EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52019IP0318

Resolutie van het Europees Parlement van 27 maart 2019 over de ontwikkelingen na de Arabische Lente: de aangewezen weg voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika (2018/2160(INI))

PB C 108 van 26.3.2021, p. 90–102 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

26.3.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 108/90


P8_TA(2019)0318

Ontwikkelingen na de Arabische Lente: de aangewezen weg voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika

Resolutie van het Europees Parlement van 27 maart 2019 over de ontwikkelingen na de Arabische Lente: de aangewezen weg voor het Midden-Oosten en Noord-Afrika (2018/2160(INI))

(2021/C 108/08)

Het Europees Parlement,

gezien het document getiteld “Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: Een sterker Europa — Een mondiale strategie van de Europese Unie voor buitenlands en veiligheidsbeleid”, dat op 28 juni 2016 is gepresenteerd door de vicevoorzitter van de Commissie/hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid (VV/HV) (1), en gezien de uitvoeringsverslagen van 2017 en 2018,

gezien Verordening (EU) nr. 232/2014 (2) van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument (ENI),

gezien Verordening (EU) nr. 235/2014 (3) van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot instelling van een financieringsinstrument voor democratie en mensenrechten in de wereld,

gezien het voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2018 tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (COM(2018)0460),

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 18 november 2015, getiteld “Herziening van het Europees nabuurschapsbeleid”(JOIN(2015)0050) en het gezamenlijk verslag van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 18 mei 2017 over de tenuitvoerlegging van de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (JOIN(2017)0018),

gezien de gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 8 maart 2011, getiteld “Een partnerschap voor democratie en gedeelde welvaart met het zuidelijke Middellandse Zeegebied” (COM(2011)0200), en van 25 mei 2011, getiteld “Inspelen op de veranderingen in onze buurlanden” (COM(2011)0303),

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid aan het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2017 getiteld “Elementen voor een EU-strategie voor Syrië” (JOIN(2017)0011) en de conclusies van de Raad over Syrië van 3 april 2017, die samen de nieuwe EU-strategie voor Syrië vormen,

gezien de partnerschapsprioriteiten die zijn vastgesteld tussen de Europese Unie en een aantal landen in het Midden-Oosten, waaronder Egypte, Libanon en Jordanië,

gezien de slotverklaring van de NAVO-topontmoeting in 2018,

gezien de Mediterrane Dialoog van de NAVO en het permanente crisisbeheer en de gezamenlijke inspanningen voor veiligheid in de regio,

gezien de EU-totaalaanpak van migratie en mobiliteit (TAMM),

gezien het pakket thematische richtsnoeren van de EU inzake mensenrechten, onder meer inzake mensenrechtendialogen met derde landen en inzake mensenrechtenverdedigers,

gezien de EU-richtsnoeren ter bevordering en bescherming van de uitoefening van alle mensenrechten door lesbische, homoseksuele, biseksuele, transgender en interseksuele mensen (LGBTI), die de Raad Buitenlandse Zaken op 24 juni 2013 heeft aangenomen,

gezien de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 25 januari 2017, getiteld “Migratie langs de centrale Middellandse Zeeroute — Migrantenstromen beheersen en levens redden” (JOIN(2017)0004),

gezien het mondiaal pact inzake migratie,

gezien de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling (SDG's),

gezien het actieplan inzake mensenrechten en democratie 2015-2019, aangenomen door de Raad op 20 juli 2015, en de tussentijdse evaluatie daarvan die dateert van juni 2017,

gezien het gezamenlijke werkdocument van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid van 21 september 2015 getiteld “Gendergelijkheid en empowerment van vrouwen: het leven van meisjes en vrouwen via de externe betrekkingen van de EU veranderen (2016-2020)” (SWD(2015)0182),

gezien de aanbeveling van de Commissie rechten van de vrouw van de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, met als titel “De deelname van vrouwen aan besluitvorming en aan leidinggevende functies: Uitdagingen en vooruitzichten”, die werd goedgekeurd tijdens de 13e Algemene vergadering in mei 2017 in Rome,

gezien het verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen (CEDAW),

gezien het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (Verdrag van Istanbul),

gezien de verklaring en het actieprogramma van Peking van september 1995, het actieprogramma van de Internationale Conferentie over bevolking en ontwikkeling (Conferentie van Caïro) van september 1994, en de resultaten van hun toetsingsconferenties,

gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (4),

gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over de veiligheidsuitdagingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika en de vooruitzichten voor politieke stabiliteit (5),

gezien zijn resolutie van 14 september 2016 over de betrekkingen tussen de EU en Tunesië in de huidige regionale context (6),

gezien zijn resolutie van 18 april 2018 over de tenuitvoerlegging van de externe financieringsinstrumenten van de EU: tussentijdse herziening 2017 en toekomstige architectuur na 2020 (7),

gezien zijn aanbeveling van 30 mei 2018 aan de Raad, de Commissie en de VV/HV over Libië (8),

gezien zijn resolutie van 14 november 2018 over het meerjarig financieel kader 2021-2027 (9),

gezien de bijeenkomsten van de Associatieraad EU-Tunesië van 11 mei 2017 en 15 mei 2018, de Associatieraad EU-Algerije van 14 mei 2018 en de Associatieraad EU-Egypte van 25 juli 2017,

gezien de conclusies van de Raad Buitenlandse Zaken van 6 februari 2017 en 15 oktober 2018 over Libië en van 3 april 2017 en 16 april 2018 over Syrië,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A8-0077/2019),

A.

overwegende dat de Arabische opstanden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (MONA) in 2011 een moment waren van massaal protest tegen autoritaire regimes en de verslechtering van de sociaaleconomische omstandigheden; overwegende dat een groot deel van de betogers jonge vrouwen en mannen waren die streefden naar democratie, vrijheid en de rechtsstaat en een betere en inclusievere toekomst, erkenning van hun waardigheid, meer sociale inclusie en betere economische vooruitzichten; overwegende dat de omverwerping van enkele regimes en, in enkele gevallen, de invoering van democratische hervormingen grote hoop en verwachtingen hebben gewekt;

B.

overwegende dat de meerderheid van de bevolking in het Midden-Oosten en Noord-Afrika jonger is dan 35; overwegende dat de jeugdwerkloosheid in de regio nog altijd een van de hoogste ter wereld is; overwegende dat dit leidt tot uitsluiting, ontzegging van politieke rechten en een braindrain naar andere landen; overwegende dat dit aan de basis lag van de protesten van 2011 en in enkele landen opnieuw tot protesten leidt; overwegende dat jongeren in kwetsbare omstandigheden, zonder inspraak of vooruitzichten, doelgroepen voor radicale bewegingen kunnen vormen;

C.

overwegende dat met name in olie-invoerende landen de wereldwijde financiële crisis, de daling van de olieprijzen, demografische ontwikkelingen, conflicten en terrorisme de situatie na de gebeurtenissen van 2011 nog hebben verergerd; overwegende dat het economisch model waardoor die landen worden gekenmerkt niet langer houdbaar is en leidt tot een vertrouwenscrisis die door de betrokken regeringen dringend moet worden aangepakt, met het oog op de sluiting van een nieuw sociaal contract met hun respectieve burgers; overwegende dat de toenemende sociale gevolgen van de afname van overheidssubsidies, de afbouw van banen in de overheidssector en in openbare diensten, de verspreiding van armoede en milieuproblemen, vooral in afgelegen gebieden en kansarme gemeenschappen, oorzaken zijn geweest van voortdurende onrust en spontane protesten in de regio, die in de komende jaren wellicht nog zullen toenemen;

D.

