Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016XG0614(01)

    Conclusies van de Raad van 30 mei 2016 over het ontwikkelen van mediageletterdheid en kritisch denken door onderwijs en opleiding

    PB C 212 van 14.6.2016, p. 5–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.6.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 212/5


    CONCLUSIES VAN DE RAAD

    van 30 mei 2016

    over het ontwikkelen van mediageletterdheid en kritisch denken door onderwijs en opleiding

    (2016/C 212/05)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    HERINNEREND AAN

    Artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waarin het volgende is bepaald: „De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren”;

    REKENING HOUDEND MET

    de op 17 maart 2015 aangenomen verklaring van Parijs (1), waarin de klemtoon wordt gelegd op het belang van het „versterken van het vermogen van kinderen en jongeren om kritisch te denken en een oordeel te vormen, zodat ze in staat zijn, in het bijzonder in de context van het internet en sociale media, inzicht in de realiteit te verwerven, feiten van meningen te onderscheiden, propaganda te herkennen en zich te verzetten tegen alle vormen van indoctrinatie en haatdragende taal”;

    het gezamenlijk verslag van ET 2020 van 15 december 2015 (2), waarin de follow-up van de verklaring van Parijs als een belangrijke prioriteit in de nieuwe werkcyclus (2015-2020) wordt aangewezen, en wordt gesteld dat die de vorm moet aannemen van „gezamenlijke analyse, peer learning, vergaderingen, het verspreiden van goede praktijken en concrete maatregelen die door financiering worden ondersteund”;

    de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 24 februari 2016 betreffende het bevorderen van sociaaleconomische ontwikkeling en inclusiviteit in de EU via het onderwijs (3), die het vaste voornemen bevat om „de digitale en mediageletterdheid van jonge mensen en hun vermogen om kritisch te denken, evenals hun sociale vaardigheden en hun burgerschapscompetenties” te versterken;

    ALSMEDE IN HET LICHT VAN

    de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (4), waarin wordt gesteld dat alle burgers de volgende sleutelcompetenties moeten verwerven: „digitale competenties”, die „een kritische en bedachtzame attitude vereisen tegenover beschikbare informatie en een verantwoord gebruik van interactieve media”; „sociale en burgerschapscompetenties”, die onder meer bestaan in de vaardigheid om „verschillende standpunten te begrijpen en de bereidheid om de waarden van anderen te respecteren”; en „cultureel bewustzijn en culturele expressie”, die „een gevoel van identiteit” omvatten als „basis voor een open attitude ten aanzien van en respect voor verscheidenheid”;

    de conclusies van de Raad van november 2012 over de Europese strategie voor een beter internet voor kinderen (5), waarin wordt onderstreept dat „voor de onderwijssector en de ouders een belangrijke rol is weggelegd in het helpen van kinderen bij het voordelig en creatief benutten van de door het internet geboden kansen en bij het herkennen van en het omgaan met risico’s op het internet en dat leerkrachten en ouders zelf ondersteuning en opleiding nodig hebben, niet alleen om de snelle en onvoorspelbare veranderingen in de virtuele levens van kinderen, maar ook de voortdurend evoluerende nieuwe technologieën te volgen”;

    de mededeling van de Commissie van januari 2014 over het voorkomen van radicalisering tot terrorisme en gewelddadig extremisme (6), waarin „nauwere samenwerking met de civiele samenleving en de particuliere sector om onlineproblemen aan te pakken en het opvoeren van de inspanningen om jongeren te stimuleren om kritisch na te denken over extremistische boodschappen” als belangrijke maatregelen ter preventie van radicalisering naar voren worden geschoven;

    de conclusies van de Raad van november 2014 over het Europese audiovisuele beleid in het digitale tijdperk (7), waarin de Commissie en de lidstaten worden verzocht „stimulansen te geven voor goede praktijken en onderzoek naar het opnemen van mediageletterdheid in het formele onderwijs en de formele opleiding, en in het niet-formele en informele leren”;

    de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de rol van de jeugdsector binnen een integrale sectoroverschrijdende aanpak ter voorkoming en bestrijding van gewelddadige radicalisering van jongeren, waarin de lidstaten en de Commissie wordt verzocht jonge mensen steun te bieden bij „het ingaan tegen extremistische invloeden op het internet en in de sociale media, en bij het ontwikkelen van kritisch denkvermogen en de benodigde kennis, vaardigheden en competenties om de verschillende bronnen en intenties achter informatie te begrijpen, waaronder propaganda en haatzaaiende taal” (8);

    IS DE VOLGENDE MENING TOEGEDAAN

    Het internet — en de sociale media in het bijzonder — bieden ongekende, bijna onbeperkte mogelijkheden voor het delen van kennis en ideeën. Door onmiddellijke toegang tot enorme hoeveelheden informatie, alsmede tot een breed scala van bronnen te verlenen, kunnen zij een aanzienlijke invloed op meningen, houdingen en percepties uitoefenen. Zij bieden ook iedereen een platform om zelf inhoud te creëren, te delen en te publiