Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020IP0377

    Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over de uitvoering van de EU-waterwetgeving (2020/2613(RSP))

    PB C 445 van 29.10.2021, p. 126–139 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    29.10.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 445/126


    P9_TA(2020)0377

    Tenuitvoerlegging van de EU-waterwetgeving

    Resolutie van het Europees Parlement van 17 december 2020 over de uitvoering van de EU-waterwetgeving (2020/2613(RSP))

    (2021/C 445/16)

    Het Europees Parlement,

    gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 191,

    gezien Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (1) (kaderrichtlijn water),

    gezien Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater (2) (richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater),

    gezien Richtlijn 2006/118/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (3) (grondwaterrichtlijn),

    gezien Richtlijn 2007/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 over beoordeling en beheer van overstromingsrisico’s (4) (overstromingsrichtlijn),

    gezien Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (5) (nitratenrichtlijn),

    gezien Richtlijn 2008/105/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid tot wijziging en vervolgens intrekking van de Richtlijnen 82/176/EEG, 83/513/EEG, 84/156/EEG, 84/491/EEG en 86/280/EEG van de Raad, en tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (6) (richtlijn inzake milieukwaliteitsnormen),

    gezien Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake minimumeisen voor hergebruik van water (7),

    gezien Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (kaderrichtlijn mariene strategie) (8),

    gezien Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (Reach), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (9) (Reach-verordening),

    gezien Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (10),

    gezien het verslag van de Commissie van 10 december 2019 over de geschiktheidscontrole van de kaderrichtlijn water en de overstromingsrichtlijn en de samenvatting daarvan van diezelfde datum,

    gezien de evaluatie door de Commissie van 13 december 2019 van Richtlijn 91/271/EEG van de Raad van 21 mei 1991 inzake de behandeling van stedelijk afvalwater en de samenvatting daarvan van diezelfde datum,

    gezien het voorstel van de Commissie van 1 februari 2018 voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (herschikking) (COM(2017)0753),

    gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid voor de periode 2021-2027 en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014 (“EU4Health-programma”) (COM(2020)0405),

    gezien zijn resolutie van 28 november 2019 over de noodsituatie op het gebied van klimaat en milieu (11),

    gezien het verslag van het Europees Milieuagentschap van 4 december 2019 getiteld “Het milieu in Europa: toestand en vooruitzichten 2020”, kennis voor de overgang naar een duurzaam Europa,

    gezien de mededeling van de Commissie van 11 december 2019 over de Europese Green Deal (COM(2019)0640),

    gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020 getiteld “Een nieuwe industriestrategie voor Europa”, en met name paragraaf 2.2 daarvan, getiteld “Een industrie die de weg effent naar klimaatneutraliteit” (COM(2020)0102),

    gezien de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 (12),

    gezien de “van boer tot bord”-strategie (13),

    gezien het zevende milieuactieprogramma (14),

    gezien de mededeling van de Commissie van 14 januari 2020 getiteld “Investeringsplan voor een duurzaam Europa — Investeringsplan voor de Europese Green Deal” (COM(2020)0021),

    gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2020 getiteld “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie — Voor een schoner en concurrerender Europa” (COM(2020)0098),

    gezien de mededeling van de Commissie van 27 mei 2020 getiteld “Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie” (COM(2020)0456),

    gezien de mededeling van de Commissie van 11 maart 2019 getiteld “Een strategische Europese aanpak van geneesmiddelen in het milieu” (COM(2019)0128),

    gezien de Overeenkomst van Parijs,

    gezien de studie van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) van mei 2020 over de financiering van de watervoorziening, sanitaire voorzieningen en bescherming tegen overstromingen — uitdagingen in de EU-lidstaten en beleidsopties,

    gezien de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de VN en in het bijzonder SDG 6 inzake schoon water en sanitaire voorzieningen (15) en SDG 14 inzake het behoud en het duurzame gebruik van oceanen, zeeën en maritieme hulpbronnen,

    gezien het mondiaal evaluatieverslag over biodiversiteit en ecosysteemdiensten van het intergouvernementeel platform voor wetenschap en beleid inzake biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) van mei 2019,

    gezien het verslag van de Commissie van november 2019 getiteld “Evaluation of the Impact of the CAP on Water”,

    gezien resolutie nr. 64/292 van de Verenigde Naties van 28 juli 2010, waarin het mensenrecht op water en sanitaire voorziening wordt erkend,

    gezien het arrest van het Hof van Justitie van 28 mei 2020 in zaak C-535/18, IL e.a. tegen Land Nordrhein-Westfalen,

    gezien het arrest van het Hof van Justitie van 1 juli 2015 in zaak C-461/13 IL, Bund für Umwelt und Naturschutz Deutschland e.V. tegen Bundesrepublik Deutschland (de Weser-zaak),

    gezien het Europees burgerinitiatief “Right2Water” en het verslag van het Europees Parlement over de follow-up van dat burgerinitiatief,

    gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 2 juli 2020 over de geschiktheidscontrole van de kaderrichtlijn water, de grondwaterrichtlijn, de richtlijn inzake milieukwaliteitsnormen en de richtlijn inzake overstromingen (16),

    gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 12 december 2018 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake minimumeisen voor het hergebruik van water (doorlopend programma) (17),

    gezien de vragen aan de Raad en de Commissie over de uitvoering van de EU-waterwetgeving (O-000077/2020 — B9-0077/2020 en O-000078/2020 — B9-0078/2020),

    gezien artikel 136, lid 5, en artikel 132, lid 2, van zijn Reglement,

    gezien de ontwerpresolutie van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid,

    A.

    overwegende dat water essentieel is voor het leven, en dat waterbeheer een belangrijke rol vervult in het behoud van de ecosysteemdiensten van de EU, evenals in het grondstoffengebruik en de economische productie; overwegende dat de EU effectief moet reageren op de huidige uitdagingen op het gebied van water en bestaande watervoorraden doelmatig moet beheren, aangezien deze rechtstreeks van invloed zijn op de menselijke gezondheid, het milieu, de milieukwaliteit en de ecosystemen, energieproductie, landbouw en voedselzekerheid;

    B.

    overwegende dat water een essentieel element is in de voedselketen; overwegende dat grond- en oppervlaktewateren van goede kwaliteit in voldoende hoeveelheden beschikbaar moeten zijn voor het bereiken van een eerlijk, gezond, milieuvriendelijk en duurzaam voedselsysteem zoals omschreven in de “van boer tot bord”-strategie; overwegende dat een voldoende hoeveelheid schoon water essentieel is om een echte circulaire economie uit te voeren en te verwezenlijken in de EU;

    C.

    overwegende dat water veel waarde vertegenwoordigt voor de economie van de EU en dat de sectoren van de EU die afhankelijk zijn van water goed zijn voor 26 % van de jaarlijkse bruto toegevoegde waarde van de EU, wat betekent dat het essentieel is dat de continue beschikbaarheid van kwaliteitsvol water in voldoende hoeveelheden voor alle toepassingen wordt verzekerd;

    D.

    overwegende dat bij de kaderrichtlijn water een kader is vastgesteld om 110 000 oppervlaktewaterlichamen in de EU te beschermen, met het streven uiterlijk in 2015 een “goede ecologische en chemische status” te bereiken, alsook om 13 400 grondwaterlichamen in de EU te beschermen, met het streven om binnen dezelfde termijn een “goede kwantitatieve en chemische status” te bereiken, en om de drinkwatervoorraad te beschermen overeenkomstig artikel 7, lid 2; overwegende dat in de geschiktheidscontrole grote tekortkomingen zijn vastgesteld bij de uitvoering van de EU-waterwetgeving en dat de doelstellingen daarvan waarschijnlijk niet tegen de deadline in 2027 zullen worden gehaald, tenzij in de lidstaten alle vereiste uitvoeringsinspanningen meteen worden opgestart en tenzij het watergerelateerde sectoraal beleid wordt afgestemd op de kaderrichtlijn water; overwegende dat de planning van het waterbeheer en de programma’s met maatregelen na de deadline van 2027 moeten worden voortgezet met het oog op een verdere verbetering van de waterkwaliteit en -kwantiteit;

    E.

    overwegende dat 74 % van de grondwaterlichamen in een goede chemische toestand en 89 % in een goede kwantitatieve toestand verkeert; overwegende dat het bruto stikstofsaldo in de EU tussen 2004 en 2015 met 10 % werd verminderd (18);