overwegende dat het, acht jaar na de Arabische Lente en de politieke omwentelingen die in de Maghreb- en de Masjraklanden tot zeer uiteenlopende ontwikkelingen qua politiek bestel en stabiliteit hebben geleid, van essentieel belang is om na te gaan hoe we moeten reageren op de legitieme democratische aspiraties en het verlangen naar duurzame stabiliteit in de regio, en op de dringende behoefte aan banen, de rechtsstaat, de verbetering van de levensomstandigheden en duurzame veiligheid; overwegende dat het belangrijk is de balans op te maken van de inspanningen en de beleidsstandpunten van de EU als respons op de Arabische Lente en een evaluatie te verrichten van het vermogen van de EU om haar beleid daadwerkelijk uit te voeren; overwegende dat het van essentieel belang is het beleidskader van de EU ten aanzien van de landen van het zuidelijk nabuurschap, de toekomstige doelstellingen daarvan en de middelen om deze te verwezenlijken, opnieuw te bekijken en aan te passen, en daarbij rekening te houden met de uiteenlopende omstandigheden in de diverse landen van de regio;

E.

overwegende dat een gebrek aan coördinatie tussen de lidstaten en de EU hun vermogen om een positieve invloed uit te oefenen op de Maghreb- en de Masjraklanden belemmert; overwegende dat het optreden van de individuele lidstaten in de regio gecoördineerd moet worden met en moet aansluiten op de doelstellingen van de EU; overwegende dat de EU de in de artikelen 8 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie vastgestelde doelstellingen moet nastreven; overwegende dat de EU haar politieke en diplomatieke invloed moet versterken; overwegende dat de politieke en economische stabiliteit en de veerkracht van de Maghreb- en de Masjraklanden op de lange termijn van fundamenteel strategisch belang is voor de EU en derhalve een geïntegreerde, op de toekomst gerichte langetermijnaanpak vergt wat betreft het beleidskader en de doelstellingen daarvan, in overeenstemming met de behoeften van de burgers in de partnerlanden en met de strategische belangen van de EU;

F.

overwegende dat met het EU-beleid ten aanzien van de landen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten twee hoofddoelen worden nagestreefd, namelijk elk land aansporen tot politieke en economische hervormingen, rekening houdend met de specifieke kenmerken van dat land, en regionale samenwerking tussen de landen van de regio onderling en met de EU aanmoedigen;

G.

overwegende dat de EU een centrale rol moet spelen bij de bevordering van conflictpreventie, -bemiddeling en -oplossing, de bescherming en bevordering van de mensenrechten, de rechtsstaat en de ruimte voor het maatschappelijke middenveld, alsook van democratisch, sociaal en eerlijk economisch bestuur in de Maghreb en de Masjrak; overwegende dat een open maatschappelijk middenveld en de werkzaamheden van mensenrechtenverdedigers als actoren voor maatschappelijke verandering van fundamenteel belang zijn voor de veerkracht en welvaart van de regio op de lange termijn;

H.

overwegende dat elke detentie die het gevolg is van de uitoefening van de rechten of vrijheden die in het internationaal recht gewaarborgd zijn, zoals de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, neerkomt op willekeurige detentie die verboden is uit hoofde van het internationaal recht; overwegende dat mensenrechtenverdedigers, journalisten, juristen, politieke activisten uit de oppositie en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld in het algemeen in aanzienlijke delen van de regio steeds meer worden blootgesteld aan stelselmatige vervolging, bedreigingen, aanvallen, represaillemaatregelen, strafrechtelijke intimidatie, willekeurige detentie, foltering en mishandeling; overwegende dat de EU en de lidstaten hun inspanningen aanzienlijk moeten opvoeren om passend te reageren op deze ontwikkeling;

I.

overwegende dat er in de regio talrijke gewapende conflicten spelen en dat duizenden mensen zijn vermoord of verdwenen en dat miljoenen zijn ontheemd; overwegende dat ISIS/Da'esh en andere jihadistische groeperingen zich schuldig hebben gemaakt aan gruweldaden, waaronder brutale executies en onbeschrijflijk seksueel geweld, ontvoeringen, folteringen, gedwongen bekeringen en de onderwerping van vrouwen en meisjes als slaven; overwegende dat kinderen worden aangeworven en gebruikt in terroristische aanslagen; overwegende dat er ernstige bezorgdheid bestaat over het welzijn van de bevolking in de door ISIS/Da'esh gecontroleerde gebieden en over het feit dat zij tijdens de bevrijdingscampagne mogelijkerwijs als menselijk schild zal worden ingezet; overwegende dat deze misdaden mogelijk neerkomen op oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid;

J.

overwegende dat de EU naar aanleiding van de ontwikkelingen in de regio haar nabuurschapsbeleid in 2015 heeft herzien; overwegende dat de herziening voorziet in een sterkere betrokkenheid van de lidstaten bij het Europees nabuurschapsbeleid (ENB);

K.

overwegende dat weerbaarheid van de staat en van de samenleving tot de belangrijkste prioriteiten behoren van de integrale strategie van de EU; overwegende dat in deze strategie wordt erkend dat een weerbare samenleving, gekenmerkt door democratie, vertrouwen in de instellingen en duurzame ontwikkeling de kern vormt van een weerbare staat, terwijl repressieve staten op lange termijn inherent broos zijn;

L.

overwegende dat voor de landen waarmee de EU associatieovereenkomsten heeft gesloten, de wettelijk bindende toezeggingen van deze overeenkomsten, ook in verband met mensenrechten, de grondslag moeten vormen van de betrekkingen, en met name van de partnerschapsprioriteiten die werden afgesproken tussen de EU en bepaalde nabuurschapslanden;

M.

overwegende dat kinderarbeid volgens Unicef de belangrijkste dreiging is voor kinderen die in de conflictgebieden in het Midden-Oosten en Noord-Afrika wonen; overwegende dat 2,1 miljoen kinderen in Syrië en 700 000 Syrische vluchtelingenkinderen geen toegang hebben tot onderwijs; overwegende dat ten gevolge van het aanhoudende geweld, ontheemding, natuurrampen, toenemende economische ongelijkheid en ongelijkheid tussen mannen en vrouwen, alsook hoge werkloosheids- en armoedepercentages in verschillende MONA-landen 28 miljoen kinderen humanitaire hulp nodig hebben;

1.

stelt met bezorgdheid vast dat acht jaar na de eerste opstanden de meeste legitieme verwachtingen van de vreedzame betogers voor waardigheid, mensenrechten en progressieve sociale, economische en politieke hervormingen in de meeste landen nog niet zijn ingelost; erkent dat er in sommige gevallen een aantal positieve ontwikkelingen zijn geweest en dat er enige democratische vooruitgang is geboekt, maar wijst erop dat deze nog steeds ontoereikend zijn; veroordeelt de aanhoudende en voortdurende schendingen van de mensenrechten, de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden en de wijdverbreide discriminatie van minderheden; is ernstig bezorgd over de aanhoudende nijpende sociaaleconomische situatie in de regio en met name over de hoge werkloosheid (die vooral vrouwen en jongeren treft) en sociale uitsluiting, die op grote schaal leiden tot ontgoocheling en rechteloosheid, vooral bij jongeren die daardoor tot wanhoop worden gedreven en illegale migratie als uitweg zien, of kwetsbaarder worden voor radicalisering; wijst erop dat de economische situatie in deze landen ook van grote invloed is op hun veiligheidssituatie; betreurt de aanhoudende corruptie, het nepotisme en het gebrek aan verantwoordingsplicht in de regio;

2.

