Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021IP0073

    Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2021 met aanbevelingen aan de Commissie inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en verantwoordingsplicht van ondernemingen (2020/2129(INL))

    PB C 474 van 24.11.2021, p. 11–40 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    24.11.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 474/11


    P9_TA(2021)0073

    Zorgvuldigheidsplicht en verantwoordingsplicht voor ondernemingen

    Resolutie van het Europees Parlement van 10 maart 2021 met aanbevelingen aan de Commissie inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en verantwoordingsplicht van ondernemingen (2020/2129(INL))

    (2021/C 474/02)

    Het Europees Parlement,

    gezien artikel 225 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”),

    gezien Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (1) (de “houtverordening”),

    gezien Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (2) (“de jaarrekeningrichtlijn”),

    gezien Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (3) (“de richtlijn betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie”),

    gezien Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (4) (de “verordening inzake conflictmineralen”),

    gezien Richtlijn (EU) 2017/828 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot wijziging van Richtlijn 2007/36/EG wat het bevorderen van de langetermijnbetrokkenheid van aandeelhouders betreft (5) (de “richtlijn betreffende de rechten van aandeelhouders”),

    gezien Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (6) (“de klokkenluidersrichtlijn”),

    gezien Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (7) (“de verordening informatieverschaffing”),

    gezien Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (8) (de “taxonomieverordening”),

    gezien het Actieplan: duurzame groei financieren (9) van de EU,

    gezien de Europese Green Deal (10),

    gezien de richtsnoeren inzake niet-financiële rapportage (methodologie voor het rapporteren van niet-financiële informatie) van de Commissie (11) en de richtsnoeren niet-financiële rapportage: aanvulling betreffende klimaatrapportage van de Commissie (12),

    gezien zijn resoluties van 25 oktober 2016 over strafrechtelijke aansprakelijkheid van bedrijven voor ernstige schendingen van de mensenrechten in derde landen (13), van 27 april 2017 over het EU-vlaggenschipinitiatief inzake de kledingsector (14) en van 29 mei 2018 over duurzame financiering (15),

    gezien de Overeenkomst van Parijs, aangenomen op 12 december 2015 (de “Overeenkomst van Parijs”),

    gezien de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties, die in 2015 werd vastgesteld, en met name de 17 duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s),

    gezien het kader van de Verenigde Naties uit 2008, getiteld “Protect, Respect and Remedy: a Framework for Business and Human Rights”,

    gezien de leidende beginselen van de Verenigde Naties inzake bedrijfsleven en mensenrechten uit 2011 (16) (Ruggie-beginselen),

    gezien de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (17),

    gezien de OESO-zorgvuldigheidsrichtsnoeren voor verantwoord ondernemerschap (18),

    gezien de OESO-zorgvuldigheidsrichtsnoeren voor verantwoorde toeleveringsketens in de kleding- en schoenensector (19),

    gezien de OESO-zorgvuldigheidsrichtsnoeren voor verantwoorde toeleveringsketens van bodemschatten uit conflict- en hoogrisicogebieden (20),

    gezien de OESO-FAO-richtsnoeren voor verantwoorde toeleveringsketens in de landbouw (21),

    gezien de OESO-richtsnoeren voor verantwoord zakendoen voor institutionele beleggers (22),

    gezien de OESO-zorgvuldigheidsrichtsnoeren voor verantwoorde zakelijke kredietverlening en garantstelling voor effecten (23),

    gezien de Verklaring betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk van de IAO van 1998 en de follow-up daarvan (24),

    gezien de Tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid van de IAO van 2017 (25),

    gezien de brochure van de Verenigde Naties “Gender Dimensions of the Guiding Principles on Business and Human Rights” (26),

    gezien de Franse Wet nr. 2017-399 inzake de zorgplicht van moedermaatschappijen en opdrachtgevende ondernemingen (27),

    gezien de Nederlandse wet houdende de invoering van een zorgplicht ter voorkoming van de levering van goederen en diensten die met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen (28),

    gezien Aanbeveling CM/Rec(2016)3 van het Comité van ministers aan de lidstaten over mensenrechten en het bedrijfsleven, aangenomen door het Comité van ministers op 2 maart 2016,

    gezien de studie van het directoraat-generaal Extern Beleid van de Unie van februari 2019 getiteld “Access to legal remedies for victims of corporate human rights abuses in third countries” (29),

    gezien de briefings van het directoraat-generaal Extern Beleid van de Unie van juni 2020, getiteld “EU Human Rights Due Diligence Legislation: Monitoring, Enforcement and Access to Justice for Victims” (30) en “Substantive Elements of Potential Legislation on Human Rights Due Diligence”,

    gezien de studie “Due Diligence requirements through the supply chain” (31) in opdracht van de Europese Commissie,

    gezien de studie “Directors’ duties and sustainable corporate governance” (32) in opdracht van de Europese Commissie,

    gezien de door Unicef ontwikkelde beginselen inzake het bedrijfsleven en kinderrechten, het “Global Compact”-initiatief van de VN en Save the Children (33),

    gezien het actieplan van de Commissie voor de kapitaalmarktenunie (COM(2020)0590),

    gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over zorgvuldigheidseisen,

    gezien de artikelen 47 en 54 van zijn Reglement,

    gezien de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie internationale handel en de Commissie ontwikkelingssamenwerking,

    gezien het verslag van de Commissie juridische zaken (A9-0018/2021),

    A.

    overwegende dat in de artikelen 3 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) is bepaald dat de Unie in haar betrekkingen met de rest van de wereld haar waarden en beginselen, met name de rechtsstaat en de eerbiediging en bescherming van de mensenrechten, handhaaft en bevordert, en bijdraagt tot de duurzame ontwikkeling van de aarde, solidariteit en de vrije en eerlijke handel, alsook tot de strikte eerbiediging en ontwikkeling van het internationaal recht; overwegende dat de Unie meer bepaald de duurzame ontwikkeling van de ontwikkelingslanden op economisch, sociaal en milieugebied moet ondersteunen, met uitbanning van de armoede als voornaamste doel; overwegende dat de Unie deze beginselen moet eerbiedigen en deze doelstellingen moet nastreven bij de bepaling en de uitvoering van het overige beleid van de Unie wat de externe aspecten betreft;

    B.

    overwegende dat in artikel 208, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat de Unie bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening moet houden met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking;

    C.

    overwegende dat de globalisering van de economische activiteit de negatieve gevolgen van bedrijfsactiviteiten voor de mensenrechten, met inbegrip van sociale en arbeidsrechten, het milieu en het goede bestuur van de landen, heeft versterkt; overwegende dat het vaak het niveau van de primaire productie is waar zich mensenrechtenschendingen voordoen, met name bij het betrekken van grondstoffen en tijdens het productieproces;

    D.

    overwegende dat het Handvest van toepassing is op alle wetgeving van de Unie en tevens geldt voor nationale autoriteiten als zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen, zowel in de Unie als in derde landen;

    E.

    overwegende dat als een omvattend zorgvuldigheidsbeleid wordt toegepast, ondernemingen op de lange termijn baat zullen hebben bij beter ondernemerschap waarbij de nadruk eerder op preventie ligt dan op het verhelpen van schade;

    F.

    overwegende dat toekomstige wetgeving inzake passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en verantwoordingsplicht van Europese ondernemingen naar verwachting extraterritoriale gevolgen zal hebben, en dat dergelijke wetgeving derhalve gevolgen zal hebben voor de ontwikkeling van de ontwikkelingslanden op economisch, sociaal en milieugebied en voor hun mogelijkheden om de SDG’s te verwezenlijken; overwegende dat deze aanzienlijke gevolgen een bijdrage kunnen leveren tot de verwezenlijking van de beleidsdoelstellingen van de Unie op het gebied van ontwikkeling;

    G.

    overwegende dat ondernemingen de mensenrechten, met inbegrip van de in het Handvest neergelegde grondrechten en bindende internationale rechten, het milieu en behoorlijk bestuur moeten eerbiedigen en in dit verband geen negatieve effecten mogen veroorzaken noch daartoe mogen bijdragen; overwegende dat de regels inzake passende zorgvuldigheid gebaseerd moeten zijn op het “berokken geen schade”-beginsel; overwegende dat de Unie op grond van artikel 21 VEU gehouden is de universaliteit en ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, zoals beschermd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Handvest, te bevorderen en te consolideren, en duurzame ontwikkeling en samenhang tussen haar externe optreden en het beleid van de Unie op andere terreinen te waarborgen; overwegende dat de Raad van de Europese Unie heeft verklaard dat het naleven van de mensenrechten door ondernemingen bij hun activiteiten en in de toeleveringsketens belangrijk is voor de verwezenlijking van de SDG’s van de VN;

    H.

    overwegende dat de democratie, waarin de mensenrechten en fundamentele vrijheden worden beschermd, de enige staatsvorm is die verenigbaar is met duurzame ontwikkeling; overwegende dat corruptie en gebrek aan transparantie de mensenrechten ernstig ondermijnen;

    I.

    overwegende dat het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en het recht op een onpartijdig gerecht fundamentele mensenrechten zijn die verankerd zijn in artikel 8 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens, artikel 2, lid 3, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, de artikelen 6 en 13 van het EVRM en artikel 47 van het Handvest; overwegende dat de Unie in het kader van haar inspanningen om de mensenrechten wereldwijd te bevorderen, beschermen en eerbiedigen, moet bijdragen tot de bevordering van de rechten van slachtoffers van mensenrechtenschendingen en wanpraktijken die plaatsvinden als gevolg van handelspraktijken en die aangemerkt kunnen worden als strafbare feiten in derde landen, overeenkomstig Richtlijn 2011/36/EU (34) en Richtlijn 2012/29/EU (35) van het Europees Parlement en de Raad;

    J.

    overwegende dat corruptie in het kader van gerechtelijke procedures desastreus kan zijn voor een eerlijke rechtsbedeling en de integriteit van de rechtspraak en een wezenlijke inbreuk kan vormen op het recht op een onpartijdig gerecht, het recht op een eerlijke procesgang en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte; overwegende dat corruptie kan leiden tot gevallen van systematische schending van de mensenrechten in de zakelijke context, bijvoorbeeld doordat personen de toegang wordt ontzegd tot goederen en diensten die overheden moeten verstrekken om aan hun mensenrechtenverplichtingen te voldoen of door de prijzen van die goederen en diensten te verhogen, door onrechtmatige verwerving of toe-eigening van land door bedrijven aan te moedigen, of door het witwassen van geld te vergemakkelijken, of door het verlenen van onrechtmatige vergunningen of concessies aan bedrijven in de winningssector;

    K.

    overwegende dat de COVID-19-crisis een aantal van de grootste nadelen van de wereldwijde waardeketens aan het licht heeft gebracht, evenals het gemak waarmee bepaalde ondernemingen de negatieve effecten van hun zakelijke activiteiten zowel direct als indirect kunnen overhevelen naar andere rechtsgebieden, met name buiten de Unie, zonder dat zij hiervoor ter verantwoording worden geroepen; overwegende dat de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft aangetoond dat ondernemingen die proactief stappen hebben gezet om de risico’s in verband met de COVID-19-crisis zo aan te pakken dat de nadelige gevolgen voor de werknemers en toeleveringsketens worden beperkt, een grotere waarde en veerkracht op de lange termijn ontwikkelen, wat hun levensvatbaarheid op de korte termijn en hun uitzicht op herstel op de middellange tot lange termijn verbetert;

    L.

    overwegende dat moet worden gewezen op het belang van de vrijheid van meningsuiting en van de vrijheid van vereniging en van vreedzame vergadering, met inbegrip van het recht om een vakbond op te richten en zich daarbij aan te sluiten, het recht op collectieve onderhandelingen en collectieve actie, alsmede het recht op een billijke vergoeding en op fatsoenlijke arbeidsomstandigheden, met inbegrip van gezondheid en veiligheid op het werk;

    M.

    overwegende dat er volgens statistieken van de IAO wereldwijd ongeveer 25 miljoen slachtoffers van gedwongen arbeid en 152 miljoen slachtoffers van kinderarbeid zijn, dat er jaarlijks 2,78 miljoen personen overlijden als gevolg van werkgerelateerde ziekten, en dat er zich jaarlijks 374 miljoen niet-dodelijke arbeidsongevallen voordoen; overwegende dat de IAO diverse verdragen ter bescherming van de werknemers heeft opgesteld, maar deze nog steeds onvoldoende worden gehandhaafd, met name wat de arbeidsmarkten in ontwikkelingslanden betreft;

    N.

    overwegende dat nog altijd miljoenen mensen worden uitgebuit en vernederd doordat zij het slachtoffer zijn van gedwongen arbeid en op slavenarbeid gelijkende praktijken, en dat in 2019 wereldwijd van dit fenomeen is geprofiteerd door bepaalde ondernemingen, openbare of particuliere entiteiten of personen; overwegende dat de situatie van de naar schatting 152 miljoen kinderen die kinderarbeid verrichten, van wie er 72 miljoen in gevaarlijke omstandigheden werken en van wie velen door geweld, chantage en andere onwettige middelen gedwongen worden te werken, onaanvaardbaar en bijzonder zorgwekkend is; overwegende dat ondernemingen de specifieke verantwoordelijkheid hebben om met name kinderen te beschermen en iedere vorm van kinderarbeid te voorkomen;

    O.

    overwegende dat de fundamentele arbeids-, sociale en economische rechten verankerd zijn in diverse internationale mensenrechtenverdragen, waaronder het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten, de fundamentele arbeidsnormen van de IAO, en het Europees Sociaal Handvest, alsook in het Handvest; overwegende dat het recht op arbeid, op vrije keuze van een betrekking en op een vergoeding die werknemers en hun gezin een menswaardig bestaan verzekert, fundamentele mensenrechten zijn die zijn verankerd in artikel 23 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens; overwegende dat ontoereikende arbeidsinspectie door de overheid, beperkte rechtsmiddelen, extreem lange werkdagen, hongerlonen, loonverschillen tussen vrouwen en mannen en andere vormen van discriminatie nog steeds aanleiding geven tot ernstige bezorgdheid in een toenemend aantal landen, met name in exportproductiezones;

    P.

    overwegende dat de VN-werkgroep bedrijfsleven en mensenrechten heeft gewezen op de gedifferentieerde en niet-evenredige effecten van handelsactiviteiten op vrouwen en meisjes, en heeft aangegeven van oordeel te zijn dat zorgvuldigheidseisen op het gebied van de mensenrechten zowel de feitelijke als de potentiële negatieve effecten van handelsactiviteiten op de rechten van vrouwen moeten omvatten;

    Q.

    overwegende dat de speciale rapporteur van de VN voor mensenrechten en milieu heeft verklaard dat volledige uitoefening van de mensenrechten niet mogelijk is zonder dat het recht op leven, gezondheid, voedsel, water en ontwikkeling en het recht op een veilig, schoon, gezond en duurzaam milieu worden gewaarborgd; overwegende dat de speciale rapporteur ook heeft benadrukt dat het verlies aan biodiversiteit de volledige uitoefening van de mensenrechten belemmert en dat staten regels moeten vaststellen met betrekking tot de schade aan de biodiversiteit die door particuliere actoren of overheidsinstanties wordt toegebracht; overwegende dat de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in Resolutie 64/292 het recht op veilig en schoon drinkwater en op sanitaire voorzieningen erkend heeft als mensenrecht; overwegende dat die rechten in alle mogelijke wetgeving moeten worden gewaarborgd;

    R.

    overwegende dat ondernemingen zich over het algemeen maar weinig bewust zijn van de brede impact die hun activiteiten en toeleveringsketens hebben op de rechten van kinderen, evenals van de mogelijk levensveranderende gevolgen daarvan voor kinderen;

    S.

    overwegende dat de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten en de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties hebben verklaard dat klimaatverandering negatieve gevolgen heeft voor de mogelijkheden van mensen om hun mensenrechten daadwerkelijk en ten volle uit te oefenen; overwegende dat de staten verplicht zijn de mensenrechten te eerbiedigen wanneer zij de negatieve gevolgen van de klimaatverandering aanpakken; overwegende dat alle wetgeving inzake zorgvuldigheid in het bedrijfsleven in overeenstemming moet zijn met de Overeenkomst van Parijs;

    T.

    overwegende dat systemische corruptie in strijd is met de beginselen van transparantie, verantwoordingsplicht en non-discriminatie, en een ernstige belemmering vormt voor de daadwerkelijke uitoefening van de mensenrechten; overwegende dat de lidstaten krachtens het Verdrag van de OESO inzake bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties en het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie gehouden zijn om doeltreffende maatregelen ter voorkoming van corruptie ten uitvoer te leggen; overwegende dat de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie deel zouden moeten uitmaken van de zorgvuldigheidsverplichtingen in wetgeving;

    U.

    overwegende dat deze alarmerende situatie duidelijk heeft gemaakt dat ondernemingen dringend gevoeliger en meer aansprakelijk moeten worden en meer verantwoording moeten afleggen voor de negatieve gevolgen die zij veroorzaken of in de hand werken of waarmee hun activiteiten rechtstreeks verband houden, en dat deze situatie de aanleiding vormt voor een debat over hoe dit moet gebeuren, en overwegende dat er behoefte is aan een evenredige en geharmoniseerde EU-brede aanpak van deze kwesties, die ook nodig is om de SDG’s van de VN te kunnen verwezenlijken;

    V.

    overwegende dat volgens de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de mensenrechten een groot aantal mensenrechtenverdedigers wordt bedreigd omdat zij de negatieve gevolgen van bedrijfsactiviteiten voor de mensenrechten aan de kaak stellen;

    W.

    overwegende dat dit debat onder meer tot de vaststelling door de Verenigde Naties, de Raad van Europa, de OESO en de IAO van kaderregelingen en normen voor passende zorgvuldigheid heeft geleid; overwegende dat het hier echter gaat om vrijwillige normen, die bijgevolg slechts in beperkte mate worden toegepast; overwegende dat de wetgeving van de Unie geleidelijk en op constructieve wijze moet voortbouwen op deze kaderregelingen en normen; overwegende dat de Unie en de lidstaten de lopende onderhandelingen om een juridisch bindend VN-instrument inzake transnationale bedrijven en andere ondernemingen met betrekking tot de mensenrechten in het leven te roepen, moeten steunen en eraan moeten meedoen, en dat de Raad de Commissie een mandaat moet verlenen om actief deel te nemen aan deze lopende onderhandelingen;

    X.

    overwegende dat volgens een studie van de Commissie slechts 37 % van de deelnemende ondernemingen momenteel zorgvuldigheideisen op het gebied van het milieu en de mensenrechten toepast;

    Y.

    overwegende dat sommige lidstaten, zoals Frankrijk en Nederland, wetgeving hebben aangenomen om de verantwoordingsplicht van ondernemingen uit te breiden en verplichte kaderregelingen voor passende zorgvuldigheid hebben ingevoerd; overwegende dat ook andere lidstaten momenteel de aanneming van dergelijke wetgeving overwegen, zoals Duitsland, Oostenrijk, Zweden, Finland, Denemarken en Luxemburg; overwegende dat het gebrek aan een gezamenlijke EU-brede aanpak van deze kwestie kan leiden tot rechtsonzekerheid inzake exclusieve rechten van ondernemingen en tot concurrentieverstoringen, die op hun beurt ondernemingen zouden benadelen die proactief zijn op het gebied van ecologische en maatschappelijke kwesties; overwegende dat het gebrek aan geharmoniseerde wetgeving inzake zorgvuldigheid in het bedrijfsleven het gelijke speelveld van ondernemingen die in de Unie actief zijn in gevaar brengt;

    Z.

    overwegende dat de Unie voor specifieke sectoren reeds wetgeving inzake passende zorgvuldigheid heeft vastgesteld, zoals de verordening inzake conflictmineralen, de houtverordening, de regels voor wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt) en de antifolterverordening; overwegende dat deze wetgevingsinstrumenten een maatstaf zijn geworden voor gerichte bindende wetgeving inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen; overwegende dat de toekomstige Uniewetgeving ondernemingen moet ondersteunen bij het beheren en nakomen van hun verantwoordelijkheden, volledig moet worden afgestemd op alle bestaande sectorale zorgvuldigheids- en rapportageverplichtingen, zoals de richtlijn betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie, en in overeenstemming moet zijn met de desbetreffende nationale wetgeving, om overlappingen te voorkomen;

    AA.

    overwegende dat de Commissie heeft voorgesteld om in het kader van het nieuwe actieplan voor de circulaire economie een alomvattende strategie voor de kledingsector te ontwikkelen, die met de opname van een uniforme reeks normen inzake zorgvuldigheid en maatschappelijke verantwoordelijkheid nog een voorbeeld zou kunnen vormen van een geïntegreerde, gedetailleerdere aanpak voor een specifieke sector; overwegende dat de Commissie verdere sectorspecifieke Uniewetgeving inzake verplichte zorgvuldigheidseisen moet voorstellen, bijvoorbeeld voor de kledingsector en voor producten met een risico voor bossen en ecosystemen;

    1.

    is van mening dat vrijwillige normen voor passende zorgvuldigheid beperkingen hebben en niet hebben geleid tot aanzienlijke vooruitgang inzake het voorkomen van mensenrechtenschendingen en milieuschade en inzake het verlenen van toegang tot de rechter; is van mening dat de Unie dringend bindende vereisten moet vaststellen voor ondernemingen om potentiële en/of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu en goed bestuur in hun waardeketen te detecteren, te beoordelen en te voorkomen, om er een einde aan te maken, ze te beperken, te monitoren en bekend te maken, om er verantwoording voor af te leggen, en om ze aan te pakken en te verhelpen; is van mening dat dit zowel voor de belanghebbenden als voor het bedrijfsleven gunstig zou zijn op het gebied van harmonisatie, rechtszekerheid, een gelijk speelveld en het beperken van oneerlijke concurrentievoordelen van derde landen die voortvloeien uit lagere beschermingsnormen en sociale en milieudumping in de internationale handel; benadrukt dat dit de reputatie van EU-ondernemingen en van de Unie als bepaler van normen zou verbeteren; wijst op de bewezen voordelen voor ondernemingen van de doeltreffende toepassing van verantwoord ondernemerschap, zoals een beter risicobeheer, lagere kapitaalkosten, betere algemene financiële prestaties en een sterker concurrentievermogen; is ervan overtuigd dat passende zorgvuldigheid de zekerheid en transparantie vergroot met betrekking tot de toeleveringspraktijken van ondernemingen die producten aankopen in landen buiten de Unie, en de belangen van de consument zal helpen beschermen door de kwaliteit en betrouwbaarheid van de producten te waarborgen, en voor ondernemingen moet leiden tot meer verantwoorde inkooppraktijken en langetermijnrelaties met leveranciers; benadrukt dat het kader gebaseerd moet zijn op een verplichting voor ondernemingen om alle evenredige en passende maatregelen te nemen en zich alle inspanningen te getroosten die binnen hun mogelijkheden liggen;

    2.

    benadrukt dat het weliswaar de plicht van ondernemingen is om de mensenrechten en het milieu te eerbiedigen, maar dat het de verantwoordelijkheid van staten en regeringen is om de mensenrechten en het milieu te beschermen, en dat deze verantwoordelijkheid niet mag worden overgedragen aan particuliere actoren; herinnert eraan dat passende zorgvuldigheid in de eerste plaats een preventief mechanisme en dat ondernemingen bovenal verplicht moeten worden om alle evenredige en passende maatregelen te nemen en zich alle inspanningen te getroosten die binnen hun mogelijkheden liggen om potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten te detecteren en om beleid en maatregelen vast te stellen om deze effecten aan te pakken;

    3.

    verzoekt de Commissie om in het kader van haar activiteiten op het gebied van extern beleid, waaronder handels- en investeringsovereenkomsten, steeds bepalingen en besprekingen over de bescherming van de mensenrechten op te nemen;

    4.

    verzoekt de Commissie grondig onderzoek te doen naar in Xinjiang gevestigde bedrijven die producten naar de Unie uitvoeren, teneinde mogelijke mensenrechtenschendingen vast te stellen, met name die welke verband houden met de onderdrukking van Oeigoeren;

    5.

    herinnert eraan dat het volledige genot van de mensenrechten, waaronder het recht op leven, gezondheid, voedsel en water, afhankelijk is van het behoud van de biodiversiteit, die de basis vormt van ecosysteemdiensten waarmee het menselijk welzijn intrinsiek verbonden is;

    6.

    merkt op dat kleine en middelgrote ondernemingen vanwege de COVID-19-pandemie met een moeilijke situatie worden geconfronteerd; is van mening dat het cruciale doelstellingen van de Unie zijn om deze te ondersteunen en om voor een gunstig marktklimaat te zorgen;

    7.

    benadrukt dat mensenrechtenschendingen en schendingen van sociale en milieunormen kunnen voortvloeien uit eigen activiteiten van ondernemingen, maar ook uit die van de zakelijke relaties onder hun controle of in hun waardeketen; onderstreept daarom dat passende zorgvuldigheid betrekking moet hebben op de hele waardeketen, maar ook een beleid inzake prioriteitstelling vereist; herinnert eraan dat alle mensenrechten universeel, ondeelbaar, onderling afhankelijk en met elkaar verbonden zijn, en op eerlijke, billijke en niet-discriminerende wijze moeten worden bevorderd en geëerbiedigd;

    8.

    dringt erop aan de traceerbaarheid van de toeleveringsketens te versterken op basis van de oorsprongsregels van het douanewetboek van de Unie; merkt op dat bij de uitvoering van het handelsbeleid van de Unie rekening moet worden gehouden met het mensenrechtenbeleid van de Unie en met de toekomstige zorgvuldigheidsvereisten van ondernemingen als vastgesteld uit hoofde van een wetgevingsvoorstel van de Commissie, onder meer bij de goedkeuring van handels- en investeringsovereenkomsten, en dat deze betrekking moeten hebben op de handel met alle handelspartners, niet alleen de handel met partners waarmee de Unie een vrijhandelsovereenkomst heeft gesloten; beklemtoont dat de handelsinstrumenten van de Unie sterke handhavingsmechanismen moeten omvatten, zoals het intrekken van preferentiële toegang in geval van niet-naleving;

    9.

    is van mening dat het toepassingsgebied van een toekomstige bindende kaderregeling van de Unie voor passende zorgvuldigheid breed moet zijn en dat deze betrekking moet hebben op alle grote ondernemingen waarvoor het recht van een lidstaat geldt of die op het grondgebied van de Unie zijn gevestigd, met inbegrip van die welke financiële producten en diensten aanbieden, ongeacht de sector waarin zij actief zijn en ongeacht of zij in handen zijn van of onder zeggenschap staan van de overheid, alsook op alle beursgenoteerde kleine en middelgrote ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen met een hoog risico; is van mening dat deze kaderregeling ook betrekking moet hebben op buiten de Unie gevestigde ondernemingen die actief zijn op de interne markt;

    10.

    is ervan overtuigd dat naleving van de zorgvuldigheidsverplichtingen een voorwaarde moet zijn voor toegang tot de interne markt en dat marktdeelnemers moeten worden verplicht om door inachtneming van passende zorgvuldigheid aan te tonen en te bewijzen dat de producten die zij op de interne markt in de handel brengen, in overeenstemming zijn met de in de toekomstige wetgeving inzake passende zorgvuldigheid vastgestelde milieucriteria en criteria inzake mensenrechten; pleit voor aanvullende maatregelen, bijvoorbeeld een verbod op de invoer van producten die verband houden met ernstige mensenrechtenschendingen zoals gedwongen arbeid of kinderarbeid; beklemtoont dat het belangrijk is dat het bestrijden van gedwongen arbeid en kinderarbeid als doelstelling wordt opgenomen in de hoofdstukken inzake handel en duurzame ontwikkeling van handelsovereenkomsten van de Unie;

    11.

    is van mening dat sommige ondernemingen, en met name beursgenoteerde kleine en middelgrote ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen met een hoog risico, wellicht minder uitgebreide en minder geformaliseerde zorgvuldigheidsprocessen nodig hebben, en dat bij een evenredige aanpak rekening moet worden gehouden met onder meer de sector waarin de onderneming actief is, de omvang van de onderneming, de ernst en waarschijnlijkheid van risico’s in verband met de eerbiediging van de mensenrechten, goed bestuur en het milieu die inherent zijn aan haar activiteiten en de context — met inbegrip van geografische aspecten — van haar activiteiten, haar bedrijfsmodel, haar positie in de waardeketens en de aard van haar producten en diensten; dringt erop aan dat specifieke technische bijstand wordt verleend aan EU-ondernemingen, met name aan kleine en middelgrote ondernemingen, zodat zij aan de zorgvuldigheidsvereisten kunnen voldoen;

    12.

    onderstreept dat de zorgvuldigheidsstrategieën moeten aansluiten op de SDG’s en de beleidsdoelstellingen van de Unie op het gebied van mensenrechten en het milieu, met inbegrip van de Europese Green Deal en de toezegging om de uitstoot van broeikasgassen tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen, en op het internationale beleid van de Unie, en in het bijzonder op het Biodiversiteitsverdrag en de Overeenkomst van Parijs en de doelstellingen daarvan om de gemiddelde wereldwijde temperatuurstijging te beperken tot hooguit 2 oC boven het pre-industriële niveau en ernaar te streven de temperatuurstijging te beperken tot 1,5 oC boven het pre-industriële niveau; verzoekt de Commissie om de relevante organen, bureaus en agentschappen van de Unie op zinvolle wijze te betrekken bij de ontwikkeling van een reeks zorgvuldigheidsrichtsnoeren, met inbegrip van sectorspecifieke richtsnoeren, over hoe aan de bepalingen van de bestaande en toekomstige bindende internationale en EU-rechtsinstrumenten kan worden voldaan en hoe overeenstemming kan worden bereikt met de vrijwillige kaderregelingen voor passende zorgvuldigheid, met inbegrip van coherente methoden en duidelijke maatstaven voor het meten van de effecten en vooruitgang, op het gebied van de mensenrechten, het milieu en goed bestuur, en herhaalt dat dergelijke richtsnoeren bijzonder nuttig zouden zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen;

    13.

    merkt op dat gecertificeerde sectorale regelingen kleine en middelgrote ondernemingen kansen bieden om de verantwoordelijkheden efficiënt te bundelen en te delen; onderstreept echter dat de toepassing van gecertificeerde sectorale regelingen op zich niet waarborgt dat een onderneming haar zorgvuldigheidsverplichtingen nakomt en niet uitsluit dat zij overeenkomstig het nationale recht aansprakelijk kan worden gesteld; merkt op dat gecertificeerde sectorale regelingen moeten worden beoordeeld, erkend en gecontroleerd door de Commissie;

    14.

    dringt er bij de Commissie op aan om ervoor te zorgen dat in toekomstige wetgeving het beginsel beleidssamenhang ten aanzien van ontwikkeling, zoals neergelegd in artikel 208 VWEU, wordt geëerbiedigd; benadrukt dat het belangrijk is om eventuele tegenstellingen te minimaliseren en ten behoeve van de ontwikkelingslanden te werken aan synergieën met het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking en om de doeltreffendheid van ontwikkelingssamenwerking te verhogen; merkt op dat dit in de praktijk betekent dat het directoraat-generaal Internationale Samenwerking en Ontwikkeling van de Commissie actief moet worden betrokken bij de lopende wetgevingswerkzaamheden en dat de effecten van toekomstige wetgeving op de ontwikkelingslanden grondig moeten worden beoordeeld, waarbij moet worden gekeken naar economische, sociale, mensenrechten- en milieuaspecten, een en ander in overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving (36) en instrument 34 van het instrumentarium voor betere regelgeving (37); merkt op dat de uitkomsten van die beoordeling moeten worden meegewogen in het kader van het toekomstige wetgevingsvoorstel;

    15.

    benadrukt dat complementariteit met en afstemming op het beleid en de instrumenten en actoren op het gebied van ontwikkelingssamenwerking essentieel is en dat de toekomstige wetgeving van de Unie dus ook in enkele bepalingen hierover moet voorzien;

    16.