    F.

    overwegende dat slechts 38 % van de oppervlaktewateren in een goede chemische toestand verkeert en slechts 40 % in een goede ecologische toestand of goed ecologisch potentieel verkeert, en dat van 16 % de toestand onbekend is vanwege een gebrek aan gegevens; overwegende dat 81 % van de oppervlaktewateren een goede chemische toestand zou bereiken als ze niet zouden worden verontreinigd door ubiquitaire persistente, bioaccumulerende en toxische stoffen (uPBT’s), zoals kwik; overwegende dat er van de vier indicatoren van de kaderrichtlijn water inzake zoet water die worden geanalyseerd door het EEA, in de afgelopen 10-15 jaar slechts één is verbeterd (19);

    G.

    overwegende dat de toestand van het water volgens het beginsel “one out, all out” alleen als goed wordt beschouwd als alle elementen van de beoordeling als goed worden aangemerkt, en dat daarbij niet wordt gekeken naar verbeteringen met betrekking tot de afzonderlijke parameters van de waterkwaliteit; overwegende dat een goede status niet alleen afhangt van verzachtende maatregelen om de huidige druk aan te pakken, maar ook van herstelmaatregelen om druk uit het verleden aan te pakken, alsook van tijdige preventieve maatregelen tegen opkomende dreigingen (20);

    H.

    overwegende dat het nuttige effect van de kaderrichtlijn water en het halen van de doelstellingen ervan afhangen van de uitvoering en handhaving ervan door de bevoegde autoriteiten in de lidstaten, van het waarborgen van toereikende financiering, onder meer met behulp van EU-financieringsinstrumenten, van de uitvoering van andere EU-wetgeving, alsook van een betere integratie van waterdoelstellingen in ander beleid; overwegende dat de betrokkenheid van belanghebbenden essentieel is voor een doeltreffende uitvoering;

    I.

    overwegende dat in artikel 7, lid 3, van de kaderrichtlijn water is bepaald dat de lidstaten moeten garanderen dat de voor de productie van drinkwater gebruikte waterlichamen worden beschermd om achteruitgang van de kwaliteit van deze waterlichamen te voorkomen; overwegende dat in de geschiktheidscontrole duidelijk wordt vermeld dat er weinig vooruitgang is geboekt met betrekking tot beschermde drinkwatergebieden;

    J.

    overwegende dat het van cruciaal belang is de chemische en andere verontreiniging van oppervlakte- en grondwater bij de bron aan te pakken als prioriteit, aangezien dit de meest duurzame, doeltreffende en kosteneffectieve maatregel is, en daarbij het beginsel dat de vervuiler betaalt te hanteren;

    K.

    overwegende dat in de kaderrichtlijn water wordt vastgesteld dat waterlichamen die worden gebruikt voor de onttrekking van drinkwater moeten worden beschermd; overwegende dat drinkwaterbedrijven moeten kunnen vertrouwen op hoogwaardige watervoorraden zodat burgers niet hoeven te betalen voor dure behandelingen; overwegende dat het bijgevolg noodzakelijk is dat verontreiniging aan de bron wordt verminderd;

    L.

    overwegende dat waterverontreiniging een belangrijke bedreiging voor de mondiale biodiversiteit wordt genoemd in het mondiaal evaluatieverslag 2019 over biodiversiteit en ecosysteemdiensten van het IPBES; overwegende dat de biodiversiteit in zoete wateren tot de meest bedreigde in Europa behoort en dat waterverontreiniging negatieve effecten heeft op de flora en fauna; overwegende dat de oppervlakte van de Europese wetlands, die dienstdoen als natuurlijke koolstofputten, sinds 1970 met 50 % is afgenomen en dat bij de zoetwatersoorten sindsdien een daling van 83 % is vastgesteld;

    M.

    overwegende dat de klimaatverandering een belangrijke dreiging vormt voor watervoorraden wereldwijd, zowel wat betreft grote als kleine hoeveelheden water; overwegende dat gezonde en veerkrachtige zoetwaterecosystemen beter in staat zijn de gevolgen van klimaatverandering op te vangen en zich daaraan aan te passen;

    N.

    overwegende dat de kaderrichtlijn water geen specifieke bepalingen bevat om de gevolgen van de klimaatverandering aan te pakken; overwegende dat de Commissie in haar mededeling over de Europese Green Deal desalniettemin erkent dat de natuurlijke functies van het grond- en oppervlaktewater moeten worden hersteld; overwegende dat in de geschiktheidscontrole werd vastgesteld dat de kaderrichtlijn water voldoende prescriptief is ten aanzien van de aan te pakken belasting, en ook flexibel genoeg is om de uitvoering ervan zo nodig te versterken in het licht van nieuwe uitdagingen die niet in de richtlijn worden genoemd zoals klimaatverandering, waterschaarste en opkomende verontreinigende stoffen;

    O.

    overwegende dat stedelijke gebieden voortdurend groeien en steeds meer druk zetten op waterzuiveringsinstallaties; overwegende dat de belangrijkste, deels ongereguleerde puntbron van waterverontreiniging in de EU de lozing van ongezuiverd of niet naar behoren behandeld stedelijk en/of industrieel afvalwater is; overwegende dat de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater oorspronkelijk niet was bedoeld om ook betrekking te hebben op de lozing van chemische stoffen, geneesmiddelenresten of microplastics in waterlichamen; overwegende dat die richtlijn doeltreffend was voor het verminderen van specifieke verontreinigende stoffen in waterlichamen doordat de belasting van de biochemische zuurstofvraag, stikstof en fosfor in behandeld afvalwater in de EU werd verlaagd; overwegende dat er desalniettemin meer aandacht moet zijn voor zowel bestaande als opkomende bronnen van verontreiniging; overwegende dat een andere belangrijke bron van diffuse waterverontreiniging de landbouw is, door het vrijkomen van nutriënten, bestrijdingsmiddelen, antibiotica en andere verontreinigende stoffen in stroomgebieden en rivieren; overwegende dat de watergerelateerde bepalingen van het huidige GLB ontoereikend zijn geweest om de doelstellingen van de kaderrichtlijn water te ondersteunen; overwegende dat diffuse verontreiniging een hindernis vormt voor de uitvoering van het beginsel dat de vervuiler betaalt;

    P.

    overwegende dat een derde van de Europese landen lijdt onder waterschaarste, dat wil zeggen dat zij per hoofd van de bevolking jaarlijks minder dan 5 000 m3 water hebben (21); overwegende dat in het geval van conflicten over de toewijzing van de watervoorraden de waarborging van het mensenrecht op water voorrang moet krijgen; overwegende dat dertien lidstaten in het kader van het VN-Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming hebben verklaard gevaar te lopen op woestijnvorming (22);

    Q.

    overwegende dat wateronttrekking zorgt voor grote druk op de waterbronnen in de EU; overwegende dat ongeveer een kwart van het water dat wordt omgeleid van de natuurlijke omgeving voor landbouw wordt gebruikt; overwegende dat overeenstemming is bereikt over de nieuwe verordening inzake minimumeisen voor het hergebruik van water, die het hergebruik van gezuiverd stedelijk afvalwater voor landbouwirrigatie zal vergemakkelijken;

    R.

    overwegende dat er situaties zijn waarin entiteiten die waterlichamen beheren worden gefinancierd uit activiteiten die de chemische en ecologische status van de waterlichamen verslechteren, wat de verwezenlijking van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water belemmert; overwegende dat in dergelijke situaties belangenconflicten moeilijk te vermijden zijn en de entiteiten die de waterlichamen beheren gevangen houden in een vicieuze cirkel, waardoor zij afhankelijk worden van activiteiten die de waterlichamen schade toebrengen;

    S.

    overwegende dat 60 % van de stroomgebieden zich in transnationale regio’s bevindt, waardoor doeltreffende grensoverschrijdende samenwerking cruciaal is; overwegende dat twintig Europese landen voor meer dan 10 % van hun watervoorraden afhankelijk zijn van andere landen, en vijf landen voor meer dan 75 % van hun watervoorraad afhankelijk zijn van toelevering via rivieren uit het buitenland; overwegende dat niet-naleving van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater in grensregio’s leidt tot een verslechtering van de grensoverschrijdende waterlichamen die onder de kaderrichtlijn water vallen, wat het onmogelijk maakt om in de ontvangende lidstaat de doelstellingen van de kaderrichtlijn te bereiken;

