Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020PC0310

    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie

    COM/2020/310 final

    Brussel, 28.4.2020

    COM(2020) 310 final

    2020/0066(COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie

    (Voor de EER relevante tekst)


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad 1 (de verordening kapitaalvereisten of VKV) vormt samen met Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad 2 de richtlijn kapitaalvereisten of RKV) het raamwerk met prudentiële regels voor kredietinstellingen die binnen de Unie actief zijn. De VKV en de RKV zijn in de nasleep van de financiële crisis van 2008–2009 vastgesteld om instellingen die in de EU in de financiële sector actief zijn, veerkrachtiger te maken. Deze instrumenten waren grotendeels gebaseerd op internationale standaarden die zijn overeengekomen met de internationale partners van de EU, met name het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS).

    De VKV is nadien gewijzigd om de resterende zwakke punten in het raamwerk met prudentiële regels weg te werken en om een aantal nog onafgewerkte onderdelen van de hele hervorming van de financiële diensten die van essentieel belang zijn om instellingen veerkrachtig te maken, uit te voeren. Een van de diverse veranderingen die nadien hebben plaatsgevonden, is de invoeging met Verordening (EU) 2017/2395 3 in de VKV van overgangsregelingen die de gevolgen van de invoering van een nieuwe boekhoudnorm, International Financial Reporting Standard — Financiële instrumenten (IFRS 9), op het eigen vermogen moesten beperken. Met Verordening (EU) 2019/630 4 is in de VKV een vereiste opgenomen wat betreft minimale verliesdekking voor niet-renderende blootstellingen (de zgn. prudentiële achtervang). Voorts is met Verordening (EU) 2019/876 5 (VKV II) aan de VKV een aantal van de sluitstenen van de internationale hervormingen (het gefinaliseerde Basel III-raamwerk) toegevoegd. Daarbij gaat het onder meer om een nieuwe definitie van de hefboomratio en een hefboomratiobuffer, die moeten voorkomen dat instellingen hun hefbomen buitensporig vergroten. Met deze laatste verordening is in de VKV ook een aantal gunstigere prudentiële behandelingen ingevoegd voor bepaalde softwareactiva, voor bepaalde door pensioenen en lonen gedekte leningen en voor leningen aan kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en voor infrastructuurprojecten.

    De zware economische schok die de COVID-19-pandemie veroorzaakt, en de uitzonderlijke inperkingsmaatregelen hebben een vergaand effect op de economie. Bedrijven krijgen te maken met verstoorde leveringsketens, tijdelijke sluitingen en een daling van de vraag, terwijl huishoudens worden geconfronteerd met werkloosheid en hun inkomen zien teruglopen. Op Unieniveau en op lidstaatniveau hebben overheden krachtdadige maatregelen genomen om huishoudens en solvabele ondernemingen te ondersteunen zodat zij het hoofd kunnen bieden aan deze ernstige, doch tijdelijke vertraging van de economische activiteiten en de liquiditeitskrapte die daarvan het gevolg zal zijn. Dankzij de hervormingen die in de nasleep van de financiële crisis van 2008 zijn doorgevoerd, zijn kredietinstellingen thans goed gekapitaliseerd en veel veerkrachtiger dan in 2008 het geval was. Daardoor kunnen zij een vitale rol spelen bij het omgaan met de economische schok die door de COVID-19-pandemie wordt veroorzaakt. Niettemin zal de onzekerheid over het tempo van het herstel van de economische activiteit onvermijdelijk een effect hebben op de banksector.

    Als respons op de nieuwe omstandigheden hebben bevoegde autoriteiten in de hele Unie tijdelijk een versoepeling toegestaan wat betreft bepaalde kapitaaleisen en bepaalde operationele aspecten, zodat kredietinstellingen in deze COVID-19-crisis onder gunstige voorwaarden krediet kunnen blijven verstrekken. Het is dus van belang dat kapitaal wordt ingezet waar dat het hardste nodig is, en dat er een soepel samenspel is tussen het prudentiële raamwerk en de diverse maatregelen die in de strijd tegen de COVID-19-pandemie zijn genomen. De VKV biedt banken ampel ruimte om publieke en private initiatieven te ondersteunen die de kredietverlening in de context van de COVID-19-pandemie gaande moeten houden, zonder daarbij een prudente benadering los te laten. De flexibiliteit die in de VKV is ingebouwd, wordt beschreven in de interpretatieve mededeling van de Commissie van 27 april 2020 6 over de toepassing van de boekhoudkundige en prudentiële kaders om de bancaire kredietverlening in de EU te vergemakkelijken in het kader van COVID-19.

    De flexibiliteit die het bestaande raamwerk biedt, moet ten volle worden benut, maar daarnaast zijn ook enkele beperkte aanpassingen van specifieke aspecten van de VKV nodig om kredietinstellingen maximaal de capaciteit te geven krediet te verlenen en verliezen te absorberen die met de COVID-19-pandemie verband houden, zonder dat een en ander ten koste gaat van hun veerkracht. Bovendien is, op het internationale niveau, het BCBS overeengekomen om de termijn om de sluitstenen van het Basel III-raamwerk te implementeren (waarvan sommige al in de VKV waren opgenomen 7 ) met één jaar uit te stellen, alsmede om een grotere flexibiliteit te hanteren bij het infaseren van de impact van IFRS 9 op het kapitaal. Deze veranderingen moeten tot uiting worden gebracht in de bestaande regels.

    Allereerst moeten de overgangsregelingen worden bijgesteld zodat kredietinstellingen de impact op hun eigen vermogen kunnen verzachten van de voorzieningen die zij in het kader van IFRS 9 voor te verwachten kredietverliezen (expected credit-loss — ECL) aanleggen. Dankzij deze aanpassing zouden kredietinstellingen beter het effect kunnen beperken van een plotselinge toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen die wordt veroorzaakt door de verslechtering van de kredietkwaliteit van blootstellingen van kredietinstellingen vanwege de economische gevolgen van de COVID-19-pandemie.

    In de tweede plaats moeten, om rekening te houden met de impact van garanties in verband met COVID-19, de regels inzake de minimale verliesdekking voor niet-renderende blootstellingen worden bijgesteld zodat de behandeling die momenteel van toepassing is op niet-renderende blootstellingen die worden gegarandeerd of verzekerd door exportkredietinstellingen, wordt verruimd tot niet-renderende blootstellingen die zouden ontstaan als gevolg van de COVID-19-pandemie en die worden gedekt door de verschillende garantieregelingen die de lidstaten hebben opgezet. Aldus zou worden erkend dat de kenmerken van garanties door exportkredietinstellingen vergelijkbaar zijn met die van garanties in verband met COVID-19.

    In de derde plaats moet er een wijziging komen van het compensatiemechanisme dat gekoppeld is aan de discretie van bevoegde autoriteiten om kredietinstellingen toe te staan blootstellingen in de vorm van centralebankreserves tijdelijk uit te sluiten van de berekening van de hefboomratio. Een en ander zou ervoor zorgen dat liquiditeitsmaatregelen die centrale banken in een crisiscontext verstrekken, door kredietinstellingen daadwerkelijk worden doorgegeven aan de economie.

    In de vierde plaats moet, aansluitend bij het besluit van het BCBS, de toepassingsdatum van het nieuwe hefboomratiobuffervereiste worden uitgesteld. Aldus zou er operationele capaciteit van kredietinstellingen vrijkomen en zouden zij zich kunnen concentreren op de meer onmiddellijke uitdagingen die door de COVID-19-pandemie worden gesteld.

