EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 6.6.2018
COM(2018) 447 final
2018/0236(COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU
(Voor de EER relevante tekst)
{SWD(2018) 327 final}
{SWD(2018) 328 final}
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Sinds de jaren 1990 heeft de Unie haar investeringen in de ruimtevaartsector verhoogd. Zelfs vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, met een nieuw artikel 189 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) waarin de grondslagen zijn gelegd voor haar handelen op dit gebied, heeft de Unie met succes Egnos en Galileo, de Europese programma’s voor satellietnavigatie, ontwikkeld. Beide programma's zijn operationeel, en het Galileo-systeem wordt momenteel beschouwd als een vlaggenschip van de Unie.
In 2014 is het programma voor aardobservatie Copernicus, dat gebaseerd is op het GMES-programma, toegevoegd aan de eerste twee programma’s. Recentelijk heeft de Unie activiteiten geïnitieerd binnen het ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring (Space Surveillance and Tracking Support, SST). De totale begrotingstoewijzing voor alle ruimtevaartactiviteiten van de Unie, met inbegrip van onderzoek, bedroeg voor de periode 20142020 12,6 miljard EUR.
In haar mededeling van 26 oktober 2016 getiteld "Ruimtevaartstrategie voor Europa" heeft de Commissie een nieuwe ruimtevaartstrategie voor Europa uitgetekend die gericht is op vier strategische doelstellingen: maximalisering van de voordelen van de ruimtevaart voor de maatschappij en de economie van de EU, bevordering van een concurrerende en vernieuwende Europese ruimtevaartsector, versterking van Europa's strategische autonomie inzake toegang tot en gebruik van de ruimte in een klimaat van zekerheid en veiligheid, en versterking van de rol van Europa als mondiale speler en bevordering van internationale samenwerking.
De motivering voor het aannemen van de ruimtevaartstrategie voor Europa is gebaseerd op het strategische belang van de ruimtevaartsector voor de Unie en op de noodzaak voor de Europese ruimtevaartsector om zich aan te passen aan de veranderende internationale context. De ruimtevaart ondersteunt een groot aantal beleidsdomeinen en strategische prioriteiten van de Unie. De ruimtevaart kan een cruciale rol spelen bij het effectief aanpakken van nieuwe uitdagingen zoals de klimaatverandering, duurzame ontwikkeling, grens- en maritieme bewaking en de veiligheid van de burgers van de Unie. De opkomst van deze nieuwe prioriteiten voor de Unie geeft aanleiding tot nieuwe manieren om het Programma te ontwikkelen. De veiligheidsvereisten moeten bij de ontwikkeling van ruimtevaartsystemen van de Unie worden versterkt om ten volle te kunnen profiteren van synergieën tussen burgerlijke en militaire activiteiten.
Maar de ruimtevaart maakt ook deel uit van een mondiale waardeketen die wordt geconfronteerd met ingrijpende veranderingen waardoor de traditionele grenzen van de ruimtevaartsector worden verlegd. De zogenoemde "nieuwe ruimtevaart" betekent een revolutie voor de ruimtevaartsector, niet alleen vanuit technologisch oogpunt, maar ook wat betreft het bedrijfsmodel. De ruimtevaart trekt meer en meer ondernemingen en ondernemers aan, soms zonder ervaring op dit gebied. Het is derhalve van cruciaal belang dat de Unie actief de gehele ruimtevaartsector steunt, met name op het vlak van onderzoek en ontwikkeling, startende ondernemingen en starterscentra voor ondernemingen die actief zijn in de ruimtesector.
Wat meer bepaald haar programma's betreft, benadrukte de Commissie in de ruimtevaartstrategie voor Europa het belang van het waarborgen van de continuïteit van de diensten die door Galileo, Egnos en Copernicus worden verstrekt, en van de voorbereiding van nieuwe generaties van deze diensten, waarbij ook de SST-diensten worden versterkt, en kondigde de Commissie het initiatief inzake satellietcommunicatie voor de overheid Govsatcom aan, dat oorspronkelijk was opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2017. Daarnaast benadrukte de Commissie de sleutelrol van partnerschappen tussen de Commissie, de lidstaten, het Europees GNSS-Agentschap (GNSS staat voor Global Navigation Satellite Systems), het Europees Ruimteagentschap en alle andere agentschappen en belanghebbenden die betrokken zijn bij de tenuitvoerlegging van het Europese ruimtevaartbeleid, waarbij zij het essentiële belang benadrukte van het inrichten van efficiënte en passende bestuursmechanismen voor de tenuitvoerlegging van het ruimtevaartprogramma van de Unie.
Wat betreft het nieuwe initiatief, Govsatcom, zijn de lacunes in de capaciteiten van Europa met betrekking tot veilige satellietcommunicatie erkend in de conclusies van de Europese Raad van december 2013 en verscheidene daaropvolgende conclusies van de Raad, in het Witboek van de Commissie over de toekomst van Europa, in de Verklaring van Rome van de leiders van 27 lidstaten en in verschillende resoluties van het Europees Parlement.
De benadering die de Commissie bepleit in haar mededeling over een ruimtevaartstrategie voor Europa is bevestigd door zowel de Raad, in zijn conclusies van 30 mei 2017, als het Europees Parlement, in zijn resolutie van 12 september 2017. In zijn conclusies van 30 mei 2017 heeft de Raad met name de Commissie en de lidstaten aangemoedigd om, in voorkomend geval, een beroep te blijven doen op de technische knowhow van het Europees Ruimteagentschap (ESA) en de Europese nationale ruimtevaartagentschappen, de Commissie verzocht de potentiële ontwikkeling van de verantwoordelijkheden van het Europees GNSS-Agentschap te onderzoeken en te beoordelen, en de noodzaak erkend om, in voorkomend geval, sterkere synergieën tussen het civiele en militaire gebruik van ruimtesystemen na te streven.
Het voorstel voor een verordening maakt deel uit van de follow-up van de ruimtevaartstrategie voor Europa. Een volledig geïntegreerd ruimtevaartprogramma zal alle activiteiten van de Unie op dit strategisch zeer belangrijke gebied bundelen. Het vormt een coherent kader voor toekomstige investeringen met meer zichtbaarheid en meer flexibiliteit. Door de efficiëntie te verhogen zal het helpen om nieuwe door de ruimtevaart gestuurde diensten uit te rollen die alle EU-burgers ten goede zullen komen.
Het Programma beoogt dus:
–het verstrekken, of het leveren van een bijdrage tot het verstrekken van, hoogwaardige, geactualiseerde en, in voorkomend geval, beveiligde met de ruimtevaart verband houdende gegevens, informatie en diensten zonder onderbrekingen en zoveel mogelijk op mondiaal niveau, waarbij aan de bestaande en toekomstige behoeften wordt voldaan en dit in overeenstemming met de politieke prioriteiten van de Unie, onder meer wat betreft klimaatverandering, veiligheid en defensie;
–het maximaliseren van de socio-economische voordelen, onder meer door bevordering van een zo ruim mogelijk gebruik van de gegevens, informatie en diensten die door de onderdelen van het Programma worden verstrekt;
–het verhogen van de veiligheid van de Unie en haar lidstaten, evenals haar handelingsvrijheid en haar strategische autonomie, met name op het vlak van technologische, op bewijzen gestoelde besluitvorming;
–het bevorderen van de rol van Unie op het internationale niveau als een voortrekker in de ruimtevaartsector en het versterken van de rol van de Unie bij de aanpak van wereldwijde uitdagingen en de ondersteuning van internationale initiatieven, onder meer wat betreft klimaatverandering en duurzame ontwikkeling.
Het voorstel voor een verordening bevat geschikte maatregelen voor de verwezenlijking van deze doelstellingen.
Het voorstel voor een verordening vereenvoudigt en stroomlijnt het bestaande acquis van de Unie aanzienlijk door bijna alle regels die tot dusver in afzonderlijke verordeningen en besluiten vervat zaten samen te voegen in een enkele tekst en ze te harmoniseren. Dit versterkt het imago van het ruimtevaartbeleid van de Unie, hetgeen in overeenstemming is met de belangrijke rol die de Unie in de toekomst wil spelen als mondiale speler in de ruimtevaart.
Het voorstel biedt de Unie een voldoende groot budget voor ruimtevaart om de verschillende beoogde activiteiten uit te voeren, met name ten aanzien van de voortzetting en verbetering van Galileo, Egnos, Copernicus en het SST, alsook de lancering van het Govsatcom-initiatief.
Het stelt de regels vast voor het bestuur van het Programma door de verhoudingen tussen de verschillende betrokken spelers, voornamelijk de lidstaten, de Commissie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma, en hun rol te verduidelijken, en door een eengemaakt bestuurssysteem vast te stellen voor alle onderdelen van het Programma. Het versterkt de rol van het voormalig Europees GNSS-Agentschap door de reikwijdte van zijn taken met betrekking tot beveiligingshomologatie uit te breiden tot alle onderdelen van het Programma, waardoor een naamsverandering voor dit agentschap, dat nu het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma wordt, gerechtvaardigd is.
Ten slotte specificeert en standaardiseert het voorstel het veiligheidskader van het Programma, met name met betrekking tot de te eerbiedigen beginselen, te volgen procedures en te nemen maatregelen, wat van cruciaal belang is, gezien het tweeërlei gebruik van de acties.
Dit voorstel, dat van toepassing zou moeten worden op 1 januari 2021, wordt voorgelegd voor een Unie van 27 lidstaten, in overeenstemming met de kennisgeving van het voornemen van het Verenigd Koninkrijk om zich terug te trekken uit de Europese Unie en uit Euratom die de Europese Raad op 29 maart 2017 heeft ontvangen uit hoofde van artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
•Verenigbaarheid met bestaande beleidsbepalingen op het beleidsterrein
Het acquis van de Unie op het vlak van de ruimtevaartsector omvat momenteel de volgende verordeningen en besluiten:
–Verordening (EU) nr. 1285/2013van het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen Galileo en Egnos;
–Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Copernicus-programma;
–Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring (SST);
–Verordening (EU) nr. 912/2010 van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europese GNSS-Agentschap;
–Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang tot de overheidsdienst (publiek gereguleerde dienst) die wordt aangeboden door het wereldwijde satellietnavigatiesysteem dat is ingevoerd door het Galileo-programma;
–Besluit 2014/496/GBVB van de Raad over aspecten van de stationering, de exploitatie en het gebruik van het Europese wereldwijde satellietnavigatiesysteem, die betrekking hebben op de veiligheid van de Europese Unie.
De onderhavige verordening vervangt de eerste vier van deze teksten, die tevens worden ingetrokken. Deze verordening stelt regels vast die gelden voor alle onderdelen van het Programma, waaronder Galileo, Egnos, Copernicus en het SST, en bevat bepaalde regels die specifiek zijn voor elk van deze onderdelen. Wat Verordening (EU) nr. 912/2010 betreft, zijn de vereiste wijzigingen van dien aard dat, in het belang van de duidelijkheid en de vereenvoudiging, deze tekst bij voorkeur ook wordt ingetrokken en dat de regels inzake het nieuwe Agentschap, de opvolger van het Europees GNSS-Agentschap, in de voorgestelde verordening tot oprichting van het ruimtevaartprogramma van de Unie worden opgenomen.
De voorgestelde verordening wijzigt of beïnvloedt op geen enkele wijze Besluit nr. 1104/2011/EU, dat een bepaalde door Galileo verstrekte dienst blijft reguleren, namelijk de publiek gereguleerde dienst (PRS). Dat besluit blijft dan ook gelden naast de voorgestelde verordening en vult deze aan door middel van een lex specialis met betrekking tot deze specifieke dienst. Daarnaast zal Besluit 2014/496/GBVB, dat is gebaseerd op artikel 28 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), van toepassing blijven zoals voorheen.
In het kader van Galileo en Egnos, zijn in alle gevallen waarin de stationering, de exploitatie of het gebruik van de onderdelen een belemmering kunnen vormen voor de veiligheid van de Unie of van één van haar lidstaten, in het bijzonder als gevolg van een internationale situatie die het optreden van de Unie vereist of in geval van een bedreiging voor de exploitatie van de onderdelen zelf of van hun diensten, de procedures van Besluit 2014/496/GBVB van toepassing.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
De ruimtevaartsector geeft aanleiding tot vele positieve overloopeffecten op andere sectoren van de economie. De voordelen van de ruimtevaart voor het welzijn van de burgers en de welvaart van de economie van de Unie maximaliseren, wetenschappelijke en technische vooruitgang, alsook het concurrentie- en innovatievermogen van de Europese industrie bevorderen, en bijdragen aan de doelstellingen van slimme, duurzame en inclusieve groei zijn ook een aantal van de belangrijkste doelstellingen van de ruimtevaartstrategie van de Unie die naar behoren zijn opgenomen in het voorstel voor een verordening.
De exploitatie van ruimtevaartsystemen zoals Egnos, Galileo of Copernicus vormt rechtstreeks een aanvulling op acties in het kader van andere beleidsdomeinen van de Unie, met name het onderzoeks- en innovatiebeleid, het veiligheidsbeleid en migratie, het industrieel beleid, het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het visserijbeleid, trans-Europese netwerken, het milieubeleid, het energiebeleid en de ontwikkelingshulp.
SST en het nieuwe Govsatcom-initiatief zullen tevens bijdragen aan de doelstellingen van het Europees defensieactieplan en de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Zij zullen de operationele doeltreffendheid van spelers op het gebied van veiligheid verhogen en de rechten van de burgers op veiligheid, diplomatieke of consulaire bescherming en de bescherming van persoonsgegevens waarborgen. Ten slotte zullen zij de doeltreffendheid verbeteren van de grote EU-beleidsdomeinen, zoals de strategie voor maritieme veiligheid, het EU-beleidskader voor cyberdefensie, het beleid voor het noordpoolgebied, grensbeheer en migratie, humanitaire hulp, visserij, vervoer en het beheer van kritieke infrastructuur.
De acties van het Programma moeten worden aangewend om tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties op een evenredige manier aan te pakken. Acties mogen niet in de plaats komen van private financiering of deze dupliceren en moeten een duidelijke Europese meerwaarde hebben. Hierdoor zal de consistentie tussen de acties van het Programma en de EU-regels voor staatssteun gewaarborgd worden en worden ongegronde verstoringen van de concurrentie op de interne markt vermeden.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag voor de voorgestelde verordening is artikel 189, lid 2, VWEU, dat bepaalt dat de Unie een Europees ruimtevaartbeleid uitwerkt en het Europees Parlement en de Raad, handelend in overeenstemming met de gewone wetgevende procedure, de bevoegdheid verleent om een Programma vast te stellen dat bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van dat beleid.
Terwijl Verordening (EU) nr. 1285/2013 inzake het GNSS en Verordening (EU) nr. 912/2010 inzake het Europees GNSS-Agentschap, die specifiek Galileo en Egnos behandelen, gebaseerd zijn op artikel 172 VWEU inzake trans-Europese netwerken, is het – in het licht van de jurisprudentie van het Hof van Justitie inzake de keuze van de rechtsgrondslag – passend om de voorgestelde verordening te baseren op artikel 189, lid 2, VWEU, gezien de inhoud en de doelstellingen van de maatregelen die erin worden vastgesteld.
•Subsidiariteit
De ruimtevaart is een baanbrekende sector waarin aanzienlijke financiële middelen worden gemobiliseerd en geavanceerde technologieën worden toepast op uiteenlopende gebieden. De doelstellingen van de voorgestelde verordening, zoals hierboven beschreven, kunnen niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, zelfs niet door koplopers op het gebied van de ruimtevaart. Feit is dat de wetenschappelijke en technische ervaring en know-how in deze sector verspreid zijn over verschillende economische regio’s van de Unie en het Europees Ruimteagentschap, een internationale organisatie waarvan de meeste EU-lidstaten lid zijn. In financieel opzicht is de taak van de opbouw en exploitatie van systemen zoals Galileo en Copernicus, die diensten verlenen die van belang zijn voor alle lidstaten van de Unie, om niet te zeggen alle regio’s van de wereld, te groot om door één lidstaat te worden uitgevoerd. De omvang en gevolgen van de doelstellingen van de voorgestelde verordening zijn dusdanig dat zij enkel middels maatregelen op het niveau van de Unie naar behoren kunnen worden bereikt.
•Evenredigheid
De voorgestelde verordening voorziet in maatregelen die niet verder gaan dan hetgeen nodig is om haar doelstellingen te bereiken. De onderdelen van Galileo, Egnos, Copernicus, SST en Govsatcom zijn in overeenstemming met de behoeften van de ondernemingen en de burgers van de Unie. Ze hebben aanzienlijke positieve overloopeffecten op de economie van de Unie. Deze systemen worden zodanig ontwikkeld dat ze de tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving ondersteunen en zo goed mogelijk tegemoetkomen aan de politieke prioriteiten van de Unie, onder meer op het gebied van klimaatverandering en veiligheid en defensie. Het ondersteunen van de ruimtevaartsector in de Unie, met name middels steun voor start-ups of lanceerinrichtingen, draagt bij tot de veiligstelling van de handelingsvrijheid en de technologische strategische autonomie van de Unie en tot de uitbreiding van haar internationale outreach.
Bovendien is het aan het Programma toegewezen budget niet onevenredig ten opzichte van het nagestreefde doel. De bedragen die nodig zijn om het programma uit te voeren zijn bepaald in het licht van een aantal analyses en schattingen die zijn uitgevoerd als onderdeel van de effectbeoordeling, zoals hieronder beschreven.
•Keuze van het instrument
Een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het Programma is niet alleen expliciet gestipuleerd in artikel 189; lid 2, VWEU, maar is ook het voorkeursinstrument om het Programma een duurzame basis te geven. De keuze voor dat rechtsinstrument garandeert immers de uniformiteit en rechtstreekse toepassing die nodig zijn voor de effectieve uitvoering van het Programma. Tevens geeft een verordening het Programma de nodige zichtbaarheid en voorziet ze het van de financiële middelen die nodig zijn voor de uitvoering ervan.
3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN
•Ex-postevaluaties van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
Wat betreft Galileo en Egnos, heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1285/2013 inzake het GNSS en artikel 26 van Verordening (EU) nr. 912/2010 inzake het Europees GNSS-Agentschap (GSA), aan het Europees Parlement en de Raad een tussentijds verslag over de voortgang van Galileo en Egnos en het functioneren van het Europees GNSS-Agentschap overgelegd. In dat verband werd een tussentijdse evaluatie uitgevoerd in opdracht van de Commissie.
Het verslag van de tussentijdse evaluatie was gericht op de uitvoering van het programma gedurende de periode 20142016. Hierin werd geconcludeerd dat Galileo en Egnos een bevredigend niveau van doeltreffendheid hebben gedemonstreerd en goed op weg zijn om de langetermijndoelstellingen voor 2020 van de GNSS-verordening te verwezenlijken. Er werden evenwel een aantal inefficiënties en gebieden waarop verbeteringen mogelijk zijn in het beveiligingsbestuur van Galileo en in het algemene bestuur van Galileo en Egnos geïdentificeerd.
Wat het bestuur betreft, vormde de periode 20142016 een belangrijke overgangsperiode, aangezien essentiële elementen van het bestuurs- en beheerkader geleidelijk zijn uitgevoerd en geconsolideerd. Hun verdere ontwikkeling zal een belangrijk aspect zijn voor de komende exploitatiefase van Galileo en zal met zorg moeten worden behandeld.
Wat het beveiligingsbestuur betreft, moet in de volgende fase bijzondere aandacht worden besteed aan het waarborgen van de onafhankelijkheid van de Raad voor de beveiligingshomologatie en van het personeel dat ervoor werkt ten aanzien van de operationele activiteiten met betrekking tot Galileo en Egnos.
Met betrekking tot financiële aangelegenheden waren zowel Galileo als Egnos eind 2016 uitgevoerd binnen de door de GNSS-verordening vastgestelde begroting (7,071 miljoen EUR) en is er geen algemene overschrijding van de kosten geregistreerd.
Wat betreft de samenhang met andere EU-beleidsdomeinen, binnen de programma’s onderling en met andere GNSS-programma’s, hebben zowel Galileo als Egnos een hoge mate van samenhang gedemonstreerd.
Het GSA heeft ten slotte zijn doelstellingen in verband met de voortgang van Galileo en Egnos en de ontwikkeling van de downstreammarkt met succes verwezenlijkt door middel van een doeltreffende tenuitvoerlegging van zowel kern- als gedelegeerde taken. Er zijn evenwel een aantal moeilijkheden geweest met betrekking tot de capaciteit om gepast personeel aan te werven.
Wat Copernicus betreft, verstrekte de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, overeenkomstig artikel 32 van Verordening (EU) nr. 377/2014 inzake Copernicus, een tussentijdse evaluatie van de verwezenlijking van de doelstellingen van alle door Copernicus gefinancierde taken, wat de resultaten, de effecten en de Europese toegevoegde waarde ervan betreft, en over de doeltreffendheid van het gebruik van de middelen. Een tussentijdse evaluatie werd uitgevoerd in opdracht van de Commissie.
De tussentijdse evaluatie had betrekking op de periode 20142016. De conclusie was dat Copernicus "op de goede weg is en dat hierbij al een aantal hoge verwachtingen zijn ingelost: de autonomie van Europa ondersteunen door de verstrekking van hoogwaardige en nuttige gegevens, en de exploitatie ervan door een groot aantal gebruikers, voor zowel institutionele als commerciële doeleinden".
Ook andere troeven van Copernicus werden onder de aandacht gebracht, zoals het open gegevensbeleid, de acties die het gebruik door de private sector stimuleren, de tastbare economische voordelen, de goede mate van samenhang (zowel intern als met andere EU-acties), de uitstekende uitvoering van het budget binnen de begroting zoals vastgesteld door de verordening en een goede samenwerking binnen de Commissie en met de lidstaten.
Wat betreft de lessen die werden getrokken, heeft het nooit eerder geziene succes van het Programma en de omvang van de gegevens geleid tot twee voorname bevindingen:
i)de noodzaak tot verbetering van de distributie van en de toegang tot gegevens: als gevolg van het zeer hoge aantal gebruikersregistraties, moeten de communicatieaspecten, de distributie van en toegang tot gegevens, en het downloaden van gegevens worden verbeterd;
ii)de noodzaak tot versterking van de integratie van gegevens uit de ruimtevaart in andere beleidsdomeinen en economische sectoren door zich meer toe te spitsen op de acceptatie door gebruikers: Copernicus bereikt gebruikersgroepen uit het traditionele werkgebied van de ruimtevaart, maar verdere inspanningen zijn nodig om andere potentiële gebruikers van buiten de ruimtevaart te bereiken.
Wat SST betreft, heeft de Commissie op 3 mei 2018 een verslag aangenomen over de uitvoering van het SST-ondersteuningskader (20142017) (COM(2018) 256). De conclusie van het verslag luidde dat de EU-SST voor alle acties en drie diensten resultaten heeft opgeleverd en EU-meerwaarde heeft gecreëerd, maar verder moet worden ontwikkeld om de doeltreffendheid ervan te verbeteren. Naar aanleiding van de aanbevelingen in het verslag werden in de begeleidende effectbeoordeling vier problemen vermeld die moeten worden aangepakt om ervoor te zorgen dat de uitvoering in de komende jaren verbetert:
i)de autonomie van de EU op het vlak van SST-diensten verbeteren door de SST-sensoren te upgraden, nieuwe sensoren te ontwikkelen en een Europese SST-catalogus van voorwerpen in de ruimte aan te leggen;
ii)de Europese dimensie van de EU-SST stimuleren door onnodige duplicatie tussen nationale operationele SST-centra te vermijden en door specialisatie te vereisen op basis van de beste prestaties;
iii)de besluitvormingsstructuur wijzigen met behulp van de gekwalificeerde meerderheid en door het creëren van een gezamenlijk coördinatieteam dat instaat voor het toezicht op de technische werkzaamheden;
iv)het financieringsmechanisme herzien door de invoering van een programma met één budgetlijn en langetermijnperspectief.
•Raadpleging van belanghebbenden
Dit initiatief is ook ondersteund door uitgebreide openbare raadplegingen en workshops om de standpunten van alle relevante belanghebbenden (bedrijfsleven, lidstaten, onderzoekers enz.) te vragen, meer bepaald:
·In 2016: een grote openbare raadpleging over alle aspecten van de ruimtevaart, met inbegrip van de programma’s die nu worden voorgesteld voor het volgend meerjarig financieel kader, is door de Commissie georganiseerd vóór de vaststelling van de ruimtevaartstrategie voor Europa.
·In 20152016: twee gerichte raadplegingen werden georganiseerd voor aspecten van het ruimteonderzoek, met inbegrip van standpuntennota’s vanwege de lidstaten, grote brancheorganisaties en onderzoeksinstellingen.
·In 20152017: tal van specifieke workshops, vergaderingen en verslagen op deskundigenniveau om belanghebbenden te raadplegen over: i) de ontwikkeling van Copernicus en Galileo; ii) de specifieke behoeften van het bedrijfsleven; iii) specifieke behoeften inzake satellietcommunicatie voor de overheid; iv) specifieke behoeften inzake omgevingsbewustzijn in de ruimte, met inbegrip van SST, ruimteweer en aardscheerders.
·In 20162017 zijn als onderdeel van de effectbeoordeling voor het toekomstige Govsatcom-programma gerichte raadplegingen georganiseerd met alle relevante belanghebbenden – de lidstaten in hun hoedanigheid van Govsatcom-aanbieders en gebruikers, de EU-instellingen en agentschappen en het bedrijfsleven, met inbegrip van satellietconstructeurs, operatoren en kleine en middelgrote ondernemingen – door middel van bilaterale contacten en plenaire vergaderingen. De meeste lidstaten en ondernemingen staan duidelijk achter het Programma en de doelstellingen ervan. Aanbevelingen van de belanghebbenden, in het bijzonder voor krachtdadige beveiliging, bundeling van de vraag, de afhankelijkheid van nationale en commerciële leveranciers, burgerlijk-militaire synergieën en een modulaire, op de dienstverlening gerichte aanpak zijn opgenomen in het voorstel.
Wat betreft de grote openbare raadpleging die de Commissie organiseerde vóór de goedkeuring van de ruimtevaartstrategie voor Europa in 2016, waren de kernboodschappen de volgende:
Wat betreft Galileo en Egnos, is er wereldwijd een voldoende hoog niveau van tevredenheid bij de belanghebbenden met betrekking tot de uitvoering van de interventielogica van de EU en de verwezenlijkingen van de programma’s tijdens de evaluatieperiode.
De doeltreffendheid ervan is bijzonder duidelijk geworden op basis van de resultaten van het ruimtesegment van Galileo en de consolidatie van de stabiliteit en de goede prestaties van Egnos-dienstverlening met de verklaring van de LPV-200-dienst en het verstrekken van APV-I-diensten op meer dan 98,98 % van het landoppervlak van de EU-lidstaten plus Noorwegen en Zwitserland. Desalniettemin zijn de belanghebbenden van mening dat de doeltreffendheid van het bestuur gebaat zou zijn bij een vermindering van de complexiteit, die vaak leidt tot dubbel werk en vertragingen. Daarnaast vinden de belanghebbenden dat het bestuur in de toekomst moet worden aangepast wanneer Galileo zijn exploitatiefase in gaat.
Wat betreft Copernicus wordt het open gegevensbeleid als een sterke troef beschouwd. De Copernicus-diensten worden gewaardeerd door de gebruikers omwille van de productrelevantie, de tijdigheid van de levering en de beschikbaarheid van de producten. De coördinatie van de in-situcomponent heeft goede resultaten opgeleverd, met een toename van het gebruikersaantal en de productie van een uitgebreidere catalogus gegevensreeksen. Er moet evenwel nog meer nadruk worden gelegd op de ontwikkeling van de in-situcomponent van Copernicus en het gebruik van relevante in-situgegevensreeksen, waarbij meerwaarde kan worden gegenereerd op basis van de integratie van verschillende bronnen van aardobservatiegegevens. Het beheer van Copernicus wordt beschouwd als efficiënt functionerend. De toegang tot in-situgegevens moet evenwel worden verbeterd. Leemten in de beschikbaarheid van in-situgegevens verhinderen dat het volledige potentieel van de Copernicus-diensten wordt bereikt.
De Copernicus-doelstellingen zijn nog steeds relevant, maar de belanghebbenden merkten op dat er nog andere zaken moeten worden aangepakt (bv. antropogene CO2-emissies, het waarborgen van de naleving op het gebied van milieu en klimaat, polaire zones, behoud van cultureel erfgoed enz.). Ze vermeldden tevens dat de toegang tot Sentinel-gegevens en de integratie van verschillende gegevensbronnen kunnen worden verbeterd.
Wat betreft de Europese dimensie van het Programma bestond er onder de belanghebbenden sterke consensus over de noodzaak om de continuïteit van het optreden van de EU te garanderen, en dat het stopzetten of intrekken van de bestaande EU-maatregelen zulke zware gevolgen zou hebben voor Galileo, Egnos en Copernicus dat het gehele Programma in gevaar zou kunnen komen.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Er werden specifieke verslagen opgesteld:
·Zoals hierboven opgemerkt, is een tussentijdse evaluatie uitgevoerd door externe contractanten op 23 juni 2017. Deze diende als basis voor het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de status van Galileo en Egnos en de oprichting van het GSA om te voldoen aan de vereisten van artikel 34 van Verordening (EU) nr. 1285/2013 inzake het GNSS en artikel 26 van Verordening (EU) nr. 912/2010 inzake het Europees GNSS-Agentschap.
·Een studie over de effecten van de financiering van Galileo en Egnos werd uitgevoerd in het eerste kwartaal van 2018.
·Zoals ook hierboven opgemerkt, is een tussentijdse evaluatie van Copernicus uitgevoerd en afgeleverd door externe contractanten op 23 juni 2017. Deze diende als basis voor het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de status van Copernicus om te voldoen aan de vereisten van artikel 32 van Verordening (EU) nr. 377/2014 inzake Copernicus.
·Een studie over de socio-economische voordelen van Copernicus werd uitgevoerd en gefinaliseerd door externe contractanten in januari 2018.
·Een studie over de effecten, de kosten en de voordelen van de ontwikkeling van SST werd uitgevoerd en afgeleverd door externe contractanten in mei 2018.
·Wat betreft Govsatcom, heeft de Commissie gesteund op een groep van deskundigen uit de lidstaten, het Europees Ruimteagentschap en het Europees Defensieagentschap. Deze groep stelde het Govsatcom-document op hoog niveau inzake de civiel-militaire gebruikersbehoeften (GOVSATCOM High Level Civil-Military User Needs Document) op, begeleidde de effectbeoordelingsprocedure, met inbegrip van de effectbeoordeling over Govsatcom van PwC die in februari is gepubliceerd, en deelde zijn expertise inzake satellietcommunicatiekwesties met de Commissie. Tijdens de raadpleging van de belanghebbenden deelden ook de nationale overheden en het bedrijfsleven hun expertise.
·Er zijn ook aanvullende studies uitgevoerd over specifieke kwesties (bv. toegang tot de ruimte).
Alle studies zijn publiek beschikbaar in EU Bookshop.
•Effectbeoordeling
In overeenstemming met haar beleid voor betere regelgeving heeft de Commissie een effectbeoordeling uitgevoerd in het kader van de vaststelling van een ruimtevaartprogramma van de Unie.
De effectbeoordeling werd verricht op basis van drie specifieke doelstellingen:
·het waarborgen van de continuïteit van de bestaande ruimtevaartinfrastructuur en -diensten en de ontwikkeling van nieuwe of verbeterde infrastructuur en diensten;
·het bevorderen van een innovatieve Europese ruimtevaartsector; en
·het handhaven van de capaciteit van de EU om autonome toegang tot de ruimte te hebben door te steunen op een onafhankelijke bedrijfstak van de EU, gewaarborgde toegang te hebben tot ruimtevaartgegevens van de EU en ze veilig te gebruiken.
Wat betreft de financiering van het Programma zijn twee opties onderzocht.
Het "basisscenario" bestond uit een verlaging (15 %) van de huidige begroting, rekening houdend met de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU. Het voorgestelde scenario bestond uit een duurzaam niveau van financiering, verhoogd met 50 % ten opzichte van de huidige begroting.
Het basisscenario werd onvoldoende geacht voor het bereiken van de ambitieuze doelstellingen van het ruimtevaartbeleid van de Unie zoals beschreven in de ruimtevaartstrategie voor Europa. Wat Galileo betreft, zou een daling van de lopende begroting leiden tot een geleidelijke achteruitgang van infrastructuren en diensten en tot een definitief stopzetten van activiteiten in de volgende decennia. Wat Egnos betreft, deze dienst zou operationeel blijven, maar zou Galileo niet kunnen versterken overeenkomstig de GNSS-verordening. Soortgelijke gevolgen zouden kunnen worden verwacht voor Copernicus, aangezien de gehele Copernicus-architectuur nauwelijks zou kunnen worden voortgezet, laat staan dat enige vooruitgang mogelijk zou zijn, indien de volledige vervanging van de bestaande satellieten zou worden verhinderd wanneer zij het einde van hun levensduur zouden bereiken.
De voorgestelde optie zal zorgen voor continuïteit in de activiteiten en dienstverlening, de constellatie van Galileo's 30 satellieten en de technologische ontwikkeling, die zal bijdragen tot de ingebruikname van de tweede generatie en de ontwikkeling van de markten voor toepassingen zal ondersteunen. Een duurzaam niveau van financiering voor Copernicus zou de Unie in staat stellen om haar autonomie en leiderschap op het gebied van milieumonitoring, beheer van noodsituaties en steun voor grensbeheer en maritieme veiligheid te handhaven en om een zekere mate van vertrouwen te scheppen waardoor de downstreamsector Copernicusgegevens en -informatie kan gebruiken en integreren op basis van de bestaande Copernicusinfrastructuur en -diensten.
Naar verwachting zal de continuïteit van Galileo, Egnos, Copernicus en SST, door te voorzien in adequate begrotingsmiddelen, aanzienlijke socio-economische en milieuvoordelen bieden, waaronder het scheppen van nieuwe arbeidsplaatsen. De eindgebruikers zullen direct profiteren van een verscheidenheid aan nieuwe toepassingen ter verbetering van de manier waarop mensen reizen, werken en communiceren. Naar verwachting zullen de burgers profiteren van moderne en milieuvriendelijke vervoersdiensten, wat zal leiden tot efficiënter en minder vervuilend verkeersbeheer. Efficiëntere hulpdiensten zullen zorgen voor een betere en snellere reactie in noodsituaties, terwijl het gebruik van geavanceerde GNSS-toepassingen in de landbouw samen met aardobservatiegegevens zal zorgen voor meer duurzame beschikbaarheid van voedsel.
Wat Govsatcom betreft, is een volledige op zichzelf staande effectbeoordeling verricht. Op 29 september 2017 heeft de Raad voor regelgevingstoetsing een gunstig advies uitgebracht. In deze beoordeling werd de uitgangssituatie geanalyseerd, alsook vier beleidsopties die een gemeenschappelijke reeks achterliggende kernelementen delen, waaronder gemeenschappelijke veiligheidsvereisten, synergieën door de nationale en de Europese vraag te aggregeren, coördinatie van het aanbod, civiel-militaire coherentie, schaalvoordelen en efficiëntiewinsten, en versterking van de autonomie en het industrieel concurrentievermogen van de Unie. De vier opties verschillen aan de aanbodzijde door het gebruik van hetzij nationale, hetzij commerciële SatCom-capaciteiten en -diensten, of een mix daarvan. Ze verschillen ook wat betreft de mogelijke toekomstige verwerving van ruimtevaartinfrastructuur, hetzij middels een publiek-privaat partnerschap, hetzij op basis van activa die volledig eigendom zijn van de EU.
De geselecteerde optie optimaliseert de voordelen van de verschillende opties, met inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, en weerspiegelt de aanbevelingen van de belanghebbenden. Dankzij het aggregeren van civiele en militaire gebruikers op nationaal en EU-niveau, de financiering van diensten uit de begroting van het Programma, en het gebruik van zowel nationale activa als commerciële activa met beveiligingshomologatie zal een snelle start van de operaties mogelijk zijn, zal de flexibiliteit van Govsatcom worden verhoogd en het toepassingsgebied ervan worden uitgebreid. Kosteneffectieve publiek-private partnerschappen worden als beste optie beschouwd voor de toekomstige ontwikkeling van ruimtevaartinfrastructuur, indien vereist. Een hub die eigendom is van de EU en coherente veiligheidsvereisten zijn onmisbaar.