    T.

    overwegende dat rivierconnectiviteit, van kleine waterlopen tot mondingen en delta’s, cruciaal is voor trekkende vissoorten, dat de levensfasen van deze trekkende vissoorten een hoeksteen vormen van de respectieve ecosystemen en van de voedselketen en dat de sociaal-culturele waarde van deze trekkende vissoorten steeds groter wordt in vissersgemeenschappen;

    U.

    overwegende dat het totale energieverbruik van de watersector in de EU aanzienlijk is en efficiënter moet worden om bij te dragen tot de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs en de klimaatdoelstellingen van de EU voor 2030 en tot haar doel om koolstofneutraal te zijn tegen 2050;

    V.

    overwegende dat waterkracht het potentieel biedt om de elektriciteitsopwekking tot op zekere hoogte koolstofvrij te maken en bijgevolg kan bijdragen tot de verwezenlijking van de klimaat- en energiestreefcijfers van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs; overwegende dat waterkracht op holistische wijze moet worden gezien, met inbegrip van de effecten ervan op hydromorfologische omstandigheden en habitats; overwegende dat waterkracht vergeleken met wind- en zonnestroom minder volatiel is en bijgevolg helpt om een constante energievoorziening en een stabiel net te bieden; overwegende dat pompaccumulatie meer dan 90 % (23) van de energieopslagcapaciteit in de EU vertegenwoordigt; overwegende dat de Europese Unie lidstaten moet steunen die milieuvriendelijke waterkrachtprojecten ondernemen die geen bedreiging vormen voor de gezondheid van lokale gemeenschappen;

    W.

    overwegende dat structurele veranderingen aan waterlichamen behoren tot de belangrijkste vormen van druk op de toestand ervan (24); overwegende dat 40 % van de oppervlaktewaterlichamen onder hydromorfologische druk staat in de vorm van fysieke veranderingen (26 %), dammen, keringen en sluizen (24 %), hydrologische veranderingen (7 %) en andere hydromorfologische veranderingen (7 %); overwegende dat er op dit moment in Europa meer dan 21 000 waterkrachtcentrales zijn; overwegende dat geen alomvattende EU-actie heeft plaatsgevonden voor het verwijderen van verouderde dammen en waterkeringen, ondanks bewijs dat EU-coördinatie op dit gebied meerwaarde zou opleveren;

    X.

    overwegende dat het mensenrecht op water en sanitaire voorzieningen op 28 juli 2010 door de Algemene Vergadering van de VN werd erkend als mensenrecht;

    Y.

    overwegende dat het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het Verdrag inzake de rechten van het kind, net als andere internationale verdragen en overeenkomsten, het recht op water en sanitaire voorzieningen expliciet erkennen en landen die partij zijn verplichten gepaste maatregelen te nemen op dit gebied;

    Z.

    overwegende dat een miljoen mensen in Europa geen toegang hebben tot water en acht miljoen mensen geen toegang hebben tot sanitaire voorzieningen (25), dat wereldwijd 844 miljoen mensen geen veilige toegang tot veilig drinkwater hebben (26) en dat een derde van de wereldbevolking geen toegang heeft tot sanitaire basisvoorzieningen; overwegende dat in het kader van het Europees burgerinitiatief “Right2Water” in maart 2014 meer dan 1,8 miljoen handtekeningen zijn ingezameld; overwegende dat in het kader van Right2Water werd verzocht om het garanderen van water en sanitaire voorzieningen voor iedereen in de EU en wereldwijd, betere publieke toegang tot drinkwater en meer transparantie over de waterkwaliteit, alsook om de opneming van het recht op water in de EU-wetgeving; overwegende dat de Commissie haar mededeling naar aanleiding van het “Right2Water”-initiatief heeft aangenomen (27); overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 8 september 2015 over de follow-up van het burgerinitiatief “Right2Water” kritiek uitte op de Commissie omdat die er niet in was geslaagd te voldoen aan de eisen van het initiatief, en de Commissie verzocht de universele toegang tot en het mensenrecht op water te erkennen (28);

    AA.

    overwegende dat studies hebben aangetoond dat het testen van afvalwater kan dienen als een systeem voor vroegtijdige waarschuwing om COVID-19-uitbraken te voorspellen of te lokaliseren en dus een belangrijke rol kan spelen in de bestrijding van de pandemie;

    1.

    is verheugd dat het met de kaderrichtlijn water is gelukt een toereikend governancekader voor geïntegreerd waterbeheer op te stellen en de waterkwaliteit te verbeteren of, in sommige gevallen, de verslechtering van de waterkwaliteit ten minste te vertragen;

    2.

    verwerpt elke poging om water tot een economisch goed te maken (zoals bij de verhandeling ervan via termijncontracten op de beurs van New York); hekelt de gevolgen van de commercialisering van de natuur, die essentiële collectieve goederen blootstelt aan speculatie, waardoor het universele recht op het genot ervan wordt ontzegd;

    3.

    is ingenomen met de beoordeling van de Commissie dat de kaderrichtlijn water geschikt is voor het beoogde doel, maar merkt op dat de uitvoering ervan moet worden verbeterd en versneld door de desbetreffende bevoegde autoriteiten van de lidstaten erbij te betrekken en door de doelstellingen ervan verder te integreren in sectoraal beleid, met name in landbouw-, vervoer- en energiebeleid, om ervoor te zorgen dat alle grond- en oppervlaktewaterlichamen uiterlijk in 2027 in een goede toestand verkeren;

    4.

    beklemtoont derhalve dat een herziening van de kaderrichtlijn water niet nodig is; verzoekt de Commissie aan te kondigen dat de kaderrichtlijn water niet zal worden herzien, om een einde te maken aan de rechtsonzekerheid; verzoekt de Commissie om in voorkomend geval te blijven komen met voorstellen om de bijlagen bij te werken;

    5.

    betreurt ten zeerste dat de helft van de waterlichamen van de EU nog steeds geen goede toestand heeft bereikt en dat de doelstellingen van de kaderrichtlijn water nog niet zijn behaald, hoofdzakelijk vanwege onvoldoende financiering, een zeer langzame uitvoering, ontoereikende handhaving, gebrekkige uitvoering van het voorzorgsbeginsel en het beginsel dat de vervuiler betaald en wijdverspreid gebruik van de uitzonderingen van de richtlijn in vele lidstaten, en betreurt dat de milieudoelstellingen onvoldoende zijn geïntegreerd in het sectoraal beleid;

    6.

    beklemtoont dat het nodig is de waterkwaliteit te herstellen en te verbeteren; merkt op dat het om de toestand van waterlichamen te verbeteren essentieel is dat alle bestuursniveaus en autoriteiten in de lidstaten worden betrokken en samenwerken om de doelstellingen van de kaderrichtlijn water te integreren in beleid, wetgeving en in de maatregelen van de kaderrichtlijn; herinnert aan het beginsel van het voorkomen van achteruitgang, dat de lidstaten ertoe verplicht de maatregelen uit te voeren die nodig zijn om de verslechtering van de toestand van waterlichamen te voorkomen; verzoekt de lidstaten dringend de nodige maatregelen te nemen teneinde de uitvoering, handhaving en naleving van de kaderrichtlijn water te garanderen, onder meer aan de hand van de derde stroomgebiedbeheerplannen die de lidstaten in 2021 moeten vaststellen; dringt er bij de EU, haar lidstaten en de regionale autoriteiten op aan ervoor te zorgen dat de volgende stroomgebiedbeheerplannen tijdig worden goedgekeurd, met inachtneming van de vereisten op het gebied van openbare raadpleging; verzoekt de Commissie de beschikbaarheid van financiering te vergroten en de lidstaten bij de uitvoering van de kaderrichtlijn water de nodige ondersteuning te bieden;

    7.