    In de vijfde plaats moeten de toepassingsdata van een aantal van de gunstigere kapitaalvereisten die in de VKV worden beoogd, maar nog niet van toepassing zijn, worden vervroegd: de bepalingen betreffende de behandeling van bepaalde softwareactiva, de bepalingen betreffende bepaalde door pensioenen of lonen gedekte leningen, de herziene ondersteuningsfactor voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en de nieuwe ondersteuningsfactor voor de financiering van infrastructuur. Door de toepassingsdatum te vervroegen van de beide ondersteuningsfactoren, van de preferente behandeling van bepaalde softwareactiva en de preferente behandeling van bepaalde door pensioenen of lonen gedekte leningen, zou er eigen vermogen van instellingen vrijvallen, waarmee zij tijdens de COVID‑19-pandemie en de nasleep daarvan de broodnodige kredietverlening kunnen opvoeren.

    Door deze voorgestelde veranderingen wordt het raamwerk van prudentiële regels niet fundamenteel gewijzigd. Deze veranderingen zijn onderdeel van de respons waarmee de Commissie een antwoord wil bieden op de noodsituatie die door de COVID-19-pandemie is ontstaan. Deze aanpassingen van het prudentiële raamwerk zouden collectieve inspanningen ondersteunen die de impact van de pandemie kunnen milderen en zo de weg kunnen banen voor een spoedig herstel.

    Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    Met het voorstel worden wijzigingen in bestaande wetgeving doorgevoerd. Deze wijzigingen stroken volledig met de bestaande beleidsbepalingen op het gebied van prudentiële vereisten voor instellingen en het toezicht op die instellingen, onder meer ook met de interpretatieve mededeling van de Commissie die tegelijkertijd met dit voorstel wordt vastgesteld. Zij stroken ook volledig met de boekhoudvoorschriften van de Unie, en met name met Verordening (EU) 2016/2067 van de Commissie van 22 november 2016 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1126/2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad wat IFRS 9 betreft. Dit voorstel is een aanvulling op maatregelen die worden genomen door de Europese Centrale Bank, de Europese Bankautoriteit en de terzake bevoegde nationale autoriteiten.

    Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

    Dit voorstel maakt deel uit van de bredere respons van de Europese Commissie op de COVID-19-pandemie. Het is van cruciaal belang om de doeltreffendheid te verzekeren van maatregelen die de lidstaten, de Commissie en de Europese Centrale Bank nemen. Het strookt volledig met de op 13 maart 2020 bekendgemaakte mededeling van de Commissie over de economische aspecten van de coronacrisis 8 en met het op 2 april 2020 gelanceerde economische COVID-19-pakket “Iedere beschikbare euro gebruiken” 9 .

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna “VWEU” genoemd), d.w.z. dezelfde rechtsgrondslag als die voor de handelingen die worden gewijzigd.

    Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

    De doelstellingen die met de beoogde wijzigingen worden nagestreefd — het maximaliseren van de capaciteit van kredietinstellingen om krediet te verlenen en verliezen te absorberen die met de COVID-19-pandemie verband houden, zonder dat een en ander ten koste gaat van hun veerkracht — kunnen beter worden behaald op het niveau van de Unie dan door verschillende nationale initiatieven, aangezien de wijzigingen de toepassingsdata van Unievoorschriften betreffen of aanpassingen aan bestaande Unievoorschriften zijn in respons op de COVID-19-pandemie. De problemen en de onderliggende oorzaken zijn in alle lidstaten dezelfde. Zonder actie van de Unie zou het bestaande reguleringsraamwerk minder doeltreffend zijn wat betreft het flankeren van de verschillende maatregelen die overheden op het niveau van zowel de Unie als de lidstaten hebben genomen, en zou minder goed kunnen worden gereageerd op de bijzondere uitdagingen voor de markt.

    De mogelijkheden van lidstaten om nationale maatregelen te treffen, zijn beperkt aangezien de VKV die kwesties al beregelt, en veranderingen op het nationale niveau in strijd zouden komen met Uniewetgeving die momenteel van kracht is. Indien de Unie die aspecten niet meer zou beregelen, zouden op de interne markt voor bankdiensten uiteenlopende regelingen gaan gelden, hetgeen kan leiden tot compartimentering en de aantasting van het recent tot stand gekomen single rulebook in deze sector.

    Evenredigheid

    Deze actie van de Unie is noodzakelijk om de doelstelling te behalen van het maximaliseren van de capaciteit van kredietinstellingen om krediet te verlenen en verliezen te absorberen in deze COVID-19-pandemie, en tegelijk toch de coherentie van het prudentiële raamwerk te handhaven. De voorgestelde wijzigingen betreffen alleen bepaalde voorschriften in het prudentiële Unieraamwerk voor kredietinstellingen en zijn uitsluitend maatregelen om het herstel van de huidige COVID-19-pandemie te verzekeren. Bovendien blijven de voorgestelde wijzigingen beperkt tot de kwesties die niet kunnen worden opgelost binnen de discretionaire marge die door de huidige regels wordt gelaten.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Dit voorstel gaat niet vergezeld van een afzonderlijke effectbeoordeling, omdat met dit voorstel geen fundamentele aspecten van de VKV worden gewijzigd en geen nieuwe verplichtingen aan de betrokken partijen worden opgelegd. Bovendien is van het effect van de maatregelen die met dit voorstel worden gewijzigd, een analyse gemaakt in de effectbeoordelingen die zijn uitgevoerd voor Verordening (EU) 2017/2395, Verordening (EU) 2019/876 en Verordening (EU) 2019/630 tot wijziging van de VKV wat betreft de aspecten waarop dit voorstel ziet. Het voorstel is in de eerste plaats bedoeld om, vanwege uitzonderlijke redenen in de context van de huidige COVID-19-pandemie, uitstel te verlenen wat betreft de toepassingsdatum van een aantal VKV-bepalingen, of om de toepassing te vervroegen van maatregelen waardoor banken een versoepeling zouden krijgen van bepaalde kapitaalvereisten, of om de prudentiële behandeling nader te bepalen van bepaalde blootstellingen in het licht van de uitzonderlijke omstandigheden die door de COVID-19-pandemie zijn ontstaan.

    De voorgestelde wijzigingen zouden een beperkt effect hebben op de regeldruk voor banken en hun kosten om hun interne bedrijfsvoering aan te passen. De verwachting is dat de kosten zullen opwegen tegen de baten die deze in termen van beschikbaarheid van kapitaal meebrengen. De voorgestelde wijzigingen betreffen voorschriften waardoor banken van gunstigere behandelingen kunnen gebruikmaken, maar stellen deze voor hen niet verplicht.

    Grondrechten

    De Unie hecht aan hoge normen inzake de bescherming van grondrechten en is partij bij een ruim aantal mensenrechtenverdragen. In dit verband is het risico gering dat het voorstel een direct effect zal hebben op deze rechten, zoals die zijn opgesomd in de belangrijkste VN-mensenrechtenverdragen, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat integrerend deel uitmaakt van de EU-Verdragen, en het Europees Verdrag van de rechten van de mens (EVRM).

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Het voorstel heeft geen budgettaire impact voor de instellingen van de Unie.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Artikelsgewijze toelichting

    Overgangsregelingen ter beperking van de gevolgen van IFRS 9-voorschriften op het toetsingsvermogen

    Artikel 473 bis VKV bevat overgangsregelingen waardoor instellingen een deel van de toename van de voorzieningen die het gevolg is van het feit dat te verwachten kredietverliezen door de invoering van IFRS 9 in hun jaarrekeningen moeten worden opgenomen, weer aan hun tier 1-kernkapitaal mogen toevoegen. Die overgangsregelingen bestaan uit twee componenten: een statische en een dynamische component. Met de statische component kunnen kredietinstellingen de “impact bij eerste opname” van de toename van de boekhoudkundige voorzieningen op het tier 1-kernkapitaal als gevolg van de invoering van IFRS 9 gedeeltelijk neutraliseren. Met de dynamische component kunnen banken de impact van de verdere toename (d.w.z. na de eerste opname) aan voorzieningen voor financiële activa zonder verminderde kredietwaardigheid gedeeltelijk neutraliseren. De bestaande overgangsregelingen betreffen de periode 2018–2022.

