze beginselen, hierop monitoring, onderzoek en passende maatregelen te laten volgen, waarbij zij altijd zorg moeten dragen voor de bescherming van de uiteindelijke begunstigden; is van mening dat de begunstigden van het cohesiebeleid geen discriminerend beleid mogen hanteren, in het bijzonder beleid dat gericht is tegen groepen die nog steeds het slachtoffer zijn van discriminatie, zoals de LGBTI-gemeenschap; pleit voor de afwijzing van aanvragen van mogelijke begunstigden, waaronder regionale of lokale overheden, die discriminerend beleid hebben gevoerd tegen leden van de LGBTI-gemeenschap, zoals het uitroepen van “LGBTI-vrije zones”;

    12.

    wijst erop dat er meer synergie nodig is tussen het cohesiefonds, het herstelfonds en andere bestaande programma’s, zoals programma’s die bedoeld zijn om de arbeidsomstandigheden van vrouwen te verbeteren — onder meer door de genderloonkloof en onzeker werk te bestrijden –, te investeren in zorgfaciliteiten, gendergerelateerd geweld te voorkomen en te bestrijden, en toegang tot diensten voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te verzekeren;

    13.

    erkent de last die op de schouders van vrouwen rust als voornaamste verzorgers in formele en informele situaties, en de sociale waarde van die zorg, met name tijdens de COVID-19-crisis; merkt op dat 80 % van alle zorg in de EU wordt verleend door vaak onbetaalde mantelzorgers, waarvan 75 % vrouwen; stipt derhalve aan dat het cohesiebeleid een cruciale rol speelt bij het veiligstellen van voldoende investeringen in de zorgverlening; verzoekt de lidstaten de beschikbare financiering van het cohesiebeleid in de eerste plaats te gebruiken voor het verstrekken van zorg, niet alleen om tegemoet te komen aan de toenemende behoefte aan zorginfrastructuur, maar ook om genderkloven op het gebied van werkgelegenheid, de daaruit voortvloeiende loon- en pensioenkloof en arbeidsmarktsegregatie doeltreffend aan te pakken en, bijgevolg, om de arbeidsomstandigheden te verbeteren en gelijk loon voor hetzelfde werk te waarborgen, informele arbeid en onzekerheid tegen te gaan en nieuwe hoogwaardige banen te scheppen in deze sector en een transitie naar een betere, voor iedereen toegankelijke zorgeconomie te ondersteunen; verzoekt de Commissie daarom een zorgdeal voor Europa voor te stellen om een dergelijke overgang te ondersteunen; benadrukt bovendien dat er moet worden geïnvesteerd in de sociaal-economische bescherming van vrouwen, omdat zij meestal de verantwoordelijkheid voor onbetaalde zorgtaken op zich nemen en vaak zeer weinig sociale bescherming genieten;

    14.

    onderstreept dat er nog steeds een ernstige digitale kloof moet worden aangepakt en dat er meer moet worden geïnvesteerd in digitalisering, digitale innovatie en digitale connectiviteit; benadrukt dat het cohesiebeleid de gelijke toegang van vrouwen en mannen tot opleidingen en werk moet ondersteunen, positieve maatregelen moet omvatten om de digitale genderkloof te overbruggen, en een rechtvaardige, groene en digitale transitie moet ondersteunen, en daarbij de werknemers moet beschermen die door deze transities zullen worden getroffen, bijvoorbeeld door het aantal vrouwelijke afgestudeerden in STEM-vakken te doen toenemen en hen meer te betrekken bij sectoren die cruciaal zijn voor de ecologische transitie, zoals de energiesector; erkent dat innovatie een belangrijk element is voor duurzame ontwikkeling en groene banen in de EU en dat strategieën op maat elke regio in staat kunnen stellen haar eigen concurrentievoordelen vast te stellen en te ontwikkelen;

    15.

    onderstreept de cruciale rol die het cohesiebeleid speelt bij het investeren in hoogwaardige openbare diensten, waaronder gezondheidszorg, en sociale infrastructuur, om verschillende ongelijkheden, met name genderongelijkheid, te bestrijden, de sociale veerkracht te vergroten en economische, sociale en gezondheidscrises het hoofd te bieden; wijst erop dat het cohesiebeleid, via de doelstelling van sociale en economische convergentie, gericht is op de harmonieuze ontwikkeling van de regio’s en daardoor bijdraagt aan het welzijn van de burgers; is dan ook van mening dat met het cohesiebeleid bijzondere aandacht moet uitgaan naar vrouwen die wonen in gebieden die een industriële overgang doormaken, en in regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, zoals ultraperifere of zeer dunbevolkte gebieden, eilanden, grensoverschrijdende regio’s en berggebieden; benadrukt dat de doeltreffende uitvoering van het gendergelijkheidsbeleid bijdraagt aan het ombuigen van ontvolkingstendensen in convergentieregio’s die gevoelig zijn voor dit fenomeen;