    benadrukt dat zorgvuldigheidsverplichtingen zorgvuldig moeten worden ontworpen opdat het daarbij gaat om een permanent en dynamisch proces en niet om het afvinken van een lijstje, en dat zorgvuldigheidsstrategieën de dynamische aard van negatieve effecten moeten weerspiegelen; is van mening dat deze strategieën betrekking moeten hebben op alle bestaande en potentiële negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur, hoewel in het kader van een beleid inzake prioriteitstelling rekening moet worden gehouden met de ernst en de waarschijnlijkheid van het negatieve effect; is van mening dat het overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel belangrijk is de bestaande instrumenten en kaders zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen; benadrukt dat de Commissie een gedegen effectbeoordeling moet uitvoeren om de soorten potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten in kaart te brengen, om de gevolgen voor het gelijke speelveld op Europees en mondiaal niveau te onderzoeken, met inbegrip van de administratieve lasten voor bedrijven en de positieve gevolgen voor de mensenrechten, het milieu en goed bestuur, en om regels op te stellen die het concurrentievermogen, de bescherming van belanghebbenden en het milieu verbeteren, functioneel zijn en van toepassing zijn op alle actoren op de interne markt, met inbegrip van ondernemingen met een hoog risico en beursgenoteerde kleine en middelgrote ondernemingen; benadrukt dat bij die effectbeoordeling ook rekening moet worden gehouden met de gevolgen van de toekomstige richtlijn wat verschuivingen in de wereldwijde waardeketen betreft die van invloed zijn op de getroffen personen en ondernemingen, en wat de comparatieve voordelen van partnerlanden in ontwikkeling betreft;

    17.

    beklemtoont dat uitvoerige transparantievereisten een cruciaal onderdeel vormen van wetgeving inzake verplichte zorgvuldigheidseisen; merkt op dat meer informatie en transparantie leveranciers en fabrikanten beter toezicht op en inzicht in hun toeleveringsketens verschaffen en de controlecapaciteit van belanghebbenden en consumenten en het vertrouwen van de bevolking in de productie verbeteren; benadrukt in dit verband dat in de toekomstige wetgeving inzake passende zorgvuldigheid rekening moet worden gehouden met digitale oplossingen om de toegang van het publiek tot informatie te vergemakkelijken en de bureaucratische lasten tot een minimum te beperken;

    18.

    merkt op dat passende zorgvuldigheid ook vereist dat de doeltreffendheid van de processen en maatregelen wordt gemeten door middel van adequate controles en dat de resultaten worden gepubliceerd, en dat onder meer op gezette tijden openbare evaluatieverslagen over het zorgvuldigheidsproces van een onderneming en de resultaten daarvan moeten worden opgesteld in een gestandaardiseerd formaat op basis van een adequaat en coherent kader voor verslaglegging; pleit ervoor dat de verslagen gemakkelijk toegankelijk en beschikbaar zijn, met name voor de getroffen of mogelijk getroffen personen; stelt dat in het kader van de openbaarmakingsvereisten rekening moet worden gehouden met het mededingingsbeleid en het rechtmatige belang om interne zakelijke knowhow te beschermen en dat deze vereisten niet mogen leiden tot onevenredige belemmeringen of financiële lasten voor ondernemingen;

    19.

    benadrukt dat daadwerkelijke passende zorgvuldigheid vereist dat ondernemingen te goeder trouw en op doeltreffende, zinvolle en geïnformeerde wijze overleggen met relevante belanghebbenden; benadrukt dat een zorgvuldigheidskader van de Unie moet waarborgen dat vakbonden en werknemersvertegenwoordigers op het nationale niveau, op EU-niveau en op het mondiale niveau bij de vaststelling en uitvoering van de zorgvuldigheidsstrategie worden betrokken; benadrukt dat procedures voor de betrokkenheid van belanghebbenden de veiligheid en de bescherming van de fysieke en juridische integriteit van belanghebbenden moeten waarborgen;

    20.

    benadrukt dat samenwerking met handelspartners, in een geest van wederkerigheid, belangrijk is om ervoor te zorgen dat passende zorgvuldigheid veranderingen teweegbrengt; beklemtoont het belang van begeleidende maatregelen en projecten om de tenuitvoerlegging van vrijhandelsovereenkomsten van de Unie te bevorderen en pleit voor een sterke samenhang tussen dergelijke maatregelen en horizontale wetgeving inzake passende zorgvuldigheid; dringt er daarom op aan financieringsinstrumenten zoals “Aid for Trade” te gebruiken om verantwoord ondernemerschap in partnerlanden te bevorderen en te ondersteunen, met inbegrip van technische ondersteuning op het gebeid van opleidingen over passende zorgvuldigheid, traceerbaarheidsmechanismen en het verankeren van exportgerichte hervormingen in partnerlanden; beklemtoont in dit verband dat goed bestuur moet worden bevorderd;

    21.

    dringt erop aan handelsinstrumenten te koppelen aan en de delegaties van de Unie actief te betrekken bij het toezicht op de toepassing van de toekomstige wetgeving inzake passende zorgvuldigheid door EU-ondernemingen die buiten de Unie actief zijn, onder meer door zinvolle gedachtewisselingen te organiseren met en steun te verlenen aan rechthebbenden, lokale gemeenschappen, kamers van koophandel en nationale mensenrechteninstellingen, actoren van het maatschappelijk middenveld en vakbonden; verzoekt de Commissie samen te werken met de kamers van koophandel van de lidstaten en nationale mensenrechteninstellingen om online instrumenten en informatie te verschaffen ter ondersteuning van de uitvoering van de toekomstige wetgeving inzake passende zorgvuldigheid;

    22.

    merkt op dat coördinatie op sectoraal niveau de samenhang en doeltreffendheid van de inspanningen op het gebied van passende zorgvuldigheid zou kunnen verbeteren, de uitwisseling van beste praktijken mogelijk zou maken en kan bijdragen tot een gelijk speelveld;

    23.

    is van mening dat de lidstaten ter handhaving van de zorgvuldigheidsverplichtingen nationale autoriteiten moeten oprichten of aanwijzen om beste praktijken uit te wisselen, onderzoeken uit te voeren, toezicht te houden en sancties op te leggen, rekening houdend met de ernst en het al dan niet herhaalde karakter van de inbreuken; onderstreept dat deze autoriteiten over voldoende middelen en bevoegdheden moeten beschikken om hun taken te kunnen uitvoeren; is van mening dat de Commissie een Europees netwerk inzake passende zorgvuldigheid moet opzetten dat samen met de nationale bevoegde autoriteiten moet zorgen voor coördinatie en convergentie van de praktijken op het gebied van regelgeving, onderzoek, handhaving en toezicht, voor informatiedeling en voor het toezicht op de prestaties van de nationale bevoegde autoriteiten; is van mening dat de lidstaten en de Commissie ervoor moeten zorgen dat ondernemingen hun zorgvuldigheidsstrategieën bekendmaken op een openbaar toegankelijk en gecentraliseerd platform dat onder toezicht staat van de nationale bevoegde autoriteiten;

    24.

    beklemtoont dat uitvoerige transparantievereisten een cruciaal onderdeel vormen van wetgeving inzake verplichte zorgvuldigheidseisen; merkt op dat meer informatie en transparantie leveranciers en fabrikanten beter toezicht op en inzicht in hun toeleveringsketens verschaffen en het vertrouwen van de bevolking in de productie verbeteren; benadrukt in dit verband dat de toekomstige wetgeving inzake passende zorgvuldigheid gericht moet zijn op digitale oplossingen om de bureaucratische lasten tot een minimum te beperken, en roept de Commissie ertoe op nieuwe technologische oplossingen te onderzoeken ter ondersteuning van de totstandbrenging en verbetering van de traceerbaarheid in mondiale toeleveringsketens; herinnert eraan dat duurzame blockchaintechnologie tot deze doelstelling kan bijdragen;

    25.

    is van mening dat een klachtenmechanisme op het niveau van een onderneming in een vroeg stadium een doeltreffende voorziening in rechte kan bieden, mits het legitiem, toegankelijk, voorspelbaar, rechtvaardig, transparant en verenigbaar met de mensenrechten is, gebaseerd is op betrokkenheid en dialoog, en bescherming biedt tegen represailles; is van mening dat dergelijke particuliere mechanismen goed moeten aansluiten op gerechtelijke mechanismen om een optimale bescherming van de grondrechten te waarborgen, waaronder het recht op een eerlijk proces; benadrukt dat dergelijke mechanismen nooit ten koste mogen gaan van het recht van slachtoffers om een klacht in te dienen bij de bevoegde autoriteiten of hun zaak aanhangig te maken bij de rechter; wijst erop dat gerechtelijke autoriteiten een klacht van derden via veilige en toegankelijke kanalen moeten kunnen behandelen zonder dat zij voor represailles hoeven te vrezen;

    26.

    is ingenomen met de aankondiging dat het voorstel van de Commissie een aansprakelijkheidsregeling zal omvatten en is van mening dat, om slachtoffers in staat te stellen een doeltreffende voorziening in rechte te verkrijgen, ondernemingen overeenkomstig het nationale recht aansprakelijk moeten worden gesteld voor schade waartoe ondernemingen die zij controleren aanleiding hebben gegeven of hebben bijgedragen door handelingen of nalatigheid, indien laatstgenoemde ondernemingen mensenrechtenschendingen hebben begaan of milieuschade hebben veroorzaakt, tenzij die ondernemingen kunnen aantonen dat zij de nodige zorgvuldigheid hebben betracht overeenkomstig hun zorgvuldigheidsverplichtingen en dat zij alle redelijke maatregelen hebben genomen om de schade te voorkomen; onderstreept dat temporele beperkingen en moeilijkheden bij de toegang tot bewijsmiddelen, evenals genderongelijkheid, kwetsbaarheid en marginalisering grote praktische en procedurele belemmeringen kunnen vormen voor slachtoffers van mensenrechtenschendingen in derde landen, waardoor het voor hen moeilijker wordt om hun recht op een doeltreffende voorziening in rechte te laten gelden; wijst op het belang van het recht van personen die zich in een kwetsbare situatie bevinden op toegang tot een rechterlijke instantie — zonder angst voor represailles en op genderresponsieve wijze –, zoals neergelegd in artikel 13 van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap; herinnert eraan dat de lidstaten op grond van artikel 47 van het Handvest gehouden zijn om rechtsbijstand te verlenen aan degenen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, voor zover die bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen;

    27.

    merkt op dat het moeilijk kan zijn om ondernemingen in de waardeketen te traceren; verzoekt de Commissie instrumenten te evalueren en voor te stellen om ondernemingen te helpen met de traceerbaarheid van hun waardeketens; benadrukt dat digitale technologieën ondernemingen van dienst kunnen zijn bij de toepassing van passende zorgvuldigheid in hun waardeketen, en de kosten kunnen verlagen; is van mening dat de innovatiedoelstelling van de Unie in het kader van de toekomstige zorgvuldigheidsvereisten gekoppeld moet worden aan de bevordering van de mensenrechten en duurzaam bestuur;

    28.

    is van mening dat wanneer ondernemingen een zorgvuldigheidsbeleid toepassen, dit hen niet automatisch ontslaat van hun aansprakelijkheid voor schade waartoe zij aanleiding hebben gegeven of hebben bijgedragen; is voorts echter van mening dat een robuust en doeltreffend zorgvuldigheidsproces ondernemingen kan helpen om schade te voorkomen; is voorts van mening dat de wetgeving inzake passende zorgvuldigheid op nationaal, Europees en internationaal niveau vastgestelde andere toepasselijke aansprakelijkheidskaders op het gebied van onderaanneming, detachering en toeleveringsketens onverlet moet laten, ook wat hoofdelijke aansprakelijkheid in onderaannemingsketens betreft;

    29.

    onderstreept dat slachtoffers van de negatieve effecten van handelspraktijken vaak niet voldoende worden beschermd door het recht van het land waar de schade is berokkend; is in dit verband van mening dat de relevante bepalingen van de toekomstige richtlijn moeten worden beschouwd als bepalingen van bijzonder dwingend recht overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”) (38);

    30.

    verzoekt de Commissie een onderhandelingsmandaat voor de Unie voor te leggen op grond waarvan de Unie constructieve besprekingen kan aangaan over een internationaal, juridisch bindend VN-instrument aan de hand waarvan de activiteiten van transnationale bedrijven en andere ondernemingen overeenkomstig het internationaal recht inzake de mensenrechten kunnen worden gereguleerd;

    31.

    pleit ervoor dat de Commissie bij de ondersteuning van de rechtsstaat, goed bestuur en de toegang tot de rechter in derde landen prioriteit geeft aan de capaciteitsopbouw van lokale autoriteiten op de gebieden waarop de toekomstige wetgeving betrekking heeft, in voorkomend geval;

    32.

    verzoekt de Commissie onverwijld een wetgevingsvoorstel inzake verplichte zorgvuldigheidsvereisten in de toeleveringsketen in te dienen, op basis van de aanbevelingen die in de bijlage zijn opgenomen; is van mening dat artikel 50, artikel 83, lid 2, en artikel 114 VWEU moeten worden gekozen als rechtsgrondslag voor het toekomstige wetgevingsvoorstel, zonder afbreuk te doen aan de gedetailleerde aspecten van dat voorstel;

    33.

    is van oordeel dat het verlangde voorstel geen financiële gevolgen heeft voor de algemene begroting van de Unie;

    34.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie en bijgaande aanbevelingen te doen toekomen aan de Commissie en de Raad, alsmede aan de regeringen en nationale parlementen van de lidstaten.

    (1)  PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23.

    (2)  PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.

    (3)  PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1.

    (4)  PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1.

    (5)  PB L 132 van 20.5.2017, blz. 1.

    (6)  PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17.

    (7)  PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1.

    (8)  PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13.

    (9)  COM(2018)0097.

    (10)  COM(2019)0640.

    (11)  PB C 215 van 5.7.2017, blz. 1.

    (12)  PB C 209 van 20.6.2019, blz. 1.

    (13)  PB C 215 van 19.6.2018, blz. 125.

    (14)  PB C 298 van 23.8.2018, blz. 100.

    (15)  PB C 76 van 9.3.2020, blz. 23.

    (16)  https://www.ohchr.org/documents/publications/guidingprinciplesbusinesshr_en.pdf

    (17)  http://mneguidelines.oecd.org/guidelines

    (18)  https://www.oecd.org/investment/due-diligence-guidance-for-responsible-business-conduct.htm

    (19)  http://www.oecd.org/industry/inv/mne/responsible-supply-chains-textile-garment-sector.htm

    (20)  https://www.oecd.org/corporate/oecd-due-diligence-guidance-for-responsible-supply-chains-of-minerals-from-conflict-affected-and-high-risk-areas-9789264252479-en.htm

    (21)  https://www.oecd.org/daf/inv/investment-policy/rbc-agriculture-supply-chains.htm

    (22)  https://www.oecd.org/investment/due-diligence-guidance-for-responsible-business-conduct.htm

    (23)  https://www.oecd.org/investment/due-diligence-for-responsible-corporate-lending-and-securities-underwriting.htm#:~:text=Due%20Diligence%20for%20Responsible%20Corporate%20Lending%20and%20Securities%20Underwriting%20provides,risks%20associated%20with%20their%20clients

    (24)  https://www.ilo.org/declaration/thedeclaration/textdeclaration/lang--en/index.htm

    (25)  https://www.ilo.org/wcmsp5/groups/public/---ed_emp/---emp_ent/---multi/documents/publication/wcms_094386.pdf

    (26)  https://www.ohchr.org/Documents/Issues/Business/Gender_Booklet_Final.pdf

    (27)  Loi no 2017-399 du 27 mars 2017 relative au devoir de vigilance des sociétés mères et des entreprises donneuses d’ordre (Wet nr. 2017-399 van 27 maart 2017 inzake de zorgplicht van moedermaatschappijen en opdrachtgevende ondernemingen), JORF nr. 0074 van 28 maart 2017.

    (28)  Wet van 24 oktober 2019 n. 401 houdende de invoering van een zorgplicht ter voorkoming van de levering van goederen en diensten die met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen (Wet zorgplicht kinderarbeid).

    (29)  Beleidsondersteunende afdeling Externe Betrekkingen van het EP, PE 603.475 — februari 2019.

    (30)  Beleidsondersteunende afdeling Externe Betrekkingen van het EP, PE 603.505 — juni 2020.

    (31)  Directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken, januari 2020.

    (32)  Directoraat-generaal Justitie en Consumentenzaken, juli 2020.

    (33)  http://childrenandbusiness.org/

    (34)  Richtlijn 2011/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2011 inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/629/JBZ van de Raad (PB L 101 van 15.4.2011, blz. 1).

    (35)  Richtlijn 2012/29/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 57).

    (36)  SWD(2017)0350.

    (37)  https://ec.europa.eu/info/files/better-regulation-toolbox-34_nl

    (38)  PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40.