    De toepassing van IFRS 9 tijdens de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte economische neergang kan leiden tot een plotse opvallende toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen, omdat voor vele blootstellingen misschien de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen moeten worden berekend. Om de potentiële gevolgen te beperken die een plotse toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen kan hebben op de mogelijkheden van instellingen om cliënten krediet te verstrekken in tijden waarin dat het meeste nodig is, dienen de overgangsregelingen te worden verlengd. Hiermee zouden de gevolgen van de COVID-19-pandemie voor de mogelijke toename van de voorzieningen die instellingen op grond van IFRS 9 moeten aanleggen, verder kunnen worden verlicht, terwijl toch de overgangsregelingen voor de bedragen aan te verwachten kredietverliezen die vóór de COVID-19-pandemie zijn vastgesteld, behouden blijven. Met deze wijzigingen zou voor de overgangsperiode van vijf jaar die in 2018 is ingegaan, een nieuwe aanvangsdatum kunnen worden bepaald. Door deze nieuwe overgangsperiode krijgen financiële instellingen dus de mogelijkheid om de kalibratie van de regelingen voor het weer toevoegen van voorzieningen aan het tier 1-kernkapitaal in de periode 2020–2024 aan te passen.

    In de context van de COVID-19-pandemie worden de overgangsregelingen alleen verlengd voor de dynamische component in overeenstemming met de gerichte herzieningen 10 van de internationaal overeengekomen prudentiële normen (artikel 1, punt 2, van het voorstel), om zo een oplossing te bieden voor de mogelijke toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen in de nasleep van de COVID-19-pandemie. Om ervoor te zorgen dat de verdere versoepeling is toegespitst op kredietverliezen die te verwachten zijn als gevolg van de uitzonderlijke omstandigheden van de COVID-19-pandemie zonder zaken nodeloos complex te maken, wordt de referentiedatum voor toenamen van de voorzieningen waarvoor de verlengde overgangsregelingen zouden gelden, verschoven van 1 januari 2018 naar 1 januari 2020, omdat vanaf die datum extra verliezen die instellingen lijden, waarschijnlijk met de COVID-19-pandemie verband zullen houden.

    Artikel 473 bis, lid 1, VKV bevat een herziene formule voor de berekening van de bedragen aan te verwachten kredietverliezen die mogen worden opgenomen in (d.w.z. weer worden toegevoegd aan) het tier 1-kernkapitaal; in die formule worden voor de statistische en de dynamische component elk aparte factoren toegepast. Hoewel de berekening van de statische component volgens dit voorstel ongewijzigd blijft, zullen voor de dynamische component een verlengde overgangsperiode en een herziene aanpassingsfactor voor de overgangsperiode gelden.

    De referentiedata in artikel 473 bis, leden 3 en 5, VKV voor het berekenen van een eventuele toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen voor activa zonder verminderde kredietwaardigheid op de rapportagedatum die weer aan het tier 1-kernkapitaal mogen worden toegevoegd, worden gewijzigd in het licht van de herziene formule in lid 1 en de nieuwe peildatum.

    De overgangsperiode voor de statische component in artikel 473 bis, lid 6, VKV wordt aangepast in het licht van de nieuwe formule in lid 1 van dat artikel.

    In een nieuw lid 6 bis wordt de overgangstermijn voor de dynamische component verlengd, waardoor instellingen eventuele toenamen aan nieuwe voorzieningen die in 2020 en 2021 voor hun financiële activa zonder verminderde kredietwaardigheid worden opgenomen, volledig weer aan hun tier 1-kernkapitaal mogen toevoegen. Het bedrag dat in de periode van 2022 tot en met 2024 weer zou kunnen worden toegevoegd, zou lineair afnemen.

    Door wijzigingen van artikel 473 bis, lid 7, VKV wordt de herberekening van kapitaalvereisten vereenvoudigd. Deze vervangen de schaalaanpassing van alle blootstellingswaarden die door voorzieningen worden verlaagd, door een standaard risicogewicht van 100 % dat wordt toegekend aan de weer aan het tier 1-kernkapitaal toegevoegde bedragen.

    Dankzij wijzigingen van artikel 473 bis, lid 9, VKV mogen instellingen die voordien ervoor hadden gekozen om de overgangsregelingen niet te gebruiken, dat besluit op eender welk tijdstip in de overgangsperiode terugdraaien mits zij daarvoor voorafgaandelijk toestemming van hun bevoegde autoriteit hebben gekregen. Voorts krijgen instellingen in artikel 473 bis, lid 9, VKV de mogelijkheid om alleen de dynamische component toe te passen. Ten slotte moeten, om het aantal instellingen dat in de EU van de overgangsregelingen gebruikmaakt te kunnen monitoren, bevoegde autoriteiten periodiek aan de EBA informatie verschaffen over het aantal van de instellingen waarop zij toezicht uitoefenen, dat van die regelingen gebruikmaakt.

    Behandeling van door de overheid gegarandeerde leningen in het kader van de prudentiële achtervang voor niet-renderende leningen

    Officiële exportkredietinstellingen geven doorgaans garanties af namens nationale regeringen om kredietprotectie te verschaffen voor leningen die ten behoeve van exportfinanciering worden verstrekt. Niet-renderende leningen die door dergelijke instanties worden gegarandeerd, krijgen een preferente behandeling wat betreft de eisen inzake voorzieningen uit hoofde van artikel 47 quater VKV. Met de voorgestelde afwijking van artikel 47 quater, lid 3, wordt deze preferente behandeling verruimd tot blootstellingen met een publieke garantie of tegengarantie in het kader van maatregelen die de economische impact van de COVID-19-pandemie moeten mitigeren, met (in voorkomend geval) inachtneming van de staatssteunvoorschriften van de Unie. Zo zou rekening worden gehouden met het vergelijkbare risicoprofiel van deze gegarandeerde blootstellingen (artikel 1, punt 3, van het voorstel).

    Toepassingsdatum van de hefboomratiobuffer

    Met de VKV II werd in de VKV een nieuw artikel 92, lid 1 bis, ingevoegd, waardoor een hefboomratiobuffervereiste voor mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI’s) werd opgelegd. De toepassingsdatum van deze buffer was aanvankelijk bepaald op 1 januari 2022. In de context van de COVID-19-pandemie en in overeenstemming met het door het BCBS overeengekomen herziene tijdschema voor omzetting wordt de in artikel 3, lid 5, VKV II vastgestelde datum met één jaar uitgesteld — tot 1 januari 2023 (artikel 2, punt 2, van het voorstel).