    16.

    stipt aan dat de duurzame geïntegreerde strategieën voor stedelijke en territoriale ontwikkeling van lokale en regionale overheden, in overeenstemming met Agenda 2030, mogelijkheden bieden om ervoor te zorgen dat alle dimensies van duurzame ontwikkeling, met inbegrip van duurzameontwikkelingsdoelstelling (SDG) 5, aan bod komen bij het opstellen van beleid op lokaal en regionaal niveau; beklemtoont de rol van steden en regio’s, die al lange tijd het voortouw nemen in de richting van gendergelijkheid, alsook van Europese initiatieven op het gebied van stedelijke ontwikkeling, zoals het Handvest van Leipzig; is van mening dat het cohesiebeleid moet bijdragen tot het terugdringen van veel voorkomende ongelijkheden in steden door vrouwen beter te betrekken bij de beleidsplanning op het gebied van regionale en stedelijke ontwikkeling teneinde genderinclusieve steden en gemeenschappen te ontwikkelen die aan iedereen ten goede komen; benadrukt dat met genderbewuste stedelijke planning eerlijkere en meer gelijke toegang tot stedelijke goederen kan worden gewaarborgd; benadrukt voorts dat regio’s en lokale overheden een belangrijke rol spelen bij de bevordering van sociale inclusie, en dat genderbewuste territoriale planning kan helpen om daarbij vooruitgang te boeken;

    Gendergelijkheid in het cohesiebeleid na 2020

    17.

    roept op tot een sterk politiek engagement voor gendergelijkheid op regionaal, nationaal en EU-niveau om ervoor te zorgen dat nationale, regionale en lokale belanghebbenden meer aandacht gaan besteden aan gendergelijkheid en gendergelijkheidsaspecten, vanuit het oogpunt van de mensenrechten en als cruciale factor voor sociaal-economische ontwikkeling, en om meer inzet op dit gebied te bevorderen;

    18.

    dringt erop aan om in alle programma’s voor de periode na 2020 duidelijke en concrete streefcijfers en voorschriften inzake gendergelijkheidsdoelstellingen en grotere kansen en meer gelijkheid tussen mannen en vrouwen op te nemen, met specifieke en interdisciplinaire maatregelen die in alle activiteiten aan bod moeten komen;

    19.

    is sterk voorstander van de voorwaarde om eerst een nationale gendergelijkheidsstrategie met duidelijke doelstellingen en streefdoelen te ontwikkelen om voor steun uit het cohesiebeleid in aanmerking te komen, teneinde de doeltreffendheid en de toegevoegde waarde ervan met betrekking tot gendergelijkheid te verbeteren; verzoekt de lidstaten een dergelijke strategie te handhaven, in voorkomend geval onder meer door middel van gerichte maatregelen, verplichtingen en bindende richtsnoeren;

    20.

    verzoekt de lidstaten de middelen uit het cohesiebeleid aan te wenden om regionale economische en sociale verschillen verder terug te dringen en zich daarbij specifiek te richten op bestrijding van de feminisering van armoede, werkloosheid onder vrouwen en uitsluiting van vrouwen van veel economische kansen, om alle vormen van gendergerelateerd geweld en discriminatie te voorkomen en te bestrijden, om de empowerment van vrouwen te bevorderen en na te streven door hun toegang tot en re-integratie op de arbeidsmarkt te verbeteren, om gezondheidsgerelateerde prioriteiten aan de orde te stellen zoals gedefinieerd in de gendergelijkheidsstrategie 2020-2025, in het bijzonder seksuele en reproductieve gezondheid en rechten als een fundamenteel mensenrecht en een essentieel aspect van het welzijn van mensen, en om gendergelijkheid te bevorderen; roept voorts op tot verbetering van de synergieën tussen het Cohesiefonds, het herstelfonds en andere bestaande programma’s teneinde de arbeidsomstandigheden van vrouwen te verbeteren, onder meer door de genderloonkloof, onzeker werk en informeel werk te bestrijden, in zorgfaciliteiten te investeren, gendergerelateerd geweld te voorkomen en te bestrijden, en de toegang tot diensten voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten te waarborgen;

    21.

    benadrukt hoe belangrijk partnerschappen met gendergelijkheidsorganen zijn, en is er sterk voorstander van deze organisaties bij alle programmeringsfasen te betrekken, teneinde de uitgevoerde maatregelen beter af te stemmen op de behoeften van vrouwen en mannen door de institutionele kaders te consolideren en de coördinatie van gendergelijkheid te versterken en organen op alle beleidsterreinen te ondersteunen;

    22.

    dringt erop aan om in de evaluaties door de lidstaten een gendereffectbeoordeling vooraf en achteraf op te nemen met betrekking tot de bevordering van gendergelijkheid, om te beoordelen hoe de middelen zijn besteed en of de gendergelijkheidsdoelstellingen daadwerkelijk zijn gehaald; verzoekt de Commissie en de lidstaten ervoor te zorgen dat bij de tussentijdse evaluatie van het cohesiebeleid voor de periode na 2020 het gebruik van de middelen wordt geëvalueerd om de doelmatigheid, de efficiëntie, het effect en, waar nodig, de inclusiviteit en het niet-discriminerende aspect ervan te beoordelen, onder andere vanuit een genderperspectief;

    23.

    herinnert eraan dat de fondsen moeten worden geëvalueerd op basis van informatie die is vergaard aan de hand van specifieke monitoringsvoorschriften; benadrukt dat meetbare indicatoren het waar nodig ook mogelijk moeten maken de steun aan gendergelijkheid te monitoren;

    24.

    is ingenomen met de toevoeging van gendergelijkheid en gendermainstreaming als horizontale prioriteiten van het nieuwe MFK en als horizontaal beginsel in de nieuwe verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen; stipt aan dat genderbudgettering betekent dat op alle niveaus van het begrotingsproces gendermainstreaming wordt toegepast; benadrukt dat het toezicht op de programma’s niet alleen gericht moet zijn op het meten van de desbetreffende uitgaven in alle begrotingsonderdelen maar, belangrijker nog, op het beoordelen van de resultaten van de EU-begroting voor het verbeteren van gendergelijkheid; benadrukt dat gendereffectbeoordelingen beschikbaar moeten zijn in de officiële talen van de EU; beveelt aan om niet alleen criteria te gebruiken waarmee het nationale mediane inkomen en het mediane brutojaarinkomen met betrekking tot koopkrachtpariteit worden beoordeeld, maar ook niet-economische indicatoren, zoals die waarmee het subjectieve welzijn, de uitbanning van gendergerelateerd geweld, maatschappelijke betrokkenheid, het evenwicht tussen werk en privéleven en sociale banden worden gemeten; benadrukt dat de resultaten alleen maar te beoordelen vallen als er naar geslacht uitgesplitste gegevens beschikbaar zijn;

    25.

    stipt aan dat in een aantal lidstaten een genderkloof in gegevens op het gebied van cohesiebeleid en stedelijke planning bestaat, en verzoekt de lidstaten methoden voor gegevensverzameling met naar geslacht uitgesplitste gegevens in te voeren, zodat verschillen tussen geslachten naar behoren kunnen worden geanalyseerd; beklemtoont dat de Commissie om gendermainstreaming te garanderen een gendereffectbeoordeling moet uitvoeren voor elk beleids- en wetgevingsvoorstel op het gebied van cohesiebeleid, op gender afgestemde indicatoren moet vaststellen, naar geslacht uitgesplitste gegevens moet verzamelen en op gender afgestemde evaluaties moet uitvoeren;

    26.

    verzoekt alle instellingen te voorzien in richtsnoeren en, op regelmatige basis, praktijkgerichte opleiding op alle bestuursniveaus teneinde concrete voorbeelden van goede praktijken inzake gendermainstreaming, integratie en goed beheer te verspreiden en te verankeren; benadrukt bovendien dat de criteria voor gendermainstreaming in de projectselectiefase moeten worden versterkt door middel van hogere scores en vereisten voor meer praktische acties; is ingenomen met de rol van het EIGE bij het bevorderen van gendergelijkheid en het bestrijden van discriminatie op grond van geslacht; benadrukt de positieve bijdrage daarvan aan gendermainstreaming, onder andere op het gebied van het cohesiebeleid; dringt aan op toereikende financiering van het EIGE en beveelt aan gebruik te maken van de bestaande instrumenten die het EIGE heeft ontwikkeld, zoals zijn toolkit voor genderbudgettering in alle stadia van de evaluatie, uitvoering en monitoring van de Europese structuur- en investeringsfondsen;

    27.