    BIJLAGE BIJ DE RESOLUTIE:

    AANBEVELINGEN BETREFFENDE DE INHOUD VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

    AANBEVELINGEN VOOR HET OPSTELLEN VAN EEN RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD BETREFFENDE PASSENDE ZORGVULDIGHEID IN HET BEDRIJFSLEVEN EN VERANTWOORDINGSPLICHT VAN ONDERNEMINGEN

    TEKST VAN HET VERLANGDE VOORSTEL

    Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende passende zorgvuldigheid in het bedrijfsleven en verantwoordingsplicht van ondernemingen

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 50, artikel 83, lid 2, en artikel 114,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Het bewustzijn van de verantwoordelijkheden van bedrijven met betrekking tot de negatieve effecten van hun waardeketens op de mensenrechten werd prominent in de jaren 90, toen nieuwe offshoringpraktijken bij de productie van kleding en schoeisel de aandacht vestigden op de slechte arbeidsomstandigheden waarmee veel werknemers, inclusief kinderen, in wereldwijde waardeketens te maken hadden. Tegelijkertijd werden veel olie-, gas-, en mijnbouwbedrijven, alsook levensmiddelenbedrijven actief in steeds verder afgelegen gebieden, waarbij inheemse bevolkingen vaak werden verdreven zonder enige vorm van adequate raadpleging of compensatie.

    (2)

    Omdat er steeds meer mensenrechtenschendingen en gevallen van milieuaantasting aan het licht kwamen, werd de behoefte steeds nijpender om te garanderen dat bedrijven de mensenrechten eerbiedigen en dat slachtoffers toegang tot de rechter krijgen, met name wanneer de waardeketens van bepaalde bedrijven zich uitstrekken tot landen met zwakke rechtssystemen en een gebrekkige rechtshandhaving, en om bedrijven overeenkomstig de nationale wetgeving verantwoordelijk te houden voor de schade die zij berokkenen of waartoe zij bijdragen. In dit licht verwelkomde de Raad voor de mensenrechten van de Verenigde Naties (VN) in 2008 unaniem het kader “Protect, Respect and Remedy”. Dat kader was gebaseerd op drie pijlers: de plicht van de staat om bescherming te bieden tegen mensenrechtenschendingen door derden, waaronder bedrijven, door middel van passende beleidsmaatregelen, regelgeving en berechting; de verantwoordelijkheid van bedrijven om de mensenrechten te eerbiedigen, hetgeen inhoudt dat zij met passende zorgvuldigheid moeten handelen om te voorkomen dat zij de rechten van anderen schenden, en dat zij de negatieve effecten die zij teweegbrengen moeten corrigeren; betere toegang voor slachtoffers tot doeltreffende rechtsmiddelen, zowel gerechtelijk als buitengerechtelijk.

    (3)

    Na het kader volgden de “leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten”, die in 2011 door de Raad voor de mensenrechten van de VN werden aangenomen. Deze leidende beginselen vormden de eerste wereldwijde norm voor passende zorgvuldigheid en boden ondernemingen niet-bindende kaderrichtsnoeren om hun verantwoordelijkheid met betrekking tot de eerbiediging van de mensenrechten in de praktijk te brengen. Vervolgens ontwikkelden andere internationale organisaties normen voor passende zorgvuldigheid die op deze leidende beginselen gebaseerd waren. In de richtsnoeren voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) uit 2011 wordt uitgebreid verwezen naar passende zorgvuldigheid en de OESO heeft ook richtsnoeren ontwikkeld om ondernemingen in specifieke sectoren en toeleveringsketens te helpen passende zorgvuldigheideisen toe te passen. In 2016 richtte het Comité van Ministers van de Raad van Europa een aanbeveling betreffende mensenrechten en het bedrijfsleven tot zijn lidstaten, waarin deze werden opgeroepen wetgeving en andere maatregelen vast te stellen om ervoor te zorgen dat ondernemingen voor de Europese rechter burgerlijk, administratief en strafrechtelijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor mensenrechtenschendingen in hun waardeketen. In 2018 keurde de OESO de algemene richtsnoeren inzake de zorgvuldigheidseisen voor verantwoord zakelijk gedrag goed. Evenzo keurde de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) in 2017 de tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid goed, waarin ondernemingen worden aangemoedigd om zorgvuldigheidsmechanismen in te voeren voor het detecteren, voorkomen en beperken van bestaande en potentiële negatieve effecten met betrekking tot internationaal erkende mensenrechten, en het verantwoorden van de manier waarop zij deze effecten aanpakken. De beginselen inzake kinderrechten en bedrijven die in 2012 werden ontwikkeld door het “Global Compact”-initiatief van de VN, Save the Children en UNICEF, omvatten belangrijke overwegingen betreffende de negatieve effecten van bedrijfsactiviteiten, en UNICEF heeft een reeks richtlijnen ontwikkeld betreffende de passende zorgvuldigheid van bedrijven met betrekking tot kinderen. In 2013 heeft het VN-comité voor de Rechten van het Kind in algemene opmerking nr. 16 een uitgebreide reeks verplichtingen van staten vastgesteld met betrekking tot de effecten van het bedrijfsleven op de rechten van kinderen, waaronder de verplichting voor bedrijven om passende zorgvuldigheid betreffende kinderrechten te betrachten.

    (4)

    Ondernemingen beschikken momenteel dus over een aanzienlijk aantal internationale zorgvuldigheidsinstrumenten die hen kunnen helpen om hun verantwoordelijkheden op het gebied van mensenrechten na te komen. Deze instrumenten zijn van groot belang voor ondernemingen die hun plicht om de mensenrechten te beschermen serieus nemen, maar de vrijwillige aard van de instrumenten kan hun doeltreffendheid belemmeren en hun effect is bescheiden gebleken: slechts een beperkt aantal ondernemingen past vrijwillig passende zorgvuldigheid toe met betrekking tot de effecten van hun activiteiten en die van hun zakelijke relaties op de mensenrechten. Dit wordt nog versterkt door de buitensporige nadruk die veel ondernemingen leggen op het maximaliseren van de winst op korte termijn.

    (5)

    De bestaande internationale instrumenten inzake passende zorgvuldigheid zijn er niet in geslaagd de slachtoffers van negatieve gevolgen voor de mensenrechten en het milieu toegang tot de rechter en verhaalsmogelijkheden te bieden, omdat zij buitengerechtelijk en vrijwillig van aard zijn. Staten zijn eerstverantwoordelijk voor de bescherming van de mensenrechten en het bieden van toegang tot de rechter, en het gebrek aan rechterlijke mechanismen om ondernemingen aansprakelijk te stellen voor schade die in hun waardeketen wordt veroorzaakt, mag en kan niet naar behoren worden gecompenseerd door de ontwikkeling van particuliere klachtenmechanismen. Hoewel dergelijke mechanismen nuttig zijn om noodhulp en snelle compensatie voor beperkte schade te bieden, moeten zij strikt worden gereguleerd door overheidsinstanties en mogen zij geen afbreuk doen aan het recht van slachtoffers op toegang tot de rechter en het recht op een eerlijk en openbaar proces voor een onafhankelijke rechtbank.

    (6)

    De Unie heeft op zeer specifieke terreinen verplichte kaderregelingen van passende zorgvuldigheid aangenomen teneinde activiteiten te bestrijden die de belangen van de Unie of haar lidstaten schaden, zoals de financiering van terrorisme of ontbossing. In 2010 heeft de Unie Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad (2) vastgesteld, op grond waarvan alle marktdeelnemers die hout en houtproducten op de interne markt brengen, worden onderworpen aan zorgvuldigheidseisen, en handelaren in de distributieketen worden verplicht om basisinformatie te verstrekken over de leverancier en de koper, zodat het traceren van hout en de houtproducten kan worden verbeterd. Bij Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad (3) wordt een Uniesysteem ingesteld voor passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen teneinde gewapende groepen, terroristische groeperingen en/of veiligheidstroepen zo weinig mogelijk kansen te geven om handel te drijven in tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud.

    (7)

    In Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) wordt een andere, algemenere en aanvullende benadering toegepast, gebaseerd op transparantie en duurzaamheid, waarbij ondernemingen met meer dan 500 werknemers worden verplicht informatie bekend te maken over het beleid dat zij voeren met betrekking tot milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden, de bestrijding van corruptie en omkoping en de eerbiediging van mensenrechten, met inbegrip van passende zorgvuldigheid.

    (8)

    In sommige lidstaten heeft de noodzaak om ondernemingen responsiever te maken met betrekking tot mensenrechten, milieu en goed bestuur geleid tot de vaststelling van nationale wetgeving inzake passende zorgvuldigheid. In Nederland zijn ondernemingen die actief zijn op de Nederlandse markt op grond van de wet inzake de zorgplicht met betrekking tot kinderarbeid verplicht om na te gaan of er sprake is van een redelijk vermoeden dat de geleverde goederen of diensten tot stand zijn gekomen met behulp van kinderarbeid en, in het geval van een redelijk vermoeden, een actieplan vast te stellen en uit te voeren. In Frankrijk zijn sommige grote ondernemingen op grond van de wet inzake zorgplicht voor moedermaatschappijen en opdrachtgevende ondernemingen verplicht een zorgvuldigheidsplan goed te keuren, te publiceren en uit te voeren om door de onderneming, haar dochterondernemingen, onderaannemers of leveranciers veroorzaakte mensenrechten-, gezondheids- en veiligheids- en milieurisico’s te detecteren en voorkomen. Het Franse recht voorziet in bestuursrechtelijke aansprakelijkheid voor het niet nakomen van de wettelijke zorgvuldigheidseisen, en in burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor ondernemingen om veroorzaakte schade te vergoeden. In veel andere lidstaten is er een debat gaande over de invoering van verplichte zorgvuldigheidseisen voor ondernemingen, en sommige lidstaten, waaronder Duitsland, Zweden, Oostenrijk, Finland, Denemarken en Luxemburg, overwegen momenteel dergelijke wetgeving goed te keuren.

    (9)

    In 2016 spraken acht nationale parlementen hun steun uit voor een “groenekaartinitiatief”, waarbij de Commissie werd verzocht wetgeving voor te stellen om ervoor te zorgen dat bedrijven verantwoording afleggen voor mensenrechtenschendingen. Het ging om de parlementen van Estland, Litouwen, Slowakije en Portugal, de Nederlandse Tweede Kamer, de Italiaanse Senaat, de Franse Nationale Vergadering en het Hogerhuis van het Verenigd Koninkrijk.

    (10)

    Het gebrek aan harmonisatie van de wetgeving kan een negatieve invloed hebben op de vrijheid van vestiging. Verdere harmonisatie is dan ook van essentieel belang om oneerlijke concurrentievoordelen te voorkomen. Voor het creëren van een gelijk speelveld is het van belang dat de regels van toepassing zijn op alle ondernemingen die actief zijn op de Europese interne markt, ongeacht of deze ondernemingen binnen of buiten de Unie gevestigd zijn.

    (11)

    Er zijn aanzienlijke verschillen tussen de wet- en regelgeving van de lidstaten inzake zorgvuldigheidseisen, met inbegrip van civielrechtelijke aansprakelijkheid, die van toepassing zijn op in de Unie gevestigde ondernemingen. Toekomstige handelsbelemmeringen die voortvloeien uit de verschillende ontwikkelingen van dergelijke nationale wetten moeten worden voorkomen.

    (12)

    Teneinde een gelijk speelveld te waarborgen, moet de verantwoordelijkheid die ondernemingen hebben om de mensenrechten te eerbiedigen op grond van internationale normen, worden omgezet in een wettelijke verplichting op Unieniveau. Door waarborgen voor de bescherming van mensenrechten, milieu en goed bestuur op elkaar af te stemmen, moet deze richtlijn garanderen dat alle binnen of buiten de Unie gevestigd grote ondernemingen en alle beursgenoteerde of hoogrisico-kmo’s die actief zijn op de interne markt, zich moeten houden aan geharmoniseerde vereisten inzake passende zorgvuldigheid, waardoor regelgevingsversnippering wordt voorkomen en de werking van de interne markt zal verbeteren.

    (13)

    De vaststelling van verplichte zorgvuldigheidseisen op het niveau van de Unie zou gunstig zijn voor bedrijven omdat deze resulteert in harmonisatie, rechtszekerheid en een gegarandeerd gelijk speelveld, en zou de ondernemingen waarop zij van toepassing zijn een concurrentievoordeel kunnen opleveren, aangezien samenlevingen steeds meer van ondernemingen verlangen dat zij ethisch en duurzaam worden. Door een norm voor passende zorgvuldigheid voor de Unie vast te stellen, kan deze richtlijn bijdragen aan het ontstaan van een wereldwijde norm voor verantwoord zakelijk gedrag.

    (14)

    Deze richtlijn heeft tot doel bestaande en mogelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu en goed bestuur in de waardeketen te voorkomen en te beperken, en te garanderen dat ondernemingen aansprakelijk kunnen worden gehouden voor deze effecten en dat iedereen die daardoor schade heeft geleden, zijn recht op een eerlijk proces voor een rechter en het recht op schadeloosstelling overeenkomstig de nationale wetgeving doeltreffend kan uitoefenen.

    (15)

    Het is niet de bedoeling dat deze richtlijn reeds geldende sectorspecifieke Uniewetgeving inzake passende zorgvuldigheid vervangt of de invoering van aanvullende sectorspecifieke Uniewetgeving verhindert. De toepassing ervan doet dan ook geen afbreuk aan andere zorgvuldigheidseisen die zijn vastgelegd in sectorspecifieke wetgeving van de Unie — in het bijzonder Verordening (EU) nr. 995/2010 en Verordening (EU) 2017/821 –, tenzij de zorgvuldigheidseisen van deze richtlijn ten aanzien van mensenrechten, het milieu en goed bestuur strikter zijn.

    (16)

    De uitvoering van deze richtlijn mag op geen enkele wijze aanleiding geven tot verlaging van het algemene niveau van bescherming van de mensenrechten of het milieu. Met name mogen er geen gevolgen zijn voor andere bestaande op nationaal, Europees of internationaal niveau vastgestelde aansprakelijkheidskaders op het gebied van onderaanneming, detachering en toeleveringsketens. Dat een onderneming heeft voldaan aan haar verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid uit hoofde van deze richtlijn, wil niet zeggen dat haar verplichtingen op grond van andere aansprakelijkheidskaders worden versoepeld of komen te vervallen, en een op grond van een ander aansprakelijkheidskader tegen de onderneming ingeleide juridische procedure mag derhalve niet op die grond worden afgewezen.

    (17)

    De richtlijn moet van toepassing zijn op alle grote ondernemingen waarvoor de wetgeving van een lidstaat geldt, die zijn gevestigd op het grondgebied van de Unie of die actief zijn op de Europese interne markt, ongeacht of het een particuliere onderneming of een staatsbedrijf betreft en ongeacht de economische sector waarin het actief is, inclusief de financiële sector. Deze richtlijn moet ook van toepassing zijn op alle beursgenoteerde en hoogrisico-kmo’s (*1).

    (18)

    In het zorgvuldigheidsproces wordt een evenredigheidsfactor ingebouwd, aangezien dit proces afhankelijk is van de ernst en waarschijnlijkheid van de negatieve effecten die een onderneming veroorzaakt, waartoe zij bijdraagt of die aan haar activiteiten gekoppeld kunnen worden, de sector waarin de onderneming actief is, de omvang van de onderneming, de aard en context (inclusief geografisch) van haar activiteiten, haar bedrijfsmodel, haar positie in de waardeketen en de aard van haar producten en diensten. Een grote onderneming waarvan alle directe zakelijke relaties in de Unie gevestigd zijn, of een kleine of middelgrote onderneming die na een risicobeoordeling tot de conclusie komt dat zij geen potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten bij haar zakelijke relaties heeft vastgesteld, kan een verklaring in die zin publiceren, met inbegrip van de risicobeoordeling met de relevante gegevens, informatie en methodologie, die in elk geval moet worden herzien ingeval zich wijzigingen voordoen in de bedrijfsactiviteiten, zakelijke relaties of operationele context van de onderneming.

    (19)

    Om aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen te voldoen, moeten ondernemingen die eigendom zijn of onder zeggenschap staan van de staat diensten uitbesteden aan ondernemingen die hebben voldaan aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen. De lidstaten worden aangemoedigd geen staatssteun te verstrekken, ook niet door middel van overheidsfinanciering, overheidsopdrachten, exportkredietinstellingen of leningen met overheidssteun, aan ondernemingen die niet voldoen aan de doelstellingen van deze richtlijn.