    Compensatie van het effect van de uitsluiting van bepaalde blootstellingen van de berekening van de hefboomratio

    Door de VKV II is de berekening van de hefboomratio gewijzigd op basis van de herziene Bazelse norm. Bij deze veranderingen ging het onder meer om de toepassing van een discretie om, in uitzonderlijke omstandigheden, bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken tijdelijk van een maatstaf van totale blootstelling van een instelling uit te sluiten (artikel 429 bis, lid 1, onder n), en artikel 429 bis, leden 5 tot en met 7, VKV). De ontheffing mag voor een beperkte tijdspanne van maximaal één jaar worden verleend, indien de bevoegde autoriteit van de instelling, na overleg met de betrokken centrale bank, heeft vastgesteld en publiek verklaard dat die uitzonderlijke omstandigheden zich voordoen. Alle effecten van deze uitsluiting worden volledig gecompenseerd via een in artikel 429 bis, lid 7, VKV beschreven mechanisme waarmee het individuele hefboomratiovereiste van een kredietinstelling op een daarmee strikt evenredige wijze wordt verhoogd.

    Deze discretie, die de daadwerkelijke transmissie van monetaire beleidsmaatregelen moet helpen te faciliteren, zal op 28 juni 2021 samen met het hefboomratiovereiste van toepassing worden. De huidige COVID-19-crisis heeft echter duidelijk gemaakt dat wanneer het compensatiemechanisme van toepassing zou worden, dit te restrictief zou worden en dat de toepassing ervan een daadwerkelijke transmissie van monetair beleid in feite niet zou faciliteren. Als gevolg van het huidige compensatiemechanisme kunnen kredietinstellingen immers misschien beperkingen ondervinden wat betreft de omvang van de toename van hun centralebankreserves. Het huidige compensatiemechanisme zou kredietinstellingen dus kunnen beletten om in een stresssituatie bij de centrale bank zoveel liquiditeitsfaciliteiten op te nemen als nodig of wenselijk is. Een en ander zou erin resulteren dat de daadwerkelijke transmissie van monetaire beleidsmaatregelen wordt belemmerd en dat een instelling uiteindelijk wordt gedwongen om haar hefboom af te bouwen door activa te verkopen of door het niveau van haar kredietverlening aan de reële economie te verlagen, of beide, gezien haar beperkte ruimte om de omvang van deze reserves tijdens een crisis onder controle te houden.

    Op basis van deze bevindingen, en in het licht van het in artikel 511 VKV beschreven mandaat van de Commissie om onder meer de behandeling van centralebankreserves te herzien, acht de Commissie het passend het compensatiemechanisme te wijzigen voordat het van toepassing wordt (artikel 1, punt 1, onder b), van het voorstel). Hierdoor komt er meer flexibiliteit om passend en doelgericht te handelen bij mogelijke toekomstige schokken en crises en om de doeltreffendheid van de maatstaf te vergroten. Met name zal een kredietinstelling die de discretie uitoefent, de bijgestelde hefboomratio slechts eenmaal moeten berekenen — op het moment dat zij de discretie uitoefent — en op basis van de waarde van de in aanmerking komende centralebankreserves van de instelling en haar maatstaf van totale blootstelling op de dag waarop de bevoegde autoriteit van de instelling verklaart dat zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die de uitoefening van de discretie verantwoorden. De bijgestelde hefboomratio zal van toepassing zijn voor de hele periode waarin de discretie wordt uitgeoefend, en zal niet veranderen zoals onder het huidige compensatiemechanisme het geval is. De aanpassingen van het compensatiemechanisme vergen ook veranderingen in artikel 429 bis, lid 1, onder n), VKV, zodat alle in aanmerking komende centralebankreserves kunnen worden uitgesloten — en niet alleen de blootstellingen die zijn ingenomen nadat de ontheffing van kracht is geworden (artikel 1, punt 1, onder a), van het voorstel).

    Toepassingsdatum van de ontheffing van aftrekkingen van kapitaal ten behoeve van bepaalde softwareactiva

    Met de VKV II zijn voorschriften ingevoerd om de behandeling in de regelgeving te veranderen van “prudent gewaardeerde softwareactiva”, die niet wezenlijk worden beïnvloed in een situatie van “gone concern” (d.w.z. de afwikkeling, insolventie of liquidatie van een instelling). Instellingen zullen deze specifieke softwareactiva niet langer van hun tier 1-kernkapitaal hoeven af te trekken (artikel 36, lid 1, onder b), VKV). De EBA kreeg de opdracht een ontwerp van technische reguleringsnorm te ontwikkelen om nader te bepalen hoe deze ontheffing van aftrekkingen dient te worden toegepast, door af te bakenen voor welke softwareactiva ontheffing kan worden verleend en hoe de risicoweging daarvan zal zijn (artikel 36, lid 4, VKV). De toepassingsdatum van de herziene behandeling van softwareactiva is bepaald op twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze technische reguleringsnorm (artikel 3, lid 7, VKV II).

    In de context van de versnelde uptake van digitale diensten als gevolg van overheidsmaatregelen om de COVID-19-pandemie te bestrijden, wordt de toepassingsdatum gewijzigd zodat de ontheffing vroeger kan worden toegepast, namelijk op de datum van inwerkingtreding van de technische reguleringsnorm (artikel 2, punt 3, van het voorstel).

    Toepassingsdatum van de voor bepaalde door pensioenen of lonen gedekte leningen beoogde specifieke behandeling

    Met de VKV II is in artikel 123 VKV een gunstigere behandeling ingevoerd voor bepaalde leningen die kredietinstellingen verstrekken aan gepensioneerden of werknemers met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur. Deze gunstige behandeling is ingevoerd vanwege de aan dit soort leningen gekoppelde aanvullende garanties die voortvloeien uit de onvoorwaardelijke overdracht van een deel van het pensioen of het salaris van de kredietnemer aan die kredietinstelling. De toepassing van deze behandeling in de context van de COVID-19-pandemie zou instellingen ertoe aanzetten om de kredietverlening aan werknemers en gepensioneerden te verhogen. De toepassingsdatum van die bepaling wordt vervroegd, zodat instellingen de gunstigere behandeling reeds tijdens de COVID-19-pandemie kunnen genieten (artikel 2, punt 1, van het voorstel).

    Toepassingsdatum van de herziene kmo-ondersteuningsfactor en de infrastructuurondersteuningsfactor

    Door VKV II zijn veranderingen aangebracht in artikel 501 van Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende de aanpassing van eigenvermogensvereisten voor niet in wanbetaling zijnde kmo-blootstellingen (de kmo-ondersteuningsfactor) en is met artikel 501 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 een nieuwe aanpassing ingevoerd van de eigenvermogensvereisten voor blootstellingen aan entiteiten die fysieke structuren of faciliteiten, systemen en netwerken exploiteren of financieren die essentiële openbare diensten verrichten of ondersteunen (de infrastructuurondersteuningsfactor). Deze ondersteuningsfactoren maken een gunstigere behandeling van bepaalde blootstellingen aan kmo’s en aan infrastructuur mogelijk, om zo instellingen te prikkelen hun kredietverlening aan die entiteiten prudent te verhogen. In de context van de COVID-19-pandemie is het van cruciaal belang dat banken aan kmo’s krediet blijven verstrekken en infrastructuurinvesteringen ondersteunen. Daarom wordt de in artikel 3 VKV II bepaalde toepassingsdatum van de beide ondersteuningsfactoren vervroegd (artikel 2, punt 1, van het voorstel).

    2020/0066 (COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 wat betreft aanpassingen in respons op de COVID-19-pandemie

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van de Europese Centrale Bank,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad 11 vormt samen met Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad 12 het raamwerk met prudentiële regels voor kredietinstellingen die binnen de Unie actief zijn. Dat prudentiële raamwerk is goedgekeurd in de nasleep van de financiële crisis die in 2007–2008 losbarstte, en is grotendeels gebaseerd op internationale normen die in 2010 zijn overeengekomen door het Bazels Comité voor bankentoezicht (BCBS) (het zgn. Bazel III-raamwerk), en heeft bijgedragen aan het versterken van de veerkracht van instellingen die binnen de Unie actief zijn en heeft hen geholpen beter voorbereid te zijn om het hoofd te bieden aan potentiële moeilijkheden, zoals moeilijkheden die voortvloeien uit eventuele toekomstige crises.