    wijst op de studie van de OESO waarin wordt geraamd dat er vóór 2030 in de watersector van de EU een aanvullend bedrag van 253 miljard EUR zal moeten worden uitgegeven om volledige overeenstemming met de relevante waterwetgeving te behouden of te bereiken (29); verzoekt de Commissie, de Raad, de lidstaten en in voorkomend geval de regionale autoriteiten om de noodzakelijke financiering en financiële instrumenten vast te stellen en te garanderen voor infrastructuur die niet schadelijk is voor het milieu en de volksgezondheid, alsook om infrastructuren aan te wijzen die slecht functioneren en niet aan de normen voldoen en om opkomende verontreinigende stoffen en andere maatschappelijke problemen aan te pakken; benadrukt dat financiële steun nodig is voor duurzame innovatieve methoden en met name voor op de natuur gebaseerde oplossingen, zoals koolstofneutrale zuiveringsinfrastructuur of infrastructuur voor de opslag in waterbekkens, het herstel van wetlands en uiterwaarden en de vernatting van gedraineerd veenland, en dat daarbij terdege rekening moet worden gehouden met publiek-private partnerschappen; beklemtoont dat het belangrijk is bestaande financieringsbronnen en -stromen, met inbegrip van subsidies, in verband met waterbeheer en aanverwante vormen van landgebruik, zoals landbouw, te verschuiven van traditionele technische maatregelen naar op de natuur gebaseerde oplossingen;

    8.

    verzoekt de lidstaten alle nodige maatregelen te nemen, met inbegrip van het waarborgen van de noodzakelijke financiële en menselijke middelen en de nodige expertise, om de kaderrichtlijn water zo spoedig mogelijk en in ieder geval niet later dan 2027 volledig na te leven; verzoekt de Commissie aanbevelingen te doen aan de lidstaten om ervoor te zorgen dat zij de termijn van 2027 halen; verzoekt de Commissie de lidstaten bij de uitvoering van de waterrichtlijnen te ondersteunen met technische bijstand en passende training, door goede praktijken en deskundigheid uit te wisselen om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de kaderrichtlijn water worden gehaald, en door programma’s voor de uitwisseling van vakmensen tussen de lidstaten te bevorderen; verzoekt de Commissie te voorzien in richtsnoeren over de gevolgen van het arrest van het Hof van Justitie in zaak C-461/13 voor de uitvoering van de kaderrichtlijn water; verzoekt de Commissie te voorzien in duidelijke richtsnoeren met betrekking tot de toepassing van uitzonderingen uit hoofde van artikel 4, lid 4, onder c), na 2027;

    9.

    verzoekt de lidstaten de uitvoeringsmaatregelen in kaart te brengen die noodzakelijk zijn om een goede toestand van waterlichamen te bereiken en de programma’s van maatregelen op te stellen op basis van de beste beschikbare gegevens; verzoekt de lidstaten en de Commissie de programma’s van maatregelen van de lidstaten en de respectieve evaluaties ervan te publiceren om het delen van goede praktijken en strategieën te bevorderen en de toegang van het publiek tot informatie te verbeteren;

    10.

    is van mening dat het beginsel “one out, all out” behouden moet blijven; verzoekt de Commissie aanvullende verslagleggingsmethoden uit te werken (zoals de afstand tot het doel, de uitgevoerde maatregelen en de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot individuele kwaliteitsparameters) waarmee de voortgang in de richting van een goede watertoestand beter kan worden beoordeeld; benadrukt het belang van transparantie en het verstrekken van volledige informatie aan het publiek over de waterkwaliteit en -kwantiteit in de EU;

    11.

    betreurt dat voor meer dan de helft van de EU-waterlichamen uitzonderingen worden toegepast met beperkte rechtvaardiging; verzoekt de Commissie en de lidstaten de richtsnoeren voor het gebruik van uitzonderingen bij te werken om deze praktijk alleen in volledig gerechtvaardigde gevallen toe te passen, zodat deze de verwezenlijking van de milieudoelstellingen van de kaderrichtlijn water niet langer in de weg staat; verzoekt de Commissie snel en systematisch inbreukprocedures in te leiden wanneer uitzonderingen niet gerechtvaardigd zijn;

    12.

    betreurt dat het beginsel van kostenterugwinning, waarmee wordt beoogd dat alle watergebruikers op doeltreffende en evenredige wijze financieel deelnemen in de terugwinning van de kosten van waterdiensten, in meerdere lidstaten niet of nauwelijks wordt toegepast, met name ten aanzien van huishoudens, de industrie en de landbouw; beklemtoont dat door het watergebruik in sommige delen van de EU de kwantitatieve toestand van waterlichamen het niveau voor de instandhouding van het ecologisch debiet dreigt te overschrijden; verzoekt de lidstaten en de regionale autoriteiten adequaat waterprijsbeleid te voeren en het beginsel van kostenterugwinning voor zowel milieukosten als kosten van hulpbronnen volledig toe te passen in overeenstemming met de kaderrichtlijn water, en het beginsel dat de vervuiler betaalt toe te passen; herinnert eraan dat bij de toepassing van het beginsel van kostenterugwinning rekening moet worden gehouden met de sociale, ecologische en economische gevolgen ervan, alsook met de geografische en klimaatomstandigheden van de betrokken regio’s; verzoekt de Commissie dit beginsel te handhaven; benadrukt echter dat het recht op water en sanitaire voorzieningen moet worden gegarandeerd, zodat iedereen toegang heeft tot betaalbare en hoogwaardige waterdiensten;

    13.

    verzoekt de Commissie streng en snel op te treden tegen inbreuken door de lidstaten om ervoor te zorgen dat alle lidstaten zo snel mogelijk en niet later dan in 2027 volledig voldoen aan de waterwetgeving, in het bijzonder de kaderrichtlijn water; verzoekt de Commissie voorts met klem streng en snel op te treden inzake de lopende inbreukprocedures in verband met stelselmatige inbreuken op de EU-waterwetgeving; verzoekt de Commissie meer middelen beschikbaar te stellen voor inbreukprocedures in het algemeen en met name voor procedures wegens inbreuken op de EU-milieuwetgeving;

    14.

    merkt op dat klimaatverandering een aanzienlijke negatieve invloed heeft en zal blijven hebben op zoetwaterbronnen, aangezien droogtes leiden tot verminderde stromen in rivieren en hogere concentraties verontreinigende stoffen, met name in “gesloten” watergebieden, en hevige regenval leidt tot verhoogde afvloeiing uit steden en landbouwgebieden; herinnert eraan dat de frequentere extreme klimatologische verschijnselen zoals cyclonen en stormen het zoutgehalte van zoet water en van kustwateren doen stijgen; benadrukt dat stijgende temperaturen leiden tot meer druk op het water, hetgeen gevolgen heeft voor het milieu, voor meerdere economische sectoren die afhankelijk zijn van een hoge mate van wateronttrekking en -gebruik, alsook voor de levenskwaliteit; onderstreept dat in de aankomende EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering overeenkomstig artikel 2, lid 1, onder b), van de Overeenkomst van Parijs en bij de uitvoering van de kaderrichtlijn water (stroomgebiedbeheerplannen) naar behoren rekening moet worden gehouden met de veerkracht van waterecosystemen, overstromingen, waterschaarste en de gevolgen daarvan voor de voedselproductie;

    15.

    stelt voor dat de Commissie de lidstaten ondersteunt bij het delen en vergemakkelijken van kennis en beste praktijken omtrent de verschillende inspanningen op het gebied van klimaataanpassing op regionaal en lokaal niveau in de EU;

    16.

    onderstreept dat met name rivieren en wetlands worden bedreigd, ondanks dat zij worden beschouwd als de belangrijkste verleners van ecosysteemdiensten; wijst erop dat waterrijke gebieden, net als mariene en kustecosystemen, een fundamentele rol vervullen in de water- en klimaatregeling, en dat zij diensten verlenen via hun natuurlijke ecosystemen, hun hulpbronnen en de ontwikkeling van economische of culturele activiteiten die allemaal afhangen van de goede ecologische toestand van de waterbronnen; wijst erop dat wetlands koolstofputten zijn en het klimaat wereldwijd stabiliseren, een belangrijke rol spelen bij de beperking van overstromingen en droogten, schoon water leveren, kusten beschermen, de grondwatervoorraden op peil houden, zeer geodivers zijn, een belangrijke rol spelen in het landschap en recreatieve en culturele functies vervullen voor de maatschappij; dringt er derhalve bij de Commissie en de lidstaten op aan dat zij maatregelen treffen om de exploitatie van waterhoudende grondlagen te verminderen, stedelijke ontwikkelingen buiten de uiterwaarden plannen en de biodiversiteit die verband houdt met rivieren en wetlands eerbiedigen;

    17.