    (20)

    In deze richtlijn wordt onder passende zorgvuldigheid de verplichting van een onderneming verstaan om alle evenredige en passende maatregelen te nemen en zich alle inspanningen te getroosten die binnen haar mogelijkheden liggen om negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu en goed bestuur in haar waardeketen te voorkomen, en dergelijke effecten aan te pakken wanneer zij zich voordoen. In de praktijk bestaat passende zorgvuldigheid uit een proces dat door een onderneming wordt ingesteld voor het detecteren, beoordelen, voorkomen, beperken, wegnemen, monitoren en meedelen van, het verstrekken van informatie over en het verantwoorden, aanpakken en corrigeren van de potentiële en/of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, met inbegrip van sociale, vakbonds- en arbeidsrechten, het milieu, met inbegrip van de bijdrage aan klimaatverandering, en goed bestuur, van haar eigen activiteiten en die van haar zakelijke relaties in de waardeketen. Ondernemingen die onder deze richtlijn vallen, mogen hun zorgvuldigheidsverplichtingen niet overdragen op leveranciers.

    (21)

    Bijlage xx bevat een lijst van bedrijfsgerelateerde negatieve effecten op de mensenrechten. Voor zover zij relevant zijn voor ondernemingen moet de Commissie in die bijlage de negatieve effecten opnemen op de mensenrechten die worden genoemd in de internationale mensenrechtenverdragen die bindend zijn voor de Unie of de lidstaten, het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens, het internationale humanitaire recht, de mensenrechteninstrumenten van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen die behoren tot bijzonder kwetsbare groepen of gemeenschappen, en de beginselen inzake grondrechten die zijn opgenomen in de Verklaring betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk van de IAO, evenals de rechten die worden erkend in het IAO-verdrag betreffende vrijheid van organisatie en de effectieve erkenning van het recht op collectieve onderhandelingen, het IAO-verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van gedwongen of verplichte arbeid, het IAO-verdrag inzake de daadwerkelijke afschaffing van kinderarbeid en het IAO-verdrag inzake de uitbanning van discriminatie met betrekking tot werkgelegenheid en beroep. Deze effecten omvatten voorts, maar zijn niet beperkt tot, negatieve effecten met betrekking tot andere rechten die worden erkend in de tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid en in diverse IAO-verdragen, zoals die betreffende de vrijheid van vereniging, collectieve onderhandelingen, minimumleeftijd, gezondheid en veiligheid op de werkvloer en gelijke beloning, en de rechten die worden erkend in het Verdrag inzake de rechten van het kind, het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren, de Amerikaanse Conventie van de rechten van de mens, het Europees Verdrag voor de rechten van de mens, het Europees Sociaal Handvest, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en nationale grondwetten en wetten waarin mensenrechten worden erkend of ten uitvoer worden gelegd. De Commissie moet ervoor zorgen dat de lijst van effecten redelijk en realistisch is.

    (22)

    Negatieve effecten op het milieu houden vaak nauw verband met negatieve effecten op de mensenrechten. De speciale rapporteur van de VN voor mensenrechten en milieu heeft verklaard dat volledige uitoefening van de mensenrechten niet mogelijk is zonder dat het recht op leven, gezondheid, voedsel, water en ontwikkeling en het recht op een veilig, schoon, gezond en duurzaam milieu worden gewaarborgd. Voorts heeft de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in resolutie 64/292 het recht op veilig en schoon drinkwater en op sanitaire voorzieningen erkend als mensenrecht. De COVID-19-pandemie heeft niet alleen duidelijk gemaakt dat een veilige en gezonde werkomgeving van belang is, maar ook dat ondernemingen moeten garanderen dat zij geen gezondheidsrisico’s in hun waardeketens veroorzaken of hiertoe bijdragen. Daarom moeten deze rechten in de werkingssfeer van de richtlijn worden opgenomen.

    (23)

    Bijlage xxx bevat een lijst van bedrijfsgerelateerde negatieve effecten op het milieu, van tijdelijke of permanente aard, die relevant zijn voor ondernemingen. De lijst dient onder meer, maar niet uitsluitend te omvatten: afvalproductie, diffuse verontreiniging en broeikasgasemissies die ertoe leiden dat de aarde opwarmt met meer dan 1,5 graad Celsius boven pre-industriële niveaus, ontbossing en andere effecten op het klimaat, lucht-, bodem- en waterkwaliteit, het duurzame gebruik van natuurlijke hulpbronnen, biodiversiteit en ecosystemen. De Commissie moet ervoor zorgen dat de lijst van effecten redelijk en realistisch is. Om bij te dragen tot de interne samenhang van de wetgeving van de Unie en om rechtszekerheid te bieden, wordt deze lijst opgesteld in overeenstemming met Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (5).

    (24)

    Bijlage xxxx bevat een lijst van bedrijfsgerelateerde negatieve effecten op goed bestuur, die relevant zijn voor ondernemingen. De lijst dient onder meer te omvatten: niet-naleving van de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, hoofdstuk VII inzake de bestrijding van omkoping, het aanzetten tot omkoping en afpersing, en de beginselen van het OESO-verdrag inzake bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties, en situaties van corruptie en omkoping waarbij een onderneming op een manier die in strijd is met de wet ongepaste invloed uitoefent op, of ongepaste geldelijke voordelen biedt aan, ambtenaren teneinde privileges of een oneerlijke gunstige behandeling te verkrijgen, waaronder situaties waarin een onderneming op ongepaste wijze betrokken raakt bij lokale politieke activiteiten, illegale bijdragen aan campagnes doet of de toepasselijke belastingwetgeving niet naleeft. De Commissie moet ervoor zorgen dat de lijst van effecten redelijk en realistisch is.

    (25)

    Negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu en goed bestuur zijn niet genderneutraal. Ondernemingen worden aangemoedigd een genderperspectief in hun zorgvuldigheidsprocessen te integreren. Zij kunnen de brochure van de Verenigde Naties “Gender Dimensions of the Guiding Principles on Business and Human Rights” als richtsnoer gebruiken.

    (26)

    Potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu en het bestuur kunnen in conflictgebieden specifiek en meer uitgesproken zijn. Daarom moeten ondernemingen die in conflictgebieden actief zijn aan passende zorgvuldigheidsverplichtingen inzake mensenrechten, milieu en goed bestuur voldoen, hun verplichtingen uit hoofde van het internationaal humanitair recht nakomen, en verwijzen naar bestaande internationale normen en richtsnoeren, met inbegrip van de Verdragen van Genève en de bijbehorende aanvullende protocollen.

    (27)

    De lidstaten worden aangemoedigd toezicht te houden op de ondernemingen die onder hun jurisdictie vallen en die activiteiten of zakelijke relaties in conflictgebieden hebben, en dienovereenkomstig de nodige maatregelen te nemen om de mensenrechten, het milieu en goed bestuur te beschermen, in overeenstemming met hun wettelijke verplichtingen, met inachtneming van de specifieke en meer uitgesproken risico’s die zich in die gebieden voordoen.

    (28)

    Bedrijfsactiviteiten hebben een effect op het volledige scala aan rechten zoals bedoeld in het Verdrag inzake de rechten van het kind en andere relevante internationale normen. De kinderjaren zijn een unieke periode van lichamelijke, geestelijke, emotionele en spirituele ontwikkeling en schendingen van de rechten van het kind, zoals blootstelling aan geweld of misbruik, kinderarbeid, ongepaste marketing, of onveilige producten of milieugevaren, kunnen levenslange, onomkeerbare gevolgen hebben die zelfs meerdere generaties treffen. Mechanismen voor de zorgvuldigheidsverplichting en de verantwoordingsplicht voor ondernemingen waarin onvoldoende rekening is gehouden met kinderen zijn mogelijk niet doeltreffend als het gaat om de bescherming van hun rechten.

    (29)

    Schendingen van of negatieve effecten op mensenrechten- en sociale, milieu- en klimaatnormen door ondernemingen kunnen voortvloeien uit hun eigen activiteiten of die van hun zakelijke relaties, in het bijzonder leveranciers, onderaannemers en investeerders. Om doeltreffend te zijn, moeten de zorgvuldigheidsverplichtingen van ondernemingen de hele waardeketen omvatten, waarbij een risicogebaseerde benadering wordt gevolgd en een prioriteitenstrategie wordt vastgesteld op grond van beginsel 17 van de leidende beginselen van de VN. Het kan echter lastig zijn om alle ondernemingen die een rol vervullen in de waardeketen te achterhalen. De Commissie moet instrumenten evalueren en voorstellen om ondernemingen te helpen met de traceerbaarheid van hun waardeketens. Daartoe kunnen onder meer innovatieve informatietechnologieën behoren zoals blockchain, die het mogelijk maken om alle gegevens te traceren, en waarvan de ontwikkeling moet worden aangemoedigd om de administratieve kosten tot een minimum te beperken en dubbel werk te vermijden voor ondernemingen die passende zorgvuldigheid betrachten.

    (30)

    Passende zorgvuldigheid is in de eerste plaats een preventief mechanisme dat ondernemingen ertoe verplicht om alle evenredige en passende maatregelen te nemen en zich alle inspanningen te getroosten die binnen hun mogelijkheden liggen om potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten te detecteren en aan te pakken, alsook beleid en maatregelen aan te nemen om deze effecten weg te nemen, te voorkomen, te beperken, te monitoren, er informatie over te verstrekken, ze aan te pakken, ze onder controle te krijgen en verantwoording af te leggen over de manier waarop ze worden aangepakt. Ondernemingen moeten een document kunnen voorleggen waarin zijn hun zorgvuldigheidsstrategie met betrekking tot elk van die fasen openbaar maken, met inachtneming van de regels inzake vertrouwelijkheid van commerciële gegevens. Deze zorgvuldigheidsstrategie moet naar behoren worden geïntegreerd in de algehele strategie van de onderneming. De strategie moet jaarlijks worden geëvalueerd en wanneer dit na een dergelijke evaluatie noodzakelijk wordt geacht, moet zij worden aangepast.

    (31)

    Ondernemingen die geen risicoverklaringen publiceren, mogen niet worden vrijgesteld van mogelijke controles of onderzoeken door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn, en zij kunnen aansprakelijk worden gesteld overeenkomstig het nationale recht.

    (32)

    Ondernemingen moeten een intern proces voor het in kaart brengen van waardeketens opzetten waarbij alle evenredige en passende inspanningen worden geleverd om hun zakelijke relaties in hun waardeketen vast te stellen.

    (33)

    Commerciële vertrouwelijkheid als bedoeld in deze richtlijn dient van toepassing te zijn op alle informatie die voldoet aan de vereisten om te worden beschouwd als een “bedrijfsgeheim” overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad (6), namelijk informatie die geheim is in die zin dat zij, in haar geheel dan wel in de juiste samenstelling en ordening van haar bestanddelen, niet algemeen bekend is bij of gemakkelijk toegankelijk is voor personen binnen de kringen die zich gewoonlijk bezighouden met de desbetreffende soort informatie, dat zij handelswaarde bezit omdat zij geheim is, en dat de informatie door de persoon die rechtmatig daarover beschikt onderworpen is aan redelijke maatregelen, gezien de omstandigheden, om deze geheim te houden.

    (34)

    Het moet bij passende zorgvuldigheid niet gaan om het afvinken van een lijstje, maar risico’s en effecten moeten in een constant proces worden beoordeeld, aangezien zij dynamisch zijn en kunnen veranderen naar aanleiding van nieuwe zakelijke relaties of contextuele ontwikkelingen. Ondernemingen moeten hun zorgvuldigheidsstrategieën derhalve constant monitoren en zo nodig aanpassen. Deze strategieën moeten gericht zijn op het aanpakken van alle bestaande en potentiële negatieve effecten, maar indien een beleid inzake prioriteitstelling vereist is, moet wel rekening worden gehouden met de aard en context (inclusief geografisch) van de bedrijfsactiviteiten, alsook de ernst en de waarschijnlijkheid van het negatieve effect. Certificeringsregelingen van derden kunnen een aanvulling vormen op zorgvuldigheidsstrategieën, op voorwaarde dat ze adequaat zijn in termen van het toepassingsgebied en voldoen aan passende niveaus van transparantie, onpartijdigheid, toegankelijkheid en betrouwbaarheid. Certificering door derden mag echter op geen enkele manier reden zijn voor het rechtvaardigen van een afwijking van de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen of gevolgen hebben voor de mogelijke aansprakelijkheid van een onderneming.

    (35)

    Als een dochteronderneming is opgenomen in de zorgvuldigheidsstrategie van haar moedermaatschappij, dan wordt de dochteronderneming pas geacht te hebben voldaan aan de verplichting om een zorgvuldigheidsstrategie vast te stellen wanneer zij in haar jaarlijkse rapportage duidelijk aangeeft dat dit het geval is. Een dergelijke verplichting is noodzakelijk om te zorgen voor transparantie voor het publiek zodat de bevoegde nationale autoriteiten passende onderzoeken kunnen uitvoeren. De dochteronderneming dient ervoor te zorgen dat de moedermaatschappij over voldoende relevante informatie beschikt om voor haar rekening de nodige zorgvuldigheid te betrachten.

    (36)

    De passende controlefrequentie binnen een bepaalde periode, zoals impliciet begrepen in de term “regelmatig”, moet worden bepaald in het licht van de waarschijnlijkheid en ernst van negatieve effecten. Hoe waarschijnlijker en ernstiger de effecten zijn, hoe regelmatiger de nalevingscontrole moet worden uitgevoerd.

    (37)

    Ondernemingen moeten eerst proberen potentiële of daadwerkelijke effecten op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur in onderling overleg met de belanghebbenden aan te pakken en op te lossen. Een onderneming die voldoende invloed heeft om negatieve effecten te voorkomen of te beperken, moet daar gebruik van maken. Een onderneming die haar invloed wenst te vergroten kan bijvoorbeeld capaciteitsopbouw of andere stimulansen aan de gelieerde onderneming aanbieden, of met andere actoren samenwerken. Wanneer een negatief effect niet kan worden voorkomen of beperkt en de invloed niet kan worden vergroot, kan in laatste instantie de samenwerking met een leverancier of andere zakelijke relatie op verantwoorde wijze worden beëindigd.

    (38)

    Gedegen zorgvuldigheid vereist dat alle belanghebbenden op doeltreffende en zinvolle wijze worden geraadpleegd en dat met name vakbonden naar behoren worden betrokken. Door belanghebbenden te raadplegen en betrekken, kunnen ondernemingen potentiële en daadwerkelijke negatieve effecten exacter detecteren en een doeltreffender zorgvuldigheidsstrategie opzetten. Deze richtlijn vereist derhalve dat overleg met en betrokkenheid van de belanghebbenden in alle fasen van het zorgvuldigheidsproces wordt verzekerd. Voorts kunnen dit overleg en deze betrokkenheid een stem geven aan spelers die groot belang hebben bij de duurzaamheid van een onderneming op de lange termijn. Door de betrokkenheid van belanghebbenden kunnen de resultaten en winstgevendheid van ondernemingen op de lange termijn beter worden, aangezien hun toegenomen duurzaamheid positieve geaggregeerde economische effecten heeft.

    (39)

    Bij het in deze richtlijn bedoelde overleg met belanghebbenden moeten ondernemingen ervoor zorgen dat, wanneer de belanghebbenden inheemse volkeren zijn, dit overleg wordt gevoerd in overeenstemming met internationale mensenrechtennormen zoals de Verklaring van de Verenigde Naties over de rechten van inheemse volkeren (7), met inbegrip van vrije, voorafgaande en geïnformeerde instemming en het recht van inheemse volkeren op zelfbeschikking.

    (40)

    Het begrip “belanghebbende” omvat alle personen wier rechten en belangen kunnen worden aangetast door de beslissingen van een onderneming. Daartoe behoren dus werknemers, lokale gemeenschappen, kinderen, inheemse volkeren, verengingen van burgers en aandeelhouders, en organisaties die als statutair doel hebben te garanderen dat de mensenrechten en sociale rechten, klimaat- en milieunormen en normen van goed bestuur worden geëerbiedigd, zoals vakbonden en maatschappelijke organisaties.

    (41)

    Om te voorkomen dat niet wordt geluisterd naar kritische belanghebbenden of dat zij in het zorgvuldigheidsproces worden gemarginaliseerd, moet de richtlijn relevante belanghebbenden het recht verlenen op veilig en zinvol overleg met betrekking tot de zorgvuldigheidsstrategie van de onderneming en moet een passende betrokkenheid van vakbonden en werknemersvertegenwoordigers worden gewaarborgd.