wijst erop dat de welvaart op de lange termijn van de landen van de Arabische Lente staat of valt met hun vermogen om de universele rechten van de mens te beschermen en democratische en transparante instellingen te creëren en te bestendigen die zich inzetten voor de bescherming van de fundamentele rechten van de burgers; is derhalve ernstige bezorgd over de aanhoudende schendingen van de mensenrechten, de krimpende of verdwijnende ruimte voor de democratie en het maatschappelijk middenveld, het terugdraaien van vooruitgang op het gebied van de vrijheid van meningsuiting — zowel online als offline — en de vrijheid van vereniging en vergadering, de repressie van mensenrechtenverdedigers en de onderdrukking van de media, mede door misbruik van antiterrorismewetgeving en bewakingstechnologie, en de beknotting van de rechtsstaat in een aantal MONA-landen; stelt met bezorgdheid vast dat het leger en de veiligheidsdiensten een geheel eigen rol spelen in en verantwoordelijkheid dragen voor de verslechtering van het politieke traject in verschillende landen in de nasleep van de Arabische Lente en dat zij hardnekkig en dominant de touwtjes in handen houden over de staat en de economische middelen; verzoekt de EU en de lidstaten derhalve deze fundamentele dimensie op passende wijze op te nemen in hun contacten met de regio; verzoekt de EU en de lidstaten om in overleg met de regeringen van derde landen een einde te stellen aan dergelijke praktijken en repressieve wetgeving in te trekken, en er daarnaast voor te zorgen dat exportgoederen van Europese bewakingstechnologie en technische bijstand behoorlijk worden doorgelicht; dringt er bij de EU op aan voorrang te geven aan de ondersteuning van inspanningen van de parlementen en het maatschappelijk middenveld om te komen tot een grotere verantwoordingsplicht en transparantie van de veiligheidsdiensten en het leger;

3.

is ingenomen met de aanhoudende inspanningen van de EU en van de lidstaten om de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, alsook de economische ontwikkeling en het belangrijke verband tussen democratie en duurzame veiligheid in de landen van de Arabische Lente te bevorderen, en erkent dat dit een zeer complexe taak is; is echter van mening dat, ondanks een beleid dat al vijftien jaar lang focust op de landen in het zuidelijke en oostelijke Middellandse Zeegebied, en ondanks hernieuwde beleidsinspanningen en een verhoging van de budgettaire middelen na de Arabische Lente (of Arabische Lentes), de doelstellingen en het beleid van de EU nog niet voldoende zijn gerealiseerd (en de situatie soms zelfs is verslechterd) en dat het echte proces van sociaaleconomische inclusie nog moet beginnen; benadrukt dat de EU bij haar externe optreden ten aanzien van de landen van de Arabische Lente rekening moet houden met de realiteit op het terrein en haar beleidsstrategieën en de tenuitvoerlegging daarvan dienovereenkomstig moet aanpassen; is van mening dat een gebrek aan leiderschap en initiatief van de EU bij het werken aan de oplossing van aanslepende conflicten haar vermogen om diplomatieke invloed uit te oefenen in de regio heeft verzwakt; verzoekt de EU haar volle steun te verlenen aan het vredesproces van de VN voor de oplossing van conflicten in het Midden-Oosten en Noord-Afrika;

4.

wijst op de schade en het leed dat extremisme en terrorisme de regio hebben berokkend en beklemtoont dat de stabiliteit van de regio ernstig wordt bedreigd door geweld en dat samenwerking inzake veiligheid binnen de regio en met de EU en haar lidstaten, met volledige eerbiediging van de internationale mensenrechtenwetgeving, van het grootste belang blijft om terroristische organisaties zoals Da'esh te overwinnen en er op die manier voor te zorgen dat de mensen in de regio in vrede en in een omgeving van stabiliteit en vooruitgang kunnen leven; is derhalve ingenomen met de EU-initiatieven die bedoeld zijn om de terreurdreiging in het Midden-Oosten en Noord-Afrika aan te pakken; onderstreept dat het belangrijk is de capaciteit te versterken van overheidsactoren die een sleutelrol spelen in de bestrijding van terrorisme en gewelddadig extremisme en dat het van essentieel belang is om te werken aan partnerschappen tussen de autoriteiten, jongeren en gemeenschappen om iets te doen aan de onderliggende factoren die gemeenschappen vatbaar kunnen maken voor gewelddadig extremisme en om de diepere oorzaken van de conflicten aan te pakken;

5.

uit zijn bezorgdheid over het feit dat, ondanks aanzienlijke politieke en budgettaire investeringen en voortdurende politieke en economische inspanningen, de EU niet in staat is geweest om daadwerkelijke, betekenisvolle politieke en economische invloed uit te oefenen, de invloed van het EU-beleid beperkt is gebleven en de EU door de landen in de regio niet wordt beschouwd als een speler die voor een doorbraak kan zorgen; wijst op de ontevredenheid van het maatschappelijk middenveld, lokale ngo's en jongeren in het algemeen over de manier waarop de EU er niet in slaagt haar visie ten volle in de praktijk te vertalen; is bezorgd over de steeds complexere politieke situatie in de Maghreb en de Masjrak, en stelt de opkomst vast van nieuwe en herrijzende politieke en economische spelers in de regio, zoals Rusland en China, naast de tegenstrijdige belangen en financiering door de Golfstaten en Iran, die doelstellingen nastreven die mogelijk in strijd zijn met die van de EU; dringt bij de EU aan op een grotere inzet en een duidelijker visie, zodat zij een centralere rol kan spelen in de regio; verzoekt de Unie meer in dialoog te treden met de organisaties van het maatschappelijk middenveld om een beleid te voeren dat beter inspeelt op de verwachtingen van alle betrokken democratische actoren; beklemtoont dat de EU in dialoog moet treden met alle politieke actoren in de MONA-landen;

6.

wijst uitdrukkelijk op het belang van de Unie voor het Middellandse Zeegebied (UMZ), het enige politieke forum dat de EU-lidstaten en alle landen uit het Middellandse Zeegebied samenbrengt; beklemtoont dat de UMZ, die onlangs haar tiende verjaardag heeft gevierd, een grotere rol moet spelen bij de gezamenlijke aanpak van onze gemeenschappelijke uitdagingen; stelt met voldoening vast dat het derde Regionaal Forum van de UMZ, dat op 8 oktober 2018 plaatsvond en de tiende verjaardag herdacht van de Parijse top voor het Middellandse Zeegebied, erkende dat het zinvol is om de interacties tussen de UMZ en andere actoren in het Euro-mediterrane gebied verder te ontwikkelen; verzoekt de Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de hoge vertegenwoordiger om opnieuw na te denken over het project van de UMZ en het nieuw leven in te blazen; spoort hen ertoe aan dit project te gebruiken als een middel om de samenwerking tussen de EU en de landen uit het Middellandse Zeegebied te bevorderen;

7.

betreurt dat partnerschapsprioriteiten worden gesloten met andere landen zonder dat daaraan voorwaarden zijn verbonden en ondanks het feit dat de democratie, mensenrechten en de rechtsstaat in die landen nog altijd ernstig achteruitgaan;

8.

is van mening dat het beleid ten aanzien van de Maghreb- en de Masjraklanden veel te lang werd belemmerd door een aanpak die te veel was gebaseerd op de verwachtingen en doelstellingen van de EU, niet ten volle rekening hield met de belangen en realiteiten van de partnerlanden, te weinig aandacht had voor het aanmoedigen en de eigen verantwoordelijkheid van de begunstigde landen en te weinig oog had voor de aspiraties van de bevolking die diende te profiteren van het EU-beleid en voor de specifieke politieke toestand in de verschillende landen; betreurt dat de aanvankelijke inspanningen om na de Arabische Lente (of Arabische Lentes) strengere voorwaarden en stimulansen voor de begunstigde landen in te voeren via het “meer voor meer”-beginsel er niet toe hebben geleid dat de EU zwaarder kon wegen om echte verandering te brengen op het gebied van democratie, de rechtsstaat, mensenrechten en fundamentele vrijheden, economische en sociale ontwikkeling en duurzame veiligheid in de meeste van deze landen; beklemtoont dat differentiatie en meer wederzijdse eigen verantwoordelijkheid de hoekstenen van het ENB zijn, waarmee verschillende niveaus van betrokkenheid worden erkend en rekening wordt gehouden met de belangen van elk land met betrekking tot de aard en het bereik van zijn partnerschap met de Unie; pleit voor een consequentere toepassing van het “meer voor meer”-beginsel door in bilaterale betrekkingen op beleids-, programma- en projectniveau concrete doelstellingen en ijkpunten voor meer steun vast te stellen; herinnert eraan dat duurzame democratisering uitsluitend kan worden bereikt als dit doel overal in de desbetreffende landen wordt nagestreefd, dus zowel in de steden als op het platteland, en wijst erop dat stabiliteit de ontwikkeling van democratie ondersteunt en dat een goed getimed voorbereidingsproces met onder meer een brede raadpleging en inspraak voor de desbetreffende maatschappelijke groepen en leiders de verwezenlijking van deze doelstelling ten goede zal komen; onderstreept voorts dat democratisering tegelijkertijd de economische ontwikkeling en de kracht van de rechtsstaat ondersteunt;