    beklemtoont dat efficiënt watergebruik een belangrijke bijdrage levert aan de klimaatdoelstellingen van de EU, aangezien het energie voor het oppompen van water uitspaart en de hoeveelheid chemische stoffen voor de zuivering van water en de druk op het water vermindert; beklemtoont dat in sommige lidstaten de lekkagepercentages van pijpleidingen hoog liggen, wat in het licht van de klimaatveranderingsdoelstellingen en de inspanningen op het gebied van hulpbronnenefficiëntie onaanvaardbaar is; is ingenomen met het feit dat de Commissie in het kader van de nieuwe drinkwaterrichtlijn lekkagepercentages zal evalueren en drempelwaarden zal vaststellen die in de desbetreffende lidstaten aanzet zullen geven tot maatregelen; is eveneens ingenomen met de nieuwe verplichting voor grote waterleveranciers om lekkagepercentages transparant te maken;

    18.

    merkt op dat in de hele EU waterlichamen die worden gebruikt voor de productie van drinkwater worden geconfronteerd met nieuwe en oude vormen van druk, wat leidt tot een toegenomen behoefte aan zuiveringsinspanningen door waterleveranciers; verzoekt de lidstaten artikel 7, lid 3, van de kaderrichtlijn water volledig uit te voeren en alle nodige maatregelen te nemen om de verslechtering van waterlichamen die worden gebruikt voor de onttrekking van water voor menselijke consumptie een halt toe te roepen;

    19.

    is ingenomen met het bewijs dat de richtlijnen hebben geleid tot een afname van de chemische verontreiniging van de EU-wateren; is evenwel van mening dat er dringend behoefte is aan verbetering op het gebied van chemische stoffen; merkt op dat de Commissie onverwachte verschillen tussen de lidstaten heeft vastgesteld, met name in de wijze waarop de lijst met prioritaire stoffen wordt bijgewerkt en waarop rekening wordt gehouden met de gecombineerde effecten van mengsels; merkt voorts op dat de richtlijn prioritaire stoffen tot nog toe amper stoffen bevat die relevant zijn voor de drinkwatervoorziening; wijst erop dat aanzienlijke verschillen in de benaderingen op het gebied van classificatie-, beoordelings- en rapportagemethoden vergelijkingen en analyses op EU-niveau moeilijk maken;

    20.

    verzoekt de Commissie alle noodzakelijke maatregelen te nemen om een goede chemische toestand te bereiken en daadkrachtig op te treden op EU-niveau indien lidstaten er niet in slagen de milieukwaliteitsnormen te halen voor de prioritaire stoffen die binnen het toepassingsgebied van de EU-wetgeving vallen; beklemtoont dat stoffen die relevant zijn voor de productie van drinkwater, zoals per- en polyfluoralkylverbindingen (PFAS) en bepaalde geneesmiddelen, moeten worden toegevoegd aan de lijst van prioritaire stoffen; is van mening dat opkomende verontreinigende stoffen en de giftigheid van mengsels kunnen en moeten worden aangepakt binnen het kader van de kaderrichtlijn water en de specifieke “dochterrichtlijnen” ervan; verzoekt de Commissie de lijst met relevante stoffen in de bijlagen bij de richtlijn prioritaire stoffen en de grondwaterrichtlijn, bij te werken en aan te vullen om de verwezenlijking van de doelstellingen van de kaderrichtlijn water mogelijk te maken en de drinkwatervoorraad beter te beschermen; verzoekt de Commissie de uitvoering van de waterwetgeving af te stemmen op de duurzaamheidsstrategie voor chemische stoffen en de biodiversiteitsstrategie zodat de zoetwaterlichamen en de bijbehorende ecosystemen naar behoren worden beschermd, om een tijdpad uit te stippelen voor de uitfasering van alle niet-essentiële gebruiksvormen van PFAS en om de ontwikkeling van veilige en niet-persistente alternatieven voor alle gebruiksvormen van PFAS te stimuleren; verzoekt de Commissie met klem onderzoek naar en de ontwikkeling van strategieën voor de aanpak van uPBT’s te financieren, teneinde de kwaliteit van waterlichamen te verbeteren en de risico’s voor de gezondheid van dieren en mensen en voor het milieu te verminderen; beveelt aan nieuwe richtsnoeren te ontwikkelen voor verbeterde monitoringmethoden en rapportage voor chemische mengsels en cocktaileffecten; vraagt dat breder gebruik wordt gemaakt van de aandachtstoffenlijst om potentiële waterverontreinigende stoffen te monitoren en hun risico voor het aquatische milieu te bepalen; verzoekt de Commissie het tempo van haar werkzaamheden in verband met de ontwikkeling van methoden voor de beoordeling en het beheer van chemische mengsels op te voeren en haar werkzaamheden aan te vullen met de invoering van een factor voor de beoordeling van mengsels;

    21.

    merkt op dat microplastics naar schatting eeuwenlang aanwezig blijven in zoet water en dat de huidige waterzuiveringsinstallaties deze deeltjes niet volledig filteren; is dan ook ingenomen met de beslissing om een methodologie voor het monitoren van microplastics te ontwikkelen in de herziene drinkwaterrichtlijn en daarin een aandachtstoffenlijst op te nemen; dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan meer beheersingsmaatregelen aan de bron te nemen om een niet-toxisch milieu en circulaire economie te bewerkstelligen; beklemtoont dat het verminderen van lozingen aan de bron de druk op de ecosystemen zou verlichten en de kosten van waterzuivering zou verminderen; verzoekt om daadkrachtige maatregelen op EU-, lidstaat- en regionaal niveau voor het aanpakken van opkomende verontreinigende stoffen zoals PFAS, microplastics, hormoonontregelende chemische stoffen en geneesmiddelen door middel van een holistische aanpak met in de eerste plaats maatregelen voor controle aan de bron en als laatste redmiddel aanvullende “end-of-pipe”-oplossingen; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor de volledige toepassing van een levenscyclusbenadering voor verontreinigende stoffen en het beginsel dat de vervuiler betaalt toe te passen, ook met behulp van innovatieve instrumenten zoals regelingen voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid, om zuiveringsoplossingen te financieren;

    22.

    benadrukt dat het belangrijk is om meer inspanningen te leveren voor de aanpak van de eutrofiëring van zowel zoete als zoute wateren die wordt veroorzaakt door stikstof en fosfor uit alle bronnen, waaronder de landbouw en ongezuiverd of niet naar behoren behandeld afvalwater; herinnert eraan dat eutrofiëring de milieutoestand van waterlichamen verzwakt en deze waterlichamen kwetsbaarder maakt voor invasieve uitheemse soorten; dringt er bij alle landbouwers op aan het bedrijfsduurzaamheidsinstrument voor nutriënten te gebruiken, dat een beter beheer bevordert en de lekkage van nutriënten in het grond- en oppervlaktewater vermindert; verzoekt de lidstaten naar behoren te inventariseren welke gebieden gevoelig zijn voor verontreiniging door nitraten en de in het kader van de nitratenrichtlijn vastgestelde maatregelen volledig uit te voeren en te handhaven;

    23.

    beklemtoont dat de huidige biodiversiteitscrisis door de lidstaten volledig moet worden aangepakt voor wat betreft de uitvoering van het waterbeleid en dat de factoren die druk zetten op waterecosystemen tot een minimum moeten worden beperkt en de aangetaste ecosystemen moeten worden hersteld; beklemtoont het belang van de nieuwe biodiversiteitsstrategie voor 2030; herinnert eraan dat bij de uitvoering van de kaderrichtlijn water volledige samenhang moet worden gegarandeerd met de nieuwe biodiversiteitsstrategie, de natuurrichtlijnen en andere milieuwetgeving;

    24.

    is ingenomen met de toezegging van de Commissie in het kader van haar biodiversiteitsstrategie voor 2030 om 25 000 km aan rivieren in de EU opnieuw vrij stromende rivieren te maken door belemmeringen weg te nemen en uiterwaarden te herstellen, en om een EU-brede methodologie en bepalingen vast te stellen om de toestand van ecosystemen in kaart te brengen en te beoordelen en ervoor te zorgen dat ze een goede toestand bereiken; merkt op dat er momenteel 21 000 waterkrachtcentrales zijn in de EU en dat waterkrachtcentrales en kleine waterkrachtcentrales het grootste aandeel hernieuwbare energie in de EU leveren; neemt nota van de ontwikkelingen op het gebied van minder schadelijke waterkracht; wijst er echter op dat de bouw van dammen negatieve gevolgen kan hebben voor habitats en oppervlaktewateren onder grote druk kan zetten; herinnert eraan dat uit hoofde van de kaderrichtlijn water strenge criteria worden gesteld voor de bescherming van hydromorfologische omstandigheden; verzoekt de Commissie en de lidstaten te zorgen voor een strenge beoordeling van de effecten van de resulterende veranderingen op de waterkwaliteit en -kwantiteit en ecosystemen, alsook te verzekeren dat de doelstellingen van de kaderrichtlijn water in alle bestaande en potentiële nieuwe waterkrachtprojecten worden nageleefd; verzoekt de Commissie derhalve met klem bij de beoordeling van de milieueffecten van waterkrachtcentrales alle relevante directoraten-generaal te raadplegen, waaronder het directoraat-generaal Energie, en rekening te houden met hun aanbevelingen;