    (2)Na haar inwerkingtreding is Verordening (EU) nr. 575/2013 diverse malen gewijzigd om de resterende zwakke punten in het raamwerk met prudentiële regels weg te werken en om een aantal nog onafgewerkte onderdelen van de hele hervorming van de financiële diensten die van essentieel belang zijn om instellingen veerkrachtig te maken, uit te voeren. Een van de veranderingen die nadien hebben plaatsgevonden, is de invoeging met Verordening (EU) 2017/2395 13 in Verordening (EU) nr. 575/2013 van overgangsregelingen die de gevolgen van de invoering van de International Financial Reporting Standard — Financiële instrumenten (IFRS 9) op het eigen vermogen moesten beperken. Met Verordening (EU) 2019/630 van het Europees Parlement en de Raad 14 is in Verordening (EU) nr. 575/2013 een vereiste ingevoegd wat betreft minimale verliesdekking voor niet-renderende blootstellingen, de zogeheten prudentiële achtervang. Voorts is met Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad 15 in Verordening (EU) nr. 575/2013 een aantal sluitstenen van het gefinaliseerde Basel III-raamwerk ingevoegd, waaronder een nieuwe definitie van de hefboomratio en een hefboomratiobuffer, die instellingen beletten hun hefbomen buitensporig te vergroten, maar ook een gunstigere prudentiële behandeling van bepaalde softwareactiva, een gunstigere behandeling van bepaalde door pensioenen of lonen gedekte leningen, een herziene ondersteuningsfactor voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en een ondersteuningsfactor voor infrastructuurprojecten.

    (3)De zware economische schok die de COVID-19-pandemie veroorzaakt, en de uitzonderlijke inperkingsmaatregelen hebben een vergaand effect op de economie. Bedrijven krijgen te maken met verstoorde leveringsketens, tijdelijke sluitingen en een daling van de vraag, terwijl huishoudens worden geconfronteerd met werkloosheid en hun inkomen zien teruglopen. Op Unieniveau en op lidstaatniveau hebben overheden krachtdadige maatregelen genomen om huishoudens en solvabele ondernemingen te ondersteunen zodat zij het hoofd kunnen bieden aan deze ernstige, doch tijdelijke vertraging van de economische activiteiten en de liquiditeitskrapte die daarvan het gevolg zal zijn.

    (4)Voor instellingen is een sleutelrol weggelegd door hun bijdrage aan het herstel. Tegelijkertijd zullen zij waarschijnlijk worden geraakt door de verslechterende economische situatie. Bevoegde autoriteiten hebben instellingen tijdelijke versoepelingen toegestaan wat betreft kapitaal, liquiditeit en bepaalde operationele aspecten, zodat deze hun rol kunnen blijven spelen bij het financieren van de reële economie in een omgeving die een stevigere uitdaging vormt. De Commissie, de Europese Centrale Bank en de Europese Bankautoriteit hebben duidelijkheid verschaft over de toepassing van de flexibiliteit die reeds in Verordening (EU) nr. 575/2013 is ingebouwd, door zienswijzen en handvatten aan te reiken wat betreft de toepassing van het prudentiële raamwerk in de context van COVID-19 16 . In reactie op de COVID-19-pandemie heeft ook het BCBS enige flexibiliteit geboden bij de toepassing van internationale normen 17 .

    (5)Het is van belang dat instellingen hun kapitaal inzetten waar dat het hardste nodig is, en dat het regelgevingsraamwerk van de Unie dit bevordert, maar tegelijk borgt dat instellingen prudent handelen. Naast de flexibiliteit die door de bestaande regels wordt geboden, zouden gerichte wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 ervoor zorgen dat er een soepel samenspel is tussen dit prudentiële raamwerk en de diverse maatregelen die zijn genomen om de COVID-19-noodsituatie te bestrijden.

    (6)De uitzonderlijke omstandigheden van de COVID-19-pandemie en de uitdagingen van een omvang zonder weerga deden de roep weerklinken om onmiddellijk te handelen zodat instellingen over de nodige voorwaarden beschikken om financiële middelen daadwerkelijk bij bedrijven en huishoudens te krijgen en om de economische schok van de COVID-19-pandemie op te vangen.

    (7)Garanties die in het kader van de COVID-19-pandemie worden afgegeven door nationale regeringen of andere overheidsinstanties, die in aanmerking komen als verschaffers van kredietprotectie uit hoofde van de kredietrisicolimiteringvoorschriften die in hoofdstuk vier van deel drie van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn uiteengezet, zijn, wat de risicolimiteringseffecten ervan betreft, vergelijkbaar met door officiële exportkredietinstellingen afgegeven garanties als bedoeld in artikel 47 quater van Verordening (EU) nr. 575/2013. Daarom is het gerechtvaardigd om de minimumdekkingsvereisten voor niet-renderende blootstellingen waarvoor garanties zijn afgegeven door nationale regeringen of andere overheidsinstanties, af te stemmen op blootstellingen waarvoor officiële exportkredietinstellingen garanties hebben afgegeven. Bijgevolg moeten garanties en tegengaranties die in de context van de COVID-19-pandemie in overeenstemming met de staatssteunvoorschriften worden afgegeven, op dezelfde wijze worden behandeld als garanties van officiële exportkredietinstellingen.

    (8)In de context van de COVID-19-pandemie is duidelijk geworden dat de mogelijkheid om tijdelijk bepaalde blootstellingen met betrekking tot centrale banken uit te sluiten van de berekening van de maatstaf van totale blootstelling van een instelling, zoals bepaald in artikel 429 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876, van vitaal belang kan blijken te zijn in een crisissituatie. De doeltreffendheid van deze maatregel lijkt echter te worden belemmerd door de verminderde flexibiliteit als gevolg van een aan die tijdelijke uitsluitingen gekoppeld compensatiemechanisme dat een rem kan zijn op de mogelijkheden van instellingen om in een crisissituatie hun blootstellingen aan centrale banken te verruimen. Een en ander kan uiteindelijk ertoe leiden dat de instelling zich gedwongen ziet het niveau van haar kredietverlening aan huishoudens en bedrijven terug te schroeven. Om ongewenste effecten in verband met het compensatiemechanisme tegen te gaan en om die uitsluiting doeltreffend te maken bij mogelijke toekomstige schokken en crises, moet het compensatiemechanisme worden gewijzigd voordat het in artikel 92, lid 1, onder d), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bepaalde hefboomratiovereiste op 28 juni 2021 in overeenstemming met het Unierecht van toepassing wordt. In afwachting van de toepassing van de gewijzigde voorschriften met betrekking tot de berekening van de hefboomratio zoals die bij Verordening (EU) 2019/876 is ingevoerd, moet artikel 429 bis, zoals dat bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/62 van de Commissie is ingevoerd, van toepassing blijven 18 .

    (9)Een groot deel van de instellingen die binnen de Unie actief zijn, is sinds 1 januari 2018 aan IFRS 9 onderworpen. Aansluitend bij de door het BCBS aangenomen internationale normen zijn met Verordening (EU) 2017/2395 in Verordening (EU) nr. 575/2013 overgangsregelingen opgenomen voor het beperken van de mogelijk aanzienlijke negatieve gevolgen voor het tier 1-kernkapitaal van instellingen omdat te verwachten kredietverliezen in overeenstemming met IFRS 9 in jaarrekeningen moeten worden opgenomen.