    (42)

    Ondernemingen moeten op verzoek aan potentieel betrokken belanghebbenden relevante informatie over hun zorgvuldigheidsstrategie verstrekken, op een wijze die aansluit bij de situatie van die belanghebbenden, bijvoorbeeld rekening houdend met de officiële taal van het land van de belanghebbenden, hun niveau van geletterdheid en hun toegang tot het internet. Ondernemingen mogen echter niet worden verplicht om hun volledige zorgvuldigheidsstrategie openbaar te maken op een wijze die aansluit bij de situatie van de belanghebbende, en het vereiste om relevante informatie te verstrekken moet in verhouding staan tot de aard, situatie en grootte van de onderneming.

    (43)

    Procedures voor het uiten van klachten moeten waarborgen dat de anonimiteit of vertrouwelijkheid van deze klachten, in overeenstemming met de toepasselijke nationale wetgeving, alsook de veiligheid en fysieke en juridische integriteit van alle klagers, met inbegrip van mensenrechtenverdedigers en milieuactivisten, worden beschermd. Indien het gaat om klokkenluiders, moeten de klachtenprocedures in overeenstemming zijn met Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad (8).

    (44)

    Ondernemingen moeten worden verplicht om zich alle evenredige en passende inspanningen te getroosten die binnen hun mogelijkheden liggen om hun leveranciers en onderaannemers aan te wijzen en relevante informatie toegankelijk te maken voor het publiek, met inachtneming van de commerciële vertrouwelijkheid. Om volledig doeltreffend te zijn, kan passende zorgvuldigheid niet worden beperkt tot het niveau direct onder en boven het bedrijf in de toeleveringsketen, maar moet zij betrekking hebben op al degenen waarvan tijdens het zorgvuldigheidsproces is bepaald dat zij een groot risico vormen. In deze richtlijn moet echter rekening worden gehouden met het feit dat niet alle ondernemingen over dezelfde middelen en capaciteiten beschikken om al hun leveranciers en onderaannemers aan te wijzen, en daarom moeten op die verplichting de beginselen van redelijkheid en evenredigheid van toepassing zijn, hetgeen door de ondernemingen geenszins mag worden opgevat als een excuus om niet te voldoen aan hun verplichting om in dat opzicht alle nodige inspanningen te leveren.

    (45)

    Om zorgvuldigheidseisen in de cultuur en de structuur van een onderneming te integreren, moeten de leden van bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming verantwoordelijk zijn voor de vaststelling en uitvoering van haar duurzaamheids- en zorgvuldigheidsstrategieën.

    (46)

    Onderlinge afstemming van de inspanningen op het gebied van passende zorgvuldigheid en vrijwillige samenwerkingsacties van ondernemingen op sectoraal of sectoroverschrijdend niveau kunnen positief bijdragen aan de consistentie en doeltreffendheid van hun zorgvuldigheidsstrategieën. Hiertoe kunnen lidstaten de vaststelling van actieplannen voor passende zorgvuldigheid op sectoraal of sectoroverschrijdend niveau aanmoedigen. Belanghebbenden moeten bij de vaststelling van deze plannen worden betrokken. De ontwikkeling van dergelijke collectieve maatregelen mag de verantwoordelijkheid van een afzonderlijke onderneming om een zorgvuldigheidstest uit te voeren en om overeenkomstig de nationale wetgeving aansprakelijk te worden gesteld voor schade die zij veroorzaakt of waartoe zij bijdraagt, geenszins tenietdoen.

    (47)

    Om doeltreffend te zijn moet een kaderregeling inzake passende zorgvuldigheid een klachtenmechanisme op bedrijfs- of sectoraal niveau omvatten, en om te garanderen dat dergelijke mechanismen doeltreffend zijn, moeten ondernemingen bij de ontwikkeling van klachtenmechanismen rekening houden met het standpunt van de belanghebbenden. Deze mechanismen moeten belanghebbenden in staat stellen redelijke punten van zorg aan te kaarten en moeten fungeren als een systeem voor het vroegtijdig detecteren van risico’s en voor bemiddeling. Zij moeten legitiem, toegankelijk, voorspelbaar, rechtvaardig, transparant, compatibel met rechten en een bron van permanent leren zijn en moeten gebaseerd zijn op betrokkenheid en dialoog. Via de klachtenmechanismen moeten suggesties kunnen worden gedaan over de manier waarop de betrokken onderneming kan omgaan met potentiële en daadwerkelijke negatieve effecten. Ook moeten passende corrigerende maatregelen kunnen worden voorgesteld wanneer bij bemiddeling duidelijk wordt dat een onderneming negatieve effecten heeft veroorzaakt of hiertoe heeft bijgedragen.

    (48)

    Klachtenmechanismen mogen de lidstaten echter niet ontheffen van hun voornaamste plicht om de mensenrechten te beschermen en toegang tot de rechter en rechtsmiddelen te bieden.

    (49)

    De lidstaten moeten een of meer nationale autoriteiten aanwijzen om de juiste uitvoering door ondernemingen van hun zorgvuldigheidsverplichtingen te monitoren en om een passende handhaving van deze richtlijn te garanderen. Deze nationale autoriteiten moeten onafhankelijk zijn en moeten over de juiste bevoegdheden en middelen beschikken om hun taken uit te voeren. Zij moeten bevoegd zijn om de nodige controles uit te voeren, op eigen initiatief of naar aanleiding van gemotiveerde en redelijke klachten die zij ontvangen van belanghebbenden en derde partijen, en om doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties op te leggen, rekening houdend met de ernst en het herhaalde karakter van de inbreuken, zodat zij kunnen garanderen dat ondernemingen de verplichtingen uit hoofde van de nationale wetgeving nakomen. Op Unieniveau moet de Commissie een Europees netwerk voor passende zorgvuldigheid tussen bevoegde autoriteiten opzetten om onderlinge samenwerking te verzekeren.

    (50)

    De Commissie en de lidstaten worden aangemoedigd om te voorzien in administratieve boetes die qua omvang vergelijkbaar zijn met de boetes die momenteel worden opgelegd op het gebied van mededinging en gegevensbescherming.

    (51)

    De nationale autoriteiten worden aangemoedigd om samen te werken en informatie te delen met de nationale contactpunten (NCP’s) van de OESO en met de nationale mensenrechtenorganisaties in hun land.

    (52)

    In overeenstemming met de leidende beginselen van de VN inzake bedrijfsleven en mensenrechten zijn ondernemingen die passende zorgvuldigheid toepassen niet per definitie ontheven van aansprakelijkheid wanneer zij mensenrechtenschendingen of milieuschade veroorzaken of hiertoe bijdragen. Een robuust en adequaat zorgvuldigheidsproces kan ondernemingen echter helpen te voorkomen dat er schade ontstaat.

    (53)

    Bij de invoering van een aansprakelijkheidsregeling moeten de lidstaten zorgen voor een weerlegbaar vermoeden dat een bepaald bewijsniveau vereist. De bewijslast zou worden verschoven van slachtoffer naar onderneming, waarbij een onderneming zou moeten aantonen dat zij geen zeggenschap heeft over een bedrijfseenheid die betrokken is bij mensenrechtenschendingen.

    (54)

    Verjaringstermijnen kunnen redelijk en passend worden geacht indien zij het recht van slachtoffers op toegang tot de rechter niet beperken, rekening houdend met de praktische problemen waarmee potentiële klagers worden geconfronteerd. Slachtoffers van negatieve effecten op het gebied van mensenrechten, milieu en goed bestuur moeten voldoende tijd krijgen om gerechtelijke stappen te ondernemen, rekening houdend met hun geografische locatie, hun middelen en de algemene moeilijkheid om ontvankelijke vorderingen voor de rechtbanken van de Unie in te dienen.

    (55)

    Het recht op een doeltreffende voorziening in rechte is een internationaal erkend mensenrecht, dat is neergelegd in artikel 8 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in artikel 2, lid 3, van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, en is tevens een grondrecht van de Unie (artikel 47 van het Handvest). Staten zijn via gerechtelijke, administratieve, wetgevende of andere passende middelen verplicht te waarborgen dat personen die het slachtoffer zijn van mensenrechtenschendingen als gevolg van handelspraktijken toegang hebben tot een doeltreffende voorziening in rechte, hetgeen ook in de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten is vastgelegd. Derhalve wordt in deze richtlijn specifiek verwezen naar deze verplichting, overeenkomstig de Eerste beginselen en richtsnoeren van de VN inzake het recht op verhaal en schadevergoeding van de slachtoffers van grove schendingen van het internationaal recht inzake de mensenrechten en ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht.

    (56)

    Grote ondernemingen worden aangemoedigd om adviescomités op te richten die hun bestuursorganen moeten adviseren op het gebied van passende zorgvuldigheid, en om in deze comités belanghebbenden op te nemen.

    (57)

    Vakbonden moeten de nodige middelen ontvangen om hun rechten op het gebied van passende zorgvuldigheid uit te oefenen, onder meer om contact te kunnen leggen met de vakbonden en werknemers van ondernemingen waarmee hun onderneming een zakelijke relatie heeft.

    (58)

    De lidstaten moeten gebruikmaken van bestaande aansprakelijkheidsregelingen of indien nodig aanvullende wetgeving invoeren om te garanderen dat ondernemingen in overeenstemming met de nationale wetgeving aansprakelijk kunnen worden gesteld voor schade die voortvloeit uit negatieve effecten op mensenrechten, het milieu en goed bestuur waartoe zij, of bedrijfseenheden onder hun gezag, aanleiding hebben gegeven of bijgedragen door handelingen of door nalatigheid, tenzij de ondernemingen kunnen aantonen zij alle nodige zorgvuldigheid in overeenstemming met deze richtlijn hebben betracht om de schade in kwestie te voorkomen of dat de schade zich ook zou hebben voorgedaan indien alle nodige zorgvuldigheid betracht was.

    (59)

    Om te zorgen voor duidelijkheid, zekerheid en samenhang tussen de praktijken van ondernemingen, moet de Commissie richtsnoeren opstellen in overleg met de lidstaten en de OESO en met de hulp van een aantal gespecialiseerde organen, met name het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap en het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen. Een aantal internationale organisaties heeft al richtsnoeren inzake zorgvuldigheidseisen opgesteld en deze kunnen door de Commissie als referentie worden gebruikt wanneer zij op grond van deze richtlijn specifiek voor ondernemingen in de Unie richtsnoeren opstelt. Deze richtlijn moet de volledige harmonisatie van de normen tussen de lidstaten beogen. In aanvulling op algemene richtsnoeren die alle bedrijven en met name kleine en middelgrote ondernemingen moeten helpen bij de toepassing van passende zorgvuldigheidseisen in hun processen, moet de Commissie overwegen om sectorspecifieke richtsnoeren op te stellen en een regelmatig bijgewerkte lijst met landeninformatiebladen verstrekken om ondernemingen te helpen de potentiële en daadwerkelijke negatieve effecten van hun zakelijke activiteiten op de mensenrechten, het milieu en goed bestuur in een bepaald gebied te beoordelen. Op deze informatiebladen moet met name worden aangegeven welke verdragen van degene die worden genoemd in de bijlagen xx, xxx en xxxx bij deze richtlijn door het land in kwestie zijn geratificeerd.

    (60)

    Teneinde de lijst van negatieve effecten bij te werken, dient de bevoegdheid om handelingen in de zin van artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vast te stellen aan de Commissie te worden gedelegeerd wat betreft wijzigingen van de bijlagen xx, xxx en xxxx bij deze richtlijn. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (9). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

    (61)

    Omdat de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Onderwerp en doel

    1.   Met deze richtlijn wordt beoogd te garanderen dat ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen en die actief zijn op de interne markt, hun plicht nakomen om de mensenrechten, het milieu en goed bestuur te eerbiedigen en dat zij geen potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu en goed bestuur veroorzaken of daaraan bijdragen door hun eigen activiteiten of rechtstreeks met hun verrichtingen, producten of diensten verband houdende activiteiten van een zakelijke relatie dan wel in hun waardeketens, en dat zij deze negatieve effecten voorkomen en beperken.

    2.   Bij deze richtlijn worden voor ondernemingen die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn vallen, de verplichtingen vastgesteld inzake passende zorgvuldigheid in de waardeketen, met name om alle evenredige en passende maatregelen te nemen en zich alle inspanningen te getroosten die binnen hun mogelijkheden liggen om negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu en goed bestuur in hun waardeketen te voorkomen, en dergelijke negatieve effecten op passende wijze aan te pakken wanneer zij zich voordoen. Inachtneming van passende zorgvuldigheid vereist dat ondernemingen de potentiële en/of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu en goed bestuur die hun eigen activiteiten en die van hun waardeketens en zakelijke relaties eventueel veroorzaken, identificeren, beoordelen, voorkomen, wegnemen, beperken, monitoren en bekendmaken, dat zij er verantwoording voor afleggen en dat zij ze aanpakken en remediëren. Door de waarborgen voor de bescherming van de mensenrechten, het milieu en goed bestuur onderling af te stemmen, wordt met die zorgvuldigheidseisen beoogd de werking van de interne markt te verbeteren.

    3.   Met deze richtlijn wordt voorts beoogd te garanderen dat ondernemingen ter verantwoording kunnen worden geroepen en aansprakelijk kunnen worden gesteld overeenkomstig de nationale wetgeving voor de negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu en goed bestuur die zij veroorzaken of waaraan zij bijdragen in hun waardeketen, en heeft als doel te garanderen dat slachtoffers toegang hebben tot rechtsmiddelen.

    4.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan andere zorgvuldigheidseisen die zijn vastgesteld in sectorspecifieke wetgeving van de Unie, met name Verordening (EU) nr. 995/2010 en Verordening (EU) 2017/821, tenzij met de zorgvuldigheidseisen in deze richtlijn een grotere zorgvuldigheid met betrekking tot de mensenrechten, het milieu en goed bestuur wordt voorgeschreven.

    5.   De uitvoering van deze richtlijn geeft op geen enkele wijze aanleiding tot verlaging van het algemene niveau van bescherming van de mensenrechten of het milieu. De richtlijn doet met name geen afbreuk aan andere toepasselijke aansprakelijkheidskaders op het gebied van onderaanneming, detachering en waardeketens die zijn vastgesteld op nationaal, Unie- of internationaal niveau.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    1.   Deze richtlijn is van toepassing op grote ondernemingen die onder de wetgeving van een lidstaat vallen of die gevestigd zijn op het grondgebied van de Unie.

    2.   Deze richtlijn is ook van toepassing op alle beursgenoteerde kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en op hoogrisico-kmo’s.

    3.   Deze richtlijn is ook van toepassing op grote ondernemingen, beursgenoteerde kmo’s en in hoogrisicosectoren opererende kmo’s die onder de wetgeving van een derde land vallen en die niet gevestigd zijn op het grondgebied van de Unie, wanneer zij actief zijn op de interne markt door er goederen te verkopen of diensten te verlenen. Deze ondernemingen voldoen aan de in deze richtlijn vastgestelde zorgvuldigheidsvereisten, zoals omgezet in de wetgeving van de lidstaat waar zij actief zijn, en zijn onderworpen aan de bij deze richtlijn vastgestelde sancties en aansprakelijkheidsregelingen, zoals omgezet in de wetgeving van de lidstaat waar zij actief zijn.