Wat het programma betreft, is een ontwerpversie van de effectbeoordeling (met uitzondering van Govsatcom, dat in een andere effectbeoordeling is behandeld) voorgelegd aan de Raad voor regelgevingstoetsing op 11 april 2018. Op 13 april 2018 bracht de Raad voor regelgevingstoetsing een negatief advies uit. Het ontwerpverslag is vervolgens aanzienlijk gewijzigd om rekening te houden met de aanbevelingen voor verbetering, met name:
·een duidelijkere omschrijving van de uitdagingen voor het Programma, met inbegrip van een betere beschrijving van de oorsprong van de uitdagingen (politieke uitdagingen, mondiale uitdagingen, uitdagingen op basis van lessen die zijn getrokken uit bestaande programma’s);
·duidelijkere verbanden tussen deze uitdagingen en de specifieke doelstellingen van het Programma;
·een duidelijkere omschrijving van de prioriteiten van het Programma en hoe zij verband houden met de uitdagingen en doelstellingen;
·verduidelijkingen over de wijzigingen zake het bestuur van het Programma;
·aanvullende informatie over de begrotingsmiddelen voor de belangrijkste activiteiten.
Een tweede versie werd aan de Raad voor regelgevingstoetsing toegezonden op 25 april 2018. De raad bracht op 3 mei 2018 een positief advies uit, met een aanbeveling voor verdere verbetering van het verslag op het vlak van twee belangrijke aspecten. Vervolgens is het ontwerpverslag overeenkomstig de instructie om rekening te houden met deze opmerkingen vóór het opstarten van het overleg tussen de diensten gewijzigd, met name op de volgende punten:
·een betere beschrijving van de verdeling van de bevoegdheden tussen het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en de Commissie;
·nadere uitleg over het budget voor de continuïteit en nieuwe activiteiten;
·een beter onderscheid tussen de algemene doelstellingen en de specifieke doelstellingen.
Op 3 mei 2018 bracht de Raad voor regelgevingstoetsing een positief advies uit over de ontwerp-effectbeoordeling.
•Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging
Zoals hierboven uiteengezet wordt met de voorgestelde verordening beoogd om de huidige wetgeving aanzienlijk te vereenvoudigen door de belangrijkste onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie in één tekst te consolideren en drie verordeningen van het Europees Parlement en de Raad en één besluit van het Europees Parlement en de Raad, die momenteel deze onderdelen regelen, te vervangen.
•Grondrechten
De voorgestelde verordening bevat de gebruikelijke bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer. In het bijzonder is bepaald dat alle persoonsgegevens die worden behandeld in het kader van de uitvoering van de taken en activiteiten waarin bij deze verordening is voorzien, met inbegrip van behandeling door het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma, moeten worden verwerkt overeenkomstig het toepasselijk recht inzake de bescherming van persoonsgegevens.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
De bijdrage van de Unie voor het programma vanaf 2021 bedraagt 16 miljard EUR in lopende prijzen.
Het grootste deel van de begroting zal worden uitgevoerd via indirect beheer dankzij de bijdrageovereenkomsten met de entiteiten waaraan de uitvoering is toevertrouwd.
De geschatte kosten van het programma zijn het resultaat van uitvoerige analyses, ondersteund door de door de Commissie opgedane ervaring bij het beheer van bestaande acties (Galileo, Egnos, Copernicus en SST) en door middel van voorbereidende studies en raadplegingen van belanghebbenden voor Govsatcom. Deze door de Commissie verworven expertise is een essentiële factor bij het verzekeren van de continuïteit van de acties. De geraamde behoefte aan personele middelen zoals aangegeven in het financieel memorandum bij deze verordening weerspiegelt de nood aan continuïteit op het vlak van expertise.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage
De voorgestelde verordening bepaalt dat het Programma wordt uitgevoerd door de Commissie via de werkprogramma’s als bedoeld in [artikel 108] van het Financieel Reglement, rekening houdend met de veranderende gebruikersbehoeften en met de technologische ontwikkelingen.
De uitvoering van de voorgestelde verordening moet op een aantal manieren worden gemonitord.
Ten eerste brengt de Commissie elk jaar bij het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van het Programma. Het verslag omvat informatie met betrekking tot het risicobeheer, de totale kosten, de jaarlijkse exploitatiekosten, de resultaten van de aanbestedingen, de inkomsten, het schema en de prestaties.
Ten tweede moeten prestatie-indicatoren worden gedefinieerd voor het monitoren van de uitvoering van het Programma en de verwezenlijking van de doelstellingen van de verordening, waarbij de begunstigden van middelen van de Unie worden verplicht relevante informatie te verstrekken. Tevens moeten gegevens worden verzameld over de exploitatie en verspreiding van onderzoeks- en innovatieresultaten, onder meer door het monitoren van de middelen die worden toegewezen voor de benutting van onderzoeks- en innovatieresultaten, met name in het kader van Horizon Europa.
Ten derde moet het Programma eens om de vier jaar worden geëvalueerd. Deze evaluaties moeten tijdig worden uitgevoerd, zodat passende besluiten kunnen worden genomen.
Evaluaties zullen worden uitgevoerd overeenkomstig de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016, waarin de drie instellingen hebben bevestigd dat evaluaties van bestaande wetgeving en bestaand beleid de basis moeten vormen voor effectbeoordelingen van opties voor verdere actie. In het kader van de evaluaties zullen de praktische gevolgen van het Programma worden beoordeeld aan de hand van de indicatoren/streefdoelen van het programma alsmede een gedetailleerde analyse van de mate waarin het programma kan worden geacht relevant, doeltreffend en doelmatig te zijn, voldoende EU-meerwaarde oplevert en coherent is met andere beleidsmaatregelen van de EU. Tevens zullen aan de hand van geleerde lessen eventuele tekortkomingen/problemen worden geïdentificeerd, zal worden nagegaan of er mogelijkheden voor verdere verbetering van de maatregelen of de resultaten ervan zijn, en zal een optimale benutting/optimaal effect ervan worden nagestreefd.
De conclusies van de evaluatie, alsmede de opmerkingen van de Commissie, moeten worden meegedeeld aan het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
•Artikelsgewijze toelichting
De voorgestelde verordening bestaat uit 12 titels.
Titel I bevat algemene bepalingen inzake onder meer het voorwerp van de verordening, de onderdelen van het Programma, de doelstellingen van dat Programma en het beginsel dat de Unie de in het kader van het Programma gecreëerde of ontwikkelde activa in eigendom heeft.
Titel II bepaalt de begrotingsbijdragen en mechanismen van het Programma.
Titel III bevat de financiële bepalingen die van toepassing zijn op het Programma. Wat openbare aanbestedingen betreft, is het wegens de complexiteit en de specifieke kenmerken van de in de ruimtevaartsector af te sluiten contracten noodzakelijk om in maatregelen met betrekking tot de uitvoering van het Financieel Reglement te voorzien. De financiële bepalingen moeten het ook mogelijk maken aan de uiteenlopende behoeften van de verschillende onderdelen van het programma tegemoet te komen en een scala van vormen van samenwerking en partnerschap tussen de belanghebbenden te gebruiken.
Titel IV heeft betrekking op het bestuur van het Programma. Hierin wordt de rol die moet worden gespeeld door de vier belangrijkste actoren van dit Programma, namelijk de Commissie, het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma, het Europees Ruimteagentschap en de lidstaten, in detail beschreven, alsook de betrekkingen tussen deze verschillende actoren.
Titel V heeft betrekking op veiligheid, wat met name van belang is gezien de strategische aard van verschillende van de onderdelen van het Programma en de verbanden tussen ruimtevaart en veiligheid. Een hoog niveau van veiligheid moet worden gerealiseerd en gehandhaafd door het opleggen van doeltreffende bestuursregelingen die grotendeels gebaseerd zijn op de ervaringen van de lidstaten en op de ervaring die de Commissie de afgelopen jaren heeft opgedaan. Daarnaast moet het Programma, zoals elk programma met een strategische dimensie, een onafhankelijke beveiligingshomologatie ondergaan waarbij de passende normen op dit gebied worden gevolgd.
Titel VI heeft betrekking op Galileo en Egnos. Deze bepalingen zijn grotendeels gebaseerd op de relevante bepalingen van Verordening (EU) nr. 1285/2013 inzake GNSS, maar zij zijn geactualiseerd en indien nodig aangepast, onder meer rekening houdend met het feit dat deze twee systemen nu operationeel zijn en onderdelen van het overkoepelende ruimtevaartprogramma van de Unie zijn geworden.
Titel VII houdt verband met Copernicus. Deze titel bevat een aantal bepalingen die sterk lijken op die van de huidige Verordening (EU) nr. 377/2014 inzake Copernicus maar bepaalde belangrijke ontwikkelingen weerspiegelen van het systeem gericht op de verwerking en het beheer van gegevens en de totstandbrenging van een overkoepelend wettelijk kader.
Titel VIII bevat de gegevens van de andere onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie, voornamelijk SST en Govsatcom. Terwijl de bepalingen inzake SST voortbouwen op de bepalingen van Besluit nr. 541/2014/EU inzake SST, is het deel inzake Govsatcom geheel nieuw.
Titel IX wijzigt de naam van het Europees GNSS-Agentschap in het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en wijzigt een aantal operationele regels van het Agentschap die momenteel zijn vastgelegd in Verordening (EU) nr. 912/2010. Deze wijzigingen weerspiegelen met name de nieuwe rol die is toegewezen aan het Agentschap, waarvan de bevoegdheden mogelijk worden uitgebreid tot alle onderdelen van het ruimtevaartprogramma van de Unie.
De titels X, XI en XII bevatten respectievelijk diverse bepalingen, bepalingen inzake delegatie en uitvoeringsmaatregelen en de slotbepalingen.
•Integratie van klimaatmaatregelen
Het voorstel van de Commissie voor het meerjarig financieel kader voor de periode 20212027 stelt een ambitieuzere doelstelling voor de integratie van klimaatmaatregelen in alle EU-programma’s voorop, met het algemene streefdoel dat 25 % van de uitgaven van de EU zou bijdragen aan de verwezenlijking van klimaatdoelstellingen. De bijdrage van dit programma aan de verwezenlijking van dit algemene streefdoel zal worden gevolgd door een EU-referentiesysteem van klimaatindicatoren, op passende wijze opgesplitst, en waar mogelijk zullen eveneens preciezere methoden worden gebruikt. De Commissie zal de informatie jaarlijks blijven presenteren in de vorm van vastleggingskredieten in het kader van de jaarlijkse ontwerpbegroting.
Om te waarborgen dat het programma maximaal kan bijdragen aan de verwezenlijking van de klimaatdoelstellingen zal de Commissie de daartoe relevante acties gedurende de voorbereiding, uitvoering, herziening en evaluatie van het programma identificeren.
2018/0236 (COD)
Voorstel voor een
VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie en het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU
(Voor de EER relevante tekst)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 189, lid 2,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van de wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Ruimtevaarttechnologie, -gegevens en -diensten zijn onmisbaar geworden in het dagelijks leven van de Europeanen en spelen een essentiële rol in de instandhouding van tal van strategische belangen. De ruimtevaartindustrie van de Unie is reeds een van de meest concurrerende ter wereld. De opkomst van nieuwe spelers en de ontwikkeling van nieuwe technologieën brengen echter een omwenteling teweeg in de traditionele industriële modellen. Het is derhalve van cruciaal belang dat de Unie een leidende speler op het wereldtoneel blijft met een ruime vrijheid van handelen op het gebied van de ruimtevaart, dat zij wetenschappelijke en technische vooruitgang aanmoedigt en het concurrentie- en innovatievermogen van de bedrijfstakken van de ruimtevaartsector in de Unie ondersteunt, met name kleine en middelgrote ondernemingen, start-ups en innovatieve ondernemingen.
(2)De ontwikkeling van de ruimtevaartsector is van oudsher gekoppeld aan veiligheid. In veel gevallen zijn de uitrusting, onderdelen en instrumenten die worden gebruikt in de ruimtevaartsector goederen voor tweeërlei gebruik. De mogelijkheden die de ruimtevaart biedt voor de veiligheid van de Unie en haar lidstaten moeten derhalve worden benut.
(3)De Unie heeft sinds het eind van de jaren 1990 op het vlak van de ruimtevaart haar eigen initiatieven en programma’s ontwikkeld, namelijk het Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie (Egnos) en vervolgens Galileo en Copernicus, die tegemoetkomen aan de behoeften van de EU-burgers en de vereisten van het overheidsbeleid. Niet alleen moet de continuïteit van deze initiatieven worden gewaarborgd, ze moeten ook worden verbeterd, zodat ze een prominente rol blijven spelen in het licht van nieuwe technologische ontwikkelingen en de veranderingen in de digitale, informatie- en communicatietechnologie, voldoen aan de nieuwe behoeften van de gebruikers en kunnen worden ingeschakeld voor politieke prioriteiten zoals klimaatverandering, met inbegrip van het monitoren van de veranderingen in het noordpoolgebied, veiligheid en defensie.
(4)De Unie moet haar handelingsvrijheid en autonomie waarborgen om toegang te hebben tot de ruimte en er veilig gebruik van te kunnen maken. Het is derhalve van essentieel belang dat zij autonome, betrouwbare en kosteneffectieve toegang tot de ruimte handhaaft, in het bijzonder wat betreft kritieke infrastructuur en technologie, openbare veiligheid en de veiligheid van de Unie en haar lidstaten. De Commissie moet daarom de mogelijkheid hebben om lanceerdiensten te aggregeren op Europees niveau, zowel voor haar eigen behoeften en, op hun verzoek, voor die van andere entiteiten, met inbegrip van de lidstaten, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 189, lid 2, van het Verdrag. Het is tevens van cruciaal belang dat de Unie blijft beschikken over moderne, efficiënte en flexibele lanceerinfrastructuren. Naast maatregelen die door de lidstaten en het Europees Ruimteagentschap worden genomen, moet de Commissie manieren in overweging nemen om dergelijke infrastructuren te ondersteunen. Met name indien grondinfrastructuur die nodig is om lanceringen uit te voeren in overeenstemming met de behoeften van het programma moet worden gehandhaafd of verbeterd, moet het mogelijk zijn om dergelijke aanpassingen deels in het kader van het Programma te financieren, overeenkomstig het Financieel Reglement en indien een duidelijke meerwaarde van de EU kan worden vastgesteld, om een betere kostenefficiëntie te bekomen voor het Programma.
(5)Teneinde het concurrentievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie te versterken en capaciteiten te verwerven in het ontwerpen, bouwen en exploiteren van haar eigen systemen, moer de Unie steun verlenen aan de oprichting, groei en ontwikkeling van de gehele ruimtevaartindustrie. De opkomst van een ondernemings- en innovatiegezind model zal eveneens worden ondersteund op Europees, regionaal en nationaal niveau, door middel van de oprichting van ruimtevaarthubs waarin de ruimtevaart-, digitale en gebruikerssectoren samen worden gebracht. De Unie moet de groei ondersteunen van ruimtevaartondernemingen die hun hoofdzetel in de Unie hebben, o.a. door hen te steunen bij het verkrijgen van toegang tot risicofinanciering, gezien het feit dat er binnen de Unie een gebrek is aan passende toegang tot particulier risicokapitaal voor start-ups op het gebied van ruimtevaart, en door innovatiepartnerschappen te creëren (de "first-contract"-benadering).
(6)Dankzij een brede dekking en de capaciteit om te helpen bij de aanpak van wereldwijde uitdagingen heeft het ruimtevaartprogramma van de Unie (het "Programma") een sterke internationale dimensie. De Commissie moet derhalve de mogelijkheid krijgen om namens de Unie activiteiten op het internationale toneel te beheren en te coördineren, met name om de belangen van de Unie en haar lidstaten, o.a. op het vlak van frequenties, te behartigen op internationale fora, de technologie en industrie van de Unie te promoten, en samenwerking aan te moedigen op het vlak van opleiding, met inachtname van het belang van het waarborgen van de wederkerigheid van de rechten en plichten van de partijen. Het is van bijzonder belang dat de Unie wordt vertegenwoordigd door de Commissie in de organen van het internationale programma Cospas-Sarsat of in de relevante sectorale VN-organen, met inbegrip van de Voedsel- en Landbouworganisatie en de Mondiale Meteorologische Organisatie.
(7)De Commissie moet samen met de lidstaten en de Hoge Vertegenwoordiger verantwoord gedrag in de ruimte bevorderen en de mogelijkheid om toe te treden tot de relevante VN-verdragen onderzoeken.
(8)Het programma heeft doelstellingen die soortgelijk zijn aan die van andere programma’s van de Unie, met name Horizon Europa, InvestEU, het Europees Defensiefonds en de fondsen in het kader van Verordening (EU) [verordening gemeenschappelijke bepalingen]. Cumulatieve financiering uit deze programma’s moet derhalve worden voorzien, op voorwaarde dat zij betrekking hebben op dezelfde kostenposten, in het bijzonder via regelingen voor aanvullende financiering uit EU-programma’s waar de beheersvoorschriften dit toelaten — hetzij achtereenvolgens, afwisselend of door een combinatie van middelen voor de gezamenlijke financiering van acties, met, waar mogelijk, innovatiepartnerschappen en blendingverrichtingen. Tijdens de uitvoering van het programma moet de Commissie daarom de bevordering van synergieën met andere aanverwante programma’s van de Unie mogelijk maken, met, waar mogelijk, gebruikmaking van de toegang tot risicokapitaal, innovatiepartnerschappen en cumulatieve of gecombineerde financiering.
(9)De beleidsdoelstellingen van dit Programma worden ook nagestreefd als subsidiabele arealen voor financierings- en investeringsoperaties door middel van financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties van het InvestEU-fonds, met name in het kader van de beleidsvensters voor duurzame infrastructuur en onderzoek, innovatie en digitalisering. De financiële steun moet worden gebruikt om tekortkomingen van de markt of suboptimale investeringssituaties op een evenredige manier aan te pakken. Acties mogen niet in de plaats komen van private financiering of deze dupliceren of de mededinging in de interne markt verstoren. De acties moeten een duidelijke Europese toegevoegde waarde hebben.
(10)Samenhang en synergieën tussen Horizon Europa en het Programma zullen een concurrerende en innoverende Europese ruimtevaartsector onderstutten, Europa's autonomie inzake toegang tot en gebruikmaking van de ruimte in een klimaat van zekerheid en veiligheid versterken, en de rol van Europa als mondiale speler versterken. Baanbrekende oplossingen in Horizon Europa zullen worden ondersteund door gegevens en diensten die middels het Programma aan de onderzoeks- en innovatiegemeenschap ter beschikking worden gesteld.
(11)Het is belangrijk dat de Unie eigenaar is van alle materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld via overheidsopdrachten die zij in het kader van haar ruimtevaartprogramma’s financiert. Teneinde de volledige naleving van fundamentele rechten met betrekking tot eigendom te waarborgen, moeten de nodige regelingen worden getroffen met bestaande eigenaars. Het feit dat de Unie het eigendom heeft, dient de mogelijkheid voor de Unie om, overeenkomstig deze verordening en waar dat passend wordt geacht op basis van een beoordeling per geval, deze activa beschikbaar te stellen voor derde partijen of er afstand van te doen, onverlet te laten.
(12)In deze verordening worden voor het Programma de financiële middelen vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer.
(13)Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering, in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs en de duurzame-ontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties ten uitvoer te leggen, zal dit Programma bijdragen aan de integratie van klimaatactie en aan de verwezenlijking van de algemene doelstelling dat 25 % van de EU-begroting de klimaatdoelstellingen moet ondersteunen. De betrokken acties zullen tijdens de voorbereiding en de uitvoering van het programma worden vastgesteld en zullen opnieuw worden beoordeeld in het kader van de betrokken evaluatie- en herzieningsprocedures.
(14)Eventuele inkomsten die gegenereerd zouden worden door het Programma moeten door de Unie worden geïnd ter gedeeltelijke compensatie van de investeringen die zij reeds heeft gedaan, en worden gebruikt ter ondersteuning van de doelstellingen van het Programma. In contracten die met organisaties uit de privésector worden gesloten, kan om dezelfde reden worden voorzien in een mechanisme voor het delen van deze ontvangsten.
(15)Aangezien het Programma in principe door de Unie wordt gefinancierd, moeten in het kader van dit programma afgesloten aanbestedingsovereenkomsten voldoen aan de regels van de Unie. In dit verband moet de Unie ook verantwoordelijk zijn voor het definiëren van de doelstellingen die moeten worden nagestreefd met betrekking tot overheidsopdrachten.
(16)Het programma steunt op complexe technologieën die continu in ontwikkeling zijn. Het steunen op dergelijke technologieën zorgt voor onzekerheden en risico's voor aanbestedingsovereenkomsten die in het kader van dit programma worden afgesloten, voor zover deze overeenkomsten betrekking hebben op toezeggingen op lange termijn ten aanzien van uitrusting of diensten. Specifieke maatregelen inzake aanbestedingsovereenkomsten zijn derhalve vereist naast de regels die zijn vastgesteld in het Financieel Reglement. Het moet dus mogelijk zijn om een opdracht te gunnen in de vorm van een opdracht met voorwaardelijke tranches, onder bepaalde voorwaarden in het kader van de uitvoering van een contract een wijziging door middel van aanhangsels bij dat contract te introduceren, of een minimumniveau van uitbesteding aan onderaannemers op te leggen. Ten slotte kunnen prijzen van overeenkomsten, gezien de technologische onzekerheden die de onderdelen van het Programma kenmerken, niet altijd accuraat worden voorspeld, en moet het derhalve mogelijk zijn om overeenkomsten af te sluiten zonder een strikte vaste prijs vast te leggen en om clausules in te bouwen om de financiële belangen van de Unie te waarborgen.
(17)Teneinde de doelstellingen van het Programma te behalen, is het belangrijk om, in voorkomend geval, beroep te kunnen doen op capaciteiten die worden aangeboden door publieke en particuliere entiteiten in de Unie die actief zijn op het gebied van de ruimtevaart en tevens op internationaal niveau te kunnen samenwerken met derde landen of internationale organisaties. Er moet derhalve in de mogelijkheid worden voorzien om alle relevante instrumenten uit het Financieel reglement (met name subsidies, prijzen, financieringsinstrumenten), verschillende beheermethoden (zoals direct en indirect beheer, publiek-private partnerschappen en gemeenschappelijke ondernemingen) en gezamenlijke aanbestedingsprocedures aan te wenden.
(18)Meer in het bijzonder met betrekking tot subsidies, heeft de ervaring geleerd dat aanvaarding door de gebruiker en de markt en algemene bewustmaking beter op gedecentraliseerde wijze gebeuren dan dat de Commissie top-down te werk gaat. Vouchers, een vorm van financiële steun vanwege een begunstigde van subsidies aan derden, behoren tot de acties met de hoogste slaagkans bij nieuwe spelers op de markt en kleine en middelgrote ondernemingen. Zij zijn echter gehinderd door het maximumbedrag aan financiële steun dat is opgelegd door het Financieel Reglement. Dit maximumbedrag moet derhalve worden opgetrokken voor het EU ruimtevaartprogramma om gelijke tred te houden met het groeiende potentieel aan markttoepassingen in de ruimtevaartsector.
(19)De soorten financiering en de uitvoeringsmethoden in het kader van deze verordening worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Hierbij moet het gebruik worden overwogen van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, evenals financiering die niet aan kosten is gekoppeld, als bedoeld in [artikel 125, lid 1] van het Financieel Reglement.
(20)Verordening (EU, Euratom) nr. [het nieuwe FR] (het "Financieel Reglement") is op dit Programma van toepassing. De verordening bevat regels voor de uitvoering van de Uniebegroting, daaronder begrepen regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirecte uitvoering, financiële bijstand, financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties.
(21)Krachtens [referentie zo nodig aanpassen volgens een nieuw besluit op de LGO's: artikel 88 van Besluit .../.../EU van de Raad] moeten in landen en gebieden overzee (LGO's) gevestigde personen en entiteiten in aanmerking komen voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het Programma en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.
(22)De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, overheidsopdrachten, prijzen, indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen ten aanzien van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële basisvoorwaarde is voor een goed financieel beheer en effectieve EU-financiering.
(23)Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad
, Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad
en Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad
moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EMO) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad
. Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM en de Europese Rekenkamer alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen.
(24)Derde landen die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER) kunnen deelnemen aan programma’s van de Unie in het kader van de samenwerking die is aangegaan uit hoofde van de EER-overeenkomst, waarin voorzien is in de uitvoering van de programma’s bij een besluit uit hoofde van die overeenkomst. Derde landen kunnen ook deelnemen op grond van andere juridische instrumenten. Er moet een specifieke bepaling worden opgenomen in deze verordening om de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de Europese Rekenkamer te verlenen om hun respectieve bevoegdheden ten volle uit te oefenen.
(25)Een goed publiek bestuur van het Programma vereist een strikte verdeling van de verantwoordelijkheden en taken tussen de verschillende betrokken entiteiten om dubbel werk te voorkomen en kostenoverschrijdingen en vertragingen te voorkomen.
(26)De lidstaten zijn reeds lange tijd actief op het gebied van de ruimtevaart. Zij beschikken over systemen, infrastructuur, nationale agentschappen en organen die verband houden met de ruimtevaart. Zij kunnen bijgevolg een grote bijdrage aan het Programma leveren, met name de uitvoering ervan, en moeten worden verplicht ten volle samen te werken met de Unie voor de promotie van de diensten en toepassingen van het programma. De Commissie moet in staat zijn om de middelen waarover de lidstaten beschikken te mobiliseren, de lidstaten te belasten met taken van niet-regelgevende aard bij de uitvoering van het Programma en een beroep te doen op hun bijstand. Bovendien moeten de betrokken lidstaten alle nodige maatregelen moeten nemen om de op hun grondgebied gevestigde grondstations te beschermen. Daarnaast moeten de lidstaten en de Commissie met elkaar en met de bevoegde internationale organen en regelgevende instanties samenwerken om ervoor te zorgen dat de frequenties die nodig zijn voor het Programma beschikbaar zijn en beschermd worden, om de volledige ontwikkeling en exploitatie van op de aangeboden diensten gebaseerde toepassingen mogelijk te maken, overeenkomstig Besluit nr. 243/2012/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot vaststelling van een meerjarenprogramma voor het radiospectrumbeleid.
(27)Als promotor van het algemene belang van de Unie, is het de taak van de Commissie om het Programma uit te voeren, de algehele verantwoordelijkheid te dragen en het gebruik ervan te bevorderen. Om de middelen en competenties van de verschillende belanghebbenden te optimaliseren, moet de Commissie bepaalde taken kunnen delegeren. De Commissie is ook het best geplaatst om de belangrijkste technische en operationele specificaties vast te stellen die noodzakelijk zijn om de ontwikkeling van systemen en diensten uit te voeren.
(28)De missie van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma ("het Agentschap"), dat is opgericht als vervanger en opvolger van het bij Verordening (EU) nr. 912/2010 opgerichte Europees GNSS-Agentschap, is om bij te dragen aan het Programma, met name wat betreft veiligheid. Bepaalde taken die verband houden met de beveiliging en de promotie van het Programma moeten derhalve worden toegewezen aan het Agentschap. In het bijzonder met betrekking tot veiligheid en gezien de ervaring van het Agentschap op dit gebied, moet het Agentschap worden belast met de beveiligingshomologatietaken voor alle acties van de Unie op het gebied van ruimtevaart. Bovendien moet het Agentschap de taken uitvoeren die de Commissie aan het Agentschap overdraagt door middel van een of meerdere bijdrageovereenkomsten die betrekking hebben op verschillende andere specifieke taken die verband houden met het Programma.
(29)Het Europees Ruimteagentschap is een internationale organisatie met uitgebreide expertise op het vlak van ruimtevaart die in 2004 een kaderovereenkomst afsloot met de Europese Gemeenschap. Het is derhalve een belangrijke partner bij de uitvoering van het Programma waarmee gepaste relaties moeten worden aangeknoopt. In dit verband, en in overeenstemming met het Financieel Reglement, is het belangrijk om een overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap te sluiten met het Europees Ruimteagentschap die van toepassing is op alle financiële relaties tussen de Commissie, het Agentschap en het Europees Ruimteagentschap en die hun samenhang waarborgt, in overeenstemming met de kaderovereenkomst met het Europees Ruimteagentschap, en met name met artikel 5 daarvan. Aangezien het Europees Ruimteagentschap geen EU-orgaan is en niet is onderworpen aan het recht van de Unie, is het echter van essentieel belang dat, ter bescherming van de belangen van de Unie en haar lidstaten, een dergelijke overeenkomst afhankelijk wordt gesteld van de invoering van passende bedrijfsvoorschriften in het Europees Ruimteagentschap. De overeenkomst moet ook alle nodige bepalingen bevatten om de financiële belangen van de Unie te vrijwaren.
(30)De werking van het SATCEN als een Europees autonoom vermogen met producten en diensten op basis van de exploitatie van de betreffende ruimteactiva en aanverwante gegevens, satellietbeelden en luchtfoto's daaronder begrepen, is van essentieel belang voor de versterking van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het SATCEN zal in die zin de synergieën en complementariteit met andere activiteiten van de Unie maximaliseren, met name het Programma en de onderdelen ervan.
(31)Teneinde de vertegenwoordiging van gebruikers structureel te verankeren in het bestuur van Govsatcom en de behoeften en vereisten van gebruikers over nationale grenzen en burgerlijk-militaire tussenschotten te aggregeren, moeten de relevante entiteiten van de Unie die nauwe betrekkingen hebben met de gebruikers, zoals het Europees Defensieagentschap, het Europees Grens- en kustwachtagentschap, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, het Europees Bureau voor visserijcontrole, het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving, het militair plannings- en uitvoeringsvermogen, het civiel plannings- en uitvoeringsvermogen en het Coördinatiecentrum voor respons in noodsituaties, coördinatietaken hebben ten aanzien van bepaalde groepen gebruikers. Op geaggregeerd niveau moeten het Agentschap en het Europees Defensieagentschap respectievelijk de burgerlijke en de militaire gebruikersgemeenschappen vertegenwoordigen en kunnen zij het operationele gebruik, de vraag, de naleving van vereisten en veranderende behoeften en vereisten monitoren.
(32)Gezien het belang van met de ruimtevaart verband houdende activiteiten voor de economie van de Unie en de levens van burgers van de Unie, en het tweeërlei gebruik van de systemen en van de toepassingen die op deze systemen zijn gebaseerd, moet het bereiken en handhaven van een hoog niveau van veiligheid een topprioriteit zijn voor het Programma, met name om de belangen van de Unie en van haar lidstaten te vrijwaren, onder meer in verband met gerubriceerde en andere gevoelige niet-gerubriceerde informatie.
(33)De Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger moeten elk binnen hun respectieve bevoegdheidsgebied de beveiliging van het Programma waarborgen in overeenstemming met deze verordening en, in voorkomend geval, Besluit 2014/496/GBVB van de Raad.
(34)Het beveiligingsbestuur van het Programma moet worden gebaseerd op drie belangrijke beginselen. In de eerste plaats is het absoluut noodzakelijk dat de uitgebreide, unieke ervaring van de lidstaten op het gebied van beveiligingsaangelegenheden zoveel mogelijk in overweging wordt genomen. Ten tweede moeten, ter voorkoming van belangenconflicten en eventuele tekortkomingen in de toepassing van beveiligingsregels, de operationele functies worden gescheiden van de beveiligingshomologatiefuncties. Ten derde is de entiteit die verantwoordelijk is voor het beheer van alle of een deel van de bestanddelen van het Programma ook het best geplaatst om de beveiliging van de haar opgedragen taken te beheren. Goed beveiligingsbestuur vereist ook dat de rollen op passende wijze worden verdeeld onder de verschillende spelers. Aangezien zij verantwoordelijk is voor het Programma, moet de Commissie de algemene beveiligingsvereisten bepalen die van toepassing zijn op elk van de onderdelen van het Programma.
(35)Gezien het unieke karakter en de complexiteit van het Programma en het verband met veiligheid, moeten voor de beveiligingshomologatie erkende en beproefde beginselen worden gevolgd. Het is dus absoluut noodzakelijk dat de beveiligingshomologatiewerkzaamheden worden uitgevoerd op basis van collectieve verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de Unie en haar lidstaten, door te streven naar het bouwen van consensus en alle belanghebbenden te betrekken bij de kwestie van veiligheid, en dat er een procedure voor permanente risicomonitoring wordt ingevoerd. Het is eveneens onontbeerlijk dat technische beveiligingshomologatiewerkzaamheden worden toevertrouwd aan vakmensen die voldoende bekwaamheid bezitten op het vlak van de homologatie van complexe systemen en over een veiligheidsmachtiging van een passend niveau beschikken.
(36)Om de veilige uitwisseling van informatie te garanderen, moeten passende regels worden vastgesteld om te zorgen voor gelijkwaardigheid van beveiligingsregels voor de verschillende overheids- en particuliere entiteiten, alsook natuurlijke personen die betrokken zijn bij de uitvoering van het Programma.
(37)Een van de belangrijkste doelstellingen van het Programma bestaat uit het waarborgen van de veiligheid en de strategische autonomie ervan, het versterken van het vermogen om op te treden in een groot aantal sectoren, met name op het gebied van beveiliging, en het profiteren van de mogelijkheden die de ruimtevaart biedt voor de veiligheid van de Unie en haar lidstaten. Deze doelstelling vereist strikte regels inzake de subsidiabiliteit van de entiteiten die kunnen deelnemen aan de activiteiten die worden gefinancierd in het kader van het programma waarvoor toegang tot gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie nodig is.
(38)In een toenemend aantal economische sleutelsectoren, met name vervoer, telecommunicatie, landbouw en energie, neemt het gebruik van satellietnavigatiesystemen gestaag toe, om nog maar te zwijgen van de synergieën met activiteiten in verband met de veiligheid en defensie van de Europese Unie en haar lidstaten. Volledige controle van satellietnavigatie moet daarom de technologische onafhankelijkheid van de Unie, ook op de langere termijn voor de onderdelen van de infrastructuur, garanderen en zorgen voor de strategische autonomie van de Unie.
(39)Het Galileo-programma beoogt de invoering en exploitatie van de eerste specifiek voor civiele doeleinden ontworpen mondiale infrastructuur voor navigatie en plaatsbepaling per satelliet, die door diverse publieke en particuliere actoren in Europa en in de hele wereld kan worden gebruikt. Galileo functioneert onafhankelijk van andere bestaande of potentiële systemen en draagt zo onder meer bij tot de strategische autonomie van de Unie. De tweede generatie van het systeem moet vóór 2030 geleidelijk worden ingevoerd, aanvankelijk met beperkte operationele capaciteit.
(40)Het doel van Egnos is de verbetering van de kwaliteit van open signalen van bestaande mondiale systemen voor satellietnavigatie, met name die welke worden uitgestoten door het Galileo-systeem. De door Egnos geboden diensten moeten als prioriteit het binnen Europa gelegen grondgebied van de lidstaten dekken, voor deze doelstelling met inbegrip van de Azoren, de Canarische eilanden en Madeira, met als doel dit grondgebied te dekken tegen het einde van 2025. Afhankelijk van de technische haalbaarheid en, voor de bescherming van mensenlevens, op basis van internationale overeenkomsten, kan de geografische dekking van de door Egnos geleverde diensten naar andere regio's in de wereld worden uitgebreid. Onverminderd Verordening [2018/XXXX] [EASA-Verordening] en de noodzakelijke kwaliteitsmonitoring van de dienstverlening van Galileo voor doeleinden in de luchtvaart moet worden opgemerkt dat hoewel de door Galileo uitgezonden signalen doeltreffend kunnen worden gebruikt om de positionering van vliegtuigen te vergemakkelijken, enkel plaatselijke of regionale augmentatiesystemen zoals Egnos in Europa diensten op het vlak van luchtverkeersbeheer (ATM) en luchtvaartnavigatie (ANS) mogen verlenen.
(41)Het is van essentieel belang dat de continuïteit, de duurzaamheid en de toekomstige beschikbaarheid van de door de Galileo- en Egnossystemen geleverde diensten worden gewaarborgd. In een veranderende omgeving en een snel veranderende markt moet hun ontwikkeling ook worden voortgezet en nieuwe generaties van deze systemen moeten worden voorbereid.
(42)Om hun benutting te maximaliseren, moeten de open dienst en de hogeprecisiedienst van Galileo en de open dienst en de dienst beveiliging van levens van Egnos zonder directe gebruikskosten worden aangeboden.
(43)De term "commerciële dienst" die wordt gebruikt in Verordening (EU) nr. 1285/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende de uitvoering en exploitatie van de Europese satellietnavigatiesystemen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 876/2002 van de Raad en Verordening (EG) nr. 683/2008 van het Europees Parlement en de Raad is niet langer geschikt in het licht van de ontwikkeling van die dienst. In plaats daarvan moeten twee afzonderlijke diensten worden geïdentificeerd, namelijk de hogeprecisiedienst en de authenticatiedienst.
(44)Om te zorgen voor een optimale benutting van de aangeboden diensten, moeten de door Galileo en Egnos geleverde diensten compatibel en interoperabel met elkaar en, voor zover mogelijk, met andere satellietnavigatiesystemen en met conventionele radionavigatiemiddelen zijn, indien dergelijke compatibiliteit en interoperabiliteit is vastgelegd in een internationale overeenkomst, onverminderd het doel van strategische autonomie van de Unie.