    (10)De toepassing van IFRS 9 tijdens de door de COVID-19-pandemie veroorzaakte economische neergang kan leiden tot een plotse opvallende toename van voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen, omdat voor vele blootstellingen misschien de tijdens de looptijd ervan te verwachten kredietverliezen moeten worden berekend. Op 3 april 2020 is het BCBS overeengekomen om meer flexibiliteit toe te staan bij de toepassing van de overgangsregelingen waarmee de gevolgen van IFRS 9 worden ingefaseerd. Om de mogelijke volatiliteit van toetsingsvermogen die zich kan voordoen indien de COVID-19-crisis resulteert in een aanzienlijke toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen, te beperken, moeten de overgangsregelingen ook in het Unierecht worden verlengd.

    (11)Om de mogelijke gevolgen te beperken die een plotse toename van de voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen kan hebben op de mogelijkheden voor instellingen om hun cliënten krediet te verstrekken op het moment dat dit het meeste nodig is, moeten de overgangsregelingen met twee jaar worden verlengd en moet het instellingen worden toegestaan om alle nieuwe voorzieningen voor te verwachten kredietverliezen die zij in 2020 en 2021 opnemen voor financiële activa zonder verminderde kredietwaardigheid, volledig weer aan hun tier 1-kernkapitaal toe te voegen. Een en ander zou verdere verlichting bieden voor de effecten van de COVID19-pandemie op de mogelijke toename van de voorzieningen die instellingen op grond van IFRS 9 moeten aanleggen, terwijl toch de vóór de COVID-19-pandemie vastgestelde overgangsregelingen voor de bedragen aan te verwachten kredietverliezen behouden blijven.

    (12)Instellingen die voordien ervoor hadden gekozen om de overgangsregelingen niet te gebruiken, mogen dat besluit op eender welk tijdstip in de overgangsperiode terugdraaien mits zij daarvoor voorafgaandelijk toestemming van hun bevoegde autoriteit hebben gekregen. Daarna hebben de instellingen, nadat zij toestemming van de toezichthouder hebben gekregen, de mogelijkheid om af te zien van het gebruik van de overgangsregelingen.

    (13)In maart 2020 heeft de Group of Central Bank Governors and Heads of Supervision (GHOS) de termijn voor de uitvoering van de sluitstenen van het Bazelse raamwerk herzien. Hoewel het merendeel van de sluitstenen nog steeds in Unierecht moeten worden omgezet, is het hefboomratiobuffervereiste voor mondiaal systeemrelevante instellingen al omgezet via de wijzigingen aangebracht door Verordening (EU) 2019/876. Daarom moet de toepassingsdatum voor het hefboomratiobuffervereiste met één jaar worden uitgesteld tot 1 januari 2023, zoals internationaal is overeengekomen. De in Verordening (EU) 2019/876 bepaalde datum van toepassing moet dienovereenkomstig worden herzien zodat internationaal een gelijk speelveld wordt geborgd voor instellingen die in de Unie gevestigd zijn en buiten de Unie actief zijn. Doordat de toepassing van het hefboomratiobuffervereiste is uitgesteld, zouden er tijdens de periode van het uitstel geen gevolgen zijn voor het niet voldoen aan dat vereiste zoals uiteengezet in artikel 141 quater van Richtlijn 2013/36/EU en zou er evenmin een daarmee samenhangende beperking op uitkeringen zijn zoals uiteengezet in artikel 141 ter van diezelfde richtlijn.

    (14)Gezien de specifieke garanties die verbonden zijn aan leningen die kredietinstellingen aan gepensioneerden of werknemers met een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur verstrekken tegen de onvoorwaardelijke overdracht van een deel van het pensioen of het salaris van de kredietnemer aan die kredietinstelling, is artikel 123 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bij Verordening (EU) 2019/876 gewijzigd om een gunstigere behandeling van dergelijke leningen mogelijk te maken. De toepassing van deze behandeling in de context van de COVID-19-pandemie zou instellingen prikkelen om de kredietverlening aan werknemers en gepensioneerden te verhogen. Daarom dient de datum van toepassing van dat voorschrift te worden vervroegd zodat instellingen daarvan reeds tijdens de COVID-19-pandemie kunnen gebruikmaken.

    (15)De voorschriften betreffende de aanpassing van risicogewogen niet in wanbetaling zijnde kmo-blootstellingen zoals uiteengezet in artikel 501 van Verordening (EU) nr. 575/2013 (de kmo-ondersteuningsfactor) zijn gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876. Door die verordening is met artikel 501 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 een nieuwe aanpassing ingevoerd van de eigenvermogensvereisten voor kredietrisico voor blootstellingen aan entiteiten die fysieke structuren of faciliteiten, systemen en netwerken exploiteren of financieren die essentiële openbare diensten verrichten of ondersteunen (de ondersteuningsfactoren voor infrastructuur). Aangezien die ondersteuningsfactoren een gunstigere behandeling van bepaalde blootstellingen aan kmo’s en aan infrastructuur mogelijk maken, zou de toepassing daarvan in de context van de COVID-19-pandemie instellingen prikkelen om hun broodnodige kredietverlening aan die entiteiten te verhogen. Daarom moet de datum van toepassing van de beide ondersteuningsfactoren worden vervroegd zodat instellingen daarvan reeds tijdens de COVID-19-pandemie kunnen gebruikmaken.

    (16)De prudentiële behandeling van bepaalde softwareactiva is gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876 om de transitie naar een meer gedigitaliseerde banksector verder te ondersteunen. In de context van de versnelde uptake van digitale diensten als gevolg van overheidsmaatregelen om de COVID-19-pandemie te bestrijden, moet de toepassing van die wijzigingen worden vervroegd.

    (17)Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het maximaliseren van de capaciteit van kredietinstellingen om krediet te verlenen en verliezen te absorberen die met de COVID-19-pandemie verband houden, zonder dat een en ander ten koste gaat van hun veerkracht, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    (18)Willen de buitengewone ondersteuningsmaatregelen die zijn goedgekeurd om de impact van de COVID-19-pandemie te verzachten, volledig effectief zijn wat betreft het veerkrachtiger houden van de banksector en het prikkelen van de instellingen om krediet te blijven verstrekken, dan is het noodzakelijk dat het verzachtende effect van die maatregel onmiddellijk tot uiting komt in de wijze waarop de vereisten inzake toetsingsvermogen worden vastgesteld. Gezien de dringende noodzaak van die aanpassingen aan het prudentiële raamwerk, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. 

    (19)Gezien die dringende noodzaak is het nodig gebleken een uitzondering te maken op de periode van acht weken bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

    (20)De Verordeningen (EU) nr. 575/2013 en (EU) 2019/876 moeten daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1
    Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013

    Verordening (EU) nr. 575/2013 wordt als volgt gewijzigd:

    (1)Artikel 429 bis, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876, wordt als volgt gewijzigd:

    (a)in lid 1 wordt de inleidende zin van punt n) vervangen door:

    “n) mits aan de in de leden 5 en 6 beschreven voorwaarden is voldaan, de volgende blootstellingen aan de centrale bank van de instelling:”;

    (b)in lid 7 worden de definities van “EMLR” en “CB” vervangen door:

    “EMLR = de maatstaf van totale blootstelling van de instelling als omschreven in artikel 429, lid 4, met inbegrip van de overeenkomstig punt n) van lid 1 van dit artikel uitgesloten blootstellingen, op de dag van de in lid 5, onder a), van dit artikel bedoelde publieke verklaring; en

    CB = de totale waarde van de blootstellingen van de instelling aan haar centrale bank die in aanmerking komen om, overeenkomstig punt n) van lid 1 van dit artikel, te worden uitgesloten, op de dag van de in lid 5, onder a), van dit artikel bedoelde publieke verklaring.”.