    Artikel 3

    Definities

    Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

    (1)

    “belanghebbenden”: personen en groepen van personen wier rechten en belangen mogelijk worden aangetast door de potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu en goed bestuur die worden veroorzaakt door een onderneming of haar zakelijke relaties, evenals organisaties die als statutair doel hebben de mensenrechten, met inbegrip van sociale en arbeidsrechten, het milieu en goed bestuur te beschermen. Het kan daarbij onder meer gaan om werknemers en hun vertegenwoordigers, lokale gemeenschappen, kinderen, inheemse volkeren, verenigingen van burgers, vakbonden, maatschappelijke organisaties en de aandeelhouders van een onderneming;

    (2)

    “zakelijke relaties”: de dochterondernemingen en zakelijke relaties in de gehele waardeketen van een onderneming, met inbegrip van leveranciers en onderaannemers, die rechtstreeks betrokken zijn bij de zakelijke activiteiten, producten of diensten van de onderneming;

    (3)

    “leverancier”: elke onderneming die een product, een onderdeel van een product of een dienst levert aan een andere onderneming, direct dan wel indirect, in het kader van een zakelijke relatie;

    (4)

    “onderaannemer”: alle zakelijke relaties die een dienst leveren of een activiteit uitvoeren die bijdraagt tot de voltooiing van de activiteiten van een onderneming;

    (5)

    “waardeketen”: alle activiteiten, verrichtingen, zakelijke relaties en investeringsketens van een onderneming, met inbegrip van entiteiten waarmee de onderneming een directe of indirecte zakelijke relatie heeft, upstream en downstream, en die:

    (a)

    producten, onderdelen van producten of diensten leveren die bijdragen tot de eigen producten of diensten van de onderneming, of

    (b)

    producten of diensten van de onderneming ontvangen;

    (6)

    “potentieel of daadwerkelijk negatief effect op de mensenrechten”: een potentieel of daadwerkelijk negatief effect dat het volledige genot van mensenrechten door personen of groepen van personen kan verhinderen met betrekking tot de mensenrechten, inclusief sociale, werknemers- en vakbondsrechten als vastgesteld in bijlage xx bij deze richtlijn. Deze bijlage wordt regelmatig herzien en is in overeenstemming met de doelstellingen van de Unie op het gebied van de mensenrechten. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in de bijlage xx opgenomen lijst;

    (7)

    “potentieel of daadwerkelijk negatief effect op het milieu”: elke schending van internationaal erkende milieunormen en milieunormen van de Unie als vastgesteld in bijlage xxx bij deze richtlijn. Deze bijlage wordt regelmatig herzien en is in overeenstemming met de doelstellingen van de Unie op het gebied van milieubescherming en beperking van de klimaatverandering. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in de bijlage xxx opgenomen lijst;

    (8)

    “potentieel of daadwerkelijk negatief effect op goed bestuur”: een potentieel of daadwerkelijk negatief effect op het goede bestuur van een land, regio of gebied, zoals vastgesteld in bijlage xxxx bij deze richtlijn. Deze bijlage wordt regelmatig herzien en is in overeenstemming met de doelstellingen van de Unie op het gebied van goed bestuur. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 17 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de in de bijlage xxxx opgenomen lijst;

    (9)

    “controle”: de mogelijkheid voor een onderneming om beslissende invloed uit te oefenen op een andere onderneming, met name door eigenaarschap of door gebruiksrechten op alle of een deel van de vermogensbestanddelen van deze laatste, dan wel door rechten, overeenkomsten of elk ander middel, rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden, waarmee een beslissende invloed wordt uitgeoefend op de samenstelling, het stemgedrag of de besluiten van de besluitvormingsorganen van een onderneming;

    (10)

    “bijdragen tot”: de activiteiten van een onderneming veroorzaken in combinatie met de activiteiten van andere entiteiten een effect of de activiteiten van de onderneming veroorzaken, faciliteren of stimuleren het veroorzaken van een negatief effect door een andere entiteit. De bijdrage moet substantieel zijn, d.w.z. dat kleine of onbeduidende bijdragen uitgesloten zijn. Bij het beoordelen van de substantiële aard van de bijdrage en om te begrijpen wanneer de acties van de onderneming eventueel het veroorzaken van een negatief effect door een andere entiteit hebben veroorzaakt, gefaciliteerd of gestimuleerd, kunnen diverse factoren in aanmerking worden genomen.

    Er kan rekening worden gehouden met de volgende factoren:

    de mate waarin een onderneming een negatief effect door een andere entiteit kan aanmoedigen of motiveren, d.w.z. de mate waarin de activiteit het risico heeft vergroot dat het effect zich voordoet,

    de mate waarin een onderneming kennis had kunnen of moeten hebben van het negatieve effect of de mogelijkheid van een negatief effect, d.w.z. de mate van voorzienbaarheid,

    de mate waarin een activiteit van de onderneming het negatieve effect daadwerkelijk heeft beperkt of het risico heeft verminderd dat het effect zich voordoet.

    Het loutere bestaan van een zakelijke relatie of activiteiten die de algemene voorwaarden scheppen waarin negatieve effecten zich kunnen voordoen, vormt op zich geen bijdragerelatie. De activiteit in kwestie moet het risico van een negatief effect aanzienlijk vergroten.

    Artikel 4

    Zorgvuldigheidsstrategie

    1.   De lidstaten stellen regels vast om te garanderen dat ondernemingen bij hun activiteiten en in het kader van hun zakelijke relaties doeltreffende passende zorgvuldigheid in acht nemen met betrekking tot potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu en goed bestuur.

    2.   Ondernemingen leveren permanent alle inspanningen die binnen hun mogelijkheden liggen om, door middel van een risicogebaseerde monitoringmethode waarbij rekening wordt gehouden met de waarschijnlijkheid, ernst en urgentie van potentiële of daadwerkelijke effecten op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur, een identificatie en beoordeling uit te voeren van de aard en context van hun activiteiten, inclusief in geografisch opzicht, en na te gaan of hun activiteiten en zakelijke relaties potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten veroorzaken, hiertoe bijdragen of hier rechtstreeks bij betrokken zijn.

    3.   Indien een grote onderneming waarvan alle directe zakelijke relaties gevestigd zijn binnen de Unie of een kmo overeenkomstig lid 2 concludeert dat zij geen potentieel of daadwerkelijk negatief effect op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur veroorzaakt, hier niet toe bijdraagt en hier niet rechtstreeks bij betrokken is, publiceert zij een verklaring in die zin waarin zij haar risicobeoordeling opneemt met daarin de relevante gegevens, informatie en methodologie die tot deze conclusie hebben geleid. Die onderneming kan met name concluderen dat zij geen negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur heeft vastgesteld als haar effectidentificatie en risicobeoordeling uitwijzen dat al haar directe leveranciers passende zorgvuldigheid in overeenstemming met deze richtlijn betrachten. Deze verklaring wordt herzien indien zich nieuwe risico’s voordoen of wanneer die onderneming nieuwe zakelijke relaties aangaat die risico’s kunnen opleveren.

    4.   Tenzij een onderneming overeenkomstig de leden 2 en 3 concludeert dat zij geen potentieel of daadwerkelijk negatief effect op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur veroorzaakt, hier niet toe bijdraagt en hier niet rechtstreeks bij betrokken is, stelt zij een zorgvuldigheidsstrategie vast en voert zij deze effectief uit. In het kader van hun zorgvuldigheidsstrategie:

    (i)

    specificeren ondernemingen de potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu en goed bestuur die zijn geïdentificeerd en beoordeeld overeenkomstig lid 2, die waarschijnlijk aanwezig zijn in hun activiteiten en zakelijke relaties, en de ernst, waarschijnlijkheid en urgentie daarvan, alsmede de relevante gegevens, informatie en methodologie die tot deze conclusies hebben geleid;

    (ii)

    brengen ondernemingen hun waardeketen in kaart en maken zij, met inachtneming van het handelsgeheim, relevante informatie openbaar over de waardeketen van de onderneming, bijvoorbeeld namen, locaties, soorten producten en diensten die verstrekt worden en andere relevante informatie over dochterondernemingen, leveranciers en zakenpartners in hun waardeketen;

    (iii)

    stellen ondernemingen alle evenredige en passende beleidslijnen en maatregelen vast en geven zij deze aan om potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur weg te nemen, te voorkomen of te beperken;

    (iv)

    ontwerpen ondernemingen een strategie voor prioriteitsstelling op basis van principe 17 van de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de VN indien zij niet in staat zijn om alle potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten tegelijkertijd aan te pakken. Ondernemingen houden rekening met de ernst, waarschijnlijkheid en urgentie van de verschillende potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur, de aard en context van hun activiteiten, inclusief in geografisch opzicht, de reikwijdte van de risico’s, de omvang ervan en de mate waarin zij eventueel niet kunnen worden geremedieerd, en passen hierbij indien nodig het beleid inzake prioriteitstelling toe.

    5.   Ondernemingen zorgen ervoor dat hun bedrijfsstrategie en hun beleid in overeenstemming zijn met hun zorgvuldigheidsstrategie. Ondernemingen nemen in verband hiermee toelichtingen op in hun zorgvuldigheidsstrategie.

    6.   Dochterondernemingen worden geacht te hebben voldaan aan de verplichting om een zorgvuldigheidsstrategie vast te stellen als hun moederonderneming hen in haar zorgvuldigheidsstrategie opneemt.

    7.   Ondernemingen passen in hun waardeketen passende zorgvuldigheid toe op een manier die evenredig is en in verhouding staat tot de waarschijnlijkheid en ernst van hun potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten en hun specifieke omstandigheden, met name hun activiteitensector, de omvang en lengte van hun waardeketen, de omvang van de onderneming en haar capaciteit, middelen en invloed.

    8.   Ondernemingen garanderen dat hun zakelijke relaties beleid op het gebied van mensenrechten, milieu en goed bestuur ontwikkelen en uitvoeren dat in overeenstemming is met hun zorgvuldigheidsstrategie, bijvoorbeeld door middel van kaderakkoorden, contractuele clausules, de vaststelling van gedragscodes of gecertificeerde, onafhankelijke audits. Ondernemingen zorgen ervoor dat hun aankoopbeleid geen potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur veroorzaakt of hiertoe bijdraagt.

    9.   Ondernemingen controleren regelmatig of onderaannemers en leveranciers hun verplichtingen uit hoofde van lid 8 nakomen.

    Artikel 5

    Participatie van belanghebbenden

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen bij de vaststelling en uitvoering van hun zorgvuldigheidsstrategie te goeder trouw en op doeltreffende, zinvolle en geïnformeerde wijze overleggen met relevante belanghebbenden. De lidstaten garanderen met name het recht voor vakbonden op het juiste niveau, inclusief het sectorale, het nationale, het Europese en het mondiale niveau, en voor werknemersvertegenwoordigers om te goeder trouw te worden betrokken bij de vaststelling en uitvoering van de zorgvuldigheidsstrategie van hun onderneming. Ondernemingen kunnen voorrang geven aan overleg met de meest getroffen belanghebbenden. Ondernemingen plegen overleg en betrekken vakbonden en werknemersvertegenwoordigers op een wijze die aangepast is aan hun omvang en de aard en context van hun activiteiten.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat belanghebbenden het recht hebben van de onderneming te verlangen dat zij potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur bespreken die voor hen relevant zijn in de zin van lid 1.

    3.   Ondernemingen zorgen ervoor dat betrokken of potentieel betrokken belanghebbenden niet in gevaar worden gebracht door hun deelname aan het in lid 1 bedoelde overleg.

    4.   Werknemersvertegenwoordigers worden door de onderneming geïnformeerd over haar zorgvuldigheidsstrategie en de uitvoering daarvan, waaraan zij overeenkomstig Richtlijn 2002/14/EG (10) en Richtlijn 2009/38/EG (11) van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2001/86/EG (12) van de Raad kunnen bijdragen. Bovendien wordt het recht om collectief te onderhandelen volledig geëerbiedigd, zoals met name erkend in de IAO-verdragen 87 en 98 en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het Europees Sociaal Handvest van de Raad van Europa, alsmede de besluiten van het IAO-Comité voor vakbondsvrijheid, het Comité van deskundigen inzake de toepassing van verdragen en aanbevelingen en het Europees Comité voor Sociale Rechten van de Raad van Europa (ECSR).

    Artikel 6

    Publicatie en communicatie van de zorgvuldigheidsstrategie

    1.   De lidstaten zorgen ervoor, met inachtneming van het handelsgeheim, dat ondernemingen hun meest recente zorgvuldigheidsstrategie of de in artikel 4, lid 3, bedoelde verklaring inclusief risicobeoordeling openbaar maken en kosteloos toegankelijk maken, met name op de website van de onderneming.

    2.   Ondernemingen verstrekken hun zorgvuldigheidsstrategie aan de vertegenwoordigers van hun werknemers, hun vakbonden en hun zakelijke relaties, alsmede op verzoek aan een van de overeenkomstig artikel 12 aangewezen nationale bevoegde autoriteiten.

    Ondernemingen verstrekken relevante informatie over hun zorgvuldigheidsstrategie op verzoek aan potentieel betrokken belanghebbenden, op een wijze die aansluit bij de context van die belanghebbenden, bijvoorbeeld rekening houdend met de officiële taal van het land van de belanghebbenden.

    3.   De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat ondernemingen hun zorgvuldigheidsstrategie of de in artikel 4, lid 3, bedoelde verklaring inclusief risicobeoordeling uploaden naar een gecentraliseerd Europees platform dat onder toezicht staat van de nationale bevoegde autoriteiten. Dit platform kan het centraal Europees toegangspunt zijn waarnaar de Commissie verwijst in haar recente actieplan voor de opbouw van de kapitaalmarktenunie (COM(2020)0590). De Commissie voorziet in een gestandaardiseerd model voor het uploaden van de zorgvuldigheidsstrategieën naar het gecentraliseerd Europees platform.

    Artikel 7

    Bekendmaking van niet-financiële en diversiteitsinformatie

    Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bij Richtlijn 2013/34/EU aan bepaalde ondernemingen opgelegde verplichting om in hun bestuursverslag een niet-financiële verklaring op te nemen, inclusief een beschrijving van het door de onderneming gevoerde beleid, minstens met betrekking tot milieu-, sociale en personeelsaangelegenheden, eerbiediging van de mensenrechten en de bestrijding van corruptie en omkoping, alsmede de zorgvuldigheidsprocessen die worden toegepast.

    Artikel 8

    Evaluatie en herziening van de zorgvuldigheidsstrategie

    1.   Ondernemingen evalueren ten minste eenmaal per jaar de doeltreffendheid en geschiktheid van hun zorgvuldigheidsstrategie en de uitvoering daarvan en herzien deze dienovereenkomstig telkens wanneer een herziening als gevolg van de evaluatie noodzakelijk wordt geacht.

    2.   De evaluatie en herziening van de zorgvuldigheidsstrategie wordt uitgevoerd in overleg met de belanghebbenden, en de vakbonden en de vertegenwoordigers van de werknemers worden hier op dezelfde wijze bij betrokken als bij de vaststelling van de zorgvuldigheidsstrategie overeenkomstig artikel 4.

    Artikel 9

    Klachtenmechanisme

    1.   Ondernemingen voorzien in een klachtenmechanisme, zowel voor vroegtijdige waarschuwing ingeval van risico’s als voor bemiddeling, zodat alle belanghebbenden uiting kunnen geven aan redelijke bezorgdheid met betrekking tot het bestaan van een potentieel of daadwerkelijk negatief effect op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur. De lidstaten garanderen dat ondernemingen voor een dergelijk mechanisme kunnen zorgen door middel van samenwerkingsafspraken met andere ondernemingen of organisaties, door deel te nemen aan mechanismen inzake klachten van meer belanghebbenden of door zich aan te sluiten bij een algemene kaderovereenkomst.

    2.   Klachtenmechanismen zijn legitiem, toegankelijk, voorspelbaar, veilig, rechtvaardig, transparant, compatibel met rechten en aanpasbaar, overeenkomstig de doeltreffendheidscriteria voor buitengerechtelijke klachtenmechanismen in beginsel 31 van de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties en algemene opmerking nr. 16 van het VN-Comité voor de rechten van het kind. Deze mechanismen voorzien in de mogelijkheid om bezorgdheid te uiten hetzij op anonieme hetzij op vertrouwelijke wijze, naargelang de voorschriften in de nationale wetgeving.

    3.   Belanghebbenden ontvangen via het klachtenmechanisme tijdig een doeltreffende reactie, zowel bij een waarschuwing als bij een uiting van bezorgdheid.

    4.   Ondernemingen brengen verslag uit over de redelijke bezorgdheid die via hun klachtenmechanisme is geuit en brengen regelmatig verslag uit over de hiermee gemaakte vorderingen. Alle informatie wordt gepubliceerd op een wijze die de veiligheid van de belanghebbenden niet in gevaar brengt, onder meer door hun identiteit niet bekend te maken.

    5.   Via klachtenmechanismen kunnen voorstellen worden gedaan aan de onderneming over de manier waarop potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten kunnen worden aangepakt.

    6.   Voor hun besluiten bij de ontwikkeling van klachtenmechanismen houden ondernemingen rekening met het standpunt van de belanghebbenden.

    7.   Gebruikmaking van een klachtenmechanisme sluit niet uit dat eisers toegang hebben tot gerechtelijke mechanismen.

    Artikel 10

    Buitengerechtelijke middelen

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat een onderneming die vaststelt een negatief effect te hebben veroorzaakt of hieraan te hebben bijgedragen, voorziet in of meewerkt aan het remediëringsproces. Wanneer een onderneming vaststelt rechtstreeks betrokken te zijn bij een negatief effect op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur, werkt zij naar best vermogen mee aan het remediëringsproces.

    2.   De remediërende maatregelen kunnen worden voorgesteld als resultaat van de bemiddeling in het kader van het in artikel 9 vastgestelde klachtenmechanisme.