9.

erkent de aanvankelijke inspanningen van de EDEO en de Commissie, in samenwerking en dialoog met het Europees Parlement, om het EU-beleidskader voor de landen van de Arabische Lente grondig te hervormen, teneinde haar politieke invloed in de Maghreb en de Masjrak te kunnen versterken; verwijst naar de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie en de meerwaarde daarvan voor het realiseren van synergieën bij het optreden op EU-niveau, waarbij wordt voortgebouwd op politieke, economische en sociale dialoog, meer de nadruk wordt gelegd op het verband tussen sociaaleconomische ontwikkeling en duurzame veiligheid, en wordt gezorgd voor adequate ondersteuning en uitvoering via de financiële instrumenten voor het externe optreden van de EU; neemt kennis van de herziening in 2015 van het ENB om rekening te houden met de veranderende scenario's in de regio; wijst met klem op het belang van diepgaande, jaarlijkse rapportage per land over de tenuitvoerlegging van het ENB; herinnert ook aan de cruciale steun die het Europees instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) heeft geboden bij de tenuitvoerlegging van het strategisch kader en het actieplan van de EU inzake mensenrechten en democratie, de EU-richtsnoeren inzake mensenrechten en de landenstrategieën, hetgeen de EU in staat heeft gesteld om strategischer op te treden in dit gebied, inclusief het zuidelijk nabuurschap, en de verantwoordingsplicht, zichtbaarheid en doeltreffendheid heeft verbeterd;

10.

beklemtoont dat moet worden gestreefd naar het doeltreffendste gebruik van de beschikbare middelen om de effecten van het extern optreden van de EU te optimaliseren, en dat die doeltreffendheid moet worden bereikt via de coherentie en complementariteit van de externe financieringsinstrumenten van de Unie;

11.

wijst op de complexiteit van een passende reactie op de migratie- en vluchtelingenstromen van en via de Maghreb en de Masjrak, een op veiligheid gericht standpunt inzake migratie, de uitdaging van terrorisme en de legitieme bezorgdheid over de kwetsbaarheid van bepaalde landen in de regio, en op de noodzaak om meer rekening te houden met de klimaatverandering en de uitdagingen ingevolge het ontbreken van een samenhangende aanpak door de lidstaten; is bezorgd dat deze factoren ertoe leiden dat het optreden van de EU ten aanzien van de regio vooral gebaseerd is op een ideologie van stabiliteit op de korte termijn, waarbij andere belangrijke aspecten uit het oog worden verloren; meent dat wanneer stabiliteit en veiligheid de belangrijkste doelstellingen worden, dit leidt tot een kortzichtige beleidsvisie op de kortere termijn en het optreden van de EU ter bevestiging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden de vereiste intensiteit ontneemt; wijst erop dat de bevordering van de veerkracht van staat en samenleving niet mag leiden tot de bestendiging van autoritaire regimes; herhaalt dat mensenrechten niet ondergeschikt zijn aan migratiebeheer of terrorismebestrijding en is ervan overtuigd dat een geloofwaardige en coherente stabiliteit en duurzame veiligheid alleen kunnen worden verwezenlijkt via het nastreven van belangen en beginselen op de lange termijn, zoals een inclusieve economische en sociale vooruitgang die iedereen ten goede komt en een versterking van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, in het kader van een op de mens gerichte, conflictgevoelige benadering; herinnert er echter aan dat stabiliteit op lange termijn in die landen alleen kan worden verwezenlijkt via een evenwicht tussen veiligheidsoverwegingen en ontwikkeling gebaseerd op de rechtsstaat en de mensenrechten;

12.

verzoekt de EU de onderliggende oorzaken van migratie, zoals conflicten, milieuproblemen, extreme armoede en sociale uitsluiting, aan te pakken en de politieke samenwerking veeleer te richten op een evenwichtiger en gelijk partnerschap met de regio, waarin jeugdbeleid en investeringen voor kleine en middelgrote ondernemingen centraal staan;

13.

stelt vast dat bepaalde landen miljoenen vluchtelingen opvangen, van wie de meesten vrouwen en kinderen zijn die in armoede leven, waardoor huiselijk geweld, uitbuiting van vrouwen en jonge meisjes voor prostitutie, gedwongen kindhuwelijken en kinderarbeid in de gemeenschap nog worden verergerd;

14.

verzoekt de Europese instellingen, de EU-lidstaten en de nationale ontwikkelingsagentschappen te streven naar een eensgezind Europees standpunt ten aanzien van de regio, waarin onze gezamenlijke belangen centraal staan, om te zorgen voor een enkele en samenhangende Europese strategie, zodat het volledige potentieel van de EU als een betekenisvolle bondgenoot voor democratische, economische en sociale hervormingen kan worden gerealiseerd;

15.

stelt met ernstige bezorgdheid vast dat het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenverdedigers in de gehele regio geconfronteerd worden met toenemende bedreigingen, represaillemaatregelen, strafrechtelijke intimidatie, willekeurige detentie, foltering en mishandeling, alsook andere vormen van vervolging; onderstreept dat de werkzaamheden van mensenrechtenverdedigers van cruciaal belang zijn voor de langdurige ontwikkeling en stabiliteit van de regio; herhaalt in die context zijn oproep tot de volledige tenuitvoerlegging van de EU-richtsnoeren voor mensenrechtenverdedigers; beklemtoont dat leiders en diplomaten van de EU en de lidstaten op alle niveaus gevallen van individuele mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen bij regeringen van derde landen dienen aan te kaarten, indien nodig via openbare verklaringen, demarches en regelmatige dialoog, via ontmoetingen met mensenrechtenverdedigers, door bezoeken te brengen aan gedetineerde mensenrechtenverdedigers en door als waarnemers op te treden in rechtszaken van mensenrechtenverdedigers; wijst er uitdrukkelijk op dat de EU en de lidstaten hun financiële middelen en hun capaciteit ter ondersteuning van mensenrechtenverdedigers die gevaar lopen moeten optrekken, via noodsubsidies en via de ondersteuning van regelingen voor de bescherming van het maatschappelijk middenveld zoals ProtectDefenders.eu; verwelkomt de voortdurende inspanningen van het Europees Fonds voor Democratie en het EIDHR ter bevordering van democratie en eerbiediging van de fundamentele rechten en vrijheden in het zuidelijke nabuurschap van de EU; dringt er bij de EU en de lidstaten op aan actief samen te werken met en steun te verlenen aan de kwetsbaarste mensenrechtenverdedigers en actoren van het maatschappelijk middenveld in de gehele regio, met inbegrip van de mensen in afgelegen en plattelandsgebieden, verdedigers van de rechten van LGBTI, inheemse volkeren, milieu- en grondrechten, verdedigers van vluchtelingen- en arbeidsrechten, en vrouwen, die worden geconfronteerd met genderspecifieke risico's en bedreigingen;

16.