(45)Gezien het belang voor Galileo en Egnos van hun grondinfrastructuur en het effect ervan op hun veiligheid, moet de bepaling van de locatie van de infrastructuur door de Commissie gebeuren. De stationering van de grondinfrastructuur van de systemen moet volgens een open en transparant proces blijven verlopen.
(46)Teneinde de socio-economische voordelen van Galileo en Egnos te maximaliseren, voornamelijk op het vlak van veiligheid, moet het gebruik van de door Egnos en Galileo verleende diensten in andere beleidsdomeinen van de Unie worden bevorderd waar dit gerechtvaardigd is en voordelen kan opleveren.
(47)Copernicus moet zorgen voor autonome toegang tot milieukennis en cruciale technologieën voor aardobserverings- en geo-informatiediensten, waardoor de Unie tot onafhankelijke besluitvorming en zelfstandig optreden in staat is, o.a. op het gebied van milieu, klimaatverandering, civiele bescherming, veiligheid en de digitale economie.
(48)Copernicus moet voortbouwen op en continuïteit verzekeren met de werkzaamheden en verworvenheden in het kader van Verordening (EU) nr. 377/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma van de Europese Unie voor aardobservatie en -monitoring (Copernicus) en Verordening (EU) nr. 911/2010 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees programma voor monitoring van de aarde (GMES) en zijn initiële operationele diensten. Hierbij moet rekening worden gehouden met recente tendensen op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkelingen en innovaties die gevolgen hebben voor het domein van de aardobservatie, alsook ontwikkelingen op het vlak van de analyse van big data en artificiële intelligentie en verwante strategieën en initiatieven op het niveau van de Unie
. In de mate van het mogelijke moet gebruik worden gemaakt van de capaciteiten voor satellietobservaties van de lidstaten, het Europees Ruimteagentschap, Eumetsat
en andere entiteiten, met inbegrip van commerciële initiatieven in Europa, waardoor ook wordt bijgedragen aan de ontwikkeling van een levensvatbare commerciële ruimtevaartsector in Europa. Indien haalbaar en passend moet tevens gebruik worden gemaakt van de beschikbare in-situ- en aanvullende gegevens die in hoofdzaak door de lidstaten worden verstrekt overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG
. De Commissie moet samenwerken met de lidstaten en het Europees Milieuagentschap om voor Copernicus een efficiënte toegang tot en een efficiënt gebruik van de in-situgegevens te verzekeren.
(49)Copernicus moet worden uitgevoerd conform de doelstellingen van Richtlijn 2003/98/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake het hergebruik van overheidsinformatie, zoals gewijzigd bij Richtlijn 2013/37/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie, met name transparantie, het scheppen van voorwaarden die gunstig zijn voor de ontwikkeling van diensten, het bijdragen tot economische groei en het scheppen van werkgelegenheid in de Unie. Copernicusgegevens en Copernicusinformatie moeten kosteloos en open toegankelijk zijn.
(50)Copernicus is een door de gebruikers gestuurd programma. De ontwikkeling ervan moet derhalve worden gebaseerd op de veranderende vereisten van de Copernicuskerngebruikers en ook de opkomst van zowel openbare als particuliere nieuwe gebruikersgemeenschappen erkennen. Copernicus moet worden gebaseerd op een analyse van opties om tegemoet te komen aan de veranderende behoeften van gebruikers, onder meer op het vlak van de uitvoering, en de monitoring van beleidsmaatregelen van de Unie die de continue effectieve betrokkenheid van gebruikers vereisen, met name met betrekking tot de definitie en validering van vereisten.
(51)Copernicus is reeds operationeel. Het is derhalve belangrijk om de continuïteit van de reeds bestaande infrastructuur en diensten te waarborgen en terwijl aanpassingen aan de veranderende marktomgeving door te voeren, met name de opkomst van particuliere actoren in de ruimte ("nieuwe ruimtevaart") en socio-politieke ontwikkelingen waarvoor een snelle reactie nodig is. Dit vereist een herdefiniëring van de functionele structuur van Copernicus om beter rekening te houden met de overgang van de eerste fase van de operationele diensten naar de levering van geavanceerde en meer gerichte diensten aan nieuwe gebruikersgroepen en de bevordering van downstreammarkten met toegevoegde waarde. Daartoe moet bij de verdere uitvoering een benadering worden toegepast die de datawaardeketen volgt, d.w.z. gegevensverwerving, gegevens- en informatieverwerking, -verdeling en -exploitatie, en op gebruikers- en marktacceptatie gerichte activiteiten, terwijl het strategische planningsproces in het kader van Horizon Europa onderzoeks- en innovatieactiviteiten zal identificeren die gebruik moeten maken van Copernicus.
(52)Met betrekking tot gegevensverwerving moeten de activiteiten in het kader van Copernicus gericht zijn op de voltooiing en handhaving van de bestaande ruimtevaartinfrastructuur, de voorbereiding van de vervanging van de satellieten aan het einde van hun levensduur, evenals het opstarten van nieuwe missies met betrekking tot nieuwe observatiesystemen ter ondersteuning van de succesvolle aanpak van mondiale klimaatverandering (bv. monitoring van antropogene CO2- en andere broeikasgasemissies). Wat de activiteiten in het kader van Copernicus betreft, moet de wereldwijde monitoring uitgebreid worden tot de poolgebieden en de naleving van milieuvoorschriften, verplichte milieumonitoring en verslaglegging en innovatieve milieutoepassingen (bv. voor de monitoring van gewassen, waterbeheer en betere brandmonitoring) ondersteunen. Copernicus moet daarbij zoveel mogelijk als hefboom worden aangewend en maximaal voordeel halen uit de investeringen die in het kader van de vorige financieringsperiode (20142020) zijn gedaan, en tezelfdertijd nieuwe operationele en zakelijke modellen onderzoeken ter verdere aanvulling van de capaciteiten van Copernicus. Copernicus moet ook voortbouwen op de succesvolle partnerschappen met lidstaten om de veiligheidsdimensie verder te ontwikkelen in het kader van passende bestuursmechanismen om tegemoet te komen aan de veranderende gebruikersbehoeften in de veiligheidssector.
(53)In het kader van de taak van Copernicus op het vlak van gegevens- en informatieverwerking moet het programma de duurzaamheid op lange termijn en de verdere ontwikkeling van zijn kerndiensten waarborgen door informatie te verstrekken om te voldoen aan de behoeften van de overheidssector en de behoeften die voortvloeien uit de internationale verplichtingen van de Unie, en om optimaal gebruik te maken van de kansen voor commerciële exploitatie. In het bijzonder moet Copernicus op lokaal, nationaal, Europees en mondiaal niveau, informatie leveren over de toestand van de atmosfeer; informatie over de toestand van de oceanen; informatie inzake landmonitoring ter ondersteuning van de uitvoering van lokale, nationale en Europese beleidsmaatregelen; informatie ter ondersteuning van de aanpassing aan of de mitigatie van klimaatverandering; geospatiale informatie ter ondersteuning van crisisbeheersing, met inbegrip van preventiemaatregelen, waarborging van de naleving van milieuvoorschriften, evenals civiele bescherming, met inbegrip van ondersteuning van het externe optreden van de Unie. De Commissie dient passende contractuele regelingen vast te stellen ter bevordering van de continuïteit van de dienstverlening.
(54)Bij de uitvoering van de Copernicus-diensten kan de Commissie een beroep doen op bevoegde entiteiten, relevante agentschappen van de Unie, groepen of consortia van nationale organen, of een bevoegd orgaan dat in aanmerking kan komen voor een bijdrageovereenkomst. Bij de selectie van deze entiteiten moet de Commissie ervoor zorgen dat er geen sprake is van onderbrekingen in de verrichtingen en dienstverlening en dat, indien uit veiligheidsoogpunt gevoelige gegevens zijn betrokken, de betrokken entiteiten capaciteiten hebben op het gebied van tijdige waarschuwing en crisistoezicht in het kader van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en in het bijzonder het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid (GVDB).
(55)Door de uitvoering van de Copernicusdiensten moeten diensten bovendien gemakkelijker ingang kunnen vinden bij het publiek, aangezien gebruikers zo kunnen inspelen op de beschikbaarheid en de ontwikkeling van diensten, alsmede op samenwerking met lidstaten en andere partijen. Daartoe moeten de Commissie en de entiteiten waaraan zij de levering van diensten heeft toevertrouwd nauw samenwerken met verschillende gebruikersgemeenschappen in Europa bij de verdere ontwikkeling van het aanbod van Copernicusdiensten en -informatie, om aan de veranderende behoeften van de publieke sector en het beleid te voldoen en zodoende een zo breed mogelijke benutting van aardobservatiegegevens te verwezenlijken. De Commissie en de lidstaten moeten samenwerken om de in-situcomponent van Copernicus te ontwikkelen en om de integratie van in-situgegevensreeksen met gegevensreeksen uit de ruimtevaart te vergemakkelijken met het oog op verbeterde Copernicusdiensten.
(56)De in het kader van Copernicus geproduceerde gegevens en informatie moeten volledig, open en kosteloos toegankelijk zijn, behoudens passende voorwaarden en beperkingen, zodat die gegevens en informatie zo veel mogelijk worden gebruikt en gedeeld, en de markten voor Europese aardobservatiegegevens, en meer bepaald de downstreamsector, worden versterkt om de groei en het scheppen van werkgelegenheid in de Unie te bevorderen. Op basis van een dergelijke regeling moet de verstrekking van gegevens en informatie met een hoge mate van samenhang, continuïteit, betrouwbaarheid en kwaliteit mogelijk blijven. Dit pleit voor grootschalige en gebruiksvriendelijke toegang tot, verwerking en gebruik van Copernicusgegevens en -informatie op verschillende actualiteitsniveaus, waarvoor de Commissie een geïntegreerde aanpak moet blijven volgen, zowel op het niveau van de EU als dat van de lidstaten, waardoor tevens de integratie met andere bronnen van gegevens en informatie mogelijk wordt. De diensten voor de toegang tot gegevens en informatie van Copernicus (DIAS) moeten verder worden bevorderd binnen de lidstaten en synergieën met middelen van de lidstaten moeten tot stand worden gebracht om de marktacceptatie van Copernicusgegevens en -informatie te maximaliseren en te versterken.
(57)De Commissie moet samenwerken met gegevensverstrekkers om de vergunningsvoorwaarden voor gegevens van derden overeen te komen, teneinde het gebruik daarvan binnen Copernicus te vergemakkelijken, in overeenstemming met deze verordening en de toepasselijke rechten van derden. Aangezien bepaalde Copernicusgegevens en bepaalde Copernicusinformatie, met inbegrip van hogeresolutiebeelden, van invloed kunnen zijn op de veiligheid van de Unie of van haar lidstaten, moeten in met redenen omklede gevallen maatregelen kunnen worden vastgesteld teneinde naar risico's en dreigingen voor de veiligheid van de Unie of haar lidstaten te handelen.
(58)De bepalingen van de rechtshandelingen aangenomen op grond van eerdere verordeningen zonder einddatum moeten blijven gelden, tenzij ze in strijd zijn met de nieuwe verordening. Dit heeft met name betrekking op Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1159/2013 van de Commissie tot vaststelling van registratie- en vergunningsvoorwaarden voor GMES-gebruikers en vaststelling van criteria voor het beperken van de toegang tot GMES-specifieke gegevens en GMES-dienstinformatie.
(59)Teneinde het gebruik van aardobservatiegegevens en -technologieën door lokale overheden, kleine en middelgrote ondernemingen, wetenschappers en onderzoekers te bevorderen en te faciliteren, moeten speciale netwerken voor Copernicus-gegevensdistributie, waaronder nationale en regionale instanties, worden bevorderd middels op gebruikersacceptatie gerichte activiteiten. Hiertoe moeten de Commissie en de lidstaten ernaar streven nauwere banden te smeden tussen Copernicus en beleidsmaatregelen op EU- en nationaal niveau teneinde de vraag naar commerciële toepassingen en diensten aan te moedigen, en ondernemingen, in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen en start-ups, in staat te stellen toepassingen te ontwikkelen op basis van gegevens en informatie van Copernicus met het oog op de ontwikkeling van een concurrerend ecosysteem voor aardobservatiegegevens in Europa.
(60)Op het internationale niveau moet Copernicus voorzien in nauwkeurige en betrouwbare informatie voor de samenwerking met derde landen en internationale organisaties, en ter ondersteuning van het buitenlands beleid en het beleid inzake ontwikkelingssamenwerking van de Unie. Copernicus moet worden beschouwd als een Europese bijdrage aan het wereldwijde systeem van systemen voor aardobservatie (GEOSS), het Comité voor aardobservatiesatellieten (CEOS), de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag van 1992 van de Verenigde Naties over de klimaatverandering (COP) en het kader van Sendai voor rampenrisicovermindering. Er moet passende samenwerking tot stand worden gebracht of onderhouden met de relevante sectorale organen van de VN en de Wereld Meteorologische Organisatie.
(61)Bij de uitvoering van Copernicus moet de Commissie, in voorkomend geval, een beroep doen op Europese intergouvernementele organisaties waarmee zij reeds een partnerschap heeft, in het bijzonder ESA, voor de technische coördinatie van de Copernicusruimtecomponent, de omschrijving van de systeemarchitectuur, de ontwikkeling en het aanbesteden van ruimtemissies, de toegang tot gegevens en de uitvoering van specifieke missies. Voorts dient de Commissie een beroep te doen op de Europese Organisatie voor de exploitatie van meteorologische satellieten (European Organisation for the Exploitation of Meteorological Satellites - EUMETSAT) voor de uitvoering van specifieke missies overeenkomstig het mandaat en de deskundigheid van EUMETSAT. Op het gebied van diensten, moet de Commissie passende aanspraak maken op de specifieke capaciteiten van agentschappen van de Unie, zoals het Europees Milieuagentschap, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, het Europees Grens- en kustwachtagentschap, alsmede het intergouvernementele Europees Centrum voor Weersvoorspellingen op Middellange Termijn en de Europese investeringen in monitoringdiensten voor het mariene milieu die reeds werden gedaan door Mercator Ocean. Op het vlak van veiligheid wordt met de Hoge Vertegenwoordiger een alomvattende aanpak op het niveau van de Unie nagestreefd. Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (GCO) van de Commissie is actief betrokken geweest bij het van start gaan van het GMES-initiatief en heeft steun verleend aan ontwikkelingen inzake Galileo en ruimteweer. Krachtens Verordening (EU) nr. 377/2014 beheert het GCO de Copernicusdienst voor het beheer van noodsituaties en de mondiale component van de Copernicusdienst voor landmonitoring, en draagt het bij aan de evaluatie van de kwaliteit en de geschiktheid voor het beoogde gebruik van producten en informatie, en aan de toekomstige ontwikkeling. De Commissie moet voor de uitvoering van Copernicus een beroep blijven doen op de wetenschappelijke en technische ondersteuning van het GCO.
(62)Naar aanleiding van de verzoeken van het Europees Parlement en de Raad heeft de Unie een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring (SST) vastgesteld bij Besluit nr. 541/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot oprichting van een ondersteuningskader voor ruimtebewaking en monitoring
. Ruimteschroot is inmiddels een ernstige bedreiging voor de beveiliging, de veiligheid en de haalbaarheid van ruimtevaartactiviteiten. Het SST is derhalve essentieel om de continuïteit van de componenten van het Programma en hun bijdragen aan het beleid van de Unie te vrijwaren. Door de verspreiding van ruimteschroot te proberen voorkomen, draagt het SST bij aan het waarborgen van duurzame en gegarandeerde toegang tot en het gebruik van de ruimte, een mondiaal gemeengoed.
(63)Binnen het SST moet verder worden gewerkt aan de ontwikkeling van de prestaties en autonomie van SST-capaciteiten. Te dien einde moet het leiden tot de oprichting van een autonome Europese catalogus van voorwerpen in de ruimte, die is gebaseerd op gegevens uit het netwerk van SST-sensoren. De SST moet ook steun blijven verlenen voor de exploitatie en verstrekking van SST-diensten. Aangezien het SST een gebruikersgestuurd systeem is, moeten passende mechanismen worden ingevoerd om de behoeften van de gebruikers te verzamelen, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de veiligheid.
(64)De exploitatie van SST-diensten moet gebaseerd zijn op een partnerschap tussen de Unie en de lidstaten en gebruikmaken van bestaande en toekomstige nationale deskundigheid en systemen, waaronder die welke via het Europees Ruimteagentschap of door de Unie zijn ontwikkeld. Het moet mogelijk zijn om financiële steun te bieden voor de ontwikkeling van nieuwe SST-sensoren. Indachtig het gevoelige karakter van de SST, moet de controle over nationale sensoren en hun exploitatie, onderhoud en vernieuwing en de verwerking van gegevens die tot de verstrekking van SST-diensten leidt een bevoegdheid van de deelnemende lidstaten blijven.
(65)Lidstaten met toereikend bezit van of toegang tot SST-capaciteiten moeten kunnen deelnemen aan de verstrekking van de SST-diensten. De deelnemende lidstaten in het krachtens Besluit nr. 541/2014/EU opgerichte SST-consortium moeten worden geacht aan die criteria te voldoen. Deze lidstaten moeten een voorstel indienen en aantonen dat is voldaan aan verdere elementen met betrekking tot de operationele inrichting. Indien er geen voorstel wordt ingediend, moeten deze lidstaten de mogelijkheid hebben om een inschrijving in te dienen met betrekking tot een regeling voor een specifieke baan om de aarde, bv. een regeling voor een lage omloopbaan (LEO), dan wel een regeling voor een middelhoge omloopbaan (MEO) en een geostationaire omloopbaan (GEO). Er moeten passende regels worden vastgesteld voor de selectie en organisatie van de deelnemende lidstaten.
(66)Zodra het SST is ingericht, moeten de beginselen van complementariteit van activiteiten en de continuïteit van gebruikersgerichte SST-diensten van hoge kwaliteit worden geëerbiedigd en moet het SST gebaseerd zijn op de beste expertise. Onnodig dubbel werk voor het SST moet derhalve worden vermeden. Eventuele overbodige capaciteiten moeten strikt beperkt blijven om de continuïteit en de kwaliteit van de SST-diensten te waarborgen. De werkzaamheden van de deskundigenteams moeten helpen onnodig dubbel werk te voorkomen.
(67)Daarnaast moet het SST een aanvulling vormen op de bestaande beperkingsmaatregelen, zoals de richtlijnen inzake het beperken van ruimteschroot van de Commissie voor het vreedzaam gebruik van de kosmische ruimte (COPUOS) en de richtsnoeren voor de houdbaarheid op lange termijn van activiteiten in de ruimte of andere initiatieven om de veiligheid, de beveiliging en de duurzaamheid van activiteiten in de ruimte te garanderen. Met het oog op het verminderen van de risico’s op botsingen moet het SST ook synergieën nastreven met initiatieven voor actieve verwijdering en passivering van ruimteschroot. Het SST moet bijdragen tot het vreedzame gebruik en de vreedzame verkenning van de ruimte. De toename van de activiteiten in de ruimte kan gevolgen hebben voor de internationale initiatieven op het gebied van het ruimteverkeersbeheer. De Unie moet deze ontwikkelingen monitoren en kan ze in aanmerking nemen in het kader van de tussentijdse evaluatie van het huidige meerjarig financieel kader.
(68)Het SST moet, het ruimteweer en aardscheerders indachtig, aandacht besteden aan de samenwerking met internationale partners, in het bijzonder de Verenigde Staten van Amerika, internationale organisaties en andere derde partijen, met name om botsingen in de ruimte te vermijden, de verspreiding van ruimteschroot te voorkomen en de paraatheid te vergroten ten aanzien van de gevolgen van extreme ruimteweersverschijnselen en aardscheerders.
(69)Het Veiligheidscomité van de Raad beveelt aan een risicobeheersingsstructuur op te zetten om te waarborgen dat de aspecten van gegevensbeveiliging goed in acht worden genomen bij de uitvoering van Besluit nr. 541/2014/EU. Voor dat doel en rekening houdend met de werkzaamheden die al zijn verricht, moeten de geschikte risicobeheersingsstructuren en -procedures worden vastgesteld door de deelnemende lidstaten.
(70)Extreme en grootschalige ruimteweersverschijnselen kunnen een bedreiging vormen voor de veiligheid van de burgers en de exploitatie van infrastructuur in de ruimte en op de grond verstoren. Een ruimteweerfunctie moet derhalve worden ingesteld als onderdeel van het Programma met het oog op de beoordeling van risico’s in verband met ruimteweersverschijnselen en daaraan verbonden gebruikersbehoeften, om de bewustwording van risico’s in verband met ruimteweersverschijnselen te verhogen, het verstrekken van gebruikersgestuurde ruimteweerdiensten te waarborgen, en het vermogen van lidstaten om ruimteweerdiensten te produceren te verbeteren. De Commissie moet prioriteit toekennen aan de sectoren waaraan de operationele ruimteweerdiensten moeten worden verleend, rekening houdend met de behoeften van de gebruikers, de risico's en de technologische paraatheid. Op de lange termijn kunnen de behoeften van andere sectoren worden aangepakt. De verstrekking van diensten op het niveau van de Unie in overeenstemming met de behoeften van de gebruikers zal gericht, gecoördineerd en voortgezet onderzoek en ontwikkelingsactiviteiten vereisen om de ontwikkeling van ruimteweerdiensten te ondersteunen. De verstrekking van de ruimteweerdiensten moet voortbouwen op de bestaande capaciteiten op nationaal niveau en op het niveau van de Unie en moet brede deelname van lidstaten en betrokkenheid van de private sector mogelijk maken.
(71)Het Witboek van de Commissie over de toekomst van Europa, de Verklaring van Rome van de staatshoofden en regeringsleiders van 27 EU-lidstaten en verscheidene resoluties van het Europees Parlement brengen in herinnering dat de EU een belangrijke rol te spelen heeft in het waarborgen van een veilig en veerkrachtig Europa dat in staat is om uitdagingen zoals regionale conflicten, terrorisme, cyberbedreigingen en toenemende migratiedruk het hoofd te bieden. Veilige en gegarandeerde toegang tot satellietcommunicatie is een onmisbaar instrument voor veiligheidsactoren, en het bundelen en delen van deze belangrijke hulpbron op het niveau van de Unie versterkt een Unie die haar burgers beschermt.
(72)In de conclusies van de Europese Raad van 19 en 20 december 2013 werden op het gebied van satellietcommunicatie de voorbereidingen verwelkomd voor de volgende generatie van satellietcommunicatie voor de overheid (Govsatcom) middels nauwe samenwerking tussen de lidstaten, de Commissie en het Europees Ruimteagentschap. Govsatcom werd ook aangeduid als een van de elementen van de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie van juni 2016. Govsatcom moet bijdragen aan het antwoord van de EU op hybride dreigingen en steun verlenen aan de maritieme strategie van de EU en het EU-beleid inzake het noordpoolgebied.
(73)Govsatcom is een gebruikersgericht programma met een sterke veiligheidsdimensie. De gebruikstoepassingen van Govsatcom kunnen worden geanalyseerd voor drie hoofdgroepen: crisisbeheersing, waaronder mogelijk civiele en militaire missies van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, natuurlijke en door de mens veroorzaakte rampen, humanitaire crises en maritieme noodsituaties; bewaking, waaronder mogelijk bewaking aan en voor de grenzen, aan de zeegrenzen en op zee, en monitoring van de illegale handel; en belangrijke infrastructuur, waaronder mogelijk het diplomatieke netwerk, politiecommunicatie, kritieke infrastructuur (bijvoorbeeld energie, vervoer, waterkeringen) en ruimte-infrastructuur.
(74)Satellietcommunicatie is een eindige hulpbron die wordt beperkt door de capaciteit, de frequentie en de geografische dekking van de satellieten. Om kosteneffectief te zijn en te profiteren van schaalvoordelen, moet Govsatcom derhalve de afstemming optimaliseren tussen de vraag naar Govsatcom vanwege gemachtigde gebruikers en het aanbod dat wordt verstrekt in het kader van Govsatcom-contracten voor satellietcapaciteiten en -diensten. Aangezien zowel de vraag als het potentiële aanbod met de tijd veranderen, zijn voortdurende monitoring en flexibiliteit vereist om de Govsatcom-diensten aan te passen. Schaalvoordelen kunnen alleen worden verworven voor een voldoende grote pool van capaciteiten en diensten en een voldoende grote gebruikersbasis.
(75)Operationele vereisten zullen worden bepaald op basis van de analyse van gebruikstoepassingen. Op basis van die operationele vereisten moet, in combinatie met veiligheidsvereisten, het dienstenpakket worden ontwikkeld. Op basis van het dienstenpakket moet de toepasselijke uitgangswaarde voor de via Govsatcom te verstrekken diensten worden vastgesteld. Om de best mogelijke afstemming tussen de vraag en de verstrekte diensten te handhaven, moet het Govsatcom-dienstenpakket mogelijk regelmatig worden bijgewerkt.
(76)In de eerste fase van Govsatcom (ongeveer tot 2025) zal de bestaande capaciteit van particuliere spelers en de lidstaten worden aangewend. In deze eerste fase worden diensten volgens een getrapte aanpak aangeboden, eerst aan gebruikers op het niveau van de Unie. Indien in de loop van de eerste fase uit een gedetailleerde analyse van toekomstige vraag en aanbod blijkt dat deze aanpak niet volstaat om de veranderende vraag te dekken, kan de beslissing worden genomen om over te gaan tot een tweede fase en aanvullende op maat gemaakte ruimtevaartinfrastructuur of -capaciteiten te ontwikkelen via een of meerdere publiek-private partnerschappen, bv. met satellietexploitanten in de Unie.
(77)Teneinde de beschikbare satellietcommunicatiemiddelen te optimaliseren, toegang te verzekeren in onvoorspelbare situaties zoals natuurrampen, en operationele efficiëntie en korte afhandelingstijden te garanderen, zijn een of twee Govsatcom-hubs vereist. Het grondsegment moet worden ontworpen op basis van operationele en veiligheidsvereisten. Om de risico’s te beperken, kan het bestaan uit verschillende fysieke locaties. Aanvullende grondsegmentenelementen, zoals verankeringsstations zijn mogelijk nodig.
(78)Voor de gebruikers van satellietcommunicatie is de gebruikersapparatuur de uiterst belangrijke operationele interface. De EU-Govsatcom-aanpak maakt het voor de meeste gebruikers mogelijk om gebruik te blijven maken van hun bestaande gebruikersapparatuur voor Govsatcom-diensten voor zover zij gebruikmaken van technologieën van de Unie.
(79)In het belang van de operationele efficiëntie hebben de gebruikers aangegeven dat het belangrijk is om te streven naar interoperabiliteit van gebruikersapparatuur en gebruikersapparatuur die van verschillende satellietsystemen gebruik kan maken. Onderzoek en ontwikkeling op dit gebied kunnen nodig zijn.
(80)Op het niveau van de uitvoering moeten de taken en verantwoordelijkheden worden verdeeld tussen gespecialiseerde instanties, zoals het Europees Defensieagentschap (EDA), de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), het Europees Ruimteagentschap, het Agentschap en andere agentschappen van de Unie, op zodanige wijze dat zij in overeenstemming zijn met hun voornaamste rol, met name voor met de gebruiker verband houdende aspecten.
(81)De bevoegde Govsatcom-autoriteit speelt een belangrijke rol door erop toe te zien dat de gebruikers en andere nationale instanties die een rol spelen bij Govsatcom voldoen aan de regels en veiligheidsprocedures inzake deling en prioritering zoals vastgelegd in de veiligheidsvoorschriften. Een lidstaat die geen bevoegde Govsatcom-autoriteit heeft aangewezen, moet in elk geval een contactpunt aanwijzen voor het beheer van eventueel geconstateerde storingen die Govsatcom treffen.
(82)Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de operationele vereisten voor in het kader van Govsatcom verstrekte diensten worden toegekend. Dit zal de Commissie de mogelijkheid bieden om technische specificaties vast te stellen voor gebruikstoepassingen voor crisisbeheersing, bewaking en beheer van belangrijke infrastructuur, met inbegrip van diplomatieke communicatienetwerken. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.
(83)Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot het dienstenpakket voor in het kader van Govsatcom verstrekte diensten worden toegekend. Hierdoor zal de Commissie de mogelijkheid hebben om attributen te definiëren, met inbegrip van geografische dekking, frequentie, bandbreedte, gebruikersapparatuur en veiligheidskenmerken. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
(84)Teneinde uniforme voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de regels inzake deling en prioritering voor het gebruik van gepoolde Govsatcom-satellietcommunicatiecapaciteiten worden toegekend. Hierdoor krijgt de Commissie de mogelijkheid om rekening te houden met de operationele en veiligheidsvereisten, alsook een analyse van de risico’s en de verwachte vraag vanwege Govsatcom-deelnemers. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
(85)Met het oog op eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van deze verordening moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot de locatie van de grondsegmentinfrastructuur voor Govsatcom worden verleend. Hierdoor krijgt de Commissie de mogelijkheid om rekening te houden met de operationele en veiligheidsvereisten voor de selectie van dergelijke locaties. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.
(86)Specifieke infrastructuur voor het Programma kan extra onderzoek en innovatie vereisen, wat kan worden ondersteund in het kader van Horizon Europa. Hierbij moet worden gestreefd naar samenhang met de werkzaamheden op dit gebied van het Europees Ruimteagentschap. Synergieën met Horizon Europa moeten ervoor zorgen dat de onderzoeks- en innovatiebehoeften van de ruimtevaartsector worden geïdentificeerd en als onderdeel van het strategische planningsproces op het gebied van onderzoek en innovatie worden opgevat. Ruimtevaartgegevens en -diensten die gratis beschikbaar worden gesteld door het Programma zullen worden gebruikt voor de ontwikkeling van baanbrekende oplossingen via onderzoek en innovatie, onder meer in het kader van Horizon Europa, in het bijzonder op het vlak van duurzaam voedsel en duurzame natuurlijke hulpbronnen, klimaatmonitoring, slimme steden, geautomatiseerde voertuigen, veiligheid en rampenbeheersing. De strategische planningsprocedure in het kader van Horizon Europa zal onderzoeks- en innovatieactiviteiten identificeren die gebruik moeten maken van infrastructuren die de Unie bezit, zoals Galileo, Egnos en Copernicus. Onderzoeksinfrastructuren, met name netwerken voor observatie ter plaatse, zullen essentiële elementen zijn van de infrastructuur voor observatie ter plaatse waardoor de Copernicus-diensten mogelijk worden.
(87)Bij Verordening (EU) nr. 912/2010 is een EU-agentschap genaamd Europees GNSS-Agentschap opgericht om bepaalde aspecten van de Galileo- en Egnos-satellietnavigatieprogramma’s te beheren. De onderhavige verordening bepaalt met name dat het Europees GNSS-Agentschap nieuwe taken krijgt, niet alleen ten aanzien van Galileo en Egnos, maar ook voor andere onderdelen van het programma, met name op het gebied van beveiligingshomologatie. De naam, de taken en de organisatorische aspecten van het Europese GNSS-Agentschap moeten daarom dienovereenkomstig worden aangepast.
(88)Met het oog op de uitbreiding van het toepassingsgebied, dat niet langer beperkt zal zijn tot Galileo en Egnos, moet het Europees GNSS-Agentschap worden aangepast. De continuïteit van de activiteiten van de het Europees GNSS-Agentschap, onder andere op het gebied van rechten en verplichtingen, personeel en de geldigheid van genomen besluiten, moet echter door het Agentschap worden gewaarborgd.
(89)Gezien het mandaat van het Agentschap en de rol van de Commissie bij de uitvoering van het Programma, is het dienstig te bepalen dat sommige van de beslissingen van de Raad van bestuur niet mogen worden aangenomen zonder de gunstige stem van de vertegenwoordigers van de Commissie.
(90)Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie moeten de Raad van bestuur, de Raad voor de beveiligingshomologatie en de uitvoerend directeur onafhankelijk zijn bij de uitvoering van hun taken en handelen in het openbaar belang.
(91)Het is mogelijk en waarschijnlijk dat sommige onderdelen van het Programma gebaseerd zullen zijn op het gebruik van gevoelige of met de veiligheid verband houdende nationale infrastructuur. In dit geval is het om redenen van nationale veiligheid nodig te bepalen dat de vergaderingen van de Raad van bestuur en de Raad voor de beveiligingshomologatie alleen mogen worden bijgewoond door de vertegenwoordigers van de lidstaten die over dergelijke infrastructuur beschikken.
(92)Ter bevordering van een zo ruim mogelijk gebruik van de diensten die door het Programma worden geboden, zou het nuttig zijn erop te wijzen dat gegevens, informatie en diensten zonder zekerheidstelling worden verleend.
(93)Er moet worden bevestigd dat de Commissie voor de vervulling van sommige van haar taken met een niet-regelgevend karakter, in voorkomend geval en voor zover als nodig, een beroep kan doen op technische ondersteuning vanwege bepaalde externe partijen. De andere entiteiten die betrokken zijn bij het publieke bestuur van het Programma kunnen ook van dezelfde technische bijstand gebruikmaken bij de uitvoering van de hun krachtens deze verordening opgedragen taken.
(94)Krachtens de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016 moet het Programma worden geëvalueerd op basis van gegevens die uit hoofde van specifieke voorschriften voor monitoring worden verzameld, waarbij overregulering en administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, worden vermeden. Deze voorschriften kunnen, indien nodig, meetbare indicatoren omvatten als basis voor de evaluatie van de effecten van het Programma.
(95)Teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011.
(96)Aangezien goed publiek bestuur een uniform beheer van het Programma, snellere besluitvorming en gelijke toegang tot informatie vereist, moeten vertegenwoordigers van de met taken in verband met dit Programma belaste entiteiten als waarnemers kunnen deelnemen aan de werkzaamheden van het op grond van Verordening (EU) nr. 182/2011 opgerichte comité. Om dezelfde redenen moeten vertegenwoordigers van derde landen of internationale organisaties die een internationale overeenkomst met de Unie hebben gesloten, kunnen deelnemen aan de werkzaamheden van het comité indien veiligheidsvereisten dat niet beletten en overeenkomstig de bepalingen van een dergelijke overeenkomst. Vertegenwoordigers van de met taken in verband met dit Programma belaste entiteiten, derde landen of internationale organisaties zijn niet gerechtigd om deel te nemen aan stemmingen van het comité.
(97)Om te zorgen voor een effectieve evaluatie van de vooruitgang van het Programma in de richting van de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, moet de bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd voor wat betreft de wijziging van bijlage X bij herziening of aanvulling van de indicatoren waar dit nodig wordt geacht en om deze verordening aan te vullen met bepalingen inzake de vaststelling van een kader voor toezicht en evaluatie. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden de nodige raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen geschieden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.
(98)Aangezien de doelstelling van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, omdat zij de financiële en technische mogelijkheden van de afzonderlijke lidstaten te boven gaat, en vanwege haar omvang en gevolgen beter op Unieniveau kan worden bereikt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
TITEL I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Voorwerp
1.Bij deze verordening wordt het ruimtevaartprogramma van de Unie ("programma") vastgesteld. In deze verordening worden de doelstellingen van het programma, de begroting voor de periode 2021 2027, de vormen van financiering door de Unie, de regels voor de verstrekking van die financiering alsmede de regels voor de uitvoering van het programma vastgelegd.