    3.   De remediërende maatregelen worden vastgesteld in overleg met de getroffen belanghebbenden en kunnen bestaan in: financiële of niet-financiële compensatie, herstel, openbare verontschuldigingen, teruggave, rehabilitatie of een bijdrage aan een onderzoek.

    4.   Ondernemingen voorkomen dat bijkomende schade wordt veroorzaakt door garanties te bieden dat de schade in kwestie niet opnieuw zal worden aangericht.

    5.   De lidstaten zorgen ervoor dat het remediëringsvoorstel van een onderneming de getroffen belanghebbenden niet belet civiele procedures in te leiden overeenkomstig de nationale wetgeving. Met name worden slachtoffers niet verplicht buitengerechtelijke rechtsmiddelen aan te wenden alvorens een vordering in te dienen bij een rechtbank, noch belemmert een lopende procedure in het kader van een klachtenmechanisme de toegang van slachtoffers tot de rechter. Beslissingen die worden vastgesteld in het kader van een klachtenmechanisme worden door de rechter naar behoren in overweging genomen, maar zijn voor hem niet bindend.

    Artikel 11

    Sectorale actieplannen voor passende zorgvuldigheid

    1.   De lidstaten kunnen de vaststelling aanmoedigen van vrijwillige sectorale of sectoroverschrijdende actieplannen voor passende zorgvuldigheid op nationaal of Unieniveau die erop gericht zijn de zorgvuldigheidsstrategieën van ondernemingen te coördineren.

    Ondernemingen die deelnemen aan sectorale of sectoroverschrijdende actieplannen voor passende zorgvuldigheid zijn niet vrijgesteld van de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen.

    2.   De lidstaten garanderen dat relevante belanghebbenden, in het bijzonder vakbonden, werknemersvertegenwoordigers en maatschappelijke organisaties, het recht hebben om deel te nemen aan de opstelling van sectorale actieplannen voor passende zorgvuldigheid, onverminderd de verplichting van iedere onderneming om te voldoen aan de vereisten in artikel 5.

    3.   Sectorale actieplannen voor passende zorgvuldigheid kunnen voorzien in één klachtenmechanisme voor de ondernemingen waarop ze betrekking hebben. Het klachtenmechanisme is in overeenstemming met artikel 9 van deze richtlijn.

    4.   Bij de ontwikkeling van sectorale klachtenmechanismen wordt rekening gehouden met het standpunt van de belanghebbenden.

    Artikel 12

    Toezicht

    1.   Elke lidstaat wijst een of meer nationale bevoegde autoriteiten aan die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de toepassing van deze richtlijn, zoals omgezet in de nationale wetgeving, en voor de verspreiding van beste praktijken op het gebied van passende zorgvuldigheid.

    2.   De lidstaten garanderen dat de nationale bevoegde autoriteiten die zijn aangewezen overeenkomstig lid 1, onafhankelijk zijn en beschikken over het nodige personeel en de nodige technische en financiële middelen, bedrijfsruimten, infrastructuur en expertise om hun taken doeltreffend uit te voeren.

    3.   De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op … [datum van omzetting van deze richtlijn] de naam en het adres van de bevoegde autoriteiten mee. De lidstaten stellen de Commissie ook in kennis van elke wijziging van de naam of het adres van de bevoegde autoriteiten.

    4.   De Commissie maakt een lijst van de bevoegde autoriteiten toegankelijk voor het publiek, onder meer op het internet. Deze lijst wordt door de Commissie geactualiseerd.

    Artikel 13

    Onderzoeken met betrekking tot ondernemingen

    1.   De in artikel 14 bedoelde bevoegde autoriteiten van de lidstaten hebben de bevoegdheid onderzoeken uit te voeren om ervoor te zorgen dat ondernemingen voldoen aan de verplichtingen van deze richtlijn, met inbegrip van ondernemingen die hebben verklaard geen potentieel of daadwerkelijk negatief effect op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur te hebben vastgesteld. Deze bevoegde autoriteiten zijn bevoegd om controles uit te voeren bij ondernemingen en vraaggesprekken te houden met getroffen of potentieel getroffen belanghebbenden of hun vertegenwoordigers. Deze controles kunnen een onderzoek omvatten van de zorgvuldigheidsstrategie van de onderneming, een onderzoek van de werking van het klachtenmechanisme en controles ter plaatse.

    De ondernemingen verlenen alle nodige bijstand om de uitvoering door de bevoegde autoriteiten van hun onderzoeken te vergemakkelijken.

    2.   De in lid 1 bedoelde onderzoeken worden uitgevoerd volgens een op risico gebaseerde aanpak of indien de bevoegde autoriteit beschikt over relevante informatie aangaande een vermoedelijke niet-nakoming door een onderneming van de in deze richtlijn opgenomen verplichtingen, onder meer op basis van door derden geuite gegronde en redelijke bezorgdheid.

    3.   De Commissie en de in artikel 12 bedoelde bevoegde autoriteiten van de lidstaten faciliteren het melden uiten door derden van de in lid 2 van dit artikel bedoelde gegronde en redelijke bezorgdheid door middel van maatregelen als geharmoniseerde formulieren voor het uiten van bezorgdheid. De Commissie en de bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat de klager het recht heeft te verzoeken dat zijn of haar bezorgdheid vertrouwelijk of anoniem blijft, overeenkomstig het nationale recht. De in artikel 12 bedoelde bevoegde autoriteiten van de lidstaten garanderen dat het formulier in kwestie ook elektronisch kan worden ingevuld.

    4.   De bevoegde autoriteit brengt de klager binnen een redelijke termijn op de hoogte van de vorderingen en resultaten van het onderzoek, in het bijzonder indien aanvullend onderzoek of coördinatie met een andere toezichthoudende autoriteit vereist is.

    5.   Als een bevoegde autoriteit naar aanleiding van de acties op grond van lid 1 constateert dat deze richtlijn niet wordt nageleefd, biedt zij de onderneming in kwestie een passende termijn om remediërende maatregelen te nemen, als deze mogelijk zijn.

    6.   De lidstaten garanderen dat, indien de niet-naleving van deze richtlijn rechtstreeks kan leiden tot onherstelbare schade, opdracht kan worden gegeven tot de vaststelling van tijdelijke maatregelen door de onderneming in kwestie of, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, tot de tijdelijke opschorting van de activiteiten. In het geval van op de interne markt actieve ondernemingen die vallen onder het recht van een derde land, kan de tijdelijke opschorting van de activiteiten een verbod inhouden om op de interne markt actief te zijn.

    7.   De lidstaten voorzien in sancties overeenkomstig artikel 18 voor ondernemingen die binnen de toegemeten termijn geen remediërende maatregelen nemen. De bevoegde nationale autoriteiten zijn bevoegd om administratieve geldboetes op te leggen.

    8.   De lidstaten garanderen dat de nationale bevoegde autoriteiten dossiers bijhouden over de in lid 1 bedoelde onderzoeken, waarin met name de aard en de resultaten van de onderzoeken worden aangegeven, alsmede over alle remediërende maatregelen waarvan kennis is gegeven uit hoofde van lid 5. De bevoegde autoriteiten publiceren een jaarlijks activiteitenverslag met de ernstigste gevallen van niet-naleving en de wijze waarop deze zijn aangepakt, met inachtneming van het handelsgeheim.

    Artikel 14

    Richtsnoeren

    1.   Teneinde ondernemingen duidelijkheid en zekerheid te verschaffen en de onderlinge consistentie van hun praktijken te waarborgen, publiceert de Commissie, in overleg met de lidstaten en de OESO en met de hulp van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap en het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen, algemene, niet-bindende richtsnoeren voor ondernemingen over de beste manieren om te voldoen aan de zorgvuldigheidsverplichtingen uit hoofde van deze richtlijn. Deze richtsnoeren bieden praktische sturing voor het in acht nemen van de evenredigheid en het stellen van prioriteiten, wat effecten, sectoren en geografische gebieden betreft, met betrekking tot zorgvuldigheidsverplichtingen, afhankelijk van de omvang en de sector van de onderneming. De richtsnoeren worden uiterlijk op … [18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn] beschikbaar gesteld.

    2.   De Commissie kan, in overleg met de lidstaten en de OESO en met de hulp van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap en het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen, specifieke, niet-bindende richtsnoeren opstellen voor ondernemingen die actief zijn in bepaalde sectoren.

    3.   Bij het opstellen van de in de leden 1 en 2 bedoelde niet-bindende richtlijnen wordt naar behoren rekening gehouden met de leidende beginselen inzake bedrijfsleven en mensenrechten van de Verenigde Naties, de tripartiete beginselverklaring betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid van de IAO, de zorgvuldigheidsrichtsnoeren van de OESO voor verantwoord ondernemerschap, de OESO-richtsnoeren voor multinationale ondernemingen, de OESO-richtsnoeren inzake verantwoorde toeleveringsketens voor bodemschatten, de zorgvuldigheidsrichtsnoeren van de OESO voor verantwoorde toeleveringsketens in de kleding- en schoenensector, de OESO-richtsnoeren inzake verantwoord ondernemerschap voor institutionele beleggers, de zorgvuldigheidsrichtsnoeren van de OESO voor verantwoorde zakelijke kredietverlening en garantstelling voor effecten, de OESO-FAO-richtsnoeren voor verantwoorde toeleveringsketens in de landbouw, algemene opmerking nr. 16 van het VN-Comité voor de rechten van het kind over de verplichtingen van staten met betrekking tot de effecten van het bedrijfsleven op de rechten van kinderen en de beginselen inzake kinderrechten en bedrijven van UNICEF. De Commissie evalueert periodiek de relevantie van haar richtsnoeren en past deze aan nieuwe beste praktijken aan.

    4.   Er worden landeninformatiebladen regelmatig bijgewerkt door de Commissie en openbaar gemaakt, om actuele informatie te verstrekken over de internationale akkoorden en verdragen die zijn geratificeerd door elk van de handelspartners van de Unie. De Commissie verzamelt en publiceert handels- en douanegegevens over de herkomst van grondstoffen, halffabrikaten en eindproducten, en publiceert informatie over het risico van potentiële of daadwerkelijke effecten op de mensenrechten, het milieu en goed bestuur met betrekking tot bepaalde landen of regio’s, sectoren en subsectoren, en producten.

    Artikel 15

    Specifieke maatregelen ter ondersteuning van kmo’s

    1.   De lidstaten garanderen dat een specifiek portaal voor kmo’s beschikbaar is waar deze ondernemingen richtsnoeren kunnen vinden, alsmede aanvullende ondersteuning en informatie over manieren waarop zij het best aan hun zorgvuldigheidsverplichtingen kunnen voldoen.

    2.   Kmo’s kunnen via de Unieprogramma’s ter ondersteuning van kmo’s aanspraak maken op financiële ondersteuning voor het nakomen van hun zorgvuldigheidsverplichtingen.

    Artikel 16

    Samenwerking op het niveau van de Unie

    1.   De Commissie zet een Europees netwerk van bevoegde autoriteiten inzake passende zorgvuldigheid op om, in samenwerking met de in artikel 12 bedoelde nationale bevoegde autoriteiten, te zorgen voor coördinatie en convergentie van de praktijken op het gebied van regelgeving, onderzoek en toezicht en om te zorgen voor informatiedeling, alsmede om het functioneren van de nationale bevoegde autoriteiten te monitoren.

    De nationale bevoegde autoriteiten werken samen om de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen te handhaven.

    2.   De Commissie publiceert, met de hulp van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, het Europees Milieuagentschap en het Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen, op basis van de informatie die wordt gedeeld door nationale bevoegde autoriteiten en in samenwerking met andere deskundigen uit de publieke sector en belanghebbenden, een jaarlijks zorgvuldigheidsscorebord.

    Artikel 17

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen als bedoeld in artikel 3 wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van … [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn].

    3.   De in artikel 3 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.

    5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    6.   Een overeenkomstig artikel 3 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met drie maanden verlengd.

    Artikel 18

    Sancties

    1.   De lidstaten voorzien in evenredige sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden gehandhaafd. De sancties waarin wordt voorzien zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend en er wordt rekening bij gehouden met de ernst van de gepleegde inbreuken en met het feit of de inbreuk al dan niet herhaaldelijk heeft plaatsgevonden.

    2.   De bevoegde nationale autoriteiten kunnen met name evenredige boetes opleggen die worden berekend op basis van de omzet van de onderneming, ondernemingen tijdelijk of voor onbepaalde tijd uitsluiten van overheidsopdrachten, staatssteun en steunregelingen van de overheid, met inbegrip van steun door exportkredietinstellingen en leningen, overgaan tot de inbeslagname van goederen en andere passende administratieve sancties opleggen.

    Artikel 19

    Burgerrechtelijke aansprakelijkheid

    1.   Het feit dat een onderneming voldoet aan haar zorgvuldigheidsverplichtingen, ontheft haar niet van welke aansprakelijkheid ook die op haar rust op grond van de nationale wetgeving.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat zij beschikken over een aansprakelijkheidsregeling op grond waarvan ondernemingen overeenkomstig de nationale wetgeving aansprakelijk kunnen worden gesteld en voorzien in herstel van alle schade die voortvloeit uit potentiële of daadwerkelijke negatieve effecten op de mensenrechten, het milieu of goed bestuur die zij of ondernemingen die zij controleren hebben veroorzaakt of waartoe zij hebben bijgedragen, door hun doen of laten.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun in lid 2 bedoelde aansprakelijkheidsregeling van dien aard is dat ondernemingen die aantonen dat zij alle nodige zorgvuldigheid in overeenstemming met deze richtlijn hebben betracht om de schade in kwestie te voorkomen of dat de schade zich ook zou hebben voorgedaan indien alle nodige zorgvuldigheid betracht was, niet voor die schade aansprakelijk worden gesteld.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de verjaringstermijn voor het aanhangig maken van vorderingen inzake burgerrechtelijke aansprakelijkheid in verband met schade als gevolg van negatieve effecten op de mensenrechten en het milieu redelijk is.

    Artikel 20

    Internationaal privaatrecht

    De lidstaten waarborgen dat de relevante bepalingen van deze richtlijn worden beschouwd als bepalingen van bijzonder dwingend recht overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad (13).

    Artikel 21

    Omzetting

    1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op … [binnen 24 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    2.   Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan verwezen naar deze richtlijn. Op welke manier naar deze richtlijn wordt verwezen, wordt bepaald door de lidstaten.

    3.   De lidstaten verstrekken aan de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 22

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.


    (1)  PB …

    (2)  Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23).

    (3)  Verordening (EU) 2017/821 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 tot vaststelling van verplichtingen inzake passende zorgvuldigheid in de toeleveringsketen voor Unie-importeurs van tin, tantaal en wolfraam, de overeenkomstige ertsen, en goud uit conflict- en hoogrisicogebieden (PB L 130 van 19.5.2017, blz. 1).

    (4)  Richtlijn 2014/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2013/34/EU met betrekking tot de bekendmaking van niet-financiële informatie en informatie inzake diversiteit door bepaalde grote ondernemingen en groepen (PB L 330 van 15.11.2014, blz. 1).

    (*1)  De Commissie dient risicovolle economische sectoren met aanzienlijke gevolgen voor mensenrechten, milieu en goed bestuur te identificeren, teneinde de kleine en middelgrote ondernemingen in die sectoren op te nemen in de werkingssfeer van deze richtlijn. De Commissie moet in deze richtlijn een definitie opnemen van hoogrisico-kmo’s. In die definitie moet rekening worden gehouden met de sector waarin de onderneming werkzaam is of het soort activiteiten dat de onderneming uitoefent.

    (5)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

    (6)  Richtlijn (EU) 2016/943 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de bescherming van niet-openbaar gemaakte knowhow en bedrijfsinformatie (bedrijfsgeheimen) tegen het onrechtmatig verkrijgen, gebruiken en openbaar maken daarvan (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 1).

    (7)  https://www.un.org/esa/socdev/unpfii/documents/DRIPS_en.pdf

    (8)  Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).

    (9)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    (10)  Richtlijn 2002/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 29).

    (11)  Richtlijn 2009/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 inzake de instelling van een Europese ondernemingsraad of van een procedure in ondernemingen of concerns met een communautaire dimensie ter informatie en raadpleging van de werknemers (PB L 122 van 16.5.2009, blz. 28).

    (12)  Richtlijn 2001/86/EG van de Raad van 8 oktober 2001 tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers (PB L 294 van 10.11.2001, blz. 22).

    (13)  Verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Rome II) (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 40).


    Top