    benadrukt dat talloze vrouwen worden geconfronteerd met de uitdagingen van de COVID-19-pandemie, die tot pieken in de meldingen van huiselijk geweld heeft geleid; verzoekt de Raad de ratificatie door de EU van het Verdrag van Istanbul inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld zo snel mogelijk af te ronden; verzoekt de Commissie en de lidstaten middelen uit het cohesiebeleid toe te wijzen en programma’s uit te voeren die gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en het helpen van slachtoffers van geweld; wijst op de verschillen in kwantiteit en kwaliteit van de dienstverlening aan vrouwen en kinderen die het slachtoffer zijn van gendergerelateerd geweld en op de rol van het cohesiebeleid bij het wegnemen van dergelijke ongelijkheden; benadrukt dat lokale overheden regionale werkgevers en ngo’s bij hun werkzaamheden moeten betrekken;

    28.

    verzoekt de Commissie de nodige aanbevelingen inzake de bevordering van de genderdimensie en genderkwesties op te nemen in haar mededeling over de lancering van het nieuwe cohesiebeleid 2021-2027;

    o

    o o

    29.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

    (1)  https://www.ohchr.org/documents/professionalinterest/cedaw.pdf

    (2)  https://sdgs.un.org/goals/goal5

    (3)  https://www.ccre.org/docs/charte_egalite_nl.pdf

    (4)  Richtlijn 79/7/EEG van de Raad van 19 december 1978 betreffende de geleidelijke tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid (PB L 6 van 10.1.1979, blz. 24).

    (5)  Richtlijn 86/613/EEG van de Raad van 11 december 1986, betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen, en tot bescherming van het moederschap (PB L 359 van 19.12.1986, blz. 56).

    (6)  Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1).

    (7)  Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37).

    (8)  Richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB L 204 van 26.7.2006, blz. 23).

    (9)  Richtlijn 2010/18/EU van de Raad van 8 maart 2010 tot uitvoering van de door BUSINESSEUROPE, UEAPME, het CEEP en het EVV gesloten herziene raamovereenkomst en tot intrekking van Richtlijn 96/34/EG (PB L 68 van 18.3.2010, blz. 13).

    (10)  Richtlijn 2010/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2010 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG van de Raad (PB L 180 van 15.7.2010, blz. 1).

    (11)  PB C 264 E van 13.9.2013, blz. 75.

    (12)  PB C 36 van 29.1.2016, blz. 18.

    (13)  PB C 316 van 22.9.2017, blz. 173.

    (14)  PB C 11 van 12.1.2018, blz. 35.

    (15)  PB C 66 van 21.2.2018, blz. 44.

    (16)  https://eige.europa.eu/publications/gender-regional-cohesion-policy

    (17)  PB C 252 van 18.7.2018, blz. 99.

    (18)  PB C 263 van 25.7.2018, blz. 49.

    (19)  PB C 298 van 23.8.2018, blz. 14.

    (20)  PB C 331 van 18.9.2018, blz. 60.

    (21)  PB C 346 van 27.9.2018, blz. 6.

    (22)  PB C 458 van 19.12.2018, blz. 34.

    (23)  PB C 162 van 10.5.2019, blz. 9.

    (24)  PB C 390 van 18.11.2019, blz. 28.

    (25)  PB C 363 van 28.10.2020, blz. 80.

    (26)  https://eige.europa.eu/publications/gender-budgeting-mainstreaming-gender-eu-budget-and-macroeconomic-policy-framework

    (27)  https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/aid_development_cooperation_fundamental_rights/opinion_on_gender_equality_policy_post_2019_2018_en.pdf

    (28)  PB C 411 van 27.11.2020, blz. 38.

    (29)  PB C 449 van 23.12.2020, blz. 102.

    (30)  https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-7263-2019-INIT/en/pdf

    (31)  Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0080.

    (32)  https://data.consilium.europa.eu/doc/document/ST-14254-2019-INIT/nl/pdf.

    (33)  https://www.oecd.org/industry/the-missing-entrepreneurs-43c2f41c-en.htm

    (34)  Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0101.

    (35)  Studie/grondige analyse — “Gender Dimension of the EU Cohesion Policy”, Europees Parlement, directoraat-generaal Intern Beleid, beleidsondersteunende afdeling B — Structuur- en Cohesiebeleid, 19 februari 2019, hier beschikbaar: https://www.europarl.europa.eu/RegData/etudes/STUD/2019/629185/IPOL_STU(2019)629185_EN.pdf

    (36)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0025.

    (37)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0039.

    (38)  https://ec.europa.eu/info/sites/default/files/research_and_innovation/research_by_area/documents/ec_rtd_covid19-gender-equality_factsheet.pdf

    (39)  https://ec.europa.eu/info/publications/gender-smart-financing-investing-and-women-opportunities-europe_en

    (40)  https://eige.europa.eu/publications/gender-equality-index-2020-digitalisation-and-future-work

    (41)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).


    Top