    25.

    verzoekt de lidstaten en de Commissie alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de druk op de oppervlaktewaterlichamen tot een minimum te beperken om de natuurlijke functies van rivieren te herstellen en ecosystemen te beschermen; verzoekt de lidstaten geen waterkrachtcentrales te bouwen en geen andere bouwprojecten aan te gaan die leiden tot aanzienlijke hydromorfologische druk op water in beschermde gebieden; is van mening dat EU-subsidies en overheidsfinanciering in niet-beschermde gebieden alleen mogen worden toegekend aan nieuwe waterkrachtcentrales waarvan de totale voordelen duidelijk opwegen tegen de totale negatieve gevolgen;

    26.

    is verheugd over het feit dat, volgens het tiende tweejaarlijkse verslag van de Commissie over de uitvoering van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater door de lidstaten (30), de inzameling en zuivering van stedelijk afvalwater in het afgelopen decennium in de EU zijn verbeterd en dat die richtlijn resultaat heeft opgeleverd wat betreft het verminderen van de belasting met verontreinigende stoffen en zo heeft bijgedragen tot de verbetering van de waterkwaliteit; betreurt evenwel dat de richtlijn nog steeds niet volledig wordt nageleefd, aangezien sommige lidstaten nog ver verwijderd zijn van het halen van hun streefcijfers; is het eens met het standpunt van de Commissie dat er meer moet worden gedaan om overblijvende verontreiniging, opkomende verontreinigende stoffen, energieverbruik en het beheer van slib alsook governancevraagstukken aan te pakken; betreurt bovendien dat de lozingen van industrieel afvalwater in opvangsystemen en stedelijke waterzuiveringsinstallaties niet zijn geanalyseerd bij de evaluatie van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater;

    27.

    verzoekt de Commissie bij de herziening van de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater rekening te houden met het bovenstaande; dringt er bij de Commissie op aan dat zij de lidstaten ondersteunt bij de uitvoering van de richtlijn door een duurzame financiering van water mogelijk te maken en de ontwikkeling en uitrol van innovatieve afvalwatertechnologieën te stimuleren; verzoekt de Commissie om grondig te bestuderen hoe de in de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater vastgestelde vereisten voor het ontwerp, de bouw en de uitbreiding van stedelijke waterzuiveringsinstallaties in alle fasen van technische ontwikkeling in wisselwerking staan met de verplichting van de kaderrichtlijn water om achteruitgang te voorkomen, om de samenhang tussen beide stukken wetgeving en de zuivering van stedelijk afvalwater te garanderen en tegelijkertijd alle stimulansen om de juiste technische zuiveringsmaatregelen te nemen, te behouden; moedigt de Commissie aan indien nodig wetgevende maatregelen te nemen; benadrukt dat maatregelen die bovenal gericht zijn op de aanpak van het probleem bij de bron, essentieel zijn om opkomende verontreinigende stoffen te bestrijden; beklemtoont dat in een toekomstige herziening van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater ook de uit dergelijke verontreinigende stoffen voortvloeiende uitdagingen moeten worden opgenomen;

    28.

    merkt op dat de richtlijn inzake de behandeling van stedelijk afvalwater en de kaderrichtlijn water de problemen als gevolg van klimaatverandering, zoals overstort, de afvloeiing van stedelijk water en overstromingen in agglomeraties, onvoldoende aanpakken en geen antwoord bieden op de effecten van onvoldoende gezuiverd water op het ontvangende waterlichaam; is van mening dat de EU, de lidstaten en de regionale autoriteiten de gevolgen van de toenemende overstort en afvloeiing van stedelijk water beter moeten monitoren en beheersen, aangezien deze de ontvangende oppervlakte- en grondwaterlichamen aanzienlijk verontreinigen;

    29.

    beklemtoont dat bij de beoordeling van de milieugevolgen van waterkrachtcentrales een holistische aanpak moet worden gehanteerd, die rekening moet houden met de maatschappelijke voordelen van emissievrije elektriciteit en met de bijdrage van waterkracht en pompaccumulatie aan een zekere energievoorziening, alsook met de schadelijke gevolgen voor oppervlaktewateren en habitats; beklemtoont in dit verband de bijdrage die door waterkrachtcentrales opgewekte elektriciteit kan leveren aan de verwezenlijking van de klimaat- en energiestreefcijfers van de EU, alsook aan het waarmaken van de toezeggingen van de EU in het kader van de Overeenkomst van Parijs, maar is van mening dat dit niet ten koste mag gaan van oppervlaktewateren en de bescherming van habitats; erkent dat er manieren en technologieën zijn om de gevolgen voor het milieu en de aquatische fauna te beperken; wijst erop dat er een groot potentieel is voor een verbetering van de efficiëntie van bestaande waterkrachtcentrales aan rivieren;

    30.

    merkt op dat de verschuiving van wegvervoer naar de binnenvaart volledig in overeenstemming moet zijn met het beginsel van de kaderrichtlijn water omtrent het voorkomen van achteruitgang, alsook met andere milieuwetgeving zoals de vogel- en de habitatrichtlijn, en gepaard moet gaan met de ondersteuning van duurzame alternatieve brandstoffen en technologieën voor de binnenvaart, zoals het gebruik van walstroom via walaansluitingen, om de uitstoot van broeikasgassen en andere verontreinigende stoffen te verminderen en de verslechtering van de ecologische en chemische toestand van waterlichamen en de achteruitgang van de luchtkwaliteit te voorkomen, alsook om druk op de waterecosystemen te voorkomen, de biodiversiteit te beschermen en te streven naar een vervuilingsgraad van nul;

    31.

    merkt op dat het energieverbruik in de watersector hoog ligt; verzoekt de Commissie energie-efficiënte maatregelen te overwegen, alsook de mogelijkheid om gezuiverd afvalwater te gebruiken als een “plaatselijke” bron van hernieuwbare energie; verzoekt de Commissie aan te dringen op energie-efficiënte verbeteringen in waterzuiveringsinstallaties teneinde het energiebesparingspotentieel van de sector te erkennen en te benutten; wijst erop dat volgens de evaluatie van de Commissie van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater de potentiële energiebesparing tussen de 5 500 GWh en 13 000 GWh per jaar bedraagt;

    32.

    erkent dat de totale wateronttrekking in Europa de afgelopen 15 jaar met 20 % is gedaald; merkt desalniettemin op dat van acht landen, die goed zijn voor 46 % van de Europese bevolking, kan worden gezegd dat ze met druk op het water kampen (31), dat het aantal landen dat met waterstress kampt voortdurend toeneemt en dat ongeveer een kwart van het water dat wordt omgeleid van de natuurlijke omgeving in de EU voor landbouw wordt gebruikt (32); wijst op het potentieel van hergebruik van water voor het tot stand brengen van een circulaire economie voor watervoorraden en voor het verminderen van rechtstreekse onttrekking uit waterlichamen en grondwater; is ingenomen met het akkoord over de nieuwe verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake minimumeisen voor hergebruik van water, die het hergebruik van gezuiverd stedelijk afvalwater voor landbouwirrigatie zal vergemakkelijken; steunt de constante modernisering van de infrastructuur voor irrigatie door middel van innovatie en nieuwe technologieën;

    33.