is ingenomen met het concept van gedeelde verantwoordelijkheid in het herziene ENB; is echter bezorgd dat dit autoritaire regimes in sommige partnerlanden in staat zou stellen om voor bepaalde prioriteiten te kiezen op basis van hun nationale agenda, in plaats van voort te gaan op de weg naar democratisering; benadrukt daarom het belang van een beleidskader voor de lange termijn en synergieën bij de programmering voor de landen van de Arabische Lente, gebaseerd op het primaat van de democratie, de betrokkenheid van alle democratische politieke krachten en het primaat van de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele waarden; herhaalt dat het versterken van deze aspecten, samen met de ontwikkeling van een aantrekkelijk economisch klimaat en de ondersteuning van positieve hervormingen, in het belang is van zowel de partnerlanden en hun bevolking als de EU, en dringt aan op strengere voorwaarden in gevallen van stelselmatige mensenrechtenschendingen door de autoriteiten; herinnert eraan dat partnerlanden die bereid zijn hervormingen en een nauwere politieke dialoog na te streven en die meer willen bereiken, nieuwe stimulansen moeten krijgen, en meer steun die toereikend is voor hun aspiraties en engagement, en verzoekt om een op prestaties gebaseerde aanpak in die zin, die gebaseerd is op inclusieve dialoog, duidelijke prioriteiten en doelstellingen; dringt erop aan dat de begrotingssteun van de EU in gevallen waar de autoriteiten stelselmatig de mensenrechten schenden moet worden bestemd voor het plaatselijke maatschappelijk middenveld;

17.

ondersteunt het verlangen van de meerderheid van de bevolking in het Midden-Oosten en Noord-Afrika, waaronder de meerderheid van de jongeren, naar de totstandkoming van vrije, stabiele, welvarende, inclusieve en democratische landen die hun nationale en internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden nakomen; is verheugd over de democratische processen in de regio en het aanhoudende partnerschap met de EU; verzoekt de EU dit in aanmerking te nemen in al haar beleidsgebieden, teneinde de coherentie te bevorderen en de partnerlanden doeltreffender bijstand te verlenen; wijst erop dat het, wil een politieke transformatie volledig duurzaam zijn, belangrijk en noodzakelijk is voor een land om in het reine te komen met zijn verleden, en wijst in dit verband op de belangrijke werkzaamheden van de “waarheids- en waardigheidscommissie” in Tunesië, die een model is voor de hele regio;

18.

betreurt dat bilaterale samenwerking op het gebied van onderzoek en justitie betreffende zaken van detentie, geweld of overlijden van EU-burgers in bepaalde gevallen ontoereikend is geweest, zoals voor de Italiaanse onderzoeker Giulio Regeni; meent dat het van essentieel belang is verdere samenwerking in andere sectoren te koppelen aan substantiële verbeteringen op dit gebied;

19.

is ervan overtuigd dat, wanneer nog niet is voldaan aan de voorwaarden om te onderhandelen over diepe en brede vrijhandelsruimten (DCFTA's) die afhankelijk zijn van democratische vooruitgang, of wanneer die voorwaarden niet tegemoetkomen aan de aspiraties van de respectieve landen, de EU de toegang tot duurzame handel en investeringen moet vergroten, met name ten voordele van de bevolking en de economieën van de landen in het zuidelijke Middellandse Zeegebied, en steun moet verlenen voor productiecapaciteiten, de modernisering van infrastructuurvoorzieningen en het scheppen van een aantrekkelijk economische klimaat, met bijzondere aandacht voor de binnenlandse en regionale markt, het creëren van fatsoenlijke banen, en het bevorderen van sociale bescherming en inclusieve sociaaleconomische ontwikkeling;

20.

is van mening dat er, gezien de moeilijkheden die de EU ondervindt om te komen tot een toekomstgerichte, op rechten gebaseerde en mensgerichte visie op haar migratie- en asielbeleid, een toenemend risico bestaat dat sommige landen in de regio gebruikmaken van migratiebeheersing en de rol die zij daarin spelen om hun invloed in de politieke en beleidsdialoog met de EU te vergroten; is van mening dat de MONA-landen meer steun moeten krijgen om de toestroom van immigranten uit Sub-Saharaans Afrika te verwerken en is in dit verband ingenomen met de inspanningen van de EU om de diepere oorzaken van migratie aan te pakken, maar herinnert eraan dat er meer inspanningen nodig zijn om daarin te slagen; acht het belangrijk om de partners uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika te betrekken bij de toepassing van gezamenlijke oplossingen voor kwesties zoals de strijd tegen mensenhandel; is echter bezorgd over de mogelijke instrumentalisering van het buitenlands beleid van de EU als “migratiebeheer”, en benadrukt dat alle pogingen om op het gebied van migratie samen te werken met de landen van de Arabische Lente, met inbegrip van landen van herkomst en doorreis, hand in hand moeten gaan met de verbetering van de mensenrechtenomstandigheden in deze landen en de naleving van het internationale mensenrechten- en vluchtelingenrecht; beklemtoont dat de migratiestromen een uitdaging zijn die de landen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika (landen van herkomst en van doorreis) met de EU-landen (landen van bestemming) delen; benadrukt bovendien het belang van een beleidskader dat democratische, politieke en sociaaleconomische inclusie als elkaar versterkende factoren bevordert, mede om de voorwaarden te creëren voor een veilig, waardig leven voor de mensen in de regio en gedwongen verplaatsingen te beperken;

21.

wijst op het risico dat het EU-beleid in de regio en de aanpak van de lidstaten in het kader van hun bilaterale betrekkingen kunnen worden ondermijnd door ongecoördineerd en unilateraal optreden, en dat het vermogen van de EU om politieke invloed uit te oefenen hierdoor in het gedrang kan komen; verwelkomt in deze context het voorstel van de voorzitter van de Commissie om de unanimiteitsregel voor de besluitvorming op bepaalde terreinen van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid in de Raad te overstijgen, om de EU te helpen in haar buitenlandse betrekkingen met één stem te spreken, zich achter één duidelijke strategie te scharen en aan invloed te winnen; is van mening dat de sterkere betrokkenheid van de lidstaten bij het ENB, die is voorzien in de desbetreffende beleidsherziening van 2015, weliswaar positief is, maar beter moet worden nagestreefd; benadrukt dat er tussen verschillende lidstaten en hun bevolking, en tal van landen in het zuidelijke Middellandse Zeegebied belangrijke en hechte banden bestaan; roept de EU-lidstaten er in dit verband toe op hun optreden in de regio beter te coördineren en te onderzoeken op welke manier ze doeltreffender kunnen optreden;

22.

verzoekt de Unie en de lidstaten rekening te houden met het Europees acquis inzake corruptiebestrijding en hun programma's voor justitiële samenwerking met de partnerlanden in de regio te versterken ter bevordering van de uitwisseling van goede werkwijzen en de vaststelling van een doeltreffend arsenaal aan rechtsinstrumenten in de strijd tegen corruptie; is van mening dat hervormingen van het openbaar bestuur en de overheidssector in het zuidelijke nabuurschap voorrang moeten krijgen, samen met de strijd tegen corruptie, en dat een en ander moet worden nagestreefd met behulp van ruimere financiële middelen, sterkere capaciteitsopbouw en nauwere samenwerking met de lidstaten, alsook ondersteuning van maatschappelijke organisaties op het gebied van corruptiebestrijding, transparantie en verantwoordingsplicht;

23.

herhaalt dat de bevordering en bescherming van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat tot de fundamentele beginselen van het buitenlands beleid van de EU behoren; uit zijn bezorgdheid over de aanhoudende uitvoer van wapens en veiligheidsuitrusting uit EU-lidstaten, waaronder ook bewakingstechnologie die kan worden gebruikt voor binnenlandse repressie, naar autoriteiten in de regio die de mensenrechten en het internationaal humanitair recht niet eerbiedigen; dringt er bij de lidstaten op aan zich strikt te houden aan Gemeenschappelijk Standpunt 2008/994/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (10), waarin onder meer wordt gesteld dat uitvoervergunningen moeten worden geweigerd wanneer er een duidelijk risico bestaat dat de uit te voeren militaire goederen of technologieën zullen worden gebruikt voor binnenlandse repressie of bij het begaan van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht; herhaalt zijn standpunt zoals vastgesteld in zijn amendementen op het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een EU-regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel, de technische bijstand en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik dat werd aangenomen op 17 januari 2018 (11); dringt er bij de EU-lidstaten op aan dit dossier met de grootste aandacht te behandelen tijdens de pogingen om in de Raad tot overeenstemming te komen;

24.

is van mening dat in de partnerschapsprioriteiten die tussen de EU en partnerlanden uit hoofde van het ENB overeengekomen zijn, uitdrukkelijk moet worden verwezen naar de bijbehorende associatieovereenkomst, met name de mensenrechtenbepaling daarvan, zodat ervoor wordt gezorgd dat de mensenrechten een essentieel en transversaal aspect vormen van de overeengekomen partnerschapsprioriteiten, dat op alle niveaus moet worden besproken, met name op het hoogste politieke niveau, en niet alleen in subcommissievergaderingen op laag niveau;

25.

pleit voor meer inclusiviteit en vraagt dat het lokale maatschappelijk middenveld nauwer zou worden betrokken bij de vaststelling van de behoeften in de partnerlanden; is ingenomen met de inspanningen van de EDEO en de Commissie om de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld te verbreden tot de particuliere sector, en moedigt hen aan om meer te doen op dit gebied; beklemtoont dat de participatie van onafhankelijke vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van niet geregistreerde mensenrechtengroeperingen en mensenrechtenverdedigers, moet worden gegarandeerd en betreurt dat deze participatie met name wordt verhinderd waar dialoog en steun verlopen via door de overheid gecontroleerde instanties of alleen gericht zijn op regeringsgezinde organisaties; is van mening dat de EU de toegang tot beschikbare middelen voor kleine en lokale maatschappelijke organisaties, met inbegrip van de sociale partners, moet vergemakkelijken en dat zij de aanvraagprocedures moet stroomlijnen en zich moet richten op lokale maatschappelijke organisaties; wijst erop dat bij de gesprekspartners van lokale maatschappelijke organisaties de indruk leeft dat de EU vooral gericht is op grote, internationale maatschappelijke organisaties; verzoekt de EU meer middelen te investeren in het bevorderen van de capaciteitsopbouw van lokale maatschappelijke organisaties, het faciliteren van versterkte partnerschappen tussen deze organisaties en grote, internationale maatschappelijke organisaties, en het verbeteren van de capaciteit van de sociale partners om een sociale dialoog te voeren met de overheid, om de plaatselijke betrokkenheid te vergroten;

26.

roept de EDEO op meer inspanningen te doen om beste praktijken uit te wisselen inzake de rol van vrouwen in het openbare leven;

27.

onderstreept dat betrokkenheid en empowerment van vrouwen in de publieke ruimte en op politiek, economisch en cultureel gebied in de MONA-landen van essentieel belang zijn voor de bevordering van stabiliteit, vrede en economische welvaart op lange termijn; benadrukt dat in de landen waar de Arabische lente tot voortdurend conflict heeft geleid, de betrokkenheid van vrouwen bij het vredesproces en bij bemiddeling essentieel is om een niet-gewelddadige samenleving te herstellen; is van oordeel dat, met dit doel voor ogen, gendergelijkheid en de toegang van vrouwen tot onderwijs essentieel zijn;

28.

beklemtoont dat het versterken van de lokale overheden de democratie en de beginselen van de rechtsstaat helpt te verspreiden; vraagt derhalve dat de decentralisatieprocessen worden aangemoedigd en dat de actiemiddelen van de regio's worden uitgebreid door de uitbouw van lokale autonomie; steunt en moedigt partnerschappen met de EU-lidstaten aan, alsook projecten voor gedecentraliseerde samenwerking door de lokale overheden van de lidstaten ter bevordering van het gemeentelijk en regionaal bestuur in de landen van de regio;

29.

herinnert eraan dat het belangrijk is om voldoende zichtbaarheid te geven aan de inspanningen en de bijstand en investeringen van de EU in de regio door middel van betere strategische communicatie, publieksdiplomatie, contacten tussen burgers, culturele diplomatie, samenwerking op onderwijskundig en universitair gebied, en pr-activiteiten om de waarden en belangen van de Unie te bevorderen; vraagt met name om herstel van het mandaat van een speciale vertegenwoordiger van de EU voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied, die een leidende rol zou spelen bij de samenwerking van de EU met de regio en de EU meer zichtbaarheid zou geven;

30.

is van mening dat, om het vermogen van de EU om politieke en beleidseffecten teweeg te brengen te vergroten en de betrokkenheid en brede steun van de begunstigde landen te bevorderen, elke EU-delegatie regelmatig overleg zou moeten organiseren met deskundigen en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties, en met name adviesraden op hoog niveau zou moeten oprichten die de maatschappelijke, economische en politieke diversiteit van het betrokken land weerspiegelen, met deelnemers uit de economische, culturele en academische sector, de media en het maatschappelijk middenveld en vooraanstaande jeugdleiders, evenals sociale partners en belangrijke mensenrechtenverdedigers uit het betrokken land, en die een bijdrage moeten leveren met betrekking tot de beleidsprioriteiten en beleidsarchitectuur van de EU;

31.

is ervan overtuigd dat het optreden van de EU in de regio zich primair moet richten op jonge mensen, waarbij wordt gekozen voor een intersectionele benadering; vraagt om het jeugdbeleid te integreren in alle beleidsmaatregelen van de Unie in het Midden-Oosten en Noord-Afrika; is van mening dat het van cruciaal belang is om duurzame oplossingen te bedenken die aangepast zijn aan de omvang van het jeugdwerkloosheidsprobleem en onderstreept het belang van de bevordering van kansen op fatsoenlijk werk, ondernemerschap en zelfstandige arbeid; stelt in die context voor dat elke EU-delegatie informele jongerenraden opricht met jonge leiders uit de politieke, sociale, economische en culturele sector, de media en het maatschappelijk middenveld, die input en advies moeten geven over de beleidsprioriteiten en het vermogen van de EU om invloed uit te oefenen in het land, en een element van verantwoordingsplicht toevoegen met betrekking tot de beleidskeuzes; verzoekt de Europese politieke families en denktanks de uitwisselingen met actieve lokale jongeren uit de MONA-landen te intensiveren, om hun empowerment, opleiding en capaciteitsopbouw te bevorderen en hen in staat te stellen zich kandidaat te stellen bij lokale verkiezingen en nieuwe aanjagers van positieve verandering te worden in hun respectieve landen;

32.

roept de EU op om bijstand te verlenen aan haar partners door de onderliggende oorzaken van radicalisering, zoals armoede, werkloosheid, sociale en politieke uitsluiting en het onvermogen van de samenleving om de behoeften van de bevolking te vervullen en kansen voor jongeren te creëren, aan te pakken met behulp van betere samenwerking met het Midden-Oosten en Noord-Afrika waarin mensen, en dan vooral jongeren, centraal worden gesteld; pleit ervoor dat de EU de toegang van jongeren tot ondernemerschap ondersteunt, bijvoorbeeld door investeringen in startersbedrijven aan te moedigen en te ondersteunen; is van mening dat de EU in haar optreden ten aanzien van de regio een grotere klemtoon moet leggen op inclusieve economische en sociale ontwikkeling die voor banencreatie zorgt, de inzetbaarheid van jongeren, het creëren van opleidingen die beter op de arbeidsmarkt zijn afgestemd en de hervorming van het arbeidsrecht, alsook hervormingen die gericht zijn op sterke stelsels voor universele sociale bescherming, met specifieke aandacht voor de kwetsbaarste groepen; verzoekt de EU meer middelen te investeren in maatregelen die gericht zijn op een betere toegang tot essentiële dienstverlening van goede kwaliteit voor iedereen, zoals onderwijs en gezondheidszorg, en meer te doen om de sociale dialoog te verbeteren en wetgevingshervormingen te bevorderen inzake de vrijheid van vereniging en van vreedzame vergadering, de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid, de bestrijding van corruptie en het verzekeren van de toegang tot middelen en informatie als belangrijke ingrediënten voor stabiliteit en voor een open, dynamische en weerbare samenleving;

33.

is zeer verontrust over de escalatie van de spanningen in de regio; hekelt de instrumentalisering van religieuze verschillen voor het aanstoken tot politieke crises en sektarisch geweld;

34.