2.Bij deze verordening wordt het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma ("het Agentschap") opgericht als vervanger en opvolger van het bij Verordening (EU) nr. 912/2010 opgerichte Europees GNSS-Agentschap en wordt het huishoudelijk reglement van het Agentschap vastgesteld.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1)"ruimtevaartuig": ieder voorwerp in de ruimte dat een bepaald doel dient, met inbegrip van actieve kunstmanen en boventrappen van draagraketten;
2)"weersomstandigheden in de ruimte": van nature optredende veranderingen in de omstandigheden tussen de zon en de aarde, waaronder zonnevlammen, energierijke zonnedeeltjes, zonnewind en plasmawolken, die kunnen leiden tot zonnestormen (geomagnetische stormen, stralingsstormen en ionosferische verstoringen) en mogelijk gevolgen voor de aarde kunnen hebben;
3)"aardscheerders": natuurlijke voorwerpen in het zonnestelsel die mogelijk met de aarde in botsing kunnen komen;
4)"voorwerp in de ruimte": ieder in de ruimte aanwezig, door de mens gemaakt voorwerp;
5)"omgevingsbewustzijn in de ruimte" (space situational awareness, "SSA"): een alomvattende benadering van de voornaamste gevaren in de ruimte, waaronder botsingen tussen satellieten en ruimteschroot, ruimteweerverschijnselen en aardscheerders;
6)"blendingverrichtingen": door de EU-begroting ondersteunde acties, onder meer in het kader van blendingfaciliteiten overeenkomstig artikel 2, lid 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terugbetaalbare vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de EU-begroting worden gecombineerd met terugbetaalbare vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;
7)"juridische entiteit": elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die is opgericht krachtens en als dusdanig wordt erkend in het nationale recht, het recht van de Unie of het internationale recht, die rechtspersoonlijkheid bezit en die, in eigen naam handelend, rechten en verplichtingen kan hebben, dan wel een entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als bedoeld in artikel 197, lid 2, onder c), van het Financieel Reglement;
8)"derde land": een land dat geen lid van de Unie is;
9)"SST-informatie": verwerkte SST-gegevens die voor de ontvanger direct begrijpelijk zijn;
10)"SST-gegevens": de fysieke parameters van voorwerpen in de ruimte die door SST-sensoren zijn geregistreerd of de baanparameters van voorwerpen in de ruimte die zijn afgeleid van de waarnemingen van SST-sensoren in het kader van het SST-onderdeel (ruimtebewaking en monitoring, "space surveillance and tracking");
11)"retourverbinding": een dienst die bijdraagt aan de mondiale dienst voor monitoring van luchtvaartuigen volgens het door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie gedefinieerde monitoringconcept;
12)"Sentinels van Copernicus": de specifieke Copernicus-satellieten of -ruimtevaartuigen of de nuttige lading ervan voor aardobservatie vanuit de ruimte;
13)"Copernicusgegevens": door de Sentinels verstrekte gegevens en metagegevens;
14)"Copernicusgegevens van derden": gegevens die niet van de Sentinels afkomstig zijn maar waarvoor een vergunning is verstrekt voor gebruik door Copernicus;
15)"in-situgegevens van Copernicus": observatiegegevens van grond-, zee- of luchtsensoren, alsmede referentie- en aanvullende gegevens waarvoor een vergunning wordt verstrekt of die ter beschikking worden gesteld voor gebruik in Copernicus;
16)"Copernicusinformatie": door de Copernicusdiensten gegenereerde informatie als resultaat van verwerking of modellering, met inbegrip van de metagegevens ervan;
17)"fiduciaire entiteit": een juridische entiteit die van de Commissie of een derde partij onafhankelijk is en die gegevens van de Commissie of die derde partij in ontvangst neem voor de veilige opslag en behandeling ervan;
18)"ruimteschroot": ieder voorwerp in de ruimte, waaronder ruimtevaartuigen of brokstukken en delen daarvan die zich in een baan om de aarde bevinden of terugkeren in de aardatmosfeer, dat niet functioneel is of niet langer een bepaald doel dient, met inbegrip van delen van raketten of kunstmanen, of inactieve kunstmanen;
19)"SST-sensor": een voorziening of combinatie van voorzieningen, op de grond of in de ruimte gestationeerde radars, lasers en telescopen, die fysieke parameters van voorwerpen in de ruimte, zoals grootte, positie en snelheid, kan of kunnen meten;
20)"Govsatcom-gebruiker": een overheidsinstantie van een lidstaat of van de Unie, een met de uitoefening van openbaar gezag belast orgaan, of een natuurlijke of rechtspersoon, die naar behoren is gemachtigd en die is belast met taken in verband met toezicht op en beheer van voor de veiligheid kritieke missies, werkzaamheden en infrastructuur;
21)"Govsatcom-usecase": een operationeel scenario in een bepaalde omgeving waarin Govsatcom-gebruikers de Govsatcom-diensten nodig hebben;
22)"gevoelige niet-gerubriceerde informatie": niet-gerubriceerde informatie die de Commissie moet beschermen vanwege wettelijke verplichtingen op grond van de Verdragen of op grond van rechtshandelingen ter uitvoering van de Verdragen, en/of vanwege de gevoelige aard ervan";
23)"Copernicusgebruikers":
"Copernicuskerngebruikers" die profiteren van Copernicusgegevens en -informatie en de aanvullende taak hebben de evolutie van Copernicus aan te drijven; hieronder vallen de instellingen en organen van de Unie en Europese nationale of regionale openbare instanties die zijn belast met een openbaredienstverleningstaak voor de vaststelling, uitvoering, handhaving of monitoring van beleid op het gebied van milieu, civiele bescherming, veiligheid of beveiliging;
"andere Copernicusgebruikers" die profiteren van Copernicusgegevens en -informatie; hieronder vallen met name organisaties op het gebied van onderzoek en onderwijs, commerciële en particuliere organen, liefdadigheidsinstellingen, non-gouvernementele organisaties en internationale organisaties.
Artikel 3
Onderdelen van het programma
Het programma bestaat uit de volgende onderdelen:
a)een autonoom wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS) voor civiel gebruik dat onder civiele controle staat en bestaat uit een constellatie van satellieten, centra en een mondiaal netwerk van grondstations, dat diensten voor plaatsbepaling, navigatie en tijdmeting verleent en de veiligheidsbehoeften- en vereisten volledig integreert ("Galileo");
b)een regionaal satellietnavigatiesysteem dat bestaat uit centra en grondstations en verschillende op geostationaire satellieten geïnstalleerde transponders en dat de door Galileo en andere GNSS's uitgezonden open signalen versterkt en corrigeert, onder meer voor luchtverkeersbeheer- en luchtvaartnavigatiediensten (Europees overlaysysteem voor geostationaire navigatie, "Egnos");
c)een autonoom, door gebruikers gestuurd aardobservatiesysteem dat onder civiele controle staat en geo-informatiegegevens en -diensten verleent, en dat bestaat uit satellieten, infrastructuur op de grond, faciliteiten voor gegevens- en informatieverwerking en verspreidingsinfrastructuur, en de veiligheidsbehoeften- en vereisten volledig integreert ("Copernicus");
d)een systeem voor ruimtebewaking en -monitoring dat is gericht op de het verbeteren, opereren en leveren van gegevens, informatie en diensten op het gebied van de bewaking en monitoring van actieve en inactieve ruimtevaartuigen, afgeworpen trappen van draagraketten, schroot en schrootfragmenten die zich in een baan om de aarde bewegen, en dat wordt aangevuld door observatieparameters in verband met de monitoring weeromstandigheden in de ruimte en het risico van aardscheerders die de aarde naderen ("SST");
e)een satellietcommunicatiedienst voor de overheid waarmee satellietcommunicatiediensten kunnen worden geleverd aan instanties in de Unie en in de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de voor de veiligheid kritieke taken en infrastructuren ("Govsatcom").
Voorts omvat het programma maatregelen om voor de waarborging van efficiënte toegang tot de ruimte voor het programma en voor de bevordering van een innovatieve ruimtevaartsector.
Artikel 4
Doelstellingen
1.De doelstellingen van het programma zijn:
a)het verstrekken, of het leveren van een bijdrage tot het verstrekken van, hoogwaardige, geactualiseerde en, in voorkomend geval, veilige met de ruimtevaart verband houdende gegevens, informatie en diensten zonder onderbrekingen en zoveel mogelijk op mondiaal niveau, waarbij aan de bestaande en toekomstige behoeften wordt voldaan en dit in overeenstemming met de politieke prioriteiten van de Unie, onder meer wat betreft klimaatverandering, veiligheid en defensie;
b)het maximaliseren van de socio-economische voordelen, onder meer door bevordering van een zo ruim mogelijk gebruik van de gegevens, informatie en diensten die door de onderdelen van het programma worden verstrekt;
c)het verhogen van de veiligheid van de Unie en haar lidstaten, haar handelingsvrijheid en haar strategische onafhankelijkheid, met name op het vlak van technologische, op bewijzen gestoelde besluitvorming;
d)het bevorderen van de rol van Unie op het internationale niveau als een voortrekker in de ruimtevaartsector en het versterken van de rol van de Unie bij de aanpak van wereldwijde uitdagingen en de ondersteuning van internationale initiatieven, onder meer wat betreft klimaatverandering en duurzame ontwikkeling.
2.De specifieke doelstellingen van het programma zijn:
a)voor Galileo en Egnos: het verstrekken van geavanceerde en, waar dat gepast is, beveiligde diensten voor plaatsbepaling, navigatie en tijdsbepaling;
b)voor Copernicus: het verstrekken van nauwkeurige en betrouwbare aardobservatiegegevens en -informatie op langetermijnbasis, ter ondersteuning van de uitvoering en monitoring van het beleid van de Unie en haar lidstaten op het gebied van milieu, klimaatverandering, landbouw en plattelandsontwikkeling, civiele bescherming, veiligheid en beveiliging en de digitale economie;
c)voor omgevingsbewustzijn in de ruimte ("SSA"): het versterken van de SST-capaciteiten om voorwerpen in de ruimte te monitoren, bewaken en identificeren, ruimteweer te monitoren en de NEO-capaciteiten van de lidstaten in kaart te brengen en met elkaar te verbinden;
d)voor Govsatcom: het waarborgen van de beschikbaarheid op de lange termijn van betrouwbare, veilige en kosteneffectieve communicatiediensten;
e)het bijdragen, waar dat voor het programma vereist is, tot een autonoom, veilig en kostenefficiënt ruimtevaartvermogen;
f)het ondersteunen en versterken van het concurrentievermogen, ondernemerschap, vaardigheden en de innovatiecapaciteiten van natuurlijke en -rechtspersonen in de Unie die in die sector actief zijn of dat wensen te worden, met name wat de positie en de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen en startende ondernemingen betreft.
Artikel 5
Toegang tot de ruimte
Het programma ondersteunt:
a)de levering van lanceerdiensten voor behoeften van het programma;
b)ontwikkelingsactiviteiten in verband met de autonome, betrouwbare en kostenefficiënte toegang tot de ruimte;
c)de noodzakelijke aanpassingen aan de ruimtevaartinfrastructuur op de grond, waar dat voor de behoeften van het programma vereist is.
Artikel 6
Acties ter ondersteuning van een innovatieve ruimtevaartsector voor de Unie
Het programma ondersteunt:
a)innovatieactiviteiten voor een optimaal gebruik van ruimtevaarttechnologieën, -infrastructuur en -diensten;
b)de oprichting van innovatiepartnerschappen op het gebied van ruimtevaart voor de ontwikkeling van innovatieve producten of diensten en de daaropvolgende aankoop van de daaruit resulterende diensten;
c)ondernemerschap, vanaf de eerste fasen tot de opschaling, overeenkomstig artikel 21 en andere financieringsbepaling als bedoeld in artikel 18 en hoofdstuk II van titel III:
d)samenwerking tussen ondernemingen, in de vorm van ruimtevaarthubs op regionaal en nationaal niveau, waarin actoren en gebruikers uit de ruimtevaartsector en de digitale sector worden samengebracht en waarmee steun wordt verleend aan burgers en ondernemingen bij de ontwikkeling van ondernemerschap en vaardigheden;
e)activiteiten op het gebied van onderwijs en opleiding;
f)toegang tot verwerkings- en testinstallaties;
g)activiteiten op het gebied van certificering en normalisering.
Artikel 7
Met het programma geassocieerde derde landen en internationale organisaties
1.De onderdelen van het programma, uitgezonderd SST en Govsatcom, staan open voor deelname van de volgende derde landen:
a)landen van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) die lid zijn van de Europese Economische Ruimte (EER), in overeenstemming met de in de EER-overeenkomst vastgestelde voorwaarden;
b)toetredingslanden, kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaten, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname daarvan aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten daarvan met de Unie;
c)landen die onder het Europees nabuurschapsbeleid vallen, in overeenstemming met de algemene beginselen en algemene voorwaarden voor deelname van die landen aan programma's van de Unie zoals vastgesteld in de desbetreffende kaderovereenkomsten en besluiten van de Associatieraad, of in soortgelijke overeenkomsten, alsmede in overeenstemming met de specifieke voorwaarden die zijn vastgesteld in overeenkomsten tussen de Unie en die landen;
2.De onderdelen van het programma, uitgezonderd SST, staan eveneens open voor deelname van derde landen of internationale organisaties, in overeenstemming met de voorwaarden die zijn vastgesteld in een specifieke overeenkomst betreffende de deelname van het derde land of de internationale organisatie aan programma's van de Unie, op voorwaarde dat de overeenkomst
a)een billijk evenwicht waarborgt tussen de bijdragen van en de voordelen voor het derde land of de internationale organisatie dat of die aan programma's van de Unie deelneemt;
b)de voorwaarden voor deelname aan de programma's vaststelt, met inbegrip van de berekening van de financiële bijdragen aan afzonderlijke programma's en de administratieve kosten ervan. Deze bijdragen worden aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van [the new Financial Regulation];
c)het derde land of de internationale organisatie geen beslissingsbevoegdheid ten aanzien van het programma verleent;
d)de rechten van de Unie om naar een goed financieel beheer te streven en haar financiële belangen te beschermen, waarborgt.
3.De onderdelen van het programma staan alleen open voor deelname aan de in de leden 1 en 2 bedoelde derde landen en organisaties mits de wezenlijke veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten beschermd blijven.
Artikel 8
Toegang tot SST, Govsatcom en de PRS door derde landen of internationale organisaties
1.Derde landen of internationale organisaties kunnen alleen deelnemen aan Govsatcom als bedoeld in artikel 67 of toegang krijgen tot de door de SST geleverde diensten indien zij, overeenkomstig de in artikel 218 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde procedure, een overeenkomst sluiten waarin de voorwaarden van de gedetailleerde regels voor de toegang tot die gegevens, informatie, capaciteiten en diensten, alsook het kader voor de uitwisseling en bescherming van gerubriceerde informatie worden vastgelegd.
2.Voor de toegang van derde landen of organisaties tot de door Galileo aangeboden publiek gereguleerde dienst gelden de bepalingen van artikel 3, lid 5, van Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 9
Eigendom en gebruik van activa
1.De Unie heeft alle materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van de onderdelen van het programma in eigendom. Daartoe treft de Commissie de nodige maatregelen om te waarborgen dat alle contracten, overeenkomsten en andere regelingen in verband met activiteiten die kunnen resulteren in de creatie of ontwikkeling van dergelijke activa, bepalingen bevatten waarin voor die activa een passende eigendomsregeling is vastgelegd.
2.Lid 1 is niet van toepassing op de materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van de onderdelen van het programma, indien de activiteiten die kunnen resulteren in de creatie of ontwikkeling van dergelijke activa:
a)worden verricht in het kader van volledig door de Unie gefinancierde subsidies of prijzen;
b)niet volledig door de Unie worden gefinancierd, of
c)betrekking hebben op de ontwikkeling, de vervaardiging of het gebruik van PRS-ontvangers die EUCI omvatten of onderdelen van dergelijke ontvangers.
3.De Commissie treft de nodige maatregelen om te waarborgen dat de contracten, overeenkomsten of andere regelingen in verband met de in lid 1 bedoelde activiteiten bepalingen bevatten waarin voor die activa een passende eigendomsregeling wordt vastgesteld en, wat punt c) betreft, waarin wordt vastgelegd dat de Unie de PRS-ontvangers vrijelijk kan gebruiken overeenkomstig Besluit nr. 1104/2011/EU.
4.De Commissie streeft ernaar om contracten of andere regelingen af te sluiten met derden met betrekking tot:
a)reeds bestaande eigendomsrechten in verband met materiële en immateriële activa die worden gecreëerd of ontwikkeld in het kader van de onderdelen van het programma in eigendom;
b)de verwerving van eigendoms- of licentierechten in verband met andere materiële of immateriële activa die voor de uitvoering van het programma noodzakelijk zijn.
5.De Commissie zorgt aan de hand van een passend kader voor een optimaal gebruik van de in de leden 1 en 2 bedoelde materiële en immateriële activa die eigendom van de Unie zijn.
6.Met name, wanneer die activa bestaan uit intellectuele-eigendomsrechten, beheert de Commissie die rechten zo effectief mogelijk, waarbij zij rekening houdt met de noodzaak ze te beschermen en te waarderen, met de rechtmatige belangen van alle betrokken belanghebbenden en met de nood aan een harmonieuze ontwikkeling van markten en nieuwe technologieën en aan de continuïteit van de door de onderdelen van het programma geleverde diensten. Daartoe zorgt zij er met name voor dat de relevante contracten, overeenkomsten en andere regelingen de mogelijkheid omvatten om die rechten over te dragen aan derden of om licenties aan derden af te geven voor die rechten, en dat het Agentschap vrijelijk over die rechten kan beschikken indien dat voor de uitvoering van zijn taken in het kader van deze verordening noodzakelijk is.
Artikel 10
Ontbreken van garantie
De door de onderdelen van het programma geleverde diensten, gegevens en informatie worden verstrekt zonder enige expliciete of impliciete garantie ten aanzien van de kwaliteit, nauwkeurigheid, beschikbaarheid, betrouwbaarheid en geschiktheid voor een bepaald doel ervan. Daartoe treft de Commissie de nodige maatregelen om te waarborgen dat de gebruikers van die diensten, gegevens en informatie op gepaste wijze in kennis worden gesteld van het ontbreken van dergelijke garantie.
TITEL II
BIJDRAGE EN BEGROTINGSMECHANISMEN
Artikel 11
Budget
1.De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de periode 2021 2027 bedragen [16] miljard EUR in lopende prijzen.
De indicatieve verdeling van het in lid 1 bedoelde bedrag is als volgt:
a)voor Galileo en Egnos: [9,7] miljard EUR;
b)voor Copernicus: [5,8] miljard EUR;
c)voor SSA/Govsatcom; [0,5] miljard EUR.
2.Horizontale activiteiten als voorzien in artikel 3 worden in het kader van de onderdelen van het programma gefinancierd.
3.De aan het programma toegewezen begrotingskredieten van de Unie dekken alle activiteiten die vereist zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 4 bedoelde doelstellingen. Dergelijke uitgaven kunnen betrekking hebben op:
a)studies en bijeenkomsten van deskundigen, met name in verband met de naleving van de beperkingen op het gebied van kosten en tijdsdruk;
b)voorlichtings- en communicatieacties, inclusief de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover deze rechtstreeks verband houden met de doelstellingen van deze verordening, en met name gericht op de totstandbrenging van synergieën met andere beleidsterreinen van de Unie;
c)de informatietechnologienetwerken waarmee informatie wordt verwerkt of uitgewisseld, en de door de Commissie getroffen administratieve beheersmaatregelen, waaronder op het gebied van beveiliging;
d)technische en administratieve bijstand voor het uitvoeren van het programma, zoals werkzaamheden op het gebied van voorbereiding, monitoring, controle, audit en evaluatie, daaronder begrepen institutionele informatietechnologiesystemen.
4.Acties die cumulatieve financiering uit verschillende programma's van de Unie ontvangen, worden slechts één keer gecontroleerd, waarbij alle betrokken programma's en hun respectieve toepasselijke regels worden bestreken.
5.De aan het programma gerelateerde vastleggingen in de begroting die acties bestrijken waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen in jaartranches worden verdeeld.
6.Op verzoek van de lidstaten kunnen de aan hen in gedeeld beheer toegewezen middelen worden overgeschreven naar het programma. De Commissie voert die middelen overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement op directe wijze dan wel overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement op indirecte wijze uit. Indien mogelijk worden die middelen gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.
Artikel 12
Bestemmingsontvangsten
1.De door de onderdelen van het programma gegenereerde ontvangsten worden toegevoegd aan de begroting van de Unie en gebruikt voor de financiering van het onderdeel dat de ontvangst genereerde.
2.De lidstaten kunnen aanvullende financiering toekennen aan een onderdeel van het programma, op voorwaarde dat dergelijke bijkomende elementen geen financiële of technische belasting met zich meebrengen of tot vertragingen in het desbetreffende onderdeel leiden.
3.De in dit lid bedoelde aanvullende financiering wordt behandeld als externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig [artikel 21, lid 2] van het Financieel Reglement.
Artikel 13
Uitvoering en vormen van EU-financiering
1.Het programma wordt uitgevoerd in direct beheer in overeenstemming met het Financieel Reglement of in indirect beheer met organen als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder c), van het Financieel Reglement.
2.In het kader van het programma kan financiering worden verstrekt in een van de vormen als vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen. Er kan eveneens financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.
TITEL III
FINANCIËLE BEPALINGEN
HOOFDSTUK I
Aanbestedingen
Artikel 14
Aanbestedingsbeginselen
De aanbestedende diensten handelen bij de aanbestedingsprocedures in het kader van het programma overeenkomstig de volgende beginselen:
a)in alle lidstaten, in de hele toeleveringsketen, een zo breed en open mogelijke deelname van startende ondernemingen, nieuwe marktdeelnemers en kleine en middelgrote ondernemingen en andere marktdeelnemers bevorderen, waaronder de vereiste van onderaanneming door de inschrijvers;
b)afhankelijkheid van één enkele leveringsbron, waar mogelijk, te voorkomen, met name wat kritieke uitrusting en diensten betreft, rekening houdend met de doelstellingen van technologische onafhankelijkheid en de continuïteit van de diensten;
c)in afwijking van artikel 167 van het Financieel Reglement, waar passend, gebruikmaken van meer dan één leverancier om een betere controle van de onderdelen van het programma, de kosten en het tijdschema te waarborgen;
d)de onafhankelijkheid van de Unie bevorderen, met name op technologisch vlak;
e)de beveiliging van de onderdelen van het programma waarborgen en bijdragen aan de bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten;
f)aan passende sociale en milieucriteria voldoen.
Artikel 15
Opdrachten met voorwaardelijke tranches
1.De aanbestedende dienst kan de opdracht plaatsen in de vorm van een opdracht met voorwaardelijke tranches.
2.De opdracht met voorwaardelijke tranches omvat een vaste tranche die resulteert in een vaste verplichting inzake de uitvoering van de voor deze tranche gegunde werken, leveringen of diensten, en een of meer voorwaardelijke tranches wat begroting en uitvoering betreft. In de aanbestedingsstukken worden de elementen vermeld die specifiek zijn voor opdrachten met voorwaardelijke tranches. Met name worden het voorwerp, de prijs of de wijze waarop deze wordt vastgesteld en de regelingen voor de levering van de goederen of diensten voor elke tranche in de stukken gedefinieerd.
3.De verplichtingen van de vaste tranche vormen een samenhangend geheel; hetzelfde geldt voor de verplichtingen van elke voorwaardelijke tranche, rekening houdend met de verplichtingen van alle voorafgaande tranches.
4.De uitvoering van elke voorwaardelijke tranche is afhankelijk van een beslissing van de aanbestedende dienst, die volgens de in de opdracht vastgestelde voorwaarden aan de contractant wordt meegedeeld.
Artikel 16
Opdrachten tegen vergoeding op basis van gecontroleerde uitgaven
1.De aanbestedende dienst kan kiezen voor een opdracht die geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven wordt vergoed, onder de in lid 3 genoemde omstandigheden.
De te betalen prijs bestaat uit de vergoeding van alle daadwerkelijk door de contractant bij de uitvoering van de opdracht gedane uitgaven, zoals die voor arbeidskosten, materialen, verbruiksgoederen en het gebruik van apparatuur en infrastructuur die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de opdracht, indirecte kosten en hetzij winst, hetzij een bedrag voor de algemene kosten en een prestatievergoeding die afhangt van de vervulling van de doelstellingen inzake resultaten en tijdschema.
2.Bij opdrachten die op basis van gecontroleerde uitgaven worden vergoed, wordt een maximumprijs vastgesteld.
3.De aanbestedende dienst kan kiezen voor een geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven vergoede opdracht indien het moeilijk of niet passend is een precieze vaste prijs vast te stellen als gevolg van de onzekerheden die inherent zijn aan de uitvoering van de opdracht doordat:
a)de opdracht betrekking heeft op zeer complexe zaken of zaken waarvoor een beroep moet worden gedaan op een nieuwe technologie, en daardoor aanzienlijke technische onzekerheden met zich meebrengt; of
b)de werkzaamheden waarop de opdracht betrekking heeft om operationele redenen onmiddellijk moeten beginnen, terwijl nog geen vaste en definitieve totaalprijs vastgesteld kan worden doordat sprake is van significante onzekerheden of de uitvoering van het contract ten dele afhankelijk is van de uitvoering van andere contracten.
4.De maximumprijs van een opdracht die geheel of ten dele op basis van gecontroleerde uitgaven wordt vergoed is de maximaal te betalen prijs. De prijs van de opdracht kan worden gewijzigd overeenkomstig [artikel 172] van het Financieel Reglement.
Artikel 17
Onderaanneming
1.Om nieuwe marktdeelnemers, kleine en middelgrote ondernemingen en startende ondernemingen aan te moedigen en om een zo groot mogelijke geografische dekking te bieden en de strategische autonomie van de Unie te beschermen, kan de aanbestedende dienst de inschrijver verzoeken een deel van de opdracht door middel van een open aanbesteding op het passende niveau van onderaanneming uit te besteden aan bedrijven buiten de groep waartoe de inschrijver behoort.
2.De aanbestedende dienst drukt het deel van de opdracht dat in onderaanneming moet worden gegeven, uit door middel van een minimum- en een maximumpercentage.
3.Eventuele afwijking van een verzoek overeenkomstig lid 1 wordt door de inschrijver gemotiveerd.
HOOFDSTUK II
Subsidies, prijzen en blendingverrichtingen
Artikel 18
Subsidies en prijzen
1.De Unie kan tot 100 % van de subsidiabele kosten dekken, onverminderd het medefinancieringsbeginsel.
2.In afwijking van [artikel 181, lid 6,] van het Financieel Reglement worden indirect subsidiabele kosten bepaald door toepassing van een vast percentage van 25 % van de totale directe subsidiabele kosten, met uitzondering van directe subsidiabele kosten voor uitbesteding en de kosten van door derden ter beschikking gestelde middelen die niet op de locatie van de begunstigde zelf worden gebruikt, alsook financiële steun aan derden.
3.Niettegenstaande lid 2 kunnen indirecte kosten in de vorm van vaste bedragen of eenheidskosten worden gedeclareerd indien dat in het in artikel 100 bedoelde werkprogramma is bepaald.
4.In afwijking van [artikel 204] van het Financieel Reglement mag het maximumbedrag dat aan een derde kan worden uitbetaald ten hoogste 200 000 EUR bedragen.
Artikel 19
Gezamenlijke oproepen tot het indienen van voorstellen
De Commissie of het financieringsorgaan kan een gezamenlijke oproep tot het indienen van voorstellen doen met:
a)derde landen, waaronder wetenschappelijke en technologische organisaties of agentschappen daarvan;
b)internationale organisaties;
c)juridische entiteiten zonder winstoogmerk.
Bij een gezamenlijke oproep tot het indienen van voorstellen worden gezamenlijke procedures voor de selectie en beoordeling van voorstellen vastgesteld. Bij die procedures moet een evenwichtige groep deskundigen betrokken zijn, benoemd door elke partij.
Artikel 20
Subsidies voor precommerciële aanbesteding en aanbesteding van innovatieve oplossingen
1.Acties kunnen de precommerciële aanbesteding of de openbare aanbesteding van innovatieve oplossingen inhouden of als hoofddoel beogen, uitgevoerd door begunstigden die aanbestedende diensten of contracterende entiteiten zijn als gedefinieerd in de Richtlijnen 2014/24/EU, 2014/25/EU en 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad.
2.De aanbestedingsprocedures:
a)nemen de beginselen van transparantie, non-discriminatie, gelijke behandeling, goed financieel beheer, evenredigheid en mededingingsregels in acht;
b)kunnen, bij precommerciële aanbesteding, voorzien in specifieke voorwaarden zoals de beperking van de plaats van uitvoering van de aanbestede activiteiten tot het grondgebied van de lidstaten en de verbonden landen;
c)kunnen voorzien in de gunning van meerdere contracten binnen één en dezelfde procedure ("multiple sourcing"), en
d)voorzien in de gunning van de opdrachten aan de economisch voordeligste inschrijving(en) waarbij belangenconflicten worden vermeden.
3.Een contractant die in het kader van een precommerciële aanbesteding resultaten genereert, is in ieder geval rechthebbende van de daaraan verbonden intellectuele-eigendomsrechten. De aanbestedende dienst heeft minimaal en vrij van royalty's recht op toegang tot die resultaten voor eigen gebruik en heeft het recht om niet-exclusieve licenties aan derden te verlenen of om die licentie door de deelnemende contractant te doen verlenen, teneinde de resultaten van de aanbestedende dienst onder eerlijke en redelijke voorwaarden te exploiteren, evenwel zonder sublicentierecht. Indien een contractant er niet in slaagt om de resultaten binnen een bepaalde periode na de precommerciële aanbesteding als vastgesteld in de overeenkomst, te exploiteren, kunnen de aanbestedende diensten van hem verlangen de eigendom van de resultaten aan de aanbestedende diensten over te dragen.
Artikel 21
Blendingverrichtingen
Blendingverrichtingen in het kader van dit programma vinden plaats in overeenstemming met de [InvestEU-verordening] en titel X van het Financieel Reglement.
HOOFDSTUK IV
Andere financiële bepalingen
Artikel 22
Cumulatieve, complementaire en gecombineerde financiering
1.Aan een actie waaraan uit een ander programma van de Unie een bijdrage is toegekend, kan ook in het kader van het programma een bijdrage worden toegekend, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van elk programma van de Unie dat een bijdrage levert, zijn van toepassing op de respectievelijke bijdrage ervan aan de actie. De cumulatieve financiering bedraagt niet meer dan de totale subsidiabele kosten van de actie, en de ondersteuning vanuit de verschillende programma's van de Unie kan pro rata worden berekend overeenkomstig de documenten waarin de voorwaarden voor ondersteuning zijn vastgelegd.
2.Acties die het certificaat "Excellentiekeur" hebben ontvangen, of die aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:
a)zij zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het programma;
b)zij voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen;
c)zij kunnen als gevolg van budgettaire beperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd;
kunnen ondersteuning ontvangen uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het Europees Sociaal Fonds+ of Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, overeenkomstig artikel [67], lid 5, van Verordening (EU) XX [verordening gemeenschappelijke bepalingen] en artikel [8] van Verordening (EU) XX [de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid], mits dergelijke acties overeenstemmen met de doelstellingen van desbetreffende programma. De regels van het fonds waaruit ondersteuning wordt verleend, zijn van toepassing.
Artikel 23
Partnerschappen
1.Het programma kan worden uitgevoerd door middel van partnerschappen.
2.De partnerschappen waaraan de Unie deelneemt:
a)worden opgericht indien zij de doelstellingen van het ruimtevaartprogramma van de Unie doeltreffender kunnen verwezenlijken dan de Unie alleen;
b)worden gebaseerd op de beginselen van toegevoegde waarde van de Unie, transparantie, openheid, effect, hefboomeffect, de financiële verbintenis op de lange termijn van alle betrokkenen, flexibiliteit, samenhang en complementariteit met initiatieven op regionaal, nationaal en Unieniveau, en houden rekening met risicodeling en de voorwaarden voor aansprakelijkheid en eigendom van materiële en immateriële activa.
Artikel 24
Gezamenlijke aanbesteding
1.In aanvulling op de bepalingen van [artikel 165] van het Financieel Reglement kunnen de Commissie en het Agentschap gezamenlijke aanbestedingsprocedures uitvoeren met het Europees Ruimteagentschap of andere internationale organisaties die bij de uitvoering van de onderdelen van het programma zijn betrokken.
2.De toepasselijke aanbestedingsregels in [artikel 165] van het Financieel Reglement zijn van overeenkomstige toepassing, mits in elk geval de voor de instellingen geldende procedurele bepalingen worden toegepast.
Artikel 25
Bescherming van essentiële veiligheidsbelangen
Indien dat voor de bescherming van de essentiële veiligheidsbelangen van de Unie en haar lidstaten noodzakelijk is, in het bijzonder wat betreft het waarborgen van de integriteit en veerkracht van de Unie-systemen en de onafhankelijkheid van de industriële basis waarop zij steunen, stelt de Commissie voor de aanbesteding, subsidies of prijzen die onder deze titel vallen de nodige subsidiabiliteitsvoorwaarden vast. Daartoe wordt bijzondere aandacht besteed aan de voorwaarde dat in aanmerking komende ondernemingen in een lidstaat zijn gevestigd, de relevante werkzaamheden binnen de Unie zullen verrichten en dat de lidstaten of onderdanen van de lidstaten feitelijke zeggenschap over die ondernemingen hebben. Die voorwaarden worden vermeld in de documenten in verband met de aanbesteding, subsidie of prijs, naargelang van het geval. In het geval van aanbesteding zijn de voorwaarden van toepassing op de gehele levenscyclus van de resulterende opdracht.
Artikel 26
Bescherming van de financiële belangen van de Unie
Wanneer een derde land deelneemt aan het programma uit hoofde van een besluit in het kader van een internationale overeenkomst of op grond van enig ander rechtsinstrument, verleent dat derde land de nodige rechten en toegang aan de bevoegde ordonnateur, aan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en aan de Europese Rekenkamer, zodat zij hun respectieve bevoegdheden ten volle kunnen uitoefenen. In het geval van OLAF omvatten deze rechten het recht om onderzoeken, waaronder controles en verificaties ter plaatse, uit te voeren, overeenkomstig Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF).
TITEL IV
GOVERNANCE VAN HET PROGRAMMA
Artikel 27
Beginselen van governance
De governance van het programma wordt gebaseerd op de volgende beginselen:
a)een strikte verdeling van de taken en verantwoordelijkheden tussen de bij de uitvoering van het programma betrokken entiteiten, met name tussen de lidstaten, de Commissie, het Agentschap en het Europees Ruimteagentschap;
b)een strenge controle van het programma, onder meer om te waarborgen dat alle entiteiten zich, binnen hun respectieve bevoegdheden en overeenkomstig deze verordening, strikt aan de ramingen voor de kosten en het tijdschema houden;
c)optimalisering en rationalisering van het gebruik van structuren;
d)systematisch aandacht besteden aan de gebruikersbehoeften van de door de onderdelen van het programma geleverde diensten, en van de wetenschappelijke en technologische vooruitgang op het gebied van die diensten;
e)voortdurende inspanningen om risico's te beheersen en te verminderen.
Artikel 28
De rol van de lidstaten
1.De lidstaten kunnen aan het programma deelnemen door technische competentie, kennis en bijstand bij te dragen, met name op het gebied van veiligheid en beveiliging, en, waar dat noodzakelijk is, door de informatie en infrastructuur waarover zij beschikken of die zich op hun grondgebied bevinden, ter beschikking van de Unie te stellen, onder meer door te zorgen voor efficiënte en obstakelvrije toegang tot en gebruik van in-situgegevens en door met de Commissie samen te werken aan een betere beschikbaarheid van in-situgegevens zoals vereist door het programma.
2.De Commissie, of voor de in artikel 30 bedoelde taken, het Agentschap, kan specifieke taken toevertrouwen aan lidstaten of nationale agentschappen of aan groepen lidstaten of nationale agentschappen. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om te zorgen voor een goede werking van het programma en om het gebruik ervan te bevorderen, waaronder door de voor het programma benodigde frequenties te helpen beschermen.
3.De Commissie en de lidstaten werken samen aan de ontwikkeling van de in-situcomponent die nodig is voor de ingebruikneming van ruimtevaartsystemen en aan de bevordering van een optimaal gebruik van in-situgegevensreeksen.
4.Wat beveiliging betreft, verrichten de lidstaten de in artikel 34, lid 4, bedoelde taken.
Artikel 29
Rol van de Commissie
1.De Commissie heeft de algemene verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het programma, met inbegrip van het beveiliging. In overeenstemming met deze verordening stelt zij de prioriteiten en de ontwikkeling op de lange termijn van het programma vast, en houdt zij toezicht op de uitvoering ervan, waarbij de nodige aandacht wordt besteed aan het effect ervan op andere beleidsterreinen van de Unie.
2.De Commissie beheert die onderdelen van het programma waarvan het beheer niet aan andere entiteiten is toevertrouwd.
3.De Commissie zorgt voor een duidelijke taakverdeling tussen de verschillende entiteiten die betrokken zijn bij het programma en coördineert de activiteiten van die entiteiten.
4.Indien dat voor de goede werking van het programma en de soepele dienstverlening door de onderdelen van het programma noodzakelijk is, stelt de Commissie, door middel van uitvoeringshandelingen, de technische en operationele specificaties voor de uitvoering en ontwikkeling van die onderdelen en de daardoor geleverde diensten vast, na raadpleging van de gebruikers en alle andere relevante belanghebbenden. Bij het vaststellen van die technische en operationele specificaties voorkomt de Commissie dat het algemene beveiligingsniveau wordt verlaagd en zorgt zij voor achterwaartse compatibiliteit.
Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
5.De Commissie bevordert en waarborgt de ingebruikneming en het gebruik van de door de onderdelen van het programma geleverde gegevens en diensten in de publieke en de private sectoren, waaronder door de juiste ontwikkeling van die diensten te ondersteunen en een stabiel klimaat op de lange termijn te bevorderen. Zij ontwikkelt synergieën tussen de toepassingen van de verschillende onderdelen van het programma. Ook zorgt zij voor complementariteit, consistentie, synergieën en de koppeling tussen het programma en andere acties en programma's van de Unie.
6.Waar passend zorgt zij voor de coördinatie met de activiteiten in de ruimtevaartsector die worden verricht op nationaal, internationaal en Unieniveau. De Commissie moedigt samenwerking tussen de lidstaten aan en bevordert de convergentie van hun technische vermogens en ontwikkeling op het gebied van ruimtevaart.
Artikel 30
Rol van het Agentschap
1.het Agentschap heeft de volgende taken:
a)via de Raad voor de veiligheidsaccreditatie zorgen voor de beveiligingshomologatie van alle onderdelen van het programma, in overeenstemming met titel V, hoofdstuk II;
b)de in artikel 34, leden 2 en 3, bedoelde taken verrichten;
c)communicatie- en promotieactiviteiten verrichten, alsmede activiteiten in verband met de commercialisering van de door Galileo en Egnos geboden diensten;
d)de Commissie technische deskundigheid leveren.
2.De Commissie vertrouwt de volgende activiteiten toe aan het Agentschap:
a)de exploitatie van Egnos en Galileo beheren, als bedoeld in artikel 43;
b)overkoepelende coördinatie van de gebruikersgerelateerde aspecten van Govsatcom, in nauwe samenwerking met de relevante agentschappen van de Unie en de EDEO voor missies en operaties op het gebied van crisisbeheer;
c)uitvoeringsactiviteiten in verband met de ontwikkeling van downstreamtoepassingen en -diensten op basis van de onderdelen van het programma.
3.De Commissie kan andere taken aan het Agentschap toevertrouwen, waaronder activiteiten op het gebied van communicatie, promotie en marketing van gegevens en informatie, alsook activiteiten op het gebied van ingebruikneming door gebruikers wat de andere onderdelen van het programma dan Galileo en Egnos betreft.
4.De in de leden 2 en 3 bedoelde taken worden door de Commissie toegewezen door middel van een bijdrageovereenkomst overeenkomstig [artikel 2, lid 18] en [titel VI] van het Financieel Reglement.
Artikel 31
De rol van het Europees Ruimteagentschap
1.Aan het Europees Ruimteagentschap kunnen de volgende taken worden toegewezen:
a)wat Copernicus betreft: de ontwikkeling, het ontwerp en de constructie van de ruimtevaartinfrastructuur van Copernicus, met inbegrip van de werkzaamheden van die infrastructuur;
b)wat Galileo en Egnos betreft: evolutie van systemen, ontwikkeling van het grondsegment en het ontwerp en de ontwikkeling van satellieten;
c)wat alle onderdelen van het programma betreft: onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten op zijn vakgebied.
2.De Commissie sluit een overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap met het Agentschap en het Europees Ruimteagentschap zoals voorzien in [artikel 130] van het Financieel Reglement. In de overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap:
–worden de verantwoordelijkheden en verplichtingen van het Europees Ruimteagentschap met betrekking tot het programma duidelijk gedefinieerd;
–wordt vereist dat het Europees Ruimteagentschap voldoet aan de veiligheidsvoorschriften van het Unie-programma, met name wat de verwerking van gerubriceerde informatie betreft;
–worden de voorwaarden voor het beheer van de aan het Europees Ruimteagentschap toegewezen fondsen vastgelegd, met name op het gebied van openbare aanbestedingen, beheersprocedures, de te verwachten resultaten, gemeten aan de hand van prestatie-indicatoren, de te treffen maatregelen in geval van een gebrekkige of uitvoering frauduleuze van contracten voor wat betreft de kosten, het tijdschema en de resultaten, de communicatiestrategie en de eigendomsregeling voor alle materiële en immateriële activa; die voorwaarden zijn conform de titels III en V van deze verordening en het Financieel Reglement;
–wordt deelname van de Commissie vereist, en indien relevant van het Agentschap, bij de bijeenkomsten van de Raad voor de beoordeling van de inschrijvingen va het Europees Ruimteagentschap die betrekking hebben op het programma;
–worden de toezicht- en controlemaatregelen vastgesteld, die met name een systeem voor kostenraming omvatten, alsmede systematische verstrekking van informatie aan de Commissie of, waar passend, aan het Agentschap, over de kosten en het tijdschema en, indien er een verschil is tussen de voorziene begrotingen, prestaties en tijdschema, corrigerende maatregelen om te waarborgen dat de activiteiten binnen de grenzen van de begrotingstoewijzingen worden gerealiseerd en aan het Europees Ruimteagentschap op te leggen sancties indien dat verschil rechtstreeks te wijten is aan dat agentschap;
–worden de beginselen voor de vergoeding van het Europees Ruimteagentschap vastgelegd, die evenredig moet zijn aan de moeilijkheidsgraad van de uit te voeren taken, conform de marktprijzen en de vergoedingen van de andere betrokken entiteiten, waaronder de Unie, en, waar dat passend is, op prestatie-indicatoren kan worden gebaseerd; die vergoeding mag geen betrekking hebben op algemene kosten die niet zijn verbonden aan de activiteiten die door de Unie aan het Europees Ruimteagentschap zijn toevertrouwd.
3.Het sluiten van de overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap als bedoeld in lid 2 is afhankelijk van de oprichting binnen het Europees Ruimteagentschap van interne structuren en een operationele methode, met name voor besluitvorming, beheermethoden en aansprakelijkheid, waarmee de belangen van de Unie maximaal kunnen worden beschermd en waarmee haar besluiten kunnen worden nageleefd, waaronder die met betrekking op de door het Europees Ruimteagentschap gefinancierde activiteiten die gevolgen voor het programma hebben.
4.Onverminderd de overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap als bedoeld in lid 4 kunnen de Commissie of het Agentschap het Europees Ruimteagentschap verzoeken om de technische deskundigheid en de informatie die nodig zijn voor de uitoefening van de aan hen toegewezen taken in het kader van deze verordening.
Artikel 32
Rol van andere entiteiten
1.De Commissie kan de uitvoering van de onderdelen van het programma door middel van bijdrageovereenkomsten geheel of gedeeltelijk toewijzen aan andere entiteiten dan de in artikel 30 en 31 bedoelde entiteiten, waaronder:
a)de werking van de ruimtevaartinfrastructuur van Copernicus of van delen daarvan, aan Eumetsat;
b)de uitvoering van de Copernicusdiensten of onderdelen daarvan, aan relevante agentschappen, organen of organisaties.
2.De criteria voor de selectie van de entiteiten waaraan activiteiten worden toegewezen, vormen met name een weerspiegeling van het vermogen ervan om de continuïteit en, waar dat passend is, de beveiliging van de activiteiten te waarborgen waarbij de activiteiten van Copernicus niet of nauwelijks worden ontregeld.
TITEL V
BEVEILIGING VAN HET PROGRAMMA
HOOFDSTUK I
Beveiliging van het programma
Artikel 33
Beginselen van de beveiliging
De beveiliging van het programma moet worden gebaseerd op de volgende beginselen:
a)rekening houden met de ervaringen van de lidstaten op het gebied van beveiliging en inspiratie putten uit hun beste praktijken;
b)gebruikmaken van internationaal erkende normen en de beveiligingsvoorschriften van de Unie, die voorzien in een scheiding tussen operationele functies en functies die verband houden met homologatie.
Artikel 34
Beheer van de beveiliging
1.De Commissie zorgt op de gebieden die onder haar bevoegdheid vallen voor een hoge mate van beveiliging, in het bijzonder met betrekking tot:
a)de bescherming van de infrastructuur, zowel op de grond als in de ruimte, en de dienstverlening, in het bijzonder tegen fysieke of cyberaanvallen;
b)het toezicht op en beheer van technologieoverdrachten;
c)de ontwikkeling en het behoud binnen de Unie van de verworven deskundigheid en knowhow;
d)de bescherming van gevoelige niet-gerubriceerde en gerubriceerde informatie.
Te dien einde zorgt de Commissie ervoor dat voor elk onderdeel van het programma een risico- en dreigingsanalyse wordt uitgevoerd. Op basis van die risico- en dreigingsanalyse, stelt zij, door middel van uitvoeringshandelingen, voor elk onderdeel van het programma de algemene beveiligingsvereisten vast. Daarbij houdt de Commissie rekening met de gevolgen van die vereisten voor de goede werking van dat onderdeel, met name wat de kosten, het risicobeheer en het tijdschema betreft, en zorgt zij ervoor het algemene beveiligingsniveau niet te verlagen en geen afbreuk te doen aan de werking van de op dat onderdeel gebaseerde bestaande apparatuur. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
2.De entiteit die verantwoordelijk is voor het beheer van een onderdeel van het programma is verantwoordelijk voor het beheer van de beveiliging van dat onderdeel en verricht te dien einde een risico- en dreigingsanalyse en alle nodige activiteiten om de beveiliging van dat onderdeel te waarborgen en in het oog te houden, waaronder met name het vaststellen van technische specificaties en operationele procedures, en ziet erop toe dat deze aan de in lid 1 bedoelde algemene beveiligingsvereisten voldoen.
3.Het Agentschap:
a)zorgt voor de beveiligingshomologatie van alle onderdelen van het programma, in overeenstemming met hoofdstuk II van deze titel en de bevoegdheden van de lidstaten;
b)waarborgt de exploitatie van het Galileo-centrum voor de beveiligingscontrole, overeenkomstig de in lid 2 bedoelde vereisten en de binnen het toepassingsgebied van Besluit 2014/496/GBVB ontwikkelde instructies;
c)voert de taken uit die het krachtens Besluit nr. 1104/2011/EU toegewezen heeft gekregen;
d)stelt haar technische deskundigheid ter beschikking van de Commissie en verschaft haar alle benodigde informatie voor de uitoefening van haar taken in het kader van deze verordening.
4.De lidstaten:
a)nemen maatregelen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke noodzakelijk zijn voor de bescherming van Europese kritieke infrastructuren zoals bedoeld in Richtlijn 2008/114/EG van de Raad van 8 december 2008 inzake de identificatie van Europese kritieke infrastructuren, de aanmerking van infrastructuren als Europese kritieke infrastructuren en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren en aan die welke noodzakelijk zijn voor de bescherming van de eigen nationale kritieke infrastructuren, teneinde zorg te dragen voor de bescherming van de ruimtevaartinfrastructuren op de grond die integraal deel uitmaken van het programma en die op hun grondgebied gelegen zijn;
b)verrichten de in artikel 41 bedoelde beveiligingshomologatietaken.
5.De entiteiten die betrokken zijn bij het programma nemen alle nodige maatregelen om de beveiliging van het programma te waarborgen.
HOOFDSTUK II
Beveiligingshomologatie
Artikel 35
Instantie voor beveiligingshomologatie
De binnen het Agentschap ingestelde Raad voor de beveiligingshomologatie is de instantie voor beveiligingshomologatie voor alle onderdelen van het programma.
Artikel 36
Algemene beginselen van de beveiligingshomologatie
Voor alle onderdelen van het programma worden beveiligingshomologatiewerkzaamheden verricht overeenkomstig de volgende beginselen:
a)beveiligingshomologatiewerkzaamheden en -besluiten worden uitgevoerd in een context van collectieve verantwoordelijkheid voor de beveiliging van de Unie en de lidstaten;
b)er wordt naar gestreefd besluiten binnen de Raad voor de beveiligingshomologatie bij consensus te nemen;
c)voor beveiligingshomologatiewerkzaamheden wordt een aanpak van risicobeoordeling en beheer gehanteerd, waarbij de risico's voor de beveiliging van het onderdeel en het effect op de kosten of de tijdschema's van maatregelen ter beperking van de risico's worden bezien, rekening houdend met de doelstelling het algemene beveiligingsniveau van dit onderdeel niet te verlagen;
d)de beveiligingshomologatiebesluiten van de Raad voor de beveiligingshomologatie worden opgesteld en genomen door vakmensen die voldoende bekwaamheid bezitten op het vlak van de homologatie van complexe systemen, over een veiligheidsmachtiging van een passend niveau beschikken, en op objectieve wijze optreden;
e)er wordt gepoogd alle bij de beveiligingskwesties met betrekking tot dit onderdeel betrokken actoren te raadplegen;
f)de beveiligingshomologatiewerkzaamheden worden door alle relevante belanghebbenden van het onderdeel verricht overeenkomstig een beveiligingshomologatiestrategie, onverminderd de rol van de Europese Commissie;
g)de beveiligingshomologatiebesluiten van de Raad voor de beveiligingshomologatie worden conform de in de desbetreffende, door die Raad vastgestelde, beveiligingshomologatiestrategie vastgestelde procedure gebaseerd op lokale beveiligingshomologatiebesluiten die worden genomen door de respectieve nationale instanties van de lidstaten voor beveiligingshomologatie;
h)een permanent, transparant en volkomen begrijpelijk monitoringproces zorgt ervoor dat de beveiligingsrisico's van het onderdeel bekend zijn, dat er beveiligingsmaatregelen worden vastgesteld om die risico's tot een aanvaardbaar niveau te beperken in het licht van de beveiligingsbehoeften van de Unie en haar lidstaten en ter wille van een soepel verloop van de programma's, en dat die maatregelen worden toegepast overeenkomstig het begrip "verdediging in de diepte". De doeltreffendheid van deze maatregelen wordt voortdurend geëvalueerd. Het proces van beoordeling en beheer van beveiligingsrisico's wordt als een iteratief proces gezamenlijk uitgevoerd door de belanghebbenden van het onderdeel;
i)beveiligingshomologatiebesluiten worden door de Raad voor de beveiligingshomologatie genomen op strikt onafhankelijke wijze, ook jegens de Commissie en de andere organen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het onderdeel en de verlening van aanverwante diensten, en jegens de uitvoerend directeur en de Raad van bestuur van het Agentschap;
j)bij de uitvoering van de beveiligingshomologatiewerkzaamheden wordt naar behoren rekening gehouden met de noodzaak van adequate coördinatie tussen de Commissie en de instanties die verantwoordelijk zijn voor de toepassing van de beveiligingsvoorschriften;
k)de door de Raad voor de beveiligingshomologatie uitgevoerde beveiligingshomologatie van Egnos doet geen afbreuk aan de door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart uitgevoerde homologatiewerkzaamheden voor de luchtvaart.
Artikel 37
Taken van de Raad voor de beveiligingshomologatie
1.De Raad voor de beveiligingshomologatie verricht zijn taken onverminderd de verantwoordelijkheden van de Commissie of de aan de andere organen van het Agentschap toevertrouwde verantwoordelijkheden, met name wat betreft aangelegenheden op het gebied van beveiliging, en onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van beveiligingshomologatie.
2.De Raad voor de beveiligingshomologatie heeft de volgende taken:
a)de opstelling en goedkeuring van een beveiligingshomologatiestrategie met opgave van:
i)het toepassingsgebied van de werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering en het behoud van de homologatie van de onderdelen van het programma of van onderdelen van deze onderdelen en eventuele interconnecties daartussen en met andere systemen of onderdelen;
ii)een beveiligingshomologatieprocedure voor de onderdelen van het programma of onderdelen van deze onderdelen, waarbij de mate van gedetailleerdheid evenredig is met het vereiste niveau van zekerheid en de voorwaarden voor homologatie duidelijk zijn vermeld;
iii)de rol van de bij de homologatieprocedure betrokken relevante belanghebbenden;
iv)een tijdschema voor homologatie dat overeenstemt met de fasen van de onderdelen van het programma, met name wat de stationering van infrastructuur, de dienstverlening en de evolutie betreft;
v)de beginselen van de beveiligingshomologatie voor met de krachtens de onderdelen van het programma opgerichte systemen verbonden netwerken en voor met de door die onderdelen opgerichte systemen verbonden apparatuur, die moet worden verricht door de nationale entiteiten die in de betrokken lidstaten bevoegd zijn voor beveiligingsaangelegenheden;
b)het nemen van beveiligingshomologatiebesluiten, met name wat betreft de goedkeuring van satellietlanceringen, de machtiging om de krachtens de onderdelen van het programma opgerichte systemen of de elementen van deze onderdelen in hun diverse configuraties en voor de diverse daardoor aangeboden diensten, tot en met het signaal in de ruimte, te exploiteren en de machtiging om de grondstations te exploiteren. Wat de aan de in artikel 44 bedoelde PRS-dienst, of aan een andere uit de onderdelen van het programma voortkomende beveiligde dienst, verbonden netwerken en apparatuur betreft, neemt de Raad voor de beveiligingshomologatie alleen besluiten over de machtiging van organen om gevoelige PRS-technologieën, PRS-ontvangers of PRS-beveiligingsmodules, of andere technologie of apparatuur die op grond van de in artikel 34, lid 1, bedoelde algemene beveiligingsvereisten moet worden gecontroleerd, te ontwikkelen en te vervaardigen, rekening houdend met het advies van de nationale autoriteiten die bevoegd zijn inzake beveiligingsaangelegenheden en met de algehele beveiligingsrisico's;
c)het bestuderen en, tenzij het documenten betreft die de Commissie moet aannemen krachtens artikel 34, lid 1, van deze verordening en artikel 8 van Besluit nr. 1104/2011/EU, het goedkeuren van documentatie over beveiligingshomologatie;
d)het verstrekken, binnen zijn bevoegdheid, van advies aan de Commissie bij de opstelling van ontwerpteksten voor handelingen als bedoeld in artikel 34, lid 1, van deze verordening en artikel 8 van Besluit nr. 1104/2011/EU, met inbegrip van de vaststelling van operationele beveiligingsprocedures (SecOPs), en het verstrekken van een verklaring met zijn afsluitend standpunt;
e)het bestuderen en goedkeuren van de beveiligingsrisicobeoordeling die is opgesteld overeenkomstig het in artikel 36, onder h), bedoelde monitoringproces, rekening houdend met de naleving van de in dit lid onder c) bedoelde documenten en met de documenten die zijn opgesteld overeenkomstig artikel 34, lid 1, van deze verordening en artikel 8 van Besluit nr. 1104/2011/EU; en de samenwerking met de Commissie bij het vaststellen van risicobeperkende maatregelen;
f)het controleren van de tenuitvoerlegging van beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de beveiligingshomologatie van de onderdelen van het programma, en wel via het uitvoeren of steunen van beveiligingsbeoordelingen, -inspecties, -audits of -evaluaties, in overeenstemming met artikel 41, onder b), van deze verordening;
g)het onderschrijven van de selectie van goedgekeurde producten en maatregelen die bescherming bieden tegen elektronisch afluisteren (Tempest) en van goedgekeurde cryptografische producten die worden gebruikt om de onderdelen van het programma te beveiligen;
h)het goedkeuren van, of waar passend, het samen met de betrokken entiteiten die bevoegd zijn inzake beveiligingsaangelegenheden goedkeuren van de interconnectie tussen de krachtens de onderdelen van het programma opgerichte systemen, of de onderdelen van deze onderdelen, en andere systemen;
i)het bereiken van overeenstemming met de betrokken lidstaat over het model voor toegangscontrole als bedoeld in artikel 41, onder c);
j)het opstellen van risicoverslagen en het in kennis stellen van de Commissie, de Raad van bestuur en de uitvoerend directeur van zijn risicobeoordeling, alsmede het aan hen verstrekken van advies over opties voor de aanpak van restrisico's met betrekking tot een bepaald beveiligingshomologatiebesluit;
k)in nauwe samenwerking met de Commissie, de Raad en de hoge vertegenwoordiger en op specifiek verzoek van de Raad en/of de hoge vertegenwoordiger, bijstand verlenen aan de Raad bij de uitvoering van Besluit 2014/496/GBVB;
l)het verrichten van de raadplegingen die hij nodig heeft om zijn taken uit te voeren;
m)het vaststellen en bekendmaken van zijn reglement van orde.
3.Onverminderd de bevoegdheden van de lidstaten wordt onder toezicht van de Raad voor de beveiligingshomologatie een speciaal ondergeschikt orgaan opgericht dat de lidstaten vertegenwoordigt en dat de taken van de cryptodistributieoverheid (de "Crypto Distribution Authority" of CDA) betreffende het beheer van met het programma verbonden cryptografisch materiaal van de EU vervult, met speciale aandacht voor.
a)het beheer van vluchtsleutelcodes en andere codes die noodzakelijk zijn voor de werking van Galileo;
b)de verificatie van de vaststelling en handhaving van procedures voor de boekhouding, beveiligde behandeling, opslag en verspreiding van de PRS-sleutelcodes van Galileo.
Artikel 38
Samenstelling van de Raad voor de beveiligingshomologatie
1.De Raad voor de beveiligingshomologatie bestaat uit een vertegenwoordiger per lidstaat, een vertegenwoordiger van de Commissie en een vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid ("hoge vertegenwoordiger"). De ambtstermijn van de leden van de Raad voor de beveiligingshomologatie bedraagt vier jaar en kan worden verlengd.
2.Een vertegenwoordiger van het Europees Ruimteagentschap wordt uitgenodigd om de vergaderingen van de Raad voor de beveiligingshomologatie als waarnemer bij te wonen. Bij uitzondering kunnen ook vertegenwoordigers van agentschappen van de Unie, derde landen of internationale organisaties worden uitgenodigd om vergaderingen als waarnemers bij te wonen voor aangelegenheden die die derde landen of internationale organisaties rechtstreeks aanbelangen, in het bijzonder aangelegenheden met betrekking tot de aan hen toebehorende of op hun grondgebied ingerichte infrastructuur. Regelingen voor die deelname van vertegenwoordigers van derde landen of internationale organisaties en de voorwaarden ervan worden in de desbetreffende overeenkomsten vastgelegd en stemmen overeen met het reglement van orde van de Raad voor de beveiligingshomologatie.
Artikel 39
Stemprocedure in de Raad voor de beveiligingshomologatie
Indien er geen consensus kan worden bereikt overeenkomstig de in artikel 36 vermelde algemene beginselen, stelt de Raad voor de beveiligingshomologatie besluiten vast met gekwalificeerde meerderheid, overeenkomstig artikel 16 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. De vertegenwoordiger van de Commissie en de vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger stemmen niet. De door de Raad voor de beveiligingshomologatie vastgestelde besluiten worden door zijn voorzitter namens de Raad voor de beveiligingshomologatie ondertekend.
Artikel 40
Kennisgeving en gevolgen van besluiten van de Raad voor de beveiligingshomologatie
1.De besluiten van de Raad voor de beveiligingshomologatie worden aan de Commissie toegezonden.
2.De Commissie houdt de Raad voor de beveiligingshomologatie permanent op de hoogte van de gevolgen van de door de Raad voor de beveiligingshomologatie voorgenomen besluiten, voor het goede verloop van het programma, alsmede van de uitvoering van plannen voor de aanpak van restrisico's. De Raad voor de beveiligingshomologatie neemt nota van dergelijke informatie van de Commissie.
3.De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad onverwijld op de hoogte van de gevolgen van beveiligingshomologatiebesluiten voor het goede verloop van de onderdelen van het programma. Indien de Commissie van oordeel is dat een door de Raad voor de beveiligingshomologatie genomen besluit belangrijke gevolgen kan hebben voor het goede verloop van deze onderdelen, bijvoorbeeld wat betreft kosten, tijdschema's of prestaties, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan onverwijld in kennis.
4.De Raad van bestuur wordt op gezette tijden in kennis gesteld van het verloop van de werkzaamheden van de Raad voor de beveiligingshomologatie.
5.Het tijdschema voor de werkzaamheden van de Raad voor de beveiligingshomologatie mag geen belemmering vormen voor het tijdschema van in het in artikel 100 bedoelde werkprogramma opgenomen activiteiten.
Artikel 41
Rol van de lidstaten bij de beveiligingshomologatie
De lidstaten:
a)zenden de Raad voor de beveiligingshomologatie alle gegevens toe die zij van belang achten met het oog op de beveiligingshomologatie;
b)verlenen naar behoren gemachtigde personen die door de Raad voor de beveiligingshomologatie zijn afgevaardigd, toegang tot alle informatie en tot alle voor de beveiliging van systemen relevante plaatsen en/of locaties die onder hun rechtsmacht vallen, zulks in overeenstemming met en onder toezicht van de nationale autoriteiten die bevoegd zijn inzake beveiligingsaangelegenheden, overeenkomstig hun nationale wetten en bestuursrechtelijke bepalingen en zonder discriminatie op grond van nationaliteit van onderdanen van de lidstaten, mede met het oog op veiligheidsaudits en -tests waartoe de Raad voor de beveiligingshomologatie heeft besloten en het in artikel 36, onder h), bedoelde monitoringproces voor veiligheidsrisico's. Die audits en tests worden verricht overeenkomstig de volgende beginselen:
i)het belang van beveiliging en doelmatig risicobeheer binnen de geïnspecteerde entiteiten wordt benadrukt;
ii)tegenmaatregelen worden aanbevolen om de specifieke gevolgen van de aantasting van de vertrouwelijkheid, integriteit of beschikbaarheid van gerubriceerde informatie te matigen;
c)zijn elk verantwoordelijk voor het ontwerpen van een model voor toegangscontrole, met een overzicht of lijst van plaatsen/locaties die gehomologeerd moeten worden, waarover vooraf overeenstemming wordt bereikt tussen de lidstaten en de Raad voor de beveiligingshomologatie, waarbij erop wordt toegezien dat alle lidstaten voorzien in hetzelfde niveau van toegangscontrole;
d)zijn op lokaal niveau verantwoordelijk voor de beveiligingshomologatie van de locaties op hun grondgebied die zich binnen de perimeter voor de beveiligingshomologatie van de onderdelen van het programma bevinden en brengen hiertoe verslag uit aan de Raad voor de beveiligingshomologatie.
HOOFDSTUK III
Bescherming van gerubriceerde informatie
Artikel 42
Toepassing van de regelgeving inzake gerubriceerde informatie
Binnen het toepassingsgebied van deze verordening:
a)zorgt iedere lidstaat ervoor dat zijn nationale beveiligingsvoorschriften eenzelfde mate van bescherming van gerubriceerde informatie van de Europese Unie bieden als de veiligheidsvoorschriften in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EUinformatie en de beveiligingsvoorschriften van de Raad in de bijlagen bij Besluit 2013/488/EU van de Raad van 23 september 2013 betreffende de beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie;
b)brengen de lidstaten de Commissie onverwijld op de hoogte van de onder a) bedoelde nationale beveiligingsvoorschriften;
c)kunnen in derde landen verblijvende natuurlijke personen en aldaar gevestigde rechtspersonen enkel met gerubriceerde informatie van de Europese Unie over het programma werken wanneer in die landen voor hen beveiligingsvoorschriften gelden die ten minste eenzelfde mate van bescherming bieden als de veiligheidsvoorschriften van de Commissie in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie en de beveiligingsvoorschriften van de Raad in de bijlagen bij Besluit 2013/488/EU. De gelijkwaardigheid van beveiligingsvoorschriften die in een derde land of een internationale organisatie worden toegepast, wordt omschreven in een overeenkomst over beveiliging van informatie, waar relevant met inbegrip van kwesties inzake industriële beveiliging, tussen de Unie en dat derde land of die internationale organisatie, overeenkomstig de procedure bepaald in artikel 218 VWEU en met inachtneming van artikel 13 van Besluit 2013/488/EU;
d)kan, onverminderd artikel 13 van Besluit 2013/488/EU en de voorschriften inzake industriële beveiliging in Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie, aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon, derde land of internationale organisatie toegang worden verleend tot gerubriceerde informatie van de Europese Unie, wanneer dat nodig wordt geacht en per geval, afhankelijk van de aard en de inhoud van die gegevens, de noodzaak dat de ontvanger er kennis van neemt en het voordeel daarvan voor de Unie.
TITEL VI
Galileo en Egnos
Artikel 43
In aanmerking komende acties
In aanmerking komende acties in het kader van Galileo en Egnos hebben betrekking op:
a)het beheer, het onderhoud, de voortdurende verbetering, de ontwikkeling en de bescherming van de ruimte-infrastructuur, met inbegrip van opwaardering en het beheer inzake veroudering;
b)het beheer, het onderhoud, de voortdurende verbetering, de ontwikkeling en de bescherming van de grondinfrastructuur, in het bijzonder netwerken, locaties en ondersteuningsfaciliteiten, met inbegrip van opwaardering en het beheer inzake veroudering;
c)de ontwikkeling van toekomstige generaties van de systemen en de evolutie van de door Galileo en Egnos aangeboden diensten, onverminderd toekomstige besluiten over de financiële vooruitzichten van de Unie;
d)certificerings- en normaliseringsoperaties;
e)de levering en de marktontwikkeling van de door Galileo en Egnos aangeboden diensten;
f)samenwerking met andere regionale of mondiale satellietnavigatiesystemen;
g)het geheel van elementen waarmee de betrouwbaarheid van het systeem en de exploitatie ervan wordt aangetoond;
h)coördinatieactiviteiten in verband met de verlening van diensten en de uitbreiding van de dekking daarvan.
Artikel 44
Door Galileo aangeboden diensten
1.De door Galileo aangeboden diensten omvatten:
a)een open dienst van Galileo (de "Galileo Open Service" of GOS), die gratis is voor de gebruiker en informatie verschaft voor plaatsbepaling en synchronisering, voornamelijk bestemd voor massatoepassingen van satellietnavigatie voor consumentendoeleinden;
b)een precisiedienst (de "High-Accuracy Service" of HAS), die gratis is voor de gebruikers en door middel van in een aanvullende frequentieband verspreide aanvullende gegevens zeer precieze informatie verschaft voor plaatsbepaling en synchronisering, voornamelijk bestemd voor satellietnavigatietoepassingen voor professionele of commerciële doeleinden;
c)een signaalauthenticatiedienst (de "Signal Authentication Service" of SAS), op basis van de in de signalen opgenomen versleutelde codes, voornamelijk bestemd voor satellietnavigatietoepassingen voor professionele of commerciële doeleinden;
d)een publiek gereguleerde dienst (de "Public Regulated Service" of PRS), die is beperkt tot door de overheid gemachtigde gebruikers overeenkomstig de in Besluit nr. 1104/2011/EU vastgestelde regeling, voor gevoelige toepassingen die een grote continuïteit van de diensten vereisen, onder meer op het gebied van beveiliging en defensie, waarbij gebruik wordt gemaakt van sterke, gecodeerde signalen;
e)een alarmdienst (de "Emergency Service" of ES), die signalen uitzendt om waarschuwingen te verspreiden met betrekking tot natuurrampen of andere noodsituaties in specifieke gebieden;
f)een tijdsbepalingsdienst (de "Timing Service" of TS), die gratis is voor de gebruiker en een nauwkeurige en betrouwbare referentietijd verschaft en zorgt voor realisatie van de
gecoördineerde universele tijd
, en aldus de ontwikkeling van tijdsbepalingstoepassingen op basis van Galileo en het gebruik in kritische toepassingen bevordert.
2.Galileo draagt ook bij aan:
a)de opsporings- en reddingsdienst (de "Search and Rescue Support Service" of SAR) van het Cospas-Sarsat-systeem door het detecteren van door bakens uitgezonden noodsignalen en het ernaar terugzenden van boodschappen via een retourverbinding;
b)op het niveau van de Unie of op internationaal niveau gestandaardiseerde integriteitsbewakingsdiensten voor gebruik door diensten met betrekking tot de beveiliging van levens, op basis van de signalen van de open dienst van Galileo en in combinatie met Egnos en andere satellietnavigatiesystemen;
c)via de grondinfrastructuur van Galileo verschafte ruimteweerkundige informatie en vroegtijdige waarschuwingsdiensten, voornamelijk bedoeld ter vermindering van de mogelijke risico's in verband met de weersomstandigheden in de ruimte voor de gebruikers van de door Galileo en andere GNSS'en verleende diensten.
Artikel 45
Door Egnos aangeboden diensten
1.De door Egnos aangeboden diensten omvatten:
a)een open dienst van Egnos (de "EGNOS Open Service" of EOS), die gratis is voor de gebruiker en informatie verschaft voor plaatsbepaling en synchronisering, voornamelijk bestemd voor massatoepassingen van satellietnavigatie voor consumentendoeleinden;
b)een dienst voor de toegang tot gegevens van Egnos (de "EGNOS Data Access Service" of EDAS), die informatie verschaft voor plaatsbepaling en synchronisering, voornamelijk bestemd voor satellietnavigatietoepassingen voor professionele of commerciële doeleinden en die betere prestaties en gegevens met een grotere toegevoegde waarde biedt dan die van de EOS;
c)een dienst beveiliging van levens (de "Safety-of-Life Service" of SoL), zonder heffingen voor de rechtstreekse gebruiker, die informatie verschaft voor plaatsbepaling en synchronisering met een hoog niveau van continuïteit, beschikbaarheid en nauwkeurigheid en die een integriteitsfunctie omvat waarmee de gebruiker wordt gewaarschuwd voor slecht functioneren of "buiten tolerantie"-signalen van Galileo en andere GNSS'en die het versterkt binnen het dekkingsgebied, met name ten behoeve van gebruikers voor wie veiligheid essentieel is, in het bijzonder voor luchtvaartnavigatiediensten in de burgerluchtvaart.
2.De in lid 1 bedoelde diensten worden met voorrang aangeboden op het grondgebied van de lidstaten dat zich geografisch in Europa bevindt.
Voor zover technisch uitvoerbaar en, voor de SoL-dienst, op basis van internationale overeenkomsten kan de geografische dekking van Egnos worden uitgebreid naar andere regio's in de wereld, met name naar het grondgebied van kandidaat-lidstaten, van derde landen die aangesloten zijn bij het gemeenschappelijk Europees luchtruim en van derde landen die deel uitmaken van het Europees nabuurschapsbeleid.
3.De kosten van een dergelijke uitbreiding, met inbegrip van de daaraan verbonden specifieke exploitatiekosten voor deze regio's, worden niet gedekt door de in artikel 11 bedoelde begroting. Een dergelijke uitbreiding mag niet leiden tot vertraging in het aanbieden van de in lid 1 bedoelde diensten op het gehele grondgebied van de lidstaten dat zich geografisch in Europa bevindt.
Artikel 46
Uitvoeringsmaatregelen voor Galileo en Egnos
Indien dat voor de goede werking van Galileo en Egnos en de aanvaarding ervan door de markt nodig is, stelt de Commissie, waar nodig, de vereiste maatregelen vast om:
a)de risico's die inherent zijn aan de werking van Galileo en Egnos te beheren en beperken;
b)de belangrijke besluitmomenten voor de controle en evaluatie van de uitvoering van Galileo en Egnos te specificeren;
c)de locaties van de tot de grondinfrastructuur van Galileo en Egnos behorende centra overeenkomstig de beveiligingsvereisten te bepalen, volgens een open en transparant proces, en de goede werking ervan te waarborgen.
Die uitvoeringsmaatregelen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 47
Compatibiliteit en interoperabiliteit
1.Galileo en Egnos, en de daardoor aangeboden diensten, zijn volledig compatibel en interoperabel vanuit technisch oogpunt.
2.Galileo en Egnos, en de daardoor aangeboden diensten, zijn compatibel en operabel met andere satellietnavigatiesystemen en met conventionele radionavigatiemiddelen, indien de nodige vereisten van compatibiliteit en interoperabiliteit in internationale overeenkomsten zijn vastgelegd.
TITEL VII
Copernicus
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen
Artikel 48
Toepassingsgebied van Copernicus
1.Copernicus wordt uitgevoerd door voort te bouwen op eerdere investeringen van de Unie en, in voorkomend geval, gebruik te maken van de nationale of regionale capaciteiten van de lidstaten, rekening houdend met de capaciteiten van commerciële leveranciers van vergelijkbare gegevens en informatie en de noodzaak om de concurrentie en de marktontwikkeling.
2.Bij de levering van gegevens en informatie streeft Galileo naar een volledig, vrij en open gegevensbeleid.
3.Copernicus bestaat uit vier onderdelen, te weten:
a)een onderdeel voor gegevensverwerving, dat de volgende zaken omvat:
–de ontwikkeling en de exploitatie van de Sentinels van Copernicus;
–toegang tot gegevens van derden;
–toegang tot in-situ- en andere aanvullende gegevens;
b)een onderdeel voor gegevens- en informatieverwerking, dat activiteiten omvat voor het genereren van informatie met meerwaarde voor de ondersteuning van milieumonitoring, verslaglegging en het waarborgen van de naleving, civiele bescherming en beveiligingsdiensten (Copernicusdiensten);
c)een onderdeel voor de toegang tot en de verspreiding van gegevens, dat infrastructuur en diensten omvat voor het waarborgen van het opzoeken en raadplegen van, het toegang krijgen tot en de verspreiding en benutting van Copernicusgegevens en informatie;
d)een onderdeel voor de acceptatie door de gebruikers en de marktontwikkeling overeenkomstig artikel 29, lid 5, dat relevante activiteiten, middelen en diensten omvat om Copernicus en gegevens en diensten ervan op alle niveaus te bevorderen teneinde de in artikel 4, lid 1, bedoelde socio-economische voordelen te maximaliseren.