    beklemtoont dat het belangrijk is synergieën te vinden tussen de overstromingsrisicobeoordelingen en de rampenpreventie en paraatheidsplanning in het kader van het Uniemechanisme voor civiele bescherming; verzoekt de Commissie, de lidstaten en in voorkomend geval de regionale autoriteiten om strategieën voor droogtebeheer te ontwikkelen, met name met het oog op de drinkwatervoorziening en de voedselproductie, als onderdeel van de stroomgebiedbeheerplannen en overstromingsrisicobeheerplannen, en om systemen voor digitale monitoring, controle en vroegtijdige waarschuwing te integreren met betrekking tot de toestand van vegetatie en de manier waarop deze reageert op droogte, ter ondersteuning van doeltreffende en op gegevens gebaseerde beslissingen inzake beschermings-, respons- en communicatiemaatregelen; verzoekt de Commissie en de lidstaten het herstel van uiterwaarden en wetlands en de bescherming van grondwaterlichamen centraal te plaatsen binnen de bovengenoemde plannen, aangezien waterlichamen en ecosystemen die in goede toestand verkeren essentieel zijn om de negatieve gevolgen van zowel droogtes als overstromingen te verminderen;

    34.

    merkt op dat één gebied waarop de kaderrichtlijn water door belanghebbenden als ondoeltreffend werd beschouwd het beheer van de gevolgen van droogtes was (33); verzoekt de lidstaten meer inspanningen te leveren ter bestrijding van de klimaatverandering en van de nieuwe problemen rond (overmatige) onttrekking die in stroomgebieden kunnen ontstaan, waaronder in stroomgebieden waar de onttrekking van oudsher niet problematisch is (34); merkt op dat een holistische benadering van het waterbeheer en de aanpassing aan de klimaatverandering zou kunnen leiden tot een efficiëntere respons en de gevolgen van extreme gebeurtenissen zou kunnen verzachten; vraagt dat overwegingen in verband met de klimaatverandering volledig worden opgenomen in de uitvoering van de richtlijn en beklemtoont eveneens het potentieel van op de natuur gebaseerde oplossingen in dit verband; herhaalt dat toereikende overheidsfinanciering moet worden gewaarborgd voor de doelstellingen van de kaderrichtlijn water en voor de benodigde aanpassingen;

    35.

    stelt voor droogtes en waterschaarste aan te pakken door de onttrekking van water voor de productie van drinkwater voorrang te geven boven ander gebruik teneinde het mensenrecht op water te verwezenlijken en door oplossingen in te zetten om regenwater en overstromingsgolven op te vangen voor later gebruik, onder meer door projecten voor de terugwinning van regenwater te integreren in het ontwerp van gebouwen en infrastructuur, door de aanleg van ondergrondse opvangreservoirs en dubbele systemen voor waterdistributie in woningen en projecten voor het hergebruik van buiten gebruik gestelde groeven, waar dat geschikt wordt geacht; stimuleert onderzoek en investeringen op het gebied van maatregelen ter bestrijding van droogtes en waterschaarste;

    36.

    benadrukt dat het noodzakelijk is het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), de drinkwaterrichtlijn (35), de nitratenrichtlijn, de verordening gewasbeschermingsmiddelen (36) en de Reach-verordening af te stemmen op de kaderrichtlijn water wat betreft de behoefte aan meer waterbeschermingsmaatregelen en een efficiënt gebruik van water in de landbouw; beklemtoont dat de financiering voor maatregelen op het gebied van milieu en klimaatverandering in beide pijlers van het GLB aanzienlijk moet worden verhoogd en dat er aanvullende financiering nodig is voor gerichte ecologische maatregelen in het kader van de GLB-herziening, om te zorgen voor duurzaam waterbeheer en de bodemkwaliteit te verbeteren; dringt er bij de lidstaten op aan een vermindering van het gebruik van meststoffen en van het gebruik en de risico’s van pesticiden op te nemen in hun strategische GLB-plannen en uit te voeren, en om de watergerelateerde elementen van de conditionaliteit uit te voeren; verzoekt de Commissie van de verontreiniging van zoet water en overmatige onttrekking prioriteiten te maken in de GLB-gerelateerde aanbevelingen aan de lidstaten; verzoekt de Commissie tot slot ervoor te zorgen dat de kaderrichtlijn water ook wordt uitgevoerd door middel van het cohesiebeleid (de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen (37), het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (38)), overeenkomstig beleidsdoelstelling 2 van de verordening houdende gemeenschappelijke bepalingen;

    37.

    is ingenomen met de streefcijfers om het gebruik en risico van pesticiden tegen 2030 met 50 % te verminderen en om het nutriëntenverlies van meststoffen te verminderen, zoals bepaald in de “van boer tot bord”- en de biodiversiteitsstrategie, met het besluit om de richtlijn inzake een duurzaam gebruik van pesticiden te herzien en met de opneming van verbeterd nutriëntenbeheer in de doelstellingen van de nieuwe strategische GLB-plannen en van de twee strategieën; roept ertoe op de bovengenoemde streefcijfers en doelstellingen en het komende actieplan om vervuiling tot nul terug te brengen, om te zetten in wetgeving; wijst erop dat de effecten van pesticiden op de drinkwatervoorraad dringend moeten worden verminderd door de bescherming van de drinkwatervoorraad volledig in aanmerking te nemen bij het (opnieuw) goedkeuren van actieve stoffen en het (opnieuw) toelaten van pesticiden;

    38.

    verzoekt de Commissie de homogenisering van de normen te verbeteren en de grote diversiteit aan drempels in de verschillende lidstaten te verminderen in de grondwaterrichtlijn;

    39.

    dringt er bij de Commissie en de lidstaten op aan de synergieën tussen water- en biodiversiteitsbeleid te versterken door gepaste maatregelen, met inbegrip van rapportagevereisten, richtsnoeren en projecten, in te voeren om kleine waterlichamen en grondwaterecosystemen beter te beschermen in het kader van stroomgebiedbeheer;

    40.

    pleit ervoor dat de Commissie en de lidstaten de overstromingsrichtlijn beter integreren in de beleidsmaatregelen om prioriteit te geven aan op de natuur gebaseerde oplossingen, en de financieringsstromen dienovereenkomstig worden aangepast; beklemtoont dat het belangrijk is dat stroomgebieden op een geïntegreerde en holistische manier worden beheerd;

    41.

    wijst erop dat 97,3 % van de waterbronnen op aarde afkomstig is van de oceanen en dat het grondwater, de binnenwateren, het overgangswater, de kust- en mariene wateren met elkaar verbonden zijn door de waterkringloop en de verbinding tussen land en zee; vraagt daarom aan de Commissie en de lidstaten om een geïntegreerde aanpak vast te stellen tussen de kaderrichtlijn water en de kaderrichtlijn mariene strategie;

    42.

    pleit voor meer maatregelen met voldoende financiering om de vismigratie in de hele EU te verbeteren; vraagt dat, waar van toepassing, rivierconnectiviteit wordt opgenomen in de technische screeningcriteria ontwikkeld in het kader van de groene taxonomie van de EU voor duurzame activiteiten en dat energie- en vervoerprojecten alleen als duurzaam worden beschouwd wanneer ze vistrappen omvatten die de natuurlijke situatie benaderen;

    43.

    merkt op dat “het duurzaam gebruik en de bescherming van water en mariene hulpbronnen” een van de zes milieudoelstellingen van de EU-taxonomie voor duurzame financiering is; moedigt derhalve het gebruik ervan aan om richting te geven aan overheids- en particuliere investeringen om de bescherming van waterlichamen te garanderen;

    44.

    verzoekt de Commissie en de lidstaten in de volgende waterplanningscyclus alle nodige maatregelen te nemen om de instandhouding en het herstel van de aquatische ecosystemen mogelijk te maken, op de natuur gebaseerde oplossingen te bevorderen, de financiële sector een rol te laten spelen door duurzame investeringen te bevorderen en opleidingen en onderwijs op het gebied van ecologische groei te stimuleren;

    45.

    verzoekt de Commissie de lidstaten bij te staan en te ondersteunen bij de grensoverschrijdende coördinatie van de waterlichamen die onder de kaderrichtlijn water vallen; verzoekt de lidstaten om in grensoverschrijdende regio’s een prioriteit te maken van maatregelen in het kader van de kaderrichtlijn water en van de uitvoering van de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater, alsook om de samenwerking in internationale waterbekkens te verbeteren;

    46.