verzoekt de EU de landen van het Midden-Oosten en Noord-Afrika sterk te steunen in hun strijd tegen de gevaren van religieuze radicalisering waaraan vooral werkloze jongeren worden blootgesteld;

35.

is van oordeel dat er regelingen moeten komen om een eind te maken aan de financiering van terrorisme via offshore-entiteiten waar staten en financiële instellingen bij betrokken zijn, en om de wapenhandel en het kopen en verkopen van energiebronnen en grondstoffen waarbij terroristische groepen de winst opstrijken een halt toe te roepen;

36.

wijst op de uitdagingen van de klimaatverandering, woestijnvorming en watertekort die verregaande gevolgen hebben voor de regio; spoort de beleidsmakers en alle actoren in de EU en in de regio er sterk toe aan hun samenwerking met de partnerlanden, inclusief lokale autoriteiten en maatschappelijke organisaties, te versterken op het gebied van energiezekerheid, de bevordering van hernieuwbare energiebronnen en duurzame energie en doelstellingen van energie-efficiëntie, om bij te dragen aan de verwezenlijking van de Overeenkomst van Parijs; wijst erop dat de regio de mogelijkheid heeft om verdere stappen te zetten in zijn energietransitie door meer gebruik te maken van hernieuwbare energiebronnen, die een groot economisch potentieel hebben voor veel MONA-landen; wijst op de mogelijkheden voor duurzame groei en nieuwe arbeidsplaatsen die een en ander met zich mee zou brengen, evenals kansen voor regionale samenwerking inzake energie en klimaatverandering; wijst in dit verband op de kansen die recente ontdekkingen van aardgasreserves in het oostelijke Middellandse Zeegebied kunnen bieden aan alle betrokken landen;

37.

wijst op het feit dat de openstelling van de particuliere sector en de verdere differentiëring van de economieën kan bijdragen tot de broodnodige creatie van banen in de regio, met name voor jongeren en vrouwen; is verheugd over de positieve tekenen van herstel van het toerisme in het gebied; erkent het grote potentieel daarvan voor de bevordering van duurzame groei en banen en vraagt de EU in het bijzonder aandacht en ondersteuning te geven aan gebieden met uitdagingen op het gebied van infrastructuur en/of veiligheid; verzoekt de EU haar steun te verhogen aan de landen die een grotere bereidheid tonen om vooruitgang te boeken op het gebied van democratisering, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, door alle financiële instrumenten die zij tot haar beschikking heeft aan te wenden, van macrofinanciële bijstand tot het ENI, het Europees plan voor externe investeringen en het toekomstige Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking (NDICI);

38.

herinnert eraan dat meer gebruik moet worden gemaakt van de grotendeels onbenutte mogelijkheden voor innovatie en dynamiek van de particuliere sector in de regio; spoort de EU aan om de dialoog en de financiële en technische bijstand in dit verband te versterken; is verheugd over initiatieven zoals Startup Europe Mediterranean (SEMED) om een netwerk te creëren en in kaart te brengen van startersbedrijven, investeerders, universiteiten, onderzoeksinstellingen en beleidsmakers op beide oevers van de Middellandse Zee, als een belangrijke maatregel om de samenwerking inzake innovatie, banencreatie en duurzame economische groei te stimuleren;

39.

beklemtoont dat het belangrijk is om alle hervormingen en investeringen, evenals het EU-optreden ten aanzien van het gebied, te koppelen aan het behalen van de SDG's en duurzame ontwikkeling in het algemeen;

40.

herinnert aan de toegevoegde waarde van parlementaire diplomatie en van de regelmatige bilaterale interparlementaire bijeenkomsten van het Parlement met zijn tegenhangers uit het zuidelijke nabuurschap als instrument voor de uitwisseling van ervaringen en de bevordering van wederzijds begrip; wijst in dit verband op het belang van de gemengde parlementaire commissies als uniek instrument voor de formulering van een ambitieus gezamenlijk beleid van de EU en haar nauwste partners; moedigt de nationale parlementen van de EU aan om bilaterale interparlementaire bijeenkomsten te houden binnen het kader van het Europees nabuurschapsbeleid; onderstreept eens te meer dat de politieke partijen in de nationale parlementen en in het Europees Parlement in dit verband een rol kunnen spelen; is van mening dat de dialoog tussen het Europees Parlement, de nationale parlementen van de EU en de parlementen van het zuidelijk nabuurschap een waardevolle kans kunnen bieden om de regionale dialoog en samenwerking in het zuidelijk nabuurschap te bevorderen; verwijst in deze context ook naar de belangrijke rol die de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied kan spelen als platform waar regionale integratie en een ambitieuze politieke en economische agenda voor deze organisatie nieuw leven kan worden ingeblazen; wijst op de overlappingen tussen de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied en de Parlementaire Vergadering voor het Middellandse Zeegebied; meent dat de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied binnen het regionale kader van de Unie voor het Middellandse Zeegebied een grotere rol zou moeten spelen en zou moeten zorgen voor transparantie en parlementair toezicht op de activiteiten van de EMZ, met name op projecten die haar naam dragen;

41.

benadrukt dat vrouwen drijvende krachten kunnen zijn bij het bevorderen en opbouwen van vrede, bij conflictoplossing en in stabilisatieprocessen, en benadrukt de essentiële rol van vrouwen bij het voorkomen van radicalisering, het aanpakken van gewelddadig extremisme en het bestrijden van terrorisme; herinnert eraan dat de deelname van vrouwen aan de vormgeving en tenuitvoerlegging van deze strategieën op alle besluitvormingsniveaus bijdraagt tot de doeltreffendheid en duurzaamheid van beleidsmaatregelen en programma's; verzoekt de Commissie en de lidstaten steun te verlenen aan de vrouwen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika en aan organisaties die hun rechten verdedigen en bevorderen; benadrukt de behoefte aan gemakkelijke toegang tot de rechter en overgangsjustitie die toegespitst is op vrouwelijke overlevers van conflictgerelateerd seksueel geweld;

42.

herhaalt het verzoek van de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied om steun voor een Euro-mediterraan project over de genderkloof, met onder andere een analyse van de vertegenwoordiging van vrouwen in nationale en regionale parlementen en in lokale instellingen; is van mening dat de Commissie rechten van de vrouw van de genoemde Parlementaire Vergadering en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid van het Europees Parlement jaarlijks moeten worden geïnformeerd over de indicatoren voor de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in het Euro-mediterrane gebied;

43.

herinnert eraan dat vrouwenrechten, vrouwenemancipatie, gendergelijkheid, kinderrechten, vrijheid van godsdienst of overtuiging, en het recht op non-discriminatie van etnische en religieuze minderheden en kwetsbare groepen, waaronder mensen met een beperking en LGBTQI, grondrechten zijn en kernbeginselen van het externe optreden van de EU;

44.

pleit ervoor de dimensie van gendergelijkheid en vrouwenrechten in het ENB te versterken, in overeenstemming met de prioriteiten van GAP II; is ingenomen met de recente hervormingen die in sommige landen zijn goedgekeurd in verband met de straffeloosheid van verkrachters die nadien met hun slachtoffer trouwen, geweld tegen vrouwen en het erfrecht; vraagt om de naleving van de hervormde wetgeving streng te controleren; is echter bezorgd dat de situatie voor vrouwen in de meeste landen van de Arabische Lente in het algemeen niet is verbeterd; onderstreept dat betrokkenheid en empowerment van vrouwen in de publieke ruimte en op politiek, economisch en cultureel gebied in de MONA-landen van essentieel belang zijn voor de bevordering van stabiliteit, vrede en economische welvaart op lange termijn; acht het met dit doel voor ogen absoluut noodzakelijk dat vrouwen toegang krijgen tot onderwijs; uit voorts zijn bezorgdheid over het feit dat de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt in de regio tot de laagste ter wereld behoort, hetgeen sociale uitsluiting veroorzaakt en in het algemeen een aanzienlijk verlies voor de economie betekent; wijst erop dat het belangrijk is dit probleem te behandelen als een fundamenteel onderdeel van duurzame economische groei en sociale samenhang; merkt ook op dat vrouwenrechtenverdedigers geconfronteerd worden met willekeurige detentie, strafrechtelijke intimidatie, lastercampagnes en pesterijen;