    (2)Artikel 473 bis wordt als volgt gewijzigd:

    (a)lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

    i) in de eerste alinea wordt de inleidende zin vervangen door:

    “In afwijking van artikel 50 en tot het einde van de in de leden 6 en 6 bis van dit artikel bedoelde overgangsperioden is het de volgende instellingen toegestaan te voorzien in de opname in hun tier 1-kernkapitaal van het overeenkomstig onderhavige lid berekende bedrag:”;

    ii) de tweede alinea wordt vervangen door:

    “Het in de eerste alinea bedoelde bedrag wordt berekend als de som van:

    (a)voor blootstellingen waarop risicoweging overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 2, van toepassing is, het bedrag (ABSA) dat wordt berekend volgens de volgende formule:

    ABSA = (A2,SA – t1) x f1 + (A4,SA – t2) x f2

    waarbij:

    A2,SA = het bedrag dat overeenkomstig lid 2 is berekend;

    A4,SA = het bedrag dat overeenkomstig lid 4 is berekend op basis van de bedragen die overeenkomstig lid 3 zijn berekend;

    f1 = de in lid 6 bepaalde toepasselijke factor;

    f2 = de in lid 6 bis bepaalde toepasselijke factor;

    t1 = toename van tier 1-kernkapitaal doordat het bedrag A2,SA van de belastingen afgetrokken kan worden;

    t2 = toename van tier 1-kernkapitaal doordat het bedrag A4,SA van de belastingen afgetrokken kan worden;

    (b)voor blootstellingen waarop risicoweging overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 3, van toepassing is, het bedrag (ABIRB) dat wordt berekend volgens de volgende formule:

    ABIRB = (A2,IRB – t1) x f1 + (A4,IRB – t2) x f2

    waarbij:

    A2,IRB = het bedrag dat overeenkomstig lid 2 is berekend en overeenkomstig lid 5, onder a), is aangepast;

    A4,IRB = het bedrag dat overeenkomstig lid 4 is berekend op basis van de bedragen die overeenkomstig lid 3 zijn berekend en die overeenkomstig lid 5, onder b) en c), zijn aangepast;

    f1 = de in lid 6 bepaalde toepasselijke factor;

    f2 = de in lid 6 bis bepaalde toepasselijke factor;

    t1 = toename van tier 1-kernkapitaal doordat het bedrag A2,IRB van de belastingen afgetrokken kan worden;

    t2 = toename van tier 1-kernkapitaal doordat het bedrag A4,IRB van de belastingen afgetrokken kan worden.”;

    (b)in lid 3 wordt punt b) vervangen door:

    “b) de som van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.5 van de bijlage inzake IFRS 9, en het bedrag van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.3 van de bijlage inzake IFRS 9, met uitzondering van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen voor financiële activa met verminderde kredietwaardigheid, zoals omschreven in bijlage A bij de bijlage inzake IFRS 9, per 1 januari 2020 of, indien deze later valt, op de datum van de eerste toepassing van IFRS 9.”;

    (c)in lid 5 wordt punt c) vervangen door:

    “c) instellingen vervangen het overeenkomstig lid 3, onder b), van dit artikel berekende bedrag door de som van de binnen twaalf maanden te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.5 van de bijlage inzake IFRS 9, en het bedrag van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen, bepaald overeenkomstig punt 5.5.3 van de bijlage inzake IFRS 9, met uitzondering van de voorziening voor de tijdens de looptijd te verwachten kredietverliezen voor financiële activa met verminderde kredietwaardigheid, zoals omschreven in bijlage A van de bijlage inzake IFRS 9, per 1 januari 2020 of, indien deze later valt, op de datum van de eerste toepassing van IFRS 9, verminderd met de som van gerelateerde bedragen aan te verwachten verliezen voor dezelfde blootstellingen berekend overeenkomstig artikel 158, leden 5, 6 en 10. Indien de berekening een negatief getal tot resultaat heeft, stelt de instelling de waarde van het in lid 3, onder b), van dit artikel, bedoelde bedrag gelijk aan nul.”;

    (d)lid 6 wordt vervangen door:

    “6. De instellingen passen ter berekening van de bedragen ABSA en ABIRB bedoeld in lid 1, tweede alinea, onder a), respectievelijk onder b), de volgende factoren f1 toe:

    (a)0,7 gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020;

    (b)0,5 gedurende de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021;

    (c)0,25 gedurende de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022;

    (d)0 gedurende de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2024.

    De instellingen waarvan het boekjaar ingaat na 1 januari 2020 doch vóór 1 januari 2021, passen de data in de eerste alinea, onder a) tot en met d), zodanig aan dat zij overeenstemmen met hun boekjaar, delen de aangepaste data mee aan hun bevoegde autoriteit en maken deze openbaar.

    De instellingen die de standaarden voor jaarrekeningen bedoeld in lid 1 op of na 1 januari 2021 beginnen toe te passen, passen de betreffende factoren toe overeenkomstig de punten b) tot en met d) van de eerste alinea, te beginnen met de factor die overeenstemt met het jaar van de eerste toepassing van die standaarden voor jaarrekeningen.”;

    (e)het volgende lid 6 bis wordt ingevoegd:

    “6 bis. De instellingen passen ter berekening van de bedragen ABSA en ABIRB bedoeld in lid 1, tweede alinea, onder a), respectievelijk onder b), de volgende factoren f2 toe:

    (a)1 gedurende de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 december 2020;

    (b)1 gedurende de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021;

    (c)0,75 gedurende de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022;

    (d)0,5 gedurende de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023;

    (e)0,25 gedurende de periode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2024.

    De instellingen waarvan het boekjaar ingaat na 1 januari 2020 doch vóór 1 januari 2021, passen de data in de eerste alinea, onder a) tot en met e), zodanig aan dat zij overeenstemmen met hun boekjaar, delen de aangepaste data mee aan hun bevoegde autoriteit en maken deze openbaar.

    De instellingen die de standaarden voor jaarrekeningen bedoeld in lid 1 op of na 1 januari 2021 beginnen toe te passen, passen de betreffende factoren toe overeenkomstig de punten b) tot en met e) van de eerste alinea, te beginnen met de factor die overeenstemt met het jaar van de eerste toepassing van die standaarden voor jaarrekeningen.”;

    (f)lid 7 wordt als volgt gewijzigd:

    i) punt b) wordt geschrapt.

    ii) de volgende alinea wordt ingevoegd:

    “Bij de herberekening ten behoeve van de eerste alinea van de in deze verordening en in Richtlijn 2013/36/EU vastgestelde vereisten wordt aan het in lid 1, tweede alinea, punt a), bedoelde bedrag ABSA een risicogewicht van 100 % toegekend.”;

    (g)lid 8 wordt vervangen door:

    “8. Gedurende de in de lid 6 en 6 bis van dit artikel bedoelde perioden maken de instellingen die hebben besloten de in dit artikel beschreven overgangsregelingen toe te passen, naast de informatie die krachtens deel acht openbaar moet worden gemaakt, de bedragen openbaar van het eigen vermogen, het tier 1-kernkapitaal en tier 1-kapitaal, de tier 1-kernkapitaalratio, de tier 1-kapitaalratio, de totale kapitaalratio en de hefboomratio die zij zouden hebben indien zij dit artikel niet zouden toepassen.”;

    (h)lid 9 wordt als volgt gewijzigd:

    i) in de eerste alinea wordt de tweede zin vervangen door:

    “Wanneer een instelling de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit heeft gekregen, kan zij tijdens de overgangsperiode haar besluit terugdraaien.”;

    ii) in de tweede alinea worden de tweede en de derde zin vervangen door:

    “In dat geval stelt de instelling A4 en t2 bedoeld in lid 1 gelijk aan nul. Indien een instelling de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit heeft gekregen, kan zij tijdens de overgangsperiode haar besluit terugdraaien.”;

    iii) de volgende alinea’s worden toegevoegd:

    “Een instelling die heeft besloten de in dit artikel beschreven overgangsregelingen toe te passen, kan besluiten lid 2 niet toe te passen, in welk geval zij de bevoegde autoriteit onverwijld van haar besluit in kennis stelt. In dat geval stelt de instelling A2 en t1 bedoeld in lid 1 gelijk aan nul. Een instelling kan haar besluit tijdens de overgangsperiode terugdraaien op voorwaarde dat zij de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit heeft gekregen.

    De bevoegde autoriteiten stellen de EBA ten minste op jaarbasis in kennis van de toepassing van dit artikel door de instellingen waarop zij toezicht uitoefenen.”.

    (3)Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    “Artikel 500 bis
    Tijdelijke behandeling van overheidsgaranties in verband met de COVID-19-pandemie

    In afwijking van artikel 47 quater, lid 3, zijn tot en met [datum inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening + 7 jaar] de in artikel 47 quater, lid 4, genoemde factoren ook van toepassing op het deel van de niet-renderende blootstelling dat wordt gegarandeerd door een in artikel 201, lid 1, onder a) tot en met e), bedoelde in aanmerking komende protectiegever, indien, met inachtneming van de staatssteunvoorschriften van de Unie (voor zover van toepassing), de garantie of tegengarantie wordt afgegeven in het kader van ondersteuningsmaatregelen die kredietnemers tijdens de COVID-19-pandemie moeten bijstaan.”.

    Artikel 2
    Wijzigingen van Verordening (EU) 2019/876

    Artikel 3 van Verordening (EU) 2019/876 wordt als volgt gewijzigd:

    (1)het volgende lid 3 bis wordt ingevoegd:

    “3 bis. De volgende punten van artikel 1 van deze verordening zijn van toepassing vanaf [datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening]:

    (a)punt 59, wat betreft de in artikel 123 van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde voorschriften inzake de behandeling van bepaalde door kredietinstellingen aan gepensioneerden en of werknemers verstrekte leningen;

    (b)punt 133, wat betreft de in artikel 501 van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde voorschriften inzake de aanpassing van risicogewogen niet in wanbetaling zijnde kmo-blootstellingen;

    (c)punt 134, wat betreft de in artikel 501 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde voorschriften inzake de aanpassing van de eigenvermogensvereisten voor kredietrisico voor blootstellingen aan entiteiten die fysieke structuren of faciliteiten, systemen en netwerken exploiteren of financieren die essentiële openbare diensten verrichten of ondersteunen.”;

    (2)lid 5 wordt vervangen door:

    “5. Punt 46, onder b), van artikel 1 van deze verordening is, wat betreft het nieuwe in artikel 92, lid 1 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bepaalde eigenvermogensvereiste voor MSI’s, van toepassing vanaf 1 januari 2023.”;

    (3)lid 7 wordt vervangen door:

    “7. Punt 18 van artikel 1 van deze verordening is, wat betreft artikel 36, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013, met daarin het voorschrift betreffende de vrijstelling van aftrekkingen voor prudent gewaardeerde softwareactiva, van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van de in artikel 36, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde technische reguleringsnormen.”.

    Artikel 3
    Inwerkingtreding en toepassing

    1.Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    2.Deze verordening is van toepassing vanaf [datum inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening] met uitzondering van de in lid 3 vastgestelde uitzondering.

    3.Artikel 1, punt 1, van deze verordening is, wat betreft de veranderingen van artikel 429 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/876, met betrekking tot het aan een tijdelijke uitsluiting van bepaalde centralebankreserves gekoppelde compensatiemechanisme, van toepassing vanaf 28 juni 2021.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De voorzitter    De voorzitter

    (1)    Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen.
    (2)    Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
    (3)    Verordening (EU) 2017/2395 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de overgangsregelingen ter beperking van de gevolgen van de invoering van IFRS 9 voor het eigen vermogen en ter behandeling als grote risicoblootstellingen van blootstellingen met betrekking tot bepaalde overheidsinstanties welke in de nationale valuta van een lidstaat luiden (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 27).
    (4)    Verordening (EU) 2019/630 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft minimale verliesdekking voor niet-renderende blootstellingen (PB L 111 van 25.4.2019, blz. 4).
    (5)    Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 1).
    (6)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Interpretatieve mededeling van de Commissie van 27 april 2020 over de toepassing van de boekhoudkundige en prudentiële kaders om de bancaire kredietverlening in de EU te vergemakkelijken — Ondersteuning van ondernemingen en huishoudens in het kader van COVID-19, COM(2020) 169 van 28.4.2020.
    (7)    Het uitstel betreft zowel de herziene regels inzake risicogebaseerde kapitaalvereisten als de herziene regels inzake de hefboomratio.
    (8)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, de Europese Centrale Bank, de Europese Investeringsbank en de Eurogroep — Gecoördineerde economische respons op de uitbraak van Covid-19, COM(2020) 112 final van 13.3.2020.
    (9)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Coronavirus: EU-respons — Alles in het werk stellen om elke beschikbare euro te gebruiken om levens te redden en het levensonderhoud van burgers te beschermen, COM(2020) 143 final van 2.4.2020.
    (10)    Zie het persbericht “Basel Committee sets out additional measures to alleviate the impact of Covid-19”, 3 april 2020, beschikbaar op: https://www.bis.org/press/p200403.htm
    (11)    Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
    (12)    Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
    (13)    Verordening (EU) 2017/2395 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de overgangsregelingen ter beperking van de gevolgen van de invoering van IFRS 9 voor het eigen vermogen en ter behandeling als grote risicoblootstellingen van blootstellingen met betrekking tot bepaalde overheidsinstanties welke in de nationale valuta van een lidstaat luiden (PB L 345 van 27.12.2017, blz. 27).
    (14)    Verordening (EU) 2019/630 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft minimale verliesdekking voor niet-renderende blootstellingen (PB L 111 van 25.4.2019, blz. 4).
    (15)    Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 1).
    (16)    Zoals de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad — Interpretatieve mededeling van de Commissie van 27 april 2020 over de toepassing van de boekhoudkundige en prudentiële kaders om de bancaire kredietverlening in de EU te vergemakkelijken — Ondersteuning van ondernemingen en huishoudens in het kader van COVID-19, COM(2020) 169 van 28.4.2020; het persbericht “ECB Banking Supervision provides further flexibility to banks in reaction to coronavirus” en de daarbij behorende veelgestelde vragen, 20 maart 2020, https://www.bankingsupervision.europa.eu/press/pr/date/2020/html/ssm.pr200320~4cdbbcf466.en.html ; “EBA Statement on the application of the prudential framework regarding Default, Forbearance and IFRS9 in light of COVID-19 measures”, 25 maart 2020, beschikbaar op: https://eba.europa.eu/eba-provides-clarity-banks-consumers-application-prudential-framework-light-covid-19-measures
    (17)    Zie het persbericht “Basel Committee sets out additional measures to alleviate the impact of Covid-19”, 3 april 2020, beschikbaar op: https://www.bis.org/press/p200403.htm
    (18)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/62 van de Commissie van 10 oktober 2014 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de hefboomratio (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 37).
    Top