4.Om zijn mondiale dimensie en complementariteit te versterken, rekening houdend met de bestaande internationale overeenkomsten en coördinatieprocessen, bevordert Galileo de internationale coördinatie van de observatiesystemen en de desbetreffende uitwisseling van gegevens.
HOOFDSTUK II
In aanmerking komende acties
Artikel 49
Gegevensverwerving
In aanmerking komende acties in het kader van Copernicus hebben betrekking op:
a)acties om te zorgen voor continuïteit van de bestaande Sentinel-missies en om verdere Sentinels te ontwikkelen, lanceren, onderhouden en exploiteren, waarbij prioriteit wordt gegeven aan: observatiecapaciteiten voor het monitoren van de antropogene emissies van CO2 en andere broeikasgassen, waardoor de polen kunnen worden bestreken en innovatieve milieutoepassingen in de domeinen landbouw, bossen en waterbeheer mogelijk worden gemaakt;
b)acties om toegang te verlenen tot gegevens van derden die nodig zijn voor het genereren van Copernicusdiensten of voor gebruik door de instellingen, agentschappen en gedecentraliseerde diensten van de Unie;
c)acties om gecoördineerde toegang te verlenen tot in-situ- en andere aanvullende gegevens die nodig zijn voor het genereren, kalibreren en valideren van Copernicusgegevens en informatie.
Artikel 50
Copernicusdiensten
Copernicus omvat acties ter ondersteuning van de volgende diensten:
a)milieumonitoring, diensten voor verslaglegging en het waarborgen van de naleving met betrekking tot:
–monitoring van de atmosfeer om informatie te verschaffen over de luchtkwaliteit en de chemische samenstelling van de atmosfeer;
–monitoring van het mariene milieu om informatie te verschaffen over de toestand en dynamiek van mariene en kustecosystemen en hun natuurlijke hulpbronnen;
–landmonitoring en landbouw om informatie te verschaffen over landbedekking, landgebruik en verandering in landgebruik, stedelijke gebieden, kwantiteit en kwaliteit van binnenwateren, bossen, landbouw en andere natuurlijke hulpbronnen, biodiversiteit en cryosfeer;
–monitoring van de klimaatverandering om informatie te verschaffen over antropogene emissies van CO2 en andere broeikasgassen, essentiële klimaatvariabelen, klimaatheranalysen, seizoensvoorspellingen, klimaatvooruitzichten en verklaring van de klimaatverandering, alsmede indicatoren op relevante tijd- en ruimteschalen;
b)dienst voor het beheer van noodsituaties om ondersteunende informatie te verschaffen voor in de Unie gevestigde overheden die belast zijn met civiele bescherming, ter ondersteuning van civielebeschermings- en noodhulpoperaties (ter verbetering van activiteiten in verband met vroegtijdige waarschuwing en van crisisresponscapaciteiten), en preventie- en paraatheidsacties (risico- en herstelanalysen) in verband met verschillende soorten rampen;
c)beveiligingsdienst ter ondersteuning van de bewaking van de buitengrenzen van de Unie, maritieme bewaking, alsmede extern optreden van de Unie in reactie op veiligheidsvraagstukken waarmee de Unie wordt geconfronteerd, en de doelstellingen en acties van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid.
Artikel 51
Toegang tot en verspreiding van Copernicusgegevens en -informatie
1.Copernicus omvat acties om toegang te verlenen tot alle Copernicusgegevens en -informatie en, in voorkomend geval, te voorzien in aanvullende infrastructuur en diensten ter bevordering van de verspreiding, de toegang tot en het gebruik van die gegevens en informatie.
2.Wanneer de Copernicusgegevens of Copernicusinformatie uit beveiligingsoogpunt van gevoelige aard zijn, kan de Commissie de aanbesteding, het toezicht op de verwerving, de toegang tot en de verspreiding van die gegevens en informatie aan een of meer fiduciaire entiteiten toevertrouwen. Dergelijke entiteiten zetten een register van gehomologeerde gebruikers op, houden dat register bij en verlenen toegang tot de aan beperkingen onderworpen gegevens via een afgeschermde workflow.
HOOFDSTUK III
Beleid inzake Copernicusgegevens
Artikel 52
Beleid inzake Copernicusgegevens en -informatie
1.Copernicusgegevens en -informatie worden aan de gebruikers verstrekt in het kader van een vrij, volledig en open gegevensbeleid met de volgende kenmerken:
a)Copernicusgebruikers mogen alle Copernicusgegevens en -informatie vrijelijk en wereldwijd reproduceren, verspreiden, aan het publiek mededelen, aanpassen en wijzigen en met andere gegevens en informatie combineren;
b)het vrije, volledige en open gegevensbeleid kent de volgende beperkingen:
–de formaten en de kenmerken met betrekking tot tijdigheid en verspreiding van Copernicusgegevens en -informatie worden vooraf vastgesteld;
–de vergunningsvoorwaarden voor gegevens van derden en informatie van derden die worden gebruikt bij de productie van informatie van Copernicusdiensten worden in voorkomend geval nageleefd;
–de beveiligingsbeperkingen die voortvloeien uit de in artikel 34, lid 1, bedoelde algemene beveiligingsvereisten;
–de bescherming tegen het risico van verstoring van het systeem dat Copernicusgegevens en -informatie produceert of beschikbaar stelt, wordt gewaarborgd;
–er wordt gezorgd voor bescherming van betrouwbare toegang tot Copernicusgegevens en -informatie voor Europese gebruikers.
2.De Commissie stelt overeenkomstig artikel 105 gedelegeerde handelingen vast met betrekking tot de specifieke bepalingen ter aanvulling van lid 1 wat betreft de specificaties en de voorwaarden en procedures voor de toegang tot en het gebruik van Copernicusgegevens en -informatie.
3.De Commissie verstrekt vergunningen en kennisgevingen voor de toegang tot en het gebruik van Copernicusgegevens en informatie, met inbegrip van toeschrijvingsclausules, overeenkomstig het gegevensbeleid van Copernicus zoals vastgesteld in deze verordening en toepasselijke gedelegeerde handelingen uit hoofde van lid 2.
TITEL VIII
ANDERE ONDERDELEN VAN HET PROGRAMMA
HOOFDSTUK I
SSA
AFDELING I
SST
Artikel 53
Toepassingsgebied van SST
Het SST-onderdeel ondersteunt de volgende activiteiten:
a)de oprichting, ontwikkeling en exploitatie van een netwerk van op de grond en/of in de ruimte gestationeerde sensoren van de lidstaten, met inbegrip van sensoren die zijn ontwikkeld met tussenkomst van het Europees Ruimteagentschap en op nationaal niveau beheerde sensoren van de Unie, voor het bewaken en volgen van voorwerpen en voor het ontwikkelen van een Europese catalogus van voorwerpen in de ruimte die is aangepast aan de behoeften van de in artikel 55 bedoelde gebruikers;
b)de verwerking en analyse van SST-gegevens op nationaal niveau om SST-informatie en diensten te produceren zoals bedoeld in artikel 54;
c)de levering van de in artikel 54 bedoelde SST-diensten aan de in artikel 55 genoemde entiteiten;
d)technische en administratieve bijstand ter ondersteuning van de overgang tussen het ruimtevaartprogramma van de Unie en het bij Besluit nr. 541/2014/EU opgerichte SST-ondersteuningskader.
Artikel 54
STT-diensten
1.SST-diensten omvatten:
a)de beoordeling van het risico op een botsing tussen ruimtevaartuigen of tussen ruimtevaartuigen en ruimteschroot en de mogelijke afgifte van waarschuwingen ter voorkoming van botsingen gedurende de fases van de lancering, de vroege omloopbaan, de baanverhoging en de activiteiten in de omloopbaan en de eindfase van missies van ruimtevaartuigen;
b)de detectie en typering van het versplinteren, uiteenvallen of botsen in de omloopbaan;
c)de beoordeling van het risico bij ongecontroleerde terugkeer van voorwerpen uit de ruimte en ruimteschroot in de dampkring van de aarde en het genereren van daarmee verband houdende informatie, met inbegrip van een schatting van het vermoedelijke tijdstip en de plaats van een mogelijke inslag;
d)het voorkomen van de verspreiding van ruimteschroot.
2.SST-diensten zijn kosteloos en op elk moment beschikbaar zonder onderbrekingen.
Artikel 55
SST-gebruikers
1.Tot de kerngebruikers van SST behoren alle lidstaten, de EDEO, de Commissie, de Raad, publieke en private eigenaren en exploitanten van ruimtevaartuigen en in de Unie gevestigde overheden die belast zijn met civiele bescherming.
2.Andere in de Unie gevestigde publieke en private entiteiten (gebruikers die niet tot de kerngebruikers behoren) kunnen toegang krijgen tot een van de in artikel 54, lid 1, onder b) tot en met d), genoemde diensten op voorwaarde dat zij aan de volgende criteria voldoen:
a)de gegevens worden voor niet-commerciële doeleinden gebruikt;
b)er wordt gezorgd voor een passend niveau van beveiliging van de ontvangen gegevens.
De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, nadere bepalingen met betrekking tot die criteria en relevante procedures vaststellen. Die bepalingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 56
Deelname van lidstaten
1.Lidstaten die wensen deel te nemen aan de levering van de in artikel 54 bedoelde SST-diensten, dienen een gezamenlijk voorstel in bij de Commissie waarin wordt aangetoond dat aan de onderstaande criteria is voldaan:
a)het in eigendom hebben van of toegang hebben tot ofwel toereikende SST-sensoren die beschikbaar zijn voor de Europese SST, en beschikken over de benodigde personele middelen om deze te exploiteren, ofwel toereikende capaciteiten voor operationele analyse en gegevensverwerking die speciaal voor SST zijn ontworpen en beschikbaar zijn voor de Europese SST;
b)door de aanvragende lidstaat uitgevoerde en gevalideerde eerste beoordeling van het beveiligingsrisico voor elk SST-middel;
c)een actieplan waarin rekening is gehouden met het krachtens artikel 6 van Besluit nr. 541/2014/EU vastgestelde coördinatieplan voor de uitvoering van de in artikel 53 van deze verordening genoemde activiteiten;
d)de verdeling van de verschillende activiteiten over de overeenkomstig artikel 57 aangewezen deskundigenteams;
e)de regels voor het delen van gegevens die nodig zijn voor de verwezenlijking van de in artikel 4 genoemde doelstellingen.
Met betrekking tot de criteria onder a) en b) toont elke lidstaat die aan de verlening van SST-diensten wil deelnemen, aan dat hij aan elk van deze criteria afzonderlijk voldoet.
2.Aan de in lid 1, onder a) en b), bedoelde criteria wordt geacht te zijn voldaan door de deelnemende lidstaten waarvan de aangewezen nationale instanties op de datum van inwerkingtreding van deze verordening lid zijn van het overeenkomstig artikel 7 van Besluit nr. 541/2014/EU opgerichte consortium.
3.Indien geen gezamenlijk voorstel overeenkomstig lid 1 is ingediend of indien de Commissie van oordeel is dat een aldus ingediend gezamenlijk voorstel niet aan de in lid 1 bedoelde criteria voldoet, mogen ten minste drie lidstaten waarvan is vastgesteld dat zij aan de criteria van lid 1 voldoen, gezamenlijk voorstellen indienen bij de Commissie voor een specifieke regeling met betrekking tot een bepaalde omloopbaan.
4.De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, de nadere bepalingen met betrekking tot de in de leden 1 tot en met 3 bedoelde procedures en elementen vaststellen. Die uitvoeringsmaatregelen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 57
Organisatorisch kader van de deelname van de lidstaten
1.Elke lidstaat die een voorstel heeft ingediend waarvan de Commissie overeenkomstig artikel 56, lid 1, heeft vastgesteld dat het aan de criteria voldoet, of die overeenkomstig de in artikel 56, lid 3, bedoelde procedure door de Commissie is geselecteerd, wijst een op zijn grondgebied gevestigde oprichtende nationale entiteit aan die hem vertegenwoordigt.
2.De krachtens lid 1 aangewezen oprichtende nationale entiteiten sluiten een overeenkomst tot oprichting van een SST-partnerschap en tot vaststelling van de regels en mechanismen voor hun samenwerking bij de uitvoering van de in artikel 53 bedoelde activiteiten. Die overeenkomst omvat in het bijzonder de in artikel 56, lid 1, onder c), d) en e), genoemde elementen en het opzetten van een risicobeheersingsstructuur om de uitvoering van de bepalingen inzake het gebruik en de beveiligde uitwisseling van SST-gegevens en -informatie te waarborgen.
3.De oprichtende nationale entiteiten ontwikkelen hoogwaardige SST-diensten van de Unie op grond van een meerjarenplan, relevante kernprestatie-indicatoren en gebruikerseisen, op basis van de werkzaamheden van de in lid 6 bedoelde deskundigenteams. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure, het meerjarenplan en de kernprestatie-indicatoren vaststellen.
4.De oprichtende nationale entiteiten nemen bestaande en mogelijke toekomstige sensoren op in netwerken om ze op een gecoördineerde en geoptimaliseerde wijze te exploiteren, met het oog op het vaststellen en bijhouden van een bijgewerkte gemeenschappelijke Europese catalogus.
5.De deelnemende lidstaten verrichten beveiligingshomologatie op basis van de in artikel 34, lid 1, bedoelde algemene beveiligingsvereisten.
6.Door de aan SST deelnemende lidstaten worden deskundigenteams aangewezen die worden belast met specifieke thema's in verband met de verschillende SST-activiteiten. De deskundigenteams moeten van permanente aard zijn, worden beheerd en van personeel worden voorzien door de oprichtende nationale entiteiten van de lidstaten die ze hebben opgericht, en kunnen bestaan uit deskundigen van elke oprichtende nationale entiteit.
7.De oprichtende nationale instanties en de deskundigenteams waarborgen de bescherming van SST-gegevens, SST-informatie en SST-diensten.
8.De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, nadere regels vast met betrekking tot de werking van het organisatorisch kader van de deelname van de lidstaten aan SST. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 58
SST-frontdesk
1.De Commissie selecteert de SST-frontdesk op basis van de beste expertise op het gebied van beveiligingsaangelegenheden. De frontdesk:
a)voorziet in de benodigde beveiligde interfaces om SST-informatie te centraliseren, op te slaan en beschikbaar te stellen voor SST-gebruikers, waarbij wordt gezorgd voor de juiste behandeling en traceerbaarheid ervan;
b)voorziet in rechtstreekse verslaglegging over de prestaties van de SST-diensten;
c)verzamelt feedback om te zorgen voor de vereiste afstemming van de diensten op de verwachtingen van de gebruikers;
d)ondersteunt, bevordert en stimuleert het gebruik van de diensten.
2.De oprichtende nationale entiteiten sluiten de nodige uitvoeringsregelingen met de SST-frontdesk.
AFDELING II
Ruimteweer en aardscheerders
Artikel 59
Activiteiten op het gebied van ruimteweer
1.De functie met betrekking tot ruimteweer kan de volgende activiteiten ondersteunen:
a)de beoordeling en vaststelling van de behoeften van de gebruikers uit de in lid 2, onder b), genoemde sectoren met het oog op de vaststelling van de te verlenen ruimteweerdiensten;
b)de verlening van ruimteweerdiensten aan de ruimteweergebruikers, op basis van de vastgestelde gebruikersbehoeften en de technische vereisten.
2.Ruimteweerdiensten zijn op elk moment beschikbaar zonder onderbrekingen en kunnen op basis van de volgende regels worden geselecteerd:
a)de Commissie kent prioriteiten toe aan de op het niveau van de Unie te leveren ruimteweerdiensten naargelang de behoeften van de gebruikers, de technologische paraatheid van de diensten en het resultaat van een risicobeoordeling;
b)de ruimteweerdiensten kunnen bijdragen tot de bescherming van de volgende sectoren: ruimtevaart, luchtvaart, GNSS'en, elektriciteitsnetwerken en communicatie.
3.De entiteiten die ruimteweerdiensten zullen aanbieden, worden geselecteerd door middel van een uitnodiging tot inschrijving.
Artikel 60
Activiteiten met betrekking tot aardscheerders
1.De functie met betrekking tot aardscheerders kan de volgende activiteiten ondersteunen:
a)het in kaart brengen van de capaciteiten van de lidstaten voor het opsporen en monitoren van aardscheerders;
b)het stimuleren van de vorming van netwerken tussen de faciliteiten en onderzoekscentra van de lidstaten;
c)het ontwikkelen van de in lid 2 bedoelde dienst.
2.De Commissie kan de acties van de Unie en de nationale overheden die belast zijn met civiele bescherming coördineren indien wordt geconstateerd dat een aardscheerder op de aarde afkomt.
HOOFDSTUK II
Govsatcom
Artikel 61
Toepassingsgebied van Govsatcom
In het kader van het Govsatcom-onderdeel worden capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie samengebracht in een gemeenschappelijke pool op het niveau van de Unie van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie. Dit onderdeel omvat:
a)de ontwikkeling, bouw en exploitatie van de infrastructuur van het grondsegment;
b)de aanbesteding van voor de levering van Govsatcom-diensten benodigde capaciteit, diensten en gebruikersapparatuur op het gebied van satellietcommunicatie;
c)maatregelen die noodzakelijk zijn voor het bevorderen van de interoperabiliteit en normalisatie van Govsatcom-gebruikersapparatuur.
Artikel 62
In het kader van Govsatcom aangeboden capaciteiten en diensten
1.De levering van Govsatcom-capaciteiten en -diensten is gratis voor Govsatcom-gebruikers en wordt gewaarborgd volgens het in lid 3 bedoelde dienstenpakket, overeenkomstig de in lid 2 bedoelde operationele vereisten, de in artikel 34, lid 1, bedoelde specifieke beveiligingsvereisten voor Govsatcom, en binnen de grenzen van de in artikel 65 bedoelde regels voor deling en prioritering.
2.De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, de operationele vereisten vast voor in het kader van Govsatcom aangeboden diensten, in de vorm van technische specificaties voor usecases met betrekking tot crisisbeheersing, bewaking en beheer van belangrijke infrastructuur, met inbegrip van diplomatieke communicatienetwerken. Die operationele vereisten worden gebaseerd op een gedetailleerde analyse van de gebruikerseisen en rekening houdend met de vereisten die voortvloeien uit bestaande gebruikersapparatuur en netwerken. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3.De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, het dienstenpakket vast voor in het kader van Govsatcom aangeboden diensten, in de vorm van een lijst van categorieën van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie en de eigenschappen daarvan, met inbegrip van geografische dekking, frequentie, bandbreedte, gebruikersapparatuur en beveiligingsaspecten. Die maatregelen worden gebaseerd op de in lid 1 bedoelde operationele en beveiligingsvereisten en geven prioriteit aan diensten die op het niveau van de Unie aan gebruikers worden aangeboden. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
4.Govsatcom-gebruikers krijgen toegang tot de in het dienstenpakket opgenomen capaciteiten en diensten via de in artikel 66 bedoelde Govsatcom-hubs.
Artikel 63
Aanbieders van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie
In het kader van dit onderdeel kunnen capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie worden aangeboden door de volgende entiteiten:
a)Govsatcom-deelnemers en
b)rechtspersonen die overeenkomstig de procedure voor beveiligingshomologatie van artikel 36 naar behoren zijn gehomologeerd voor het aanbieden van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie, op basis van de in artikel 34, lid 1, bedoelde specifieke beveiligingsvereisten voor het Govsatcom-onderdeel.
Artikel 64
Govsatcom-gebruik
1.De volgende entiteiten kunnen als Govsatcom-gebruikers optreden, op voorwaarde dat zij zijn belast met taken in verband met het toezicht op en het beheer van voor de veiligheid kritieke taken, werkzaamheden en infrastructuur:
a)een overheidsinstantie van de Unie of van een lidstaat of een met de uitoefening van openbaar gezag belast orgaan;
b)een natuurlijke of rechtspersoon.
2.Govsatcom-gebruikers worden naar behoren door een deelnemer zoals bedoeld in artikel 67 gemachtigd om Govsatcom-capaciteiten en -diensten te gebruiken.
Artikel 65
Deling en prioritering
1.De in een gezamenlijk pool samengebrachte capaciteiten, diensten en gebruikersapparatuur op het gebied van satellietcommunicatie worden gedeeld en geprioriteerd tussen Govsatcom-deelnemers op basis van een analyse van de beveiligingsrisico's door de gebruikers op het niveau van de Unie en de lidstaten. Bij deze deling en prioritering wordt voorrang gegeven aan gebruikers op het niveau van de Unie.
2.De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, de nadere regels vast inzake de deling en prioritering van capaciteiten, diensten en gebruikersapparatuur, rekening houdend met de verwachte vraag voor de verschillende usecases en de analyse van de beveiligingsrisico's voor die usecases. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3.De deling en prioritering van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie tussen Govsatcom-gebruikers die door dezelfde Govsatcom-deelnemer zijn gemachtigd, wordt door die deelnemer bepaald en uitgevoerd.
Artikel 66
Infrastructuur en exploitatie van het grondsegment
1.Het grondsegment omvat de benodigde infrastructuur voor het aanbieden van diensten aan de gebruikers overeenkomstig artikel 65, met name de Govsatcom-hubs die in het kader van dit onderdeel worden aangekocht om de Govsatcom-gebruikers in verbinding te stellen met aanbieders van capaciteiten en diensten op het gebied van satellietcommunicatie.
2.De Commissie stelt, door middel van uitvoeringshandelingen, de locatie van de infrastructuur van het grondsegment vast. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 107, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
Artikel 67
Govsatcom-deelnemers en bevoegde autoriteiten
1.De lidstaten, de Raad, de Commissie en de EDEO zijn Govsatcom-deelnemers in die zin dat zij Govsatcom-gebruikers machtigen, of voorzien in capaciteiten op het gebied van satellietcommunicatie of grondsegmentlocaties of een deel van de grondsegmentfaciliteiten.
2.Agentschappen van de Unie kunnen Govsatcom-deelnemers worden wanneer de instelling van de Unie die toezicht op hen houdt, machtigingen heeft afgegeven.
3.Elke deelnemer wijst één bevoegde Govsatcom-autoriteit aan.
4.Een bevoegde Govsatcom-autoriteit zorgt ervoor dat
a)het gebruik van diensten in overeenstemming is met de geldende beveiligingsvereisten;
b)de toegangsrechten voor Govsatcom-gebruiker worden vastgesteld en beheerd;
c)de gebruikersapparatuur en de bijbehorende informatie en verbindingen voor elektronische communicatie worden gebruikt en beheerd overeenkomstig de toepasselijke beveiligingsvereisten;
d)er wordt een centraal contactpunt ingesteld om, voor zover nodig, bijstand te verlenen bij het melden van beveiligingsrisico's en dreigingen, met name wat betreft de opsporing van potentieel schadelijke elektromagnetische interferentie die gevolgen heeft voor de diensten in het kader van dit onderdeel.
Artikel 68
Toezicht op vraag en aanbod voor Govsatcom
De Commissie houdt voortdurend toezicht op de ontwikkeling van de vraag naar en het aanbod van Govsatcom-capaciteiten en -diensten, waarbij zij rekening houdt met nieuwe risico's en dreigingen, alsook met nieuwe technologische ontwikkelingen, teneinde voor Govsatcom-diensten een optimaal evenwicht tussen vraag en aanbod te bereiken.
Artikel 69
Herzieningsclausule inzake Govsatcom
Voor het einde van 2024 evalueert de Commissie de uitvoering van het Govsatcom-onderdeel, met name met betrekking tot de ontwikkeling van de gebruikersbehoeften met betrekking tot de capaciteit op het gebied van satellietcommunicatie. Bij de evaluatie wordt met name onderzocht of er aanvullende ruimte-infrastructuur nodig is. De evaluatie gaat zo nodig vergezeld van een passend voorstel voor de ontwikkeling van aanvullende ruimte-infrastructuur in het kader van het Govsatcom-onderdeel.
TITEL IX
HET AGENTSCHAP VAN DE EUROPESE UNIE VOOR HET RUIMTEVAARTPROGRAMMA
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen betreffende het Agentschap
Artikel 70
Juridische status van het Agentschap
1.Het Agentschap is een orgaan van de Unie. Het heeft rechtspersoonlijkheid.
2.In elk van de lidstaten geniet het Agentschap de meest uitgebreide handelingsbevoegdheid welke aan rechtspersonen krachtens het recht wordt verleend. Het kan in het bijzonder roerende en onroerende goederen verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.
3.Het Agentschap wordt vertegenwoordigd door zijn uitvoerend directeur.
Artikel 71
Zetel van het Agentschap
De zetel van het Agentschap is gevestigd in Praag (Tsjechië).
HOOFDSTUK II
Organisatie van het Agentschap
Artikel 72
Administratieve en beheersstructuur
1.De administratieve en beheersstructuur van het agentschap omvat:
a)de Raad van bestuur;
b)de uitvoerend directeur;
c)de Raad voor de beveiligingshomologatie.
2.De Raad van bestuur en de uitvoerend directeur, de Raad voor de beveiligingshomologatie en de voorzitter ervan, werken samen om de goede werking en de coördinatie van het Agentschap te waarborgen, op de wijze die is vastgesteld door de interne voorschriften van het Agentschap, zoals het reglement van orde van de Raad van bestuur, het reglement van orde van de Raad voor de beveiligingshomologatie, de op het Agentschap toepasselijke financiële bepalingen, de bepalingen voor de toepassing van het personeelsstatuut en de voorwaarden voor toegang tot de documenten.
Artikel 73
Raad van bestuur
1.De Raad van bestuur bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat en vier vertegenwoordigers van de Commissie, die allen stemrecht hebben, en één vertegenwoordiger zonder stemrecht die wordt aangewezen door het Europees Parlement.
2.De voorzitter of de vicevoorzitter van de Raad voor de beveiligingshomologatie, een vertegenwoordiger van de Raad, een vertegenwoordiger van de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid en een vertegenwoordiger van het Europees Ruimteagentschap worden uitgenodigd om als waarnemers de vergaderingen van de Raad van bestuur bij te wonen onder de in het reglement van orde van de Raad van bestuur vastgestelde voorwaarden.
3.Elk lid van de Raad van bestuur heeft een plaatsvervanger. De plaatsvervanger vertegenwoordigt het lid indien het afwezig is.
4.De leden van de Raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd op grond van hun kennis op het gebied van de kerntaken van het Agentschap, met inachtneming van hun relevante bestuurlijke, administratieve en budgettaire vaardigheden. Het Europees Parlement, de Commissie en de lidstaten trachten het verloop van hun vertegenwoordigers in de Raad van bestuur te beperken om te zorgen voor continuïteit in de activiteiten. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de Raad van bestuur.
5.De ambtstermijn van de leden van de Raad van bestuur en van hun plaatsvervangers bedraagt vier jaar en kan eenmaal worden verlengd.
6.Indien nodig, worden de deelname van vertegenwoordigers van derde landen of internationale organisaties en de voorwaarden daarvoor vastgelegd in de in artikel 98 bedoelde overeenkomsten en leven zij het reglement van orde van de Raad van bestuur na.
Artikel 74
Voorzitter van de Raad van bestuur
1.De Raad van bestuur kiest uit zijn stemgerechtigde leden een voorzitter en een vicevoorzitter. De vicevoorzitter vervangt de voorzitter automatisch wanneer hij/zij niet in staat is zijn/haar taken uit te voeren.
2.De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitters bedraagt twee jaar en kan eenmaal worden verlengd. De ambtstermijn loopt af wanneer de persoon geen lid meer is van de Raad van bestuur.
3.De Raad van bestuur is bevoegd om de voorzitter, de vicevoorzitter of beiden te ontslaan.
Artikel 75
Vergaderingen van de Raad van bestuur
1.De voorzitter roept de Raad van bestuur in vergadering bijeen.
2.De uitvoerend directeur neemt deel aan de beraadslagingen, tenzij de voorzitter anders bepaalt. Hij/zij heeft geen stemrecht.
3.De Raad van bestuur houdt tweemaal per jaar een gewone vergadering. Daarnaast komt de Raad van bestuur, op initiatief van zijn voorzitter of op verzoek van ten minste een derde van zijn leden, bijeen.
4.De Raad van bestuur kan eenieder wiens advies van belang kan zijn, uitnodigen om als waarnemer de vergaderingen bij te wonen. De leden van de Raad van bestuur kunnen zich op de door het reglement van orde van de Raad bepaalde wijze laten bijstaan door adviseurs of deskundigen.
5.Voor onderdelen van het programma die het gebruik van gevoelige nationale infrastructuur met zich meebrengen, mogen enkel de vertegenwoordigers van de lidstaten die over dergelijke infrastructuur beschikken en de vertegenwoordiger van de Commissie deelnemen aan de vergaderingen en de beraadslagingen van de Raad van bestuur en aan de stemming. Indien de voorzitter van de Raad van bestuur geen lidstaat vertegenwoordigt die over dergelijke infrastructuur beschikt, wordt hij/zij vervangen door een van de vertegenwoordigers van een lidstaat die over dergelijke infrastructuur beschikt.
6.Het Agentschap vervult de secretariaatstaken voor de Raad van bestuur.
Artikel 76
Stemprocedures in de Raad van bestuur
1.Tenzij deze verordening anders bepaalt, neemt de Raad van bestuur besluiten met meerderheid van de stemmen van zijn stemgerechtigde leden.
Een meerderheid van tweederde van alle stemgerechtigde leden is vereist voor het verkiezen en het ontslaan van de voorzitter en de vicevoorzitter van de Raad van bestuur en voor de goedkeuring van de begroting en de werkprogramma's.
2.Elke vertegenwoordiger van een lidstaat en van de Commissie heeft één stem. Bij afwezigheid van een stemgerechtigd lid is zijn/haar plaatsvervanger gerechtigd zijn/haar stem uit te brengen. De uitvoerend directeur neemt niet aan de stemming deel. Besluiten op grond van artikel 77, lid 2, onder a), b), f), j) en k) of op grond van artikel 77, lid 5, met uitzondering van de aangelegenheden die onder titel V, hoofdstuk II vallen, worden enkel aangenomen met een gunstig standpunt van de vertegenwoordigers van de Commissie.
3.Het reglement van orde van de Raad van bestuur bepaalt de nadere bijzonderheden van de stemprocedure, en in het bijzonder onder welke voorwaarden een lid namens een ander lid kan handelen.
Artikel 77
Taken van de Raad van bestuur
1.De Raad van bestuur ziet erop toe dat het Agentschap de aan het Agentschap toevertrouwde taken uitvoert, onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, en neemt alle besluiten die daartoe nodig zijn, onverminderd de bevoegdheden die aan de Raad voor de beveiligingshomologatie zijn toebedeeld voor de activiteiten van titel V, hoofdstuk II.
2.Daarnaast voert de Raad van bestuur ook de volgende taken uit:
a)hij stelt uiterlijk op 15 november van elk jaar het werkprogramma van het Agentschap voor het komende jaar vast na er, zonder enige wijziging, het deel in te hebben opgenomen dat de Raad voor de beveiligingshomologatie overeenkomstig artikel 80, onder b), heeft opgesteld en na het advies van de Commissie te hebben ontvangen;
b)hij verricht de taken met betrekking tot de begroting overeenkomstig artikel 84, leden 5, 6, 10 en 11;
c)hij ziet toe op de exploitatie van het Galileo-centrum voor de beveiligingscontrole als bedoeld in artikel 34, lid 3, onder b);
d)hij stelt de regelingen vast ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, overeenkomstig artikel 94;
e)hij keurt de in artikel 98 bedoelde regelingen goed, na raadpleging van de Raad voor de beveiligingshomologatie, over de bepalingen van de regelingen betreffende de beveiligingshomologatie;
f)hij stelt de technische procedures vast die nodig zijn voor de uitvoering van zijn taken;
g)hij stelt het jaarverslag over de activiteiten en de vooruitzichten van het Agentschap vast, na er het deel ongewijzigd in te hebben opgenomen dat de Raad voor de beveiligingshomologatie overeenkomstig artikel 80, onder c), heeft opgesteld, en zendt dit uiterlijk op 1 juli toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer;
h)hij geeft het nodige gevolg aan de bevindingen en aanbevelingen van de in artikel 102 bedoelde evaluaties en audits, die van onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), en alle interne en externe auditverslagen en zendt de begrotingsautoriteit alle informatie toe die voor de evaluatieprocedures van belang is;
i)hij wordt geraadpleegd door de uitvoerend directeur over de overeenkomsten inzake financieel kaderpartnerschap als bedoeld in artikel 31, lid 2, voordat zij ondertekend worden;
j)hij stelt de in artikel 96 bedoelde beveiligingsvoorschriften van het Agentschap vast;
k)hij stelt, op basis van een voorstel van de uitvoerend directeur, een fraudebestrijdingsstrategie vast;
l)hij stelt, indien nodig en op basis van voorstellen van de uitvoerend directeur, de organisatiestructuur als bedoeld in artikel 77, lid 1, onder n), vast;
m)hij richt een adviesorgaan voor beveiliging op, dat bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, die zijn geselecteerd uit erkende deskundigen ter zake en met passende betrokkenheid van de Commissie en de Hoge Vertegenwoordiger, om het Agentschap op het gebied van beveiliging technische deskundigheid te verschaffen, in het bijzonder op het gebied van cyberbedreigingen;
n)hij benoemt een rekenplichtige, die de rekenplichtige van de Commissie kan zijn, die onderworpen is aan het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden en volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn/haar taken;
o)hij stelt het reglement van orde vast en maakt het bekend.
3.Ten aanzien van het personeel van het Agentschap oefent de Raad van bestuur de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag en van het tot het aangaan van overeenkomsten bevoegde gezag uit, die worden verleend door respectievelijk het statuut van de ambtenaren van de Unie ("Statuut van de Ambtenaren") en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie ("de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag").
Overeenkomstig de procedure van artikel 110 van het Statuut, kan de Raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut en op basis van artikel 6 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie, een besluit vaststellen om de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag te delegeren aan de uitvoerend directeur, en om de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur brengt aan de Raad van bestuur verslag uit over de uitoefening van die gedelegeerde bevoegdheden. De uitvoerend directeur kan deze bevoegdheid op zijn beurt subdelegeren.
Overeenkomstig de tweede alinea van dit lid kan de Raad van bestuur, wanneer uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, een besluit nemen om de delegatie van bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegd gezag aan de uitvoerend directeur en de door hem verleende subdelegatie tijdelijk te schorsen en deze bevoegdheden zelf uitoefenen dan wel delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.
In afwijking van de tweede alinea is de Raad van bestuur verplicht de in de eerste alinea bedoelde bevoegdheden aan de voorzitter van de Raad voor de beveiligingshomologatie te delegeren, voor zover het gaat om de aanwerving, evaluatie en herplaatsing van het personeel dat betrokken was bij de activiteiten die vallen onder titel V, hoofdstuk II, alsmede de tegen dat personeel te nemen disciplinaire maatregelen.
De Raad van bestuur stelt de uitvoeringsbepalingen van het Statuut van de Ambtenaren en van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut. Wat de werving, evaluatie en herplaatsing van het bij de activiteiten krachtens titel V, hoofdstuk II betrokken personeel en de ten aanzien van dat personeel te nemen disciplinaire maatregelen betreft, raadpleegt hij vooraf de Raad voor de beveiligingshomologatie en houdt hij terdege rekening met diens opmerkingen.
Hij stelt ook een besluit houdende voorschriften inzake de detachering van nationale deskundigen bij het Agentschap vast. Voorafgaand aan dat besluit raadpleegt de Raad van bestuur, de Raad voor de beveiligingshomologatie in verband met de detachering van de bij de in titel V, hoofdstuk II bedoelde activiteiten op het gebied van beveiligingshomologatie betrokken nationale deskundigen, en houdt hij naar behoren rekening met de opmerkingen van deze Raad.
4.De Raad van bestuur benoemt de uitvoerend directeur en kan diens mandaat overeenkomstig artikel 89 verlengen of beëindigen.
5.De Raad van bestuur oefent tuchtrechtelijk toezicht uit op de uitvoerend directeur met betrekking tot diens prestatie, in het bijzonder op het gebied van beveiligingsaangelegenheden die tot de bevoegdheid van het Agentschap behoren, met uitzondering van activiteiten overeenkomstig titel V, hoofdstuk II.
Artikel 78
Uitvoerend directeur
Het Agentschap wordt beheerd door zijn uitvoerend directeur. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de Raad van bestuur.