45.

hekelt de wijdverspreide vervolging van LGBTI en de verdedigers van hun rechten in de gehele regio, met strafrechtelijke intimidatie, foltering, fysieke aanvallen en lastercampagnes; verzoekt de Commissie, het Europees Parlement en de lidstaten om actief en consequent de ondeelbaarheid van de mensenrechten, ook de rechten van LGBTQI, te verdedigen in het kader van hun samenwerking met de MONA-landen, en te benadrukken dat aan deze rechten moet worden vastgehouden in de handelwijze van de staat en in de wetgeving;

46.

verzoekt de MONA-landen actief bij te dragen aan de strijd tegen elke vorm van geweld tegen vrouwen; roept de MONA-landen op het Verdrag van Istanbul, een instrument dat het mogelijk maakt te strijden tegen geweld tegen vrouwen en meisjes, onder meer huiselijk geweld en genitale verminking van vrouwen, te ondertekenen en te ratificeren; roept de landen die dit nog niet hebben gedaan op hun wetgevingsbepalingen te herzien door er een paragraaf over gendergerelateerd geweld en eermisdrijven aan toe te voegen en tegelijkertijd bedreigingen te straffen en in strengere straffen te voorzien voor alle dergelijke misdrijven;

47.

spoort de MONA-landen aan tot de tenuitvoerlegging van het actieprogramma van Peking voor de toegang van vrouwen tot onderwijs en gezondheid als fundamentele mensenrechten, met inbegrip van toegang tot gezinsplanning en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, zoals toegang tot kosteloze anticonceptie, veilige en legale abortus, en seksuele en relationele voorlichting voor meisjes en jongens;

48.

is bezorgd over beperkingen in de toegang tot openbare gezondheidszorg en met name de toegang tot seksuele en reproductieve gezondheid, in het bijzonder voor vrouwen en meisjes in plattelandsgebieden;

49.

dringt er bij al deze landen op aan het CEDAW te ratificeren en alle bestaande voorbehouden op te heffen; verzoekt deze landen eveneens gepaste maatregelen te nemen om de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de maatschappij te vergroten, bijvoorbeeld door nationale actieplannen met doeltreffende gendergelijkheidsmaatregelen aan te nemen, in overleg met vrouwenorganisaties en andere betrokken partijen uit het maatschappelijk middenveld;

50.

is van mening dat de EU een omvattender benadering moet ontwikkelen van de bijstand aan onderwijshervormingen in partnerlanden en dat zij relevante middelen en programma's moet wijden aan vroegschoolse educatie, met inbegrip van voorschools onderwijs, om ervoor te zorgen dat in de gehele samenleving en al vanaf zeer jonge leeftijd competenties en vaardigheden, ook digitale vaardigheden, passend beroepsonderwijs en -opleiding en onderwijsprogramma's voor ondernemerschap, kritisch denken en sociaal bewustzijn worden ontwikkeld; beklemtoont dat onderwijs van goede kwaliteit belangrijk is als middel om jonge mensen de regie te geven over hun eigen leven en om de sociale samenhang te versterken;

51.

is verheugd over de programma's die het secretariaat van de Unie voor het Middellandse Zeegebied heeft opgesteld, zoals Med4Jobs, om een antwoord te bieden op de inzetbaarheid van jongeren en vrouwen op de arbeidsmarkt in de mediterrane landen; verzoekt de lidstaten van de Unie voor het Middellandse Zeegebied hun secretariaat-generaal te vragen zijn activiteiten toe te spitsen op de economische en sociale ontwikkeling van de MONA-landen teneinde de consolidatie van hun overgangsproces te ondersteunen, en daarbij te voorzien in een prominente plaats voor vrouwen en jonge meisjes;

52.

dringt er nogmaals bij de Commissie op aan gevolg te geven aan het voorstel van het Parlement voor de invoering van een ambitieus Euro-Mediterraan Erasmusprogramma dat los staat van Erasmus+, met een specifieke financiering en een ambitieuze opzet qua reikwijdte en beschikbare middelen, waarbij de nadruk niet alleen op lager, middelbaar en hoger onderwijs ligt, maar ook op beroepsopleiding en levenslang leren; herhaalt dat investeren in de jeugd een solide basis zal leggen voor de langdurige veerkracht en welvaart van de regio; wenst dat de Commissie en het Parlement de reikwijdte en de participatie aan het Bezoekersprogramma van de Europese Unie vergroten en de deelname van jongeren en vrouwelijke politieke leiders faciliteren; roept de EU voorts op om hervormingen met het oog op de modernisering van de onderwijsstelsels in deze landen te ondersteunen;

53.

herinnert aan zijn steun voor de financiering van academische en beroepsopleidingsprogramma's met de bedoeling in de regio een grote kweekvijver van professionele vaardigheden aan te leggen, evenals zijn steun aan maatregelen zoals het VET-mobiliteitshandvest van Erasmus+, dat zoveel mogelijk moet worden uitgebreid naar alle landen van de regio via flexibele en evoluerende instrumenten zoals mobiliteitspartnerschappen;

54.

veroordeelt eens te meer de wreedheden en de grootschalige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht tijdens het conflict, met name die gepleegd door de troepen van het regime van Assad, ook met de steun van zijn bondgenoten, en door de bewegingen die op de VN-lijst van terroristische organisaties staan; betreurt ten zeerste dat herhaalde regionale en internationale pogingen om de oorlog te beëindigen hebben gefaald en dringt aan op hernieuwde en intensieve mondiale samenwerking om tot een vreedzame en duurzame oplossing voor het conflict te komen; benadrukt dat er geen sprake kan zijn van verdraagzaamheid of straffeloosheid ten aanzien van de verschrikkelijke misdaden die in Syrië zijn gepleegd; roept nogmaals op tot onafhankelijke, onpartijdige, grondige en geloofwaardige onderzoeken en vervolging van de verantwoordelijken, en ondersteunt de werkzaamheden van het internationaal, onpartijdig en onafhankelijk mechanisme voor de internationale misdrijven die sinds maart 2012 in de Syrische Arabische Republiek zijn gepleegd (IIIM); roept voorts op tot ondersteuning van maatschappelijke organisaties en ngo's die bewijsmateriaal van mensenrechtenschendingen en schendingen van het humanitaire recht verzamelen en helpen te bewaren;

55.

betreurt dat sinds de herziening van het ENB in 2015 slechts in één verslag, dat van 18 mei 2017 over de tenuitvoerlegging van de herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (JOIN(2017)0018), een evaluatie is verricht van de ontwikkelingen in het nabuurschap op regionaal niveau, ondanks de toezegging in de mededeling van 2015 over de herziening van het ENB om naast de landspecifieke rapportage regelmatig verslagen op het niveau van het nabuurschap op te stellen met onder meer informatie over de fundamentele vrijheden, de rechtsstaat, gendergelijkheid en mensenrechtenaangelegenheden; vraagt om in de landspecifieke en regionale verslagen passende beoordelingen op te nemen van de resultaten en de mensenrechteneffecten van het beleid van de EU en de lidstaten;

56.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie en de VV/HV.

(1)  https://eeas.europa.eu/archives/docs/top_stories/pdf/eugs_review_web.pdf

(2)  PB L 77 van 15.3.2014, blz. 27.

(3)  PB L 77 van 15.3.2014, blz. 85.

(4)  PB C 265 van 11.8.2017, blz. 110.

(5)  PB C 265 van 11.8.2017, blz. 98.

(6)  PB C 204 van 13.6.2018, blz. 100.

(7)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0119.

(8)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0227.

(9)  Aangenomen teksten, P8_TA(2018)0449.

(10)  PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99.

(11)  PB C 458 van 19.12.2018, blz. 187.


Top