    dringt er bij de Commissie op aan de monitoringsystemen voor de waterkwaliteit en milieuverontreinigende stoffen te stroomlijnen en te verbeteren en onder meer gegevens te verzamelen over de belangrijkste lozingsbronnen van gevaarlijke stoffen, met inbegrip van residuen en metabolieten van radioactieve stoffen en bestrijdingsmiddelen, biociden, geneesmiddelenresten, chemische stoffen die aanleiding geven tot bezorgdheid (zoals PFAS) en microplastics, alsook andere opkomende verontreinigende stoffen in de EU-waterlichamen, en om de meest recente en meest doeltreffende beschikbare technieken te gebruiken; verzoekt de Commissie met klem richtsnoeren goed te keuren voor geharmoniseerde normen inzake monitoringnetwerken en gegevensrapportage; verzoekt de Commissie in haar actieplan om de vervuiling terug te brengen tot nul het gebruik van niet-invasieve monitoringmethoden en bio-indicatoren te vergemakkelijken teneinde de blootstelling van mens en dier aan verontreiniging in lucht, bodem en water tot een minimum te beperken; verzoekt de lidstaten met klem wanneer zij gegevens rapporteren aan de Commissie gebruik te maken van hun volledige monitoringnetwerken;

    47.

    verzoekt de Commissie, de lidstaten en waterleveranciers digitalisering te mainstreamen en het gebruik van beheers- en meetgegevens voor wetenschappelijk onderbouwde besluitvorming op zowel het regelgevings- als consumptieniveau te bevorderen; pleit voor digitale watertechnologieën om monitoring en rapportage op afstand van waterkwaliteit, lekkages, watergebruik en watervoorraden mogelijk te maken;

    48.

    wijst op het potentieel van digitalisering en artificiële intelligentie voor het verbeteren van het beheer en de monitoring van waterlichamen door betere gegevens te creëren en bewijs te analyseren om besluitvormers te ondersteunen, aangezien deze een grote bijdrage zouden kunnen leveren aan het snel opmerken van veranderingen in de waterkwaliteit die een bedreiging zouden kunnen vormen voor de waterlichamen, alsook aan een evaluatie van de beste praktijken en aan het in kaart brengen van de meest kostenefficiënte maatregelen;

    49.

    verzoekt de lidstaten rechtskaders tot stand te brengen die vermijden dat er situaties ontstaan waarin de entiteiten die waterlichamen beheren worden gefinancierd uit activiteiten die de chemische en ecologische status van de waterlichamen verslechteren; verzoekt de lidstaten een duidelijk onderscheid te maken tussen de entiteiten die instaan voor het beheer van de waterlichamen en die welke instaan voor de beoordeling van de toestand ervan;

    50.

    beklemtoont dat het noodzakelijk is watergegevens te homogeniseren en verplichte rapportagenormen te creëren voor lidstaten om de transparantie van gegevens te bevorderen; verzoekt de Commissie het WISE-systeem (Waterinformatiesysteem voor Europa) te blijven verbeteren om er een gebruikersvriendelijk informatie-instrument voor iedereen in de EU van te maken dat informatie verschaft over de kwantiteit, kwaliteit en beschikbaarheid van watervoorraden en dat eveneens dient als benchmark voor het beheer van waterlichamen;

    51.

    merkt op dat er volgens de geschiktheidscontrole ruimte is voor verbetering wat betreft de toegankelijkheid en gedetailleerdheid van informatie over waterbeleid en -kwaliteit; verzoekt de lidstaten en de Commissie dit te verhelpen en de EU-ingezetenen duidelijke, alomvattende en gemakkelijk toegankelijke informatie te verschaffen; pleit voorts voor meer transparantie en derhalve voor een aanzienlijke verbetering van de openbare raadpleging, bewustmaking van het publiek en onderwijs over water en over de verbanden tussen water, ecosystemen, sanitaire voorzieningen, gezondheid, voedselveiligheid, voedselzekerheid en rampenpreventie, voor het stimuleren van de intersectorale dialoog tussen marktdeelnemers, waterleveranciers, burgers, autoriteiten en maatschappelijke organisaties, en voor het waarborgen van de toegang tot de rechter uit hoofde van de richtlijn inzake milieueffectrapportage en de kaderrichtlijn water in overeenstemming met de jurisprudentie van het Hof van Justitie;

    52.

    is ingenomen met het feit dat de EU bij de herschikking van de drinkwaterrichtlijn gedeeltelijk rekening heeft gehouden met “Right2Water” door een nieuw artikel over toegang tot water toe te voegen en de transparantie rond de waterkwaliteit te vergroten om de gezondheid en het milieu te verbeteren; verzoekt de lidstaten de kaderrichtlijn water volledig uit te voeren en te handhaven om de toegang van eenieder tot water te waarborgen en volledig tegemoet te komen aan Right2Water;

    53.

    verzoekt de lidstaten en de waterleveranciers afvalwater systematisch te testen op COVID-19 en deze tests te gebruiken als een systeem voor vroegtijdige waarschuwing om de bestrijding van de pandemie te ondersteunen;

    54.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

    (1)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.

    (2)  PB L 135 van 30.5.1991, blz. 40.

    (3)  PB L 372 van 27.12.2006, blz. 19.

    (4)  PB L 288 van 6.11.2007, blz. 27.

    (5)  PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1.

    (6)  PB L 348 van 24.12.2008, blz. 84.

    (7)  PB L 177 van 5.6.2020, blz. 32.

    (8)  PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.

    (9)  PB L 396 van 30.12.2006, blz. 1.

    (10)  PB L 334 van 17.12.2010, blz. 17.

    (11)  Aangenomen teksten, P9_TA(2019)0078.

    (12)  Mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: De natuur terug in ons leven brengen” (COM(2020)0380).

    (13)  Mededeling van de Commissie van 20 mei 2020 getiteld “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (COM(2020)0381).

    (14)  Besluit nr. 1386/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 inzake een nieuw algemeen milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020 “Goed leven, binnen de grenzen van onze planeet” (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 171).

    (15)  In Resolutie 70/1, die op 25 september 2015 werd aangenomen door de Algemene Vergadering van de VN, getiteld “Onze wereld transformeren: Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling”.

    (16)  PB C 324 van 1.10.2020, blz. 28.

    (17)  PB C 110 van 22.3.2019, blz. 94.

    (18)  https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Agri-environmental_indicator_-_gross_nitrogen_balance

    (19)  Verslag van het Europees Milieuagentschap van 4 december 2019 getiteld “Het milieu in Europa: toestand en vooruitzichten 2020 — kennis voor de overgang naar een duurzaam Europa”.

    (20)  Commissie, samenvatting van de geschiktheidscontrole van de kaderrichtlijn water en de overstromingsrichtlijn van 10 december 2019.

    (21)  https://www.eea.europa.eu/publications/92-9167-025-1/page003.html

    (22)  Europese Rekenkamer, achtergronddocument over woestijnvorming in de EU van juni 2018.

    (23)  Studie van de Commissie van maart 2020 over energieopslag — bijdrage aan de zekerheid van de elektriciteitsvoorziening in Europa, blz. 20.

    (24)  https://ec.europa.eu/info/news/implementation-report-water-framework-directive-and-floods-directive-questions-and-answers-2019-feb-26_en

    (25)  https://www.right2water.eu/documents

    (26)  Wereldgezondheidsorganisatie en Kinderfonds van de Verenigde Naties, Progress on Drinking Water, Sanitation and Hygiene: 2017 Update and SDG Baselines, Genève, 2017, blz. 3.

    (27)  Mededeling van de Commissie van 19 maart 2014 over het Europees burgerinitiatief “Water en sanitaire voorzieningen zijn een mensenrecht! Water is een publiek goed, geen handelswaar!” COM(2014)0177).

    (28)  PB C 316 van 22.9.2017, blz. 99.

    (29)  http://www.oecd.org/environment/financing-water-supply-sanitation-and-flood-protection-6893cdac-en.htm

    (30)  Tiende verslag van de Commissie van 10 september 2020 over de stand van de uitvoering en de uitvoeringsprogramma’s (COM(2020)0492).

    (31)  https://www.eea.europa.eu/archived/archived-content-water-topic/water-resources/water-abstraction

    (32)  https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php/Archive:Agri-environmental_indicator_-_water_abstraction

    (33)  Geschiktheidscontrole van de kaderrichtlijn water en de overstromingsrichtlijn, blz. 66.

    (34)  Geschiktheidscontrole van de kaderrichtlijn water en de overstromingsrichtlijn, blz. 199.

    (35)  Richtlijn 98/83/EG van de Raad van 3 november 1998 betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (PB L 330 van 5.12.1998, blz. 32).

    (36)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

    (37)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320.

    (38)  Voorstel van de Commissie van 29 mei 2018 voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (COM(2018)0372).


    Top