Artikel 79
Taken van de uitvoerend directeur
1.De uitvoerend directeur voert de volgende taken uit:
a)hij vertegenwoordigt het Agentschap en ondertekent de in artikel 31, lid 2, bedoelde overeenkomst;
b)hij bereidt de werkzaamheden van de Raad van bestuur voor en neemt, zonder stemrecht, deel aan de werkzaamheden van de Raad van bestuur, met inachtneming van artikel 76, tweede alinea;
c)hij voert de besluiten van de Raad van bestuur uit;
d)hij stelt het meerjarige en jaarlijkse werkprogramma van het Agentschap op en legt het voor bij de Raad van bestuur, met uitzondering van de delen die overeenkomstig artikel 80, onder a) en b), worden opgesteld en goedgekeurd door de Raad voor de beveiligingshomologatie;
e)hij voert het meerjarige en het jaarlijkse werkprogramma uit, met uitzondering van de delen die worden uitgevoerd door de voorzitter van de Raad voor de beveiligingshomologatie;
f)hij stelt voor elke vergadering van de Raad van bestuur een voortgangsverslag op over de uitvoering van het jaarlijkse werkprogramma en waar nodig van het meerjarige werkprogramma waarin, zonder enige wijziging, het deel is opgenomen dat de voorzitter van de Raad voor de beveiligingshomologatie heeft opgesteld;
g)hij stelt het jaarverslag over de activiteiten en de vooruitzichten van het Agentschap op, met uitzondering van het deel dat overeenkomstig artikel 80, onder c), door de Raad voor de beveiligingshomologatie over de in titel V bedoelde activiteiten wordt opgesteld en goedgekeurd, en legt dit ter goedkeuring voor aan de Raad van bestuur;
h)hij neemt de dagelijkse leiding van het Agentschap op zich en neemt alle noodzakelijke maatregelen, waaronder de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van mededelingen, om het functioneren van het Agentschap in overeenstemming met deze verordening te waarborgen;
i)hij stelt overeenkomstig artikel 84 een ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap op en voert overeenkomstig artikel 85 de begroting uit;
j)hij zorgt ervoor dat het Agentschap, als exploitant van het Galileo-centrum voor beveiligingscontrole, gehoor kan geven aan instructies die uit hoofde van Besluit 2014/496/GBVB worden verstrekt en zijn rol als bedoeld in artikel 6 van Besluit nr. 1104/2011/EU kan vervullen;
k)hij zorgt voor de doorstroming van relevante informatie, in het bijzonder wat betreft beveiligingsaangelegenheden, binnen de structuur van het Agentschap als bedoeld in artikel 72, lid 1;
l)hij bepaalt, in nauwe samenwerking met de voorzitter van de Raad voor de beveiligingshomologatie, wat betreft de aangelegenheden die verband houden met beveiligingshomologatie krachtens titel V, hoofdstuk II, de organisatiestructuur van het Agentschap en legt die ter goedkeuring aan de Raad van bestuur voor. Die structuren weerspiegelen de specifieke kenmerken van de verschillende onderdelen van het programma;
m)hij oefent ten aanzien van het personeel van het Agentschap de in artikel 37, lid 3, eerste alinea, bedoelde bevoegdheden uit, voor zover die bevoegdheden hem zijn verleend overeenkomstig de tweede alinea daarvan;
n)hij zorgt ervoor dat de Raad voor de beveiligingshomologatie, de in artikel 37, lid 3, bedoelde organen en de voorzitter van de Raad voor de beveiligingshomologatie beschikken over een secretariaat en alle middelen die nodig zijn voor een goede werking;
o)hij bereidt een actieplan voor voor de follow-up van de bevindingen en aanbevelingen van de in artikel 102 bedoelde evaluaties, met uitzondering van de afdeling van het actieplan dat de onder titel V, hoofdstuk II vallende activiteiten betreft, en legt aan de Commissie een halfjaarlijks voortgangsverslag voor, na er, zonder enige wijziging, het door de Raad voor beveiligingshomologatie opgestelde deel in te hebben opgenomen, dat tevens ter informatie aan de Raad van bestuur wordt voorgelegd;
p)hij neemt de volgende maatregelen om de financiële belangen van de Unie te beschermen:
i)preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, alsmede doeltreffende controlemaatregelen;
ii)hij gaat, wanneer er onregelmatigheden worden ontdekt, over tot invordering van de ten onrechte betaalde bedragen en past zo nodig administratieve en financiële sancties toe die doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn;
q)hij ontwikkelt voor het Agentschap een fraudebestrijdingsstrategie die in verhouding staat tot de risico's op fraude, die uitgaat van een kosten-batenanalyse van de uit te voeren maatregelen en die rekening houdt met de bevindingen en aanbevelingen die voortvloeien uit de onderzoeken van OLAF, en legt die ter goedkeuring aan de Raad van bestuur voor;
r)op verzoek brengt hij verslag uit aan het Europees Parlement over de uitvoering van zijn taken. De Raad kan de uitvoerend directeur uitnodigen verslag uit te brengen over de uitvoering van zijn taken.
2.De uitvoerend directeur beslist of het voor de efficiënte en effectieve uitvoering van de taken van het Agentschap noodzakelijk is een of meer personeelsleden te vestigen in een of meer lidstaten. Alvorens te beslissen een plaatselijk kantoor te openen, vraagt de uitvoerend directeur de toestemming van de Commissie, de Raad van bestuur en de betrokken lidstaat/lidstaten. In het besluit wordt het toepassingsgebied van de in dat lokale kantoor te verrichten activiteiten omschreven, op zodanige wijze dat onnodige kosten en verdubbeling van administratieve functies van het Agentschap worden vermeden. Het kan nodig zijn een zetelovereenkomst met de betrokken lidstaat/lidstaten te sluiten.
Artikel 80
Beheerstaken van de Raad voor de beveiligingshomologatie
Naast de in artikel 37 bedoelde taken, voert de Raad voor de beveiligingshomologatie, als onderdeel van het beheer van het Agentschap de volgende taken uit:
a)opstellen en goedkeuren van dat deel van het meerjarig werkprogramma betreffende de operationele activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen en betreffende de financiële en personele middelen die noodzakelijk zijn voor de verrichting van die activiteiten, en tijdige indiening van dit deel bij de Raad van bestuur zodat het in het meerjarig programma kan worden opgenomen;
b)opstellen en goedkeuren van dat deel van het jaarlijks werkprogramma betreffende de operationele activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen en betreffende de financiële en personele middelen die noodzakelijk zijn voor de verrichting van die activiteiten, en tijdige indiening van dit deel bij de Raad van bestuur zodat het in het jaarlijks werkprogramma kan worden opgenomen;
c)opstellen en goedkeuren van dat deel van het jaarverslag betreffende de operationele activiteiten en vooruitzichten van het Agentschap die onder titel V, hoofdstuk II vallen en betreffende de financiële en personele middelen die noodzakelijk zijn voor de verrichting van die activiteiten en vooruitzichten, en tijdige indiening van dit deel bij de Raad van bestuur zodat het in het jaarverslag kan worden opgenomen;
Artikel 81
De voorzitter van de Raad voor de beveiligingshomologatie
1.De Raad voor de beveiligingshomologatie kiest uit zijn midden een voorzitter en een vicevoorzitter met een meerderheid van twee derde van alle stemgerechtigde leden. Wanneer geen tweederdemeerderheid is bereikt na twee vergaderingen van de Raad voor de beveiligingshomologatie is een gewone meerderheid vereist.
2.De vicevoorzitter vervangt automatisch de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn/haar taken te verrichten.
3.De Raad voor de beveiligingshomologatie is bevoegd om de voorzitter, de vicevoorzitter of beiden te ontslaan. Hij neemt het besluit daartoe met een meerderheid van twee derde van zijn leden.
4.De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter van de Raad voor de beveiligingshomologatie bedraagt twee jaar en is eenmaal verlengbaar. Elke ambtstermijn neemt een einde wanneer de persoon zijn hoedanigheid van lid van Raad voor de beveiligingshomologatie verliest.
Artikel 82
Organisatorische aspecten van de Raad voor de beveiligingshomologatie
1.De Raad voor de beveiligingshomologatie beschikt over alle personele en materiële middelen die nodig zijn voor de onafhankelijke uitvoering van zijn taken. Hij heeft toegang tot alle informatie die van nut is voor de uitvoering van zijn taken en waarover de andere organen van het Agentschap beschikken, onverminderd de in artikel 36, onder i), vastgelegde beginselen van autonomie en onafhankelijkheid.
2.De Raad voor de beveiligingshomologatie en het personeel van het Agentschap dat onder zijn toezicht is geplaatst, verrichten hun werkzaamheden zo dat autonomie en onafhankelijkheid ten opzichte van de andere activiteiten van het Agentschap gewaarborgd zijn, met name ten opzichte van de operationele activiteiten in samenhang met de exploitatie van de systemen, overeenkomstig de doelstellingen van de verschillende onderdelen van het programma. Geen lid van het personeel van het Agentschap dat onder toezicht van de Raad voor de beveiligingshomologatie staat, mag tegelijkertijd andere taken binnen het Agentschap verrichten.
Daartoe wordt binnen het Agentschap een daadwerkelijke organisatorische scheiding tot stand gebracht tussen het personeel dat zich bezighoudt met de activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen, en het andere personeel van het Agentschap. De Raad voor de beveiligingshomologatie brengt de uitvoerend directeur, de Raad van bestuur en de Commissie onmiddellijk op de hoogte van alle omstandigheden die zijn autonomie of onafhankelijkheid in de weg zouden kunnen staan. Indien geen oplossing wordt gevonden binnen het Agentschap, onderzoekt de Commissie de situatie in overleg met de betrokken partijen. Op basis van het resultaat van dat onderzoek stelt de Commissie de door het Agentschap uit te voeren passende risicobeperkende maatregelen vast en brengt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan op de hoogte.
3.De Raad voor de beveiligingshomologatie richt speciale ondergeschikte organen op die overeenkomstig zijn instructies specifieke vraagstukken behandelen. In het bijzonder richt de Raad, onder waarborging van de noodzakelijke continuïteit van de werkzaamheden, een panel op dat evaluaties en tests van beveiligingsanalyses uitvoert en risicoverslagen ter zake opstelt om hem bij te staan bij de voorbereiding van zijn besluiten. De Raad voor de beveiligingshomologatie kan deskundigengroepen oprichten om een bijdrage te leveren aan de werkzaamheden van het panel en kan deze groepen ook ontbinden.
Artikel 83
Taken van de voorzitter van de Raad voor de beveiligingshomologatie
4.De voorzitter van de Raad voor de beveiligingshomologatie ziet erop toe dat de Raad zijn beveiligingshomologatieactiviteiten volstrekt onafhankelijk verricht en voert de volgende taken uit:
a)hij beheert de activiteiten in verband met de beveiligingshomologatie onder toezicht van de Raad voor de beveiligingshomologatie;
b)hij voert onder toezicht van de Raad voor de beveiligingshomologatie het deel van het meerjarig werkprogramma en van het jaarlijks werkprogramma van het Agentschap uit dat onder titel V, hoofdstuk II valt;
c)hij helpt de uitvoerend directeur met het opstellen van een ontwerppersoneelsformatie als bedoeld in artikel 84, lid 4, en de organisatiestructuren van het Agentschap;
d)hij bereidt het onderdeel van het voortgangsverslag voor betreffende de operationele activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen, en dient dit deel tijdig in bij de Raad voor de beveiligingshomologatie en de uitvoerend directeur zodat het in het voortgangsverslagverslag kan worden opgenomen;
e)hij bereidt het onderdeel van het jaarverslag en van het actieplan voor betreffende de operationele activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen, en dient dit deel tijdig in bij de uitvoerend directeur;
f)hij treedt op als vertegenwoordiger van het Agentschap voor de activiteiten en besluiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen;
g)hij oefent ten aanzien van het personeel van het Agentschap dat betrokken is bij de activiteiten van titel V, hoofdstuk II de in artikel 77, lid 3, eerste alinea, bedoelde bevoegdheden uit, die hem of haar zijn verleend overeenkomstig artikel 77, lid 3, vierde alinea.
5.Voor de activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen, kunnen het Europees Parlement en de Raad de voorzitter van de Raad voor de beveiligingshomologatie uitnodigen voor een gedachtewisseling over de werkzaamheden en de vooruitzichten van het Agentschap, mede wat betreft het meerjarige en het jaarlijkse werkprogramma.
HOOFDSTUK III
Financiële bepalingen betreffende het Agentschap
Artikel 84
Begroting van het Agentschap
1.De inkomsten van het Agentschap omvatten, onverminderd andere activa en passiva, met name die als bedoeld in artikel 36, een in de algemene begroting van de Unie opgenomen bijdrage van de Unie waarmee de ontvangsten en de uitgaven in evenwicht worden gehouden.
2.De uitgaven van het Agentschap omvatten de uitgaven voor personeel, administratie en infrastructuur, de werkingskosten en de uitgaven in verband met de werking van de Raad voor de beveiligingshomologatie, met inbegrip van de in artikel 37, lid 3, bedoelde organen, alsmede de uitgaven in verband met de contracten en overeenkomsten die door het Agentschap zijn gesloten met het oog op de uitvoering van de hem toevertrouwde taken.
3.De ontvangsten en uitgaven zijn in evenwicht.
4.De uitvoerend directeur stelt, in nauw overleg met de voorzitter van de Raad voor de beveiligingshomologatie wat de activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen betreft, een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar, waarin de elementen van de ontwerpraming die verband houden met beveiligingshomologatie duidelijk worden gescheiden van de andere activiteiten van het Agentschap. De voorzitter van de Raad voor de beveiligingshomologatie kan een toelichting bij dat ontwerp opstellen en de uitvoerend directeur zendt de ontwerpraming en deze toelichting tezamen met een ontwerppersoneelsformatie aan de Raad van bestuur en de Raad voor de beveiligingshomologatie.
5.Elk jaar stelt de Raad van bestuur, op basis van de ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven en in nauw overleg met de Raad voor de beveiligingshomologatie wat de activiteiten die onder titel V, hoofdstuk II vallen betreft, een ontwerpraming op van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar.
6.De Raad van bestuur zendt uiterlijk op 31 januari een ontwerp van enig programmeringsdocument, dat onder meer een raming en een ontwerp van personeelsformatie bevat, samen met het voorlopige jaarlijkse werkprogramma toe aan de Commissie en aan de derde landen of internationale organisaties waarmee de Unie overeenkomstig artikel 98, overeenkomsten heeft gesloten.
7.De Commissie zendt de raming van ontvangsten en uitgaven aan het Europees Parlement en de Raad ("de begrotingsautoriteit"), samen met het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie.
8.Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en de subsidie ten laste van de algemene begroting op in de ontwerpbegroting van de Europese Unie, die zij overeenkomstig artikel 314 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorlegt aan de begrotingsautoriteit.
9.De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de bijdrage aan het Agentschap goed en stelt de personeelsformatie van het Agentschap vast.
10.De begroting wordt vastgesteld door de Raad van bestuur. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.
11.De Raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van de begroting hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. De Raad van bestuur brengt de Commissie daarvan op de hoogte.
12.Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies aan de Raad van bestuur toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.
Artikel 85
Uitvoering van de begroting van het Agentschap
1.De uitvoerend directeur voert de begroting van het Agentschap uit.
2.Elk jaar stelt de uitvoerend directeur de begrotingsautoriteit in kennis van alle informatie die zij nodig heeft voor de uitoefening van haar beoordelingstaken.
Artikel 86
Weergave van de rekeningen van het Agentschap en kwijting
De weergave van de voorlopige en de definitieve rekeningen van het Agentschap en de kwijting gebeuren overeenkomstig de voorschriften en het tijdschema van het Financieel Reglement en de financiële kaderregeling voor de organen als bedoeld in [artikel 70] van het Financieel Reglement.
Artikel 87
Financiële bepalingen betreffende het Agentschap
Na raadpleging van de Commissie stelt de Raad van bestuur de financiële voorschriften vast die van toepassing zijn op het Agentschap. Deze voorschriften mogen niet afwijken van de financiële kaderregeling voor de organen als bedoeld in [artikel 70] van het Financieel Reglement tenzij de specifieke vereisten van de werking van het Agentschap dit noodzakelijk maken en mits de Commissie hiermee heeft ingestemd.
HOOFDSTUK V
Personele middelen van het Agentschap
Artikel 88
Personeel van het Agentschap
1.Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie, de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie en de regels die gezamenlijk door de instellingen van de Europese Unie zijn vastgesteld ter uitvoering van dat statuut en die regeling, zijn van toepassing op het personeel van het Agentschap.
2.Het personeel van het Agentschap bestaat uit personeelsleden die door het Agentschap worden geworven, al naar gelang zijn werkzaamheden vereisen. Het personeel beschikt over een passende beveiligingsmachtiging voor de graad van rubricering van de informatie die zij verwerken.
3.De interne voorschriften van het Agentschap, zoals het reglement van orde van de Raad van bestuur, het reglement van orde van de Raad voor de beveiligingshomologatie, de financiële regels die van toepassing zijn op het Agentschap, de bepalingen voor de toepassing van het personeelsstatuut en de voorwaarden voor toegang tot de documenten garanderen de autonomie en de onafhankelijkheid van het personeel dat zich met beveiligingshomologatie bezighoudt ten opzichte van het personeel dat andere activiteiten van het Agentschap verricht, overeenkomstig artikel 36, onder i).
Artikel 89
Benoeming en ambtstermijn van de uitvoerend directeur
1.De uitvoerend directeur wordt aangesteld als tijdelijk functionaris van het Agentschap overeenkomstig artikel 2, onder a), van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie.
De uitvoerend directeur wordt op grond van verdiensten en van door bewijsstukken gedocumenteerde bestuurlijke en leidinggevende vaardigheden, alsook relevante bekwaamheid en ervaring, door de Raad van bestuur benoemd aan de hand van een door de Commissie voorgestelde lijst van kandidaten, na een transparant algemeen vergelijkend onderzoek volgend op de bekendmaking van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie of elders.
De door de Raad van bestuur geselecteerde kandidaat voor de functie van uitvoerend directeur kan worden verzocht zo spoedig mogelijk voor het Europees Parlement een verklaring te komen afleggen en vragen van de parlementsleden te beantwoorden.
Voor het aangaan van het contract van de uitvoerend directeur wordt het Agentschap vertegenwoordigd door de voorzitter van de Raad van bestuur.
De Raad van bestuur neemt een besluit tot benoeming van de uitvoerend directeur met een meerderheid van twee derde van zijn leden.
2.De ambtstermijn van de uitvoerend directeur is vijf jaar. Aan het einde van die ambtstermijn verricht de Commissie een beoordeling die de prestaties van de uitvoerend directeur en de toekomstige taken en uitdagingen van het Agentschap in acht neemt.
Op basis van een voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de in de eerste alinea bedoelde beoordeling, kan de Raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal met ten hoogste vier jaar verlengen.
Elk besluit tot verlenging van de ambtstermijn van de uitvoerend directeur wordt met een meerderheid van twee derde van de leden van de Raad van bestuur genomen.
Een uitvoerend directeur van wie de ambtstermijn is verlengd, kan na afloop van de verlenging van zijn mandaat niet deelnemen aan een selectieprocedure voor dezelfde functie.
De Raad van bestuur stelt het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen om de ambtstermijn van de directeur te verlengen. Vóór deze verlenging kan de uitvoerend directeur worden verzocht een verklaring voor de bevoegde commissies van het Europees Parlement te komen afleggen en vragen van leden te beantwoorden.
3.De Raad van bestuur kan op voorstel van de Commissie of van een derde van zijn leden de uitvoerend directeur ontslaan door middel van een met een meerderheid van twee derde van zijn leden genomen besluit.
4.Het Europees Parlement en de Raad kunnen de uitvoerend directeur uitnodigen voor een gedachtewisseling over de werkzaamheden en de vooruitzichten van het Agentschap, mede wat betreft het meerjarige en het jaarlijkse werkprogramma. Die gedachtewisseling betreft geen aangelegenheden in verband met de onder titel V, hoofdstuk II vallende activiteiten in verband met beveiligingshomologatie.
Artikel 90
Detachering van nationale deskundigen bij het Agentschap
Het Agentschap kan nationale deskundigen van lidstaten, agentschappen van de lidstaten of internationale organisaties in dienst nemen. Deze deskundigen beschikken over een passende beveiligingsmachtiging voor de graad van rubricering van de informatie die zij verwerken. Het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie zijn niet van toepassing op dit personeel.
HOOFDSTUK VI
Overige bepalingen
Artikel 91
Voorrechten en immuniteiten
Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, is van toepassing op het Agentschap en zijn personeelsleden.
Artikel 92
Zetelovereenkomst en operationele voorwaarden
1.De nodige regelingen betreffende de huisvesting van het Agentschap in de lidstaat van vestiging en de voorzieningen die deze lidstaat moet treffen, alsmede de bijzondere regels die in de lidstaat van vestiging van toepassing zijn op de uitvoerend directeur, de leden van de Raad van bestuur, de werknemers van het Agentschap en hun gezinsleden, worden vastgelegd in een zetelovereenkomst tussen het Agentschap en de lidstaat van vestiging, die gesloten wordt nadat de Raad van bestuur deze heeft goedgekeurd.
2.De lidstaat van vestiging van het Agentschap biedt de gunstigst mogelijke voorwaarden voor de soepele en efficiënte werking van het Agentschap, waaronder meertalig, op Europa gericht onderwijs en passende vervoersverbindingen.
Artikel 93
Talenregeling voor het Agentschap
1.Op het Agentschap zijn de bepalingen van Verordening nr. 1 van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap van toepassing.
2.De voor het functioneren van het Agentschap vereiste vertaaldiensten worden geleverd door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.
Artikel 94
Beleid inzake toegang tot de documenten die bij het Agentschap berusten
1.Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die bij het Agentschap berusten.
2.De Raad van bestuur stelt bepalingen vast voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1049/2001.
3.Tegen de beslissingen van het Agentschap uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht worden ingesteld bij de Ombudsman of een beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 228 en artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
Artikel 95
Fraudepreventie door het Agentschap
1.Om de bestrijding van fraude, corruptie en andere illegale handelingen als bedoeld in Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad te bevorderen, treedt het Agentschap binnen zes maanden na de datum waarop het operationeel is geworden toe tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en stelt het de geschikte, voor alle werknemers van het Agentschap geldende bepalingen vast volgens het model van de bijlage bij dat akkoord.
2.De Europese Rekenkamer is bevoegd om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het Agentschap EU-middelen hebben ontvangen, audits te verrichten, zowel op basis van documenten als ter plaatse.
3.OLAF kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 onderzoeken verrichten, waaronder controles en inspecties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie of een door het Agentschap gefinancierde overeenkomst.
4.Onverminderd de leden 1, 2 en 3 omvatten de samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het Agentschap bepalingen die de Europese Rekenkamer en OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.
Artikel 96
Bescherming van gerubriceerde of gevoelige niet-gerubriceerde informatie door het Agentschap
Na overleg met de Commissie stelt het Agentschap eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, met inbegrip van voorschriften betreffende de uitwisseling, de verwerking en de opslag van dergelijke informatie, overeenkomstig Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie en Besluit 2015/444.
Artikel 97
Aansprakelijkheid van het Agentschap
1.De contractuele aansprakelijkheid van het Agentschap wordt beheerst door het recht dat op de betrokken overeenkomst van toepassing is.
2.Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding vervat in een door het Agentschap gesloten overeenkomst.
3.In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het Agentschap in overeenstemming met de algemene beginselen die de rechtsstelsels van de lidstaten gemeen hebben, alle door zijn afdelingen of door zijn personeelsleden bij de uitoefening van hun werkzaamheden veroorzaakte schade.
4.Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van schade als bedoeld in lid 3.
5.De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Agentschap wordt beheerst door de op hen van toepassing zijnde bepalingen van het Statuut of de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden.
Artikel 98
Samenwerking met derde landen en internationale organisaties
1.Het Agentschap staat open voor deelname van derde landen die met de Unie overeenkomsten in die zin hebben gesloten.
2.Krachtens de desbetreffende bepalingen van de in lid 1 bedoelde overeenkomsten worden regelingen uitgewerkt voor met name de aard, de omvang en de werkwijze van de deelname van de betrokken derde landen aan de werkzaamheden van het Agentschap, met inbegrip van bepalingen betreffende de deelname aan initiatieven van het Agentschap, de financiële bijdragen en het personeel. Wat personeelszaken betreft, stroken die afspraken in elk geval met het Statuut van de ambtenaren.
3.De Raad van bestuur stelt een strategie op voor de betrekkingen met derde landen en internationale organisaties wat betreft aangelegenheden waarvoor het Agentschap bevoegd is.
4.De Commissie ziet erop toe dat het Agentschap in zijn betrekkingen met derde landen en internationale organisaties handelt binnen zijn mandaat en het bestaande institutionele kader door het sluiten van een passende werkovereenkomst met de uitvoerend directeur.
Artikel 99
Belangenconflicten
1.De leden van de Raad van bestuur en van de Raad voor de beveiligingshomologatie, de uitvoerend directeur, de gedetacheerde nationale deskundigen en waarnemers leggen een verbintenisverklaring af, alsmede een verklaring over hun belangen waaruit blijkt of zij al dan niet directe of indirecte belangen hebben die als nadelig voor hun onafhankelijkheid kunnen worden beschouwd. Die verklaringen moeten waarheidsgetrouw en volledig zijn. Zij worden schriftelijk afgelegd bij indiensttreding van de betrokken personen en worden jaarlijks vernieuwd. Zij worden bijgewerkt wanneer daartoe aanleiding bestaat, met name in geval van relevante wijzigingen in de persoonlijke situatie van de betrokkenen.
2.De leden van de Raad van bestuur en van de Raad voor de beveiligingshomologatie, de uitvoerend directeur, de gedetacheerde nationale deskundigen, de waarnemers en de externe deskundigen die zitting hebben in de ad-hocwerkgroepen maken op elke vergadering onverkort en accuraat kenbaar of er al dan niet belangen zijn die geacht zouden kunnen worden afbreuk te doen aan hun onafhankelijkheid ten aanzien van elk van de agendapunten, en nemen niet deel aan de bespreking en de stemming betreffende die agendapunten.
3.De Raad van bestuur en de Raad voor de beveiligingshomologatie leggen in hun reglement van orde de praktische regelingen vast voor de in de leden 1 en 2 bedoelde belangenverklaringen en voor het voorkomen van en omgaan met belangenconflicten.
TITEL X
PROGRAMMERING, MONITORING, EVALUATIE EN CONTROLE
Artikel 100
Werkprogramma
Het programma wordt uitgevoerd via de in artikel 110 van het Financieel Reglement bedoelde werkprogramma's, die specifiek kunnen zijn voor elk onderdeel van het programma. De werkprogramma's bevatten, in voorkomend geval, het algemene voor blendingverrichtingen gereserveerde bedrag.
Artikel 101
Monitoring en verslaglegging
1.Indicatoren om verslag uit te brengen over de door het programma geboekte vooruitgang bij het verwezenlijken van de in artikel 4 vermelde algemene en specifieke doelstellingen zijn in de bijlage vastgesteld.
2.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 105 gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot wijzigingen van de bijlage om indien nodig de indicatoren te herzien en/of aan te vullen.
3.Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en (in voorkomend geval) de lidstaten.
4.Met het oog op lid 1 zijn de ontvangers van middelen van de Unie verplicht de nodige informatie te verstrekken. De gegevens die nodig zijn voor de verificatie van de prestaties worden op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig verzameld.
Artikel 102
Evaluatie
1.De Commissie voert evaluaties van het programma tijdig uit zodat zij in de besluitvorming kunnen worden meegenomen.
2.De tussentijdse evaluatie van het programma wordt uitgevoerd zodra voldoende informatie over de uitvoering van het programma beschikbaar is, maar uiterlijk vier jaar nadat met de uitvoering van het programma is begonnen.
3.Aan het einde van de uitvoering van het programma, maar uiterlijk vier jaar na afloop van de in artikel 1 genoemde periode, voert de Commissie een eindevaluatie van het programma uit.
4.De Commissie deelt de conclusies van de evaluaties samen met haar opmerkingen mee aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.
5.De bij de uitvoering van deze verordening betrokken entiteiten voorzien de Commissie van de benodigde gegevens en informatie voor de in lid 1 bedoelde evaluatie.
6.Uiterlijk op 30 juni 2024, en vervolgens om de vijf jaar, evalueert de Commissie de prestaties van het Agentschap, in het bijzonder met betrekking tot de doelstellingen, het mandaat, de taken en de locatie ervan overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie. De evaluatie richt zich met name op de vraag of het noodzakelijk is het mandaat van het Agentschap te wijzigen, alsmede op de financiële implicaties van zulke wijziging. Deze evaluatie betreft ook het beleid van het Agentschap inzake belangenconflicten en de onafhankelijkheid en de autonomie van de Raad voor de beveiligingshomologatie.
Als de Commissie van mening is dat de instandhouding van het Agentschap op grond van de eraan toegekende doelstellingen, mandaat en taken niet langer gerechtvaardigd is, kan zij een voorstel doen tot wijziging van deze verordening.
De Commissie dient een verslag in aangaande de evaluatie van het Agentschap en haar conclusies daarover bij het Europees Parlement, de Raad, de Raad van bestuur en de Raad voor de beveiligingshomologatie van het Agentschap. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.
Artikel 103
Audits
Audits naar het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement.
Artikel 104
Bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer
Elke verwerking van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van de taken en activiteiten krachtens deze verordening, met inbegrip van persoonsgegevens verwerkt door het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma, gebeurt overeenkomstig het toepasselijke recht inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad. De Raad van bestuur stelt maatregelen vast voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 45/2001 door het Agentschap, onder meer betreffende de benoeming van de functionaris voor gegevensbescherming van het Agentschap. Deze maatregelen worden vastgesteld na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming.
TITEL XI
DELEGATIE EN UITVOERINGSMAATREGELEN
Artikel 105
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.De in de artikelen 52 en 101 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd tot en met 31 december 2028.
3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 52 en 101 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.
5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.Een overeenkomstig de artikelen 52 en 101 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 106
Spoedprocedure
1.Een gedelegeerde handeling die volgens de spoedprocedure wordt vastgesteld, treedt onmiddellijk in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt aangetekend overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.
2.Het Europees Parlement en de Raad mogen binnen een termijn van [zes weken] na de datum van kennisgeving bezwaar aantekenen tegen de gedelegeerde handeling. Indien dit gebeurt, is de gedelegeerde handeling niet langer van toepassing. De instelling die bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling geeft aan om welke redenen zij dit doet.
Artikel 107
Comitéprocedure
3.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
4.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
5.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
TITEL XII
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 108
Informatie, communicatie en publiciteit
1.De ontvangers van financiering van de Unie erkennen de oorsprong van en geven zichtbaarheid aan de financiering van de Unie (met name wanneer zij de acties en de resultaten ervan promoten) door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, doelgericht en op samenhangende, doeltreffende en evenredige wijze te informeren.
2.De Commissie voert informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het programma alsmede de acties en de resultaten ervan. De aan het programma toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 4 bedoelde doelstellingen.
3.Het Agentschap mag op eigen initiatief communicatieactiviteiten op zijn bevoegdheidsgebied uitvoeren. De toewijzing van middelen voor communicatieactiviteiten mag niet ten koste gaan van de doeltreffende uitvoering van de in artikel 30 vermelde taken. De communicatieactiviteiten worden uitgevoerd in overeenstemming met de desbetreffende, door de Raad van bestuur vastgestelde communicatie- en verspreidingsplannen.
Artikel 109
Intrekkingen
1.De Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2021.
2.Verwijzingen naar de ingetrokken handelingen gelden als verwijzingen naar deze verordening.
Artikel 110
Overgangsbepalingen en continuïteit van de diensten na 2027
1.Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de betrokken acties tot de afsluiting ervan op grond van de Verordeningen (EU) nr. 377/2014, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 912/2010 en op basis van Besluit nr. 541/2014/EU, die op de acties van toepassing blijven totdat zij worden afgesloten. Met name het consortium dat uit hoofde van artikel 7, lid 3, van Besluit nr. 541/2014/EU is opgericht biedt SST-diensten tot en met 3 maanden na de ondertekening door de nationale entiteiten van de overeenkomst waarbij het in artikel 57 bedoelde SST-partnerschap wordt gecreëerd.
2.De financiële middelen voor het programma kunnen eveneens de uitgaven dekken voor noodzakelijke technische en administratieve bijstand om de overgang te waarborgen tussen het programma en de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van de Verordeningen nrs. 377/2014 en 1285/2013 en op grond van Besluit nr. 541/2014/EU.
3.Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 4, lid 4, bedoelde uitgaven in de begroting worden opgenomen.
Artikel 111
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor het Europees Parlement
Voor de Raad
De Voorzitter
De Voorzitter
Financieel memorandum
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
1.2.Betrokken beleidsterrein(en) (programmacluster)
1.3.Aard van het voorstel/initiatief
1.4.Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.Duur en financiële gevolgen
1.6.Beheersvorm(en)
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake monitoring en verslaglegging
2.2.Beheers- en controlesysteem
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven
3.2.2.Geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
3.2.3.Bijdragen van derden
3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
FINANCIEEL MEMORANDUM
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
Ruimtevaartprogramma van de Europese Unie
1.2.Betrokken beleidsterrein(en) (programmacluster)
Post 1 — Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
04.0201 RUIMTEVAARTPROGRAMMA
04.01 ADMIN RUIMTEVAARTPROGRAMMA
1.3.Het voorstel/initiatief betreft:
☑ een nieuwe actie
□ een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende actie
☑de verlenging van een bestaande actie
✓ de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie.
1.4.Motivering van het voorstel/initiatief
1.4.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief
De taken in verband met de uitvoering van het ruimtevaartprogramma vereisen:
- Het sluiten van de nodige bijdrageovereenkomsten met de verschillende belanghebbenden om de continuïteit van de diensten (GNSS en Copernicus) en de ontwikkeling van nieuwe activiteiten (SSA en Govsatcom) te waarborgen. Deze bijdrageovereenkomsten hebben betrekking op alle acties die moeten worden ondernomen en gecontroleerd om de uitvoering en het beheer van alle maatregelen die zijn gepland in het kader van het ruimtevaartprogramma te waarborgen;
- Het nodige personeel bij de Europese Commissie om het programma te beheren en effectief toe te zien op de werkzaamheden van de verschillende agentschappen en het Agentschap in het bijzonder;
- Het nodige personeel en de nodige begroting van het Agentschap om de verschillende acties waarvoor het Agentschap in het kader van de toekomstige verordening verantwoordelijk zal zijn, naar behoren uit te voeren.
1.4.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijv. coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder "toegevoegde waarde van de deelname van de Unie" verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.
Artikel 189 VWEU is de belangrijkste grondslag van de bevoegdheid van de Unie op het gebied van ruimtevaartbeleid. Het is een gedeelde bevoegdheid met de lidstaten.
Een ruimtevaartprogramma ontwikkelen en beheren overschrijdt de financiële en technische mogelijkheden van de afzonderlijke lidstaten en kan alleen op EU-niveau worden bereikt. Er is geen levensvatbaar bedrijfsmodel voor de commerciële sector en geen mogelijkheid voor afzonderlijke lidstaten om de nodige infrastructuur te bouwen en te beheren. De via deze verordening voorgestelde types investeringen in ruimtevaart zijn te risicovol voor de private sector en hebben betrekking op gebieden waar het rendement van investeringen op te lange termijn ligt (het ligt meer bepaald buiten de levensduur van de satellieten, tijdens welke particuliere exploitanten hun investeringen moeten kunnen aflossen).
Aangezien het huidige model voor wereldwijde satellietnavigatiesystemen (GNSS) vrije toegang tot de satellietsignalen inhoudt, zou geen enkele private investeerder investeren in een wereldwijd navigatiesysteem, vooral met het oog op het bestaan van de twee belangrijkste concurrenten (VS GPS en het Russische Glonass) die vrije toegang tot gegevens bieden voor alle gebruikers. Galileo en Egnos vormen belangrijke Europese infrastructuur die bijdraagt tot een veiliger en zekerder Europa. Zij bevorderen ook een sterker Europa op het wereldtoneel. Gezien de toenemende concurrentie met andere satellietnavigatiesystemen (alle in handen van de overheid) is het cruciaal dat de Unie doeltreffende systemen ontwikkelt en ondersteunt om een bevoorrechte internationale partner te blijven.
Oorspronkelijk werd aangenomen dat de cliënten voor de Copernicusgegevens zich in de publieke sector zouden situeren. De gegevens worden gratis ter beschikking gesteld van de private en de publieke sector om het gebruik ervan en de eraan gekoppelde toegevoegde waarde voor de economie van de EU te stimuleren. Copernicus biedt een dienst aan de publieke sector waarin de markt niet voorziet en waarvoor de sector geen infrastructuur zal stationeren omdat de initiële investering te hoog of te riskant is of de gebruikersbasis te gefragmenteerd. De beschikbaarheid van dergelijke gegevens zou dus onzeker blijven als zij aan de private sector alleen zou worden overgelaten, met het bijkomend gevolg dat de EU niet over de relevante activa zou beschikken.
Het bezit van satellieten is op de lange termijn de beste manier om de doelstelling van een vrij, volledig en open gegevensbeleid uit te voeren en te handhaven, aangezien de EU niet zal afhangen van de bereidheid van een private exploitant om te investeren in een constellatie van satellieten voor het verstrekken van gegevens (risico op monopolistische situatie van een private gegevensverstrekker).
Kortom, wat Copernicus en EGNSS betreft, is publieke financiering aangewezen vanwege het tijdschema voor de investeringen en de onzekerheid van voldoende inkomsten.
Ten slotte zijn SST en Govsatcom op zichzelf onbetaalbaar om op nationaal niveau te financieren. Het bundelen van middelen en activa op EU-niveau heeft een bijkomend voordeel.
Het beoogde EU-ruimtevaartprogramma wordt geacht evenredig te zijn aangezien het beperkt is tot de aspecten die de lidstaten zelf niet genoegzaam kunnen bereiken en waar de Unie betere resultaten kan behalen. De sterke steun van de lidstaten voor de ruimtevaartstrategie toont aan dat de lidstaten de elementen van het ruimtevaartprogramma als essentieel beschouwen.
Verwacht effect:
Copernicus
Het economisch, maatschappelijk en milieu-effect van Copernicus is geanalyseerd in een gedetailleerde kosten-batenanalyse. Het belangrijkste resultaat is dat Copernicus waarschijnlijk 67 tot 131 miljard EUR aan baten voor de Europese samenleving zal genereren tussen 2017 en 2035. Ongeveer 84 % van de baten zullen worden gegenereerd in het segment van de downstreamsector en de eindgebruiker (de rest in upstream en midstream). De voortzetting van het programma na 2021 waarborgen zou baten opleveren ter waarde van 10 tot 20 keer de kosten.
Nu al profiteren downstream en eindgebruikers van:
Economische voordelen, bv.
- verhoogde inkomsten in de downstream aardobservatiesector;
- verbeterde landbouwproductiviteit dankzij slimme en precisielandbouw;
Milieuvoordelen, bv.
- minder CO2-uitstoot dankzij de toegenomen productie van hernieuwbare energie;
- hectaren bos gespaard dankzij betere brandpreventie;
- biodiversiteit bewaard dankzij landmonitoring voor bodemgebruik en bodembedekking;
Maatschappelijke voordelen, bv.
- Levens gered dankzij een snellere respons bij natuurrampen;
- Minder illegale handel dankzij een betere grensbewaking;
In de upstreamsector wordt de creatie van ongeveer 12 000 arbeidsjaren verwacht, wat neerkomt op een gemiddelde van 1 700 vaste banen tussen 2021 en 2027. Dat komt bovenop de 18 000 arbeidsjaren die tussen 2008 en 2020 worden ondersteund. In de downstreamsector wordt de creatie van 27 000 tot 37 000 arbeidsjaren verwacht. Aanvullende voordelen kunnen niet in cijfers worden uitgedrukt (vanwege een gebrek aan gegevens of grote onzekerheid) maar zijn uiterst belangrijk voor de politieke besluitvorming:
- de waarde van de Europese autonomie (onafhankelijkheid van gegevensbronnen van derde landen);
- voordelen op zeer lange termijn (3050 jaar) van de observatie van de aarde op een onafgebroken en regelmatige basis (met een toenemend belang van duurzame ontwikkeling en de strijd tegen klimaatverandering);
- kostenbesparingen door één enkel EU-programma en de coördinatie van nationale initiatieven;
- voordelen in verband met externe acties.
Galileo en Egnos
Volgens een gedetailleerd onderzoek door de GNSS-marktmonitor van het GSA, zal de wereldwijde markt voor satellietnavigatieproducten en -diensten sterk blijven groeien, tot ongeveer 250 miljard EUR in 2030.
De toegevoegde waarde van het Europese GNSS bestaat niet enkel uit het waarborgen van de uitmuntendheid van Europa wat kritieke technologie betreft, maar ook in het veiligstellen van belangrijke macro-economische voordelen voor de Europese Unie, in het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe diensten en producten op basis van GNSS en het genereren van technologische spin-offs die gunstig zijn voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie.
Vandaag de dag worden meer dan 100 miljoen met Egnos en/of Galileo compatibele apparaten gebruikt door Europese burgers, terwijl het aantal GNSS-apparaten in de Europese Unie waarschijnlijk 290 miljoen zal bedragen in 2027, wat het potentiële aantal gebruikers van Egnos en Galileo zal doen toenemen.
Vooral in de sectoren vervoer, telecom, landbouw en veiligheid zullen de eindgebruikers naar verwachting kunnen profiteren van:
- een aantal nieuwe GNSS-toepassingen;
- 3 000 banen in de upstreamindustrie en 50 000 banen in de downstreamindustrie;
- verbeterde vervoerdiensten en een beter verkeersbeheer, ten bate van een brede waaier van gebieden;
- doeltreffendere en gemakkelijker toegankelijke noodhulpdiensten;
- milieuvoordelen, zoals een vermindering van de CO2-uitstoot en
- verbeterd gewasbeheer en duurzame beschikbaarheid van voedsel.
Beveiligde telecommunicatie via satelliet (Govsatcom)
EU-Govsatcom zal zorgen voor gegarandeerde toegang tot beveiligde satellietverbindingen. Het zal dus indirect bijdragen tot de veiligheidsbelangen van de EU. In de lidstaten zal het bijvoorbeeld de civiele bescherming en de nationale politie, instanties voor openbare veiligheid, grensbewaking en zeestrijdkrachten ondersteunen. Op EU-niveau zal het de werkzaamheden van de EU-agentschappen zoals Frontex en het EMSA vergemakkelijken en de doeltreffendheid van de civiele bescherming en humanitaire interventies in de EU en wereldwijd verbeteren.
Ruimtebewaking en -monitoring (Space Surveillance and Tracking – SST):
SST is een belangrijke maatregel om de veiligheid van de ruimteactiva te waarborgen. Na de sterke toename van lanceringen heeft zich een exponentiële verspreiding van ruimteschroot voorgedaan. Volgens de door de Verenigde Staten verstrekte gegevens cirkelen meer dan 500 000 stukjes ruimteschroot of "ruimtepuin" rond de aarde. Zij vormen een zeer grote bedreiging voor de satellieten in een baan om de aarde omdat zij ermee kunnen botsen en ernstige schade kunnen toebrengen of de satellieten volledig kunnen vernietigen. De voorgestelde SST-maatregelen zouden financiering van de verstrekking van SST-diensten omvatten en netwerken en upgrades van bestaande nationale SST-capaciteiten, met mogelijke ondersteuning voor de ontwikkeling van nieuwe SST-activa. Doel zou zijn de prestaties en de doeltreffendheid van het SST van de EU en de complementariteit met de VS te vergroten. Dit zal de EU in staat stellen beter botsingen van satellieten met ruimteschroot te voorkomen en dus een betere bescherming van de EU-activa te bieden.
Ruimteweer en aardscheerders
Ruimteweer omvat verschillende soorten gebeurtenissen (stralingsstormen, schommelingen van magnetische velden en zwermen energetische deeltjes). Elke gebeurtenis heeft een ander effect op in de ruimte of op de grond gestationeerde activa. Alle EU-activa die de basis vormen voor de EU-ruimtevaartacties kunnen mogelijk worden beïnvloed door ruimteweer. Daarom is de ontwikkeling van een kader voor ruimteweer nodig om die activa te beschermen en te zorgen voor doeltreffende en betrouwbare diensten door andere ruimtevaartactiviteiten. Ruimteweerdiensten worden door het ESA en sommige lidstaten ontwikkeld en gecoördineerd. Die zijn echter meestal gericht op wetenschap en moeten worden aangepast aan de operationele behoeften van de gebruikers. Voortbouwend en in aanvulling op het ESA en nationale activiteiten stelt de EU voor de ononderbroken levering van operationele ruimteweerdiensten overeenkomstig de behoeften van de gebruikers in de EU te ondersteunen. Dit zal bijdragen tot het voorkomen van schade aan ruimte- en grondinfrastructuur.
Wat aardscheerders (Near Earth Objects - NEO) betreft, is het niet de bedoeling nieuwe operationele diensten te ontwikkelen, maar de bestaande NEO-activa in Europa in kaart te brengen, te netwerken en de coördinatie tussen nationale overheden die belast zijn met civiele bescherming in de EU te ondersteunen. Dit zal de aansluiting van activiteiten op EU-niveau ondersteunen en aldus de positie van de EU versterken met belangrijke internationale partners.
1.4.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
Ervaringen uit eerdere programma's
Resultaten en ervaringen met GNSS en Copernicus
Resultaten en belang van GNSS en Copernicus
De Europese Commissie heeft blijk gegeven van haar vermogen om uitvoering te geven aan de bestaande GNSS- en Copernicus-acties met de steun van belangrijke stakeholders zoals het ESA en een sterke Europese industriële basis.
In de tussentijdse evaluaties van Egnos, Galileo en Copernicus alsook in een evaluatie van het Europees GNSS-Agentschap (GSA) is het belang van deze investeringen voor de EU beklemtoond en zijn de belangrijke tot dusver geboekte resultaten ervan bevestigd.
Ervaringen met GNSS
In de tussentijdse evaluatie van de Europese GNSS-programma’s is een aantal uitdagingen naar voren gekomen in verband met i) governance en ii) beveiligingsbeheer.
i) Governance
Uit de governancestructuur bleek een zekere inefficiëntie in termen van lagere reactiviteit van het besluitvormingsproces vanwege het aantal betrokken actoren, maar ook vanwege een verschil in governancestructuur tussen stationering (delegatieovereenkomst tussen de Europese Commissie en het ESA) en exploitatie (delegatieovereenkomst tussen de Europese Commissie en het GSA en werkafspraken tussen het GSA en het ESA).
ii) Beveiligingsbeheer
Wat beveiligingsbeheer betreft, hebben de lancering van de eerste diensten en de overgang van de stationering naar de exploitatiefase uitdagingen naar voren gebracht die naar behoren moeten worden aangepakt om het juiste niveau van beveiliging voor de exploitatie van de EGNSS-systemen te behouden en te verbeteren.
Ervaringen met Copernicus
Het ongeëvenaarde succes van Copernicus en de gegevensomvang van het programma hebben tot de volgende bevindingen geleid:
i) behoefte aan verbetering van de distributie van en toegang tot de gegevens
Wegens het zeer hoge aantal gebruikersregistraties moeten de communicatie, de distributie van, de toegang tot en het downloaden van de gegevens worden verbeterd. Het effectief ter beschikking stellen en mogelijk maken van een combinatie met andere massale hoeveelheden satellietgegevens en -informatie (10 pB per jaar met een verdelings- en toegangssysteem dat tienmaal dit volume moet leveren omdat de generatie van data tien keer meer download impliceert);
ii) behoefte aan een sterkere integratie van ruimtegegevens in andere beleidsterreinen en economische sectoren via een grotere gerichtheid op de acceptatie door gebruikers
Copernicus bereikt gebruikersgroepen uit het traditionele ruimtegebied maar is er tot dusver nog onvoldoende in geslaagd andere potentiële gebruikers buiten dat gebied te bereiken.
Resultaten en ervaringen met het SST-ondersteuningskader
Resultaten
In het uitvoeringsverslag over het SST-ondersteuningskader werden de resultaten beklemtoond bij het tot stand komen en de werking van de drie functies (sensor, verwerking en diensten), rekening houdend met de relatief korte tijd sinds de Europese SST-dienst daadwerkelijk beschikbaar werd voor Europese gebruikers. De uitvoering moet echter in de volgende fase worden geïntensiveerd en het SST-ondersteuningskader van de EU moet verder worden uitgebouwd om de doeltreffendheid ervan te verbeteren.
Ervaringen met het bestaande SST-ondersteuningskader
In de verslagen werden vier hoofdthema’s benadrukt:
i - ontbreken van een Europese dimensie
Ondanks de aanzienlijke verwezenlijkingen wordt er weinig samengewerkt tussen de lidstaten en de belanghebbenden werken te vaak individueel in plaats van een gecoördineerde aanpak te ontwikkelen;
ii - ontbreken van Europese onafhankelijkheid
De belangrijkste gegevens worden momenteel verwerkt en verbeterd in de VS;
iii - kwestie van het beheer
De huidige consensusregel leidt tot complicaties bij het dagelijks beheer van het besluitvormingsproces;
iv - complexiteit van het financieringsmechanisme
Verscheidene subsidies en oproepen bleken technisch en administratief omslachtig.
1.4.4.Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere passende instrumenten
Het ruimtevaartprogramma omvat geen onderzoek in het kader van het negende kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Horizon Europa): synergieën zullen worden bevorderd via ruimtevaartgegevens en -diensten die worden verleend via het ruimtevaartprogramma van de Europese Unie om baanbrekende oplossingen te ontwikkelen.
Ruimtevaartonderzoek maakt integrerend deel uit van de pijler wereldwijde uitdagingen van Horizon Europa, terwijl het innovatie-ecosysteem voor ondernemen in de ruimtevaart zal worden bevorderd via de pijler open innovatie en de grenzen van de ruimtewetenschap via de pijler open wetenschap zullen worden verlegd. Bijgevolg zal het ruimtevaartprogramma van de Europese Unie baat hebben bij de resultaten van het ruimtevaartonderzoek en de innovatie die door Horizon Europa worden gefinancierd. Dit zal de evolutie van de systemen en diensten van het EU-ruimtevaartprogramma ondersteunen en het concurrentievermogen van de ruimtevaartindustrie bevorderen.
Het ruimtevaartprogramma heeft doelstellingen die soortgelijk zijn aan die van andere programma’s van de Unie, met name Horizon Europa, InvestEU, het Europees Defensiefonds en de Europese structuur- en investeringsfondsen.
Synergieën tussen het EU-ruimtevaartprogramma en Horizon Europa zullen er met name voor zorgen dat:
a)
behoeften aan onderzoek en innovatie van alle schakels van de ruimtesector in de EU worden in kaart gebracht en vastgesteld tijdens het strategische onderzoek- en innovatieplanningsproces van Horizon Europa;
b)
ruimtevaartgegevens en -diensten die als publiek goed beschikbaar worden gesteld door het EU-ruimtevaartprogramma zullen worden gebruikt voor de ontwikkeling van baanbrekende oplossingen via onderzoek en innovatie, onder meer in het kaderprogramma, met name voor duurzame levensmiddelen en natuurlijke hulpbronnen, monitoring van klimaat, slimme steden, geautomatiseerde voertuigen en rampenbeheersing;
c)
de diensten voor de toegang tot gegevens en informatie van Copernicus zullen bijdragen tot de Europese open wetenschapscloud en aldus de toegang tot Copernicus-gegevens voor onderzoekers en wetenschappers vergemakkelijken. De onderzoeksinfrastructuren, en met name de netwerken voor observatie ter plaatse zullen van essentieel belang zijn voor de observatie-infrastructuur ter plaatse die de Copernicus-diensten ondersteunen. Zij profiteren op hun beurt van informatie die door de Copernicus-diensten wordt geproduceerd.
Synergieën met het InvestEU-programma van de Unie zorgen ervoor dat ondernemerschap en kansen voor bedrijven worden bevorderd via toegang tot risicofinanciering.
Daarenboven hebben vele EU-beleidsonderdelen ook baat bij de ruimtevaartacties van de EU:
Het volume, de kwaliteit en de diversiteit van de gegevens die door de Copernicus-diensten worden geleverd komen het EU-beleid ten goede op gebieden zoals de monitoring van de klimaatverandering, milieubeleid of landbouw. Vele EU-beleidsonderdelen hebben behoefte aan precieze en betrouwbare gegevens om langetermijngegevensreeksen en precieze kaarten op te stellen enz., die uiteindelijk de langetermijnmonitoring van belangrijke indicatoren in hun gebieden mogelijk maken en zorgen voor een doeltreffende uitvoering van hun beleid. In combinatie met navigatiediensten kunnen ook nieuwe EU-beleidsmaatregelen worden ontwikkeld op gebieden zoals slimme landbouw of intelligente vervoerssystemen, waarvoor de grootst mogelijke nauwkeurigheid bij plaatsbepaling is vereist.
1.5.
1.6.Duur en financiële gevolgen
✓ beperkte geldigheidsduur
–✓
van kracht vanaf 1/1/2021 tot en met 31/12/2027
–✓
Financiële gevolgen vanaf 2021 tot en met 2027 voor vastleggingskredieten en vanaf 2021 tot na 2027 voor betalingskredieten.
□ onbeperkte geldigheidsduur
–uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,
–gevolgd door een volledige uitvoering.
1.6.Beheersvorm(en)
✓ direct beheer door de Commissie
–✓ door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;
–□door de uitvoerende agentschappen;
□ gedeeld beheer met lidstaten
☑indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:
–□ derde landen of de door hen aangewezen organen;
–☑internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);
–□ de EIB en het Europees Investeringsfonds;
–✓ de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;
–□ publiekrechtelijke organen;
–☑privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;
–□ privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;
–□ personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.
–Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder "Opmerkingen".
Opmerkingen
De verschillende actoren in het beheer hebben de volgende verantwoordelijkheden:
i) de Commissie draagt de algemene verantwoordelijkheid voor het beheer van het Europese ruimtevaartprogramma en de aanverwante acties (Galileo, Egnos, Copernicus, SSA en Govsatcom) — met inbegrip van de specifieke ondersteunende activiteiten in verband met lanceerinrichtingen, internationale samenwerking en ruimtevaarteconomie. Zij bepaalt strenge beveiligings- en beleidsdoelstellingen voor de maatregelen en ziet toe op de uitvoering ervan.
ii) het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma (gevestigd in Praag) zal worden belast met:
- de exploitatie van Galileo en Egnos;
- de exploitatie van de Galileo-centra voor de beveiligingscontrole;
- de taken in verband met de beveiligingshomologatie voor alle ruimtevaartacties (momenteel alleen voor Galileo);
- de activiteiten in verband met de communicatie, promotie en marketing van gegevens en informatie met betrekking tot de aangeboden diensten door alle elementen van het EU-ruimtevaartprogramma ("acceptatie door de markt en de gebruikers") die momenteel alleen voor Galileo en Egnos worden uitgevoerd;
- het beheer van de intellectuele-eigendomsrechten.
Voorts zal de verordening het voor het Agentschap mogelijk maken andere taken uit te voeren in de ruimte ter ondersteuning van alle ruimtevaartactiviteiten. Bijvoorbeeld, in het geval van crisisbeheersingsmissies en -operaties zou het Agentschap verantwoordelijk kunnen zijn voor de overkoepelende coördinatie van gebruikersgerelateerde aspecten van Govsatcom in nauwe samenwerking met de relevante agentschappen van de Unie en de EDEO.
iii) behoudens aanpassingen van het intern besluitvormingsproces voor de bescherming van de belangen van de EU zou het Europees Ruimteagentschap (ESA) worden belast met dezelfde taken als vandaag: met name onderzoek & ontwikkeling en evolutie, delen van de ruimtevaartinfrastructuur, de grond- en ruimtesegmenten van het GNSS en het ruimtesegment voor Copernicus. De betrekkingen met het ESA zullen worden gestroomlijnd in één overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap met de Unie (zoals het wordt gedefinieerd in het Financieel Reglement). Daarin worden een aantal gemeenschappelijke beginselen en regels vastgelegd, waar vandaag verschillende bijdrageovereenkomsten en werkafspraken met verschillende uitvoeringsbepalingen met het ESA zijn ondertekend door de Commissie en het Agentschap.
iv) synergieën met de nationale ruimteagentschappen en hun bestaande programma’s zullen worden versterkt, met name door middel van bijdrageovereenkomsten, publiek-publieke partnerschappen, gedeeld beheer en gezamenlijke initiatieven ter bevordering van de acceptatie van op ruimtevaart gebaseerde toepassingen of ter ondersteuning van concurrentievermogen en ondernemerschap.
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake monitoring en verslaglegging
Vermeld frequentie en voorwaarden.
Monitoring van de ruimtevaartacties zal gebeuren aan de hand van een reeks indicatoren die aan elke specifieke actie aangepast zijn. Deze indicatoren zullen worden ontwikkeld op basis van de toekomstige onderhandelingen over de bijdrageovereenkomsten van iedere actie en in het kader van de vaststelling van het toezicht op de acties. Verscheidene indicatoren zijn al in kaart gebracht, regelmatig gemonitord en geëvalueerd in het kader van de tussentijdse evaluatie van de vastgestelde ruimtevaartacties (Copernicus, Galileo en Egnos). De meeste van die indicatoren zullen waarschijnlijk worden gehandhaafd en ook worden gebruikt als referentie voor de nieuwe acties. Aanvullende specifieke doelstellingen zullen ook als passend worden gedefinieerd op uitvoeringsniveau. Er zal eveneens monitoring worden ingevoerd van de financiering die is toegekend voor de acceptatie van onderzoeks- en innovatieresultaten, met name uit de kaderprogramma’s van de EU.
De huidige indiening van de verschillende indicatoren wordt gekoppeld aan de indiening van de driemaandelijkse verslagen door de met de uitvoering belaste entiteiten; in de toekomst zullen de indieningen waarschijnlijk volgens hetzelfde tijdschema verlopen, wat de Commissie er niet van weerhoudt om ad-hocrapportage te verzoeken.
De toekomstige bijdrageovereenkomsten zullen daarom, zoals vandaag, voorzien in het juridisch kader met betrekking tot de verslaglegging en zullen met name de precieze definitie van de indicatoren en de frequentie van indiening vermelden.
Naast deze standaardmaatregelen zal de Commissie bij het uitoefenen van haar bevoegdheden inzake het politieke toezicht op het ruimtevaartprogramma de mechanismen voor het toezicht op en de evaluatie van de met de uitvoering belaste entiteiten versterken, door om gedetailleerde jaarlijkse beheerplannen en uitvoeringsverslagen te verzoeken, regelmatig bijeenkomsten over de voortgang van de programma's te organiseren en financiële en technologische audits uit te voeren.
Ook de lidstaten zullen worden opgeroepen hieraan bij te dragen, in het bijzonder voor gebieden onder hun directe of indirecte verantwoordelijkheid.
2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)
2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie
Het voor de volgende financiële periode voorgestelde governancemodel bouwt voort op het huidige kader en benut waar mogelijk de synergieën, met name op het gebied van beveiliging.
De Europese Commissie zal voornamelijk belast worden met het algemene politieke toezicht op de programma's. Zij zal gebruik kunnen maken van indirect beheer door middel van het delegeren van het beheer van de operationele activiteiten aan het Europees GNSS-Agentschap en aan het Europees Ruimteagentschap, overeenkomstig hun bevoegdheidsgebied. Tevens zal zij de mogelijkheid hebben deskundigen en de nationale ruimteagentschappen te raadplegen over specifieke technische kwesties.
Er wordt voorgesteld voort te bouwen op de ervaring van het GSA inzake beveiligingshomologatie voor het GNSS en het Agentschap verantwoordelijk te maken voor de beveiligingshomologatie van alle ruimtevaartagentschappen (Galileo, Egnos, Copernicus, SSA en Govsatcom).
Wat de samenwerking met het ESA betreft, is de doelstelling om het huidige kader te stroomlijnen. Vandaag zijn verscheidene delegatieovereenkomsten en werkafspraken met verschillende uitvoeringsbepalingen met het ESA van toepassing. Er wordt voorgesteld een overeenkomst inzake financieel kaderpartnerschap met het ESA te sluiten voor alle programma’s om te zorgen voor samenhang in de uitvoering van de activiteiten van het ESA. De door het ESA uitgevoerde taken moeten dezelfde blijven.
De betalingsmodaliteiten moeten vergelijkbaar blijven met de modaliteiten van het vorige MFK: de geraamde betaling wordt voorbereid door de agentschappen, gecontroleerd door de Commissie (met name wat betreft de totale gedelegeerde begroting) en de betaling wordt op regelmatige basis uitgevoerd om de met de uitvoering belaste entiteiten in staat te stellen de aanbesteding op doeltreffende wijze te beheren en financiële problemen te vermijden. De Commissie behoudt de verantwoordelijkheid bij het goedkeuren van een betaling; zij heeft met name het recht ze te verminderen indien de vraag en de bijbehorende ramingen als buitensporig worden beschouwd.
De controlestrategie die zal worden vastgesteld in de bijdrageovereenkomsten wordt opgebouwd rond de ervaring die is opgedaan in het vorige MFK, met name de driemaandelijkse rapportage (met inbegrip van programmatische en financiële verslaglegging en verslaglegging inzake risicobeheer) en de verschillende lagen van raden (bijvoorbeeld de raad voor aanbestedingen) en bijeenkomsten. De toekomstige controlestrategie zal gebaseerd zijn op de definitie van alle risico’s waarmee het programma kan worden geconfronteerd en zal rekening houden met hun relatieve grootte en potentiële effect op het programma. Deze organisatie van controle is doeltreffend gebleken voor de belangrijkste acties van Galileo, Egnos en Copernicus als vermeld in de respectieve tussentijdse evaluaties.
De controlestrategie die momenteel is vastgesteld, is door de Rekenkamer gecontroleerd aan de hand van hun jaarlijkse verificatieproces van transacties en door de dienst interne audit via specifieke controles; er werden beperkte aanbevelingen gedaan die momenteel worden uitgevoerd.
2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico's en het (de) syste(e)(men) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico's te beperken
Geïdentificeerde risico’s
De geïdentificeerde risico’s zijn vergelijkbaar met de risico’s die werden vastgesteld in het vorige MFK voor de bestaande maatregelen, voornamelijk GNSS en Copernicus en in mindere mate SST:
Technologisch risico: ruimtevaartacties maken gebruik van geavanceerde technologieën waarvan de validatie nog moet plaatsvinden en waarvan de specificaties voortdurend veranderen.
Industrieel risico: bij de invoering en actualisering van de infrastructuur zijn talrijke spelers uit het bedrijfsleven in diverse landen betrokken. Hun werkzaamheden moeten op doeltreffende wijze worden gecoördineerd om te kunnen zorgen voor betrouwbare en volledig geïntegreerde systemen, met name wat betreft de beveiliging.
Risico in verband met het tijdschema: elke uitvoeringsachterstand zou de kansen in gevaar brengen en zou kostenoverschrijdingen kunnen genereren.
Beheersrisico: het beheer van de programma's vereist dat verschillende organen samenwerken. Het is dus van belang te zorgen voor de benodigde stabiliteit en een geschikte organisatie. Bovendien moet rekening gehouden worden met meningsverschillen tussen de verschillende actoren, en inzonderheid tussen de lidstaten, over verschillende belangrijke onderwerpen. In die context moet worden overwogen bepaalde risico's, met name financiële risico's en risico's in verband met de beveiliging, te verdelen over de actoren die het beste in staat zijn deze te dragen.
De financiële risico's zijn beperkt vanwege de follow-up door de Commissie van aanbestedingen die door de met de uitvoering belaste entiteiten worden beheerd (bijvoorbeeld deelname van de Europese Commissie aan aanbestedingsraden, toetsing van langetermijnplanning en aanbestedingsbudgetten enz.), vanwege de begroting die wettelijk beperkt is en de verrekeningen binnen het kader van de begroting in het geval van overschrijdingen in een of ander onderdeel van het programma.
Lopende werkzaamheden
Wat de diensten van Galileo, Egnos en Copernicus betreft, houden de risico’s verband met de continuïteit en de verdere ontwikkeling ervan. Zij zijn daarom beperkt op basis van verscheidene jaren ervaring met het uitvoeren van die activiteiten. De uitvoering van die acties is een succes gebleken volgens de conclusies van de tussentijdse evaluaties, die zijn bevestigd door de voortdurende levering van diensten en gegevens. Bovendien maakt het risicobeheer integrerend deel uit van het beheer van de ruimtevaartacties onder toezicht van de Commissie. Het plan voor het beheer van het programma, dat een integrerend onderdeel vormt van de met het ESA ondertekende delegatieovereenkomsten, voorziet uitdrukkelijk in alle instrumenten en maatregelen (verslaglegging, toezichtsraden enz.) in verband met risicobeheer. De monitoringprocessen en risicobeheersmaatregelen die zijn opgezet in het huidige MFK zullen worden gebruikt voor de omschrijving van de toekomstige bijdrageovereenkomsten.
Nieuwe activiteiten
Er zijn risico’s verbonden aan de ontwikkeling van SST en Govsatcom aangezien dit nieuwe activiteiten zijn. Deze risico’s zijn echter beperkt omdat:
- een belangrijk onderdeel van de SSA-activiteiten al begonnen is met het SST-ondersteuningskader (5 jaar). Ervaringen met de eerste jaren uitvoering leiden momenteel tot wijzigingen in de structuur en de uitvoering van het programma (governance, besluitvorming enz.). De nieuwe verordening zal rekening houden met deze noodzakelijke wijzigingen om minder het risico te lopen dat doelstellingen niet worden verwezenlijkt.
- het Govsatcom-initiatief is gepland om geleidelijk te worden uitgevoerd om voldoende flexibiliteit en aanpassing aan de veranderende vraag en behoeften mogelijk te maken. Samen met de expertise van de EU op het gebied van het beheer van ruimtevaartacties zal dit, naast de modulariteit van het initiatief, mogelijk maken dat de omvang wordt aangepast om bijvoorbeeld te grote aanbestedingen te voorkomen.
Interne controle
Het algemene interne controlesysteem van DG GROW berust op de verschillende verslagen van de uitvoerende entiteiten op kwartaalbasis. Deze verslagen worden gevolgd door specifieke evaluaties om ervoor te zorgen dat de planning wordt nageleefd en om technische problemen op te lossen. Die evaluaties omvatten de opvolging van de risico's in verband met de uitvoering van het programma. Daarnaast worden audits achteraf uitgevoerd door DG GROW om te zorgen voor goed financieel beheer van de uitvoerende entiteiten.
2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting)
De begroting van het programma wordt beheerd door het Agentschap, het ESA en Eumetsat via bijdrageovereenkomsten. Op basis van gegevens uit het verleden worden de totale kosten voor controle van alle uitvoerende entiteiten door de Commissie geraamd op ongeveer 0,3 % van de desbetreffende financiële middelen. De kosten van de uitvoeringsorganen zouden op basis van de vorige periode worden geraamd op 5 tot 10 %.
Het verwachte foutenrisico bij betaling en bij afsluiting is beperkt, rekening houdend met het mechanisme van de aanbesteding: de commissie delegeert de aanbesteding aan het Agentschap of aan het ESA in het kader van een meerjarig financieel kader en deze agentschappen rapporteren op kwartaalbasis over de feitelijke en de verwachte aanbestedingen, binnen de grenzen van de gedelegeerde bedragen.
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijv. in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.
De bijdrageovereenkomsten die voortvloeien uit de verordening inzake het ruimtevaartprogramma en zullen worden gesloten met derden zullen voorzien in toezicht en financiële controle door de Commissie of elke door haar gemachtigde vertegenwoordiger alsmede in audits door de Rekenkamer of OLAF, zo nodig ter plaatse.
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek van het meerjarig financieel kader en voorgesteld(e) nieuw(e) begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)
Rubriek van het meerjarig financieel kader
|
01
|
Eengemaakte markt, innovatie en digitaal beleid
|
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Na 2027
|
TOTAAL
|
04.0201 Beleidskredieten EU-ruimtevaartprogramma
|
Vastleggingen
|
1a)
|
2140,879
|
2183,957
|
2229,896
|
2277,715
|
2322,428
|
2369,057
|
2416,068
|
|
15 940,000
|
|
Betalingen
|
2 a)
|
1123,106
|
1694,827
|
1942,491
|
2068,738
|
2239,144
|
2326,57
|
2370,309
|
2174,816
|
15 940,000
|
04.01Uit het budget van het programma gefinancierde administratieve kredieten
|
Vastleggingen = betalingen
|
3)
|
8,000
|
8,000
|
8,000
|
8,000
|
9,000
|
9,000
|
10,000
|
0,000
|
60,000
|
TOTAAL kredieten voor het budget van het programma
|
Vastleggingen
|
=1+3
|
2148,879
|
2191,957
|
2237,896
|
2285,715
|
2331,428
|
2378,057
|
2426,068
|
|
16 000,000
|
|
Betalingen
|
=2+3
|
1131,106
|
1702,827
|
1950,491
|
2076,738
|
2248,144
|
2335,570
|
2380,309
|
2174,816
|
16 000,000
|
Rubriek van het meerjarig financieel kader
|
7
|
"Administratieve uitgaven"
|
Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de "administratieve begrotingsgegevens", die eerst moeten worden opgenomen in de
bijlage bij het financieel memorandum
(Bijlage V bij de interne voorschriften), te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten.
in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Na 2027
|
TOTAAL
|
Personele middelen
|
16,321
|
16,321
|
16,321
|
16,321
|
16,321
|
16,321
|
16,321
|
|
114,247
|
Andere administratieve uitgaven
|
1,695
|
1,729
|
1,763
|
1,799
|
1,835
|
1,871
|
1,909
|
|
12,601
|
TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
(Totaal vastleggingen = totaal betalingen)
|
18,016
|
18,050
|
18,084
|
18,120
|
18,156
|
18,192
|
18,230
|
|
126,848
|
in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)
|
|
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Na 2027
|
TOTAAL
|
TOTAAL kredieten voor alle RUBRIEKEN
van het meerjarig financieel kader
|
Vastleggingen
|
2166,895
|
2210,007
|
2255,980
|
2303,835
|
2349,584
|
2396,249
|
2444,298
|
0,000
|
16126,848
|
|
Betalingen
|
1149,122
|
1720,877
|
1968,575
|
2094,858
|
2266,300
|
2353,762
|
2398,539
|
2174,815
|
16126,848
|
Ter informatie: naast het ruimtevaartprogramma omvat het MFK-pakket een apart budget voor de bijdrage van de EU aan het Agentschap
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Na 2027
|
TOTAAL
|
Beleidskredieten 04. 0202 Bijdrage van de EU aan het Agentschap
|
Vastleggingen
|
1b)
|
31,170
|
31,587
|
32,223
|
33,091
|
34,209
|
35,601
|
37,119
|
|
235,000
|
|
Betalingen
|
2b)
|
31,170
|
31,587
|
32,223
|
33,091
|
34,209
|
35,601
|
37,119
|
|
235,000
|
3.1.2.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
–□
Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig.
–✓
Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)
Jaren
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Personele middelen
|
16,321
|
16,321
|
16,321
|
16,321
|
16,321
|
16,321
|
16,321
|
114,247
|
Andere administratieve uitgaven
|
1,695
|
1,729
|
1,763
|
1,799
|
1,835
|
1,871
|
1,909
|
12,601
|
Subtotaal RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
18,016
|
18,050
|
18,084
|
18,120
|
18,156
|
18,192
|
18,230
|
126,848
|
Buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Personele middelen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Andere administratieve
uitgaven (vroegere "BA"-onderdelen)
|
8,000
|
8,000
|
8,000
|
8,000
|
9,000
|
9,000
|
10,000
|
60,000
|
Subtotaal
buiten RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
26,016
|
26,050
|
26.084
|
26,120
|
27,156
|
27,192
|
28,230
|
186,848
|
De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
3.1.2.1.Geraamde personeelsbehoeften
–□
Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig.
–✓
Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
Raming in voltijdequivalenten
Jaren
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)
|
Zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie
|
93
|
93
|
93
|
93
|
93
|
93
|
93
|
Delegaties
|
|
|
|
|
|
|
|
Onderzoek
|
|
|
|
|
|
|
|
Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE) – AC, AL, END, INT en JED
Rubriek 7
|
Gefinancierd uit RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader
|
- zetel
|
39
|
39
|
39
|
39
|
39
|
39
|
39
|
|
- delegaties
|
|
|
|
|
|
|
|
Gefinancierd uit het budget van het programma
|
- zetel
|
|
|
|
|
|
|
|
|
- delegaties
|
|
|
|
|
|
|
|
Onderzoek
|
|
|
|
|
|
|
|
Andere (geef aan welke)
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL
|
132
|
132
|
132
|
132
|
132
|
132
|
132
|
Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
Beschrijving van de uit te voeren taken:
Ambtenaren en tijdelijk personeel
|
93
|
Extern personeel
|
39
|
3.1.3.Bijdragen van derden
Het voorstel/initiatief:
–✓
voorziet niet in medefinanciering door derden;
–□
voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:
Kredieten in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)
Jaren
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
TOTAAL
|
Medefinancieringsbron
|
|
|
|
|
|
|
|
|
TOTAAL medegefinancierde kredieten
|
|
|
|
|
|
|
|
|
3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
–☑Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.
–□
Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:
–□
voor de eigen middelen
–□
voor de overige ontvangsten
Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven□
in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)
Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:
|
Gevolgen van het voorstel/initiatief
|
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
Artikel ………….
|
|
|
|
|
|
|
|
Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.
Andere opmerkingen (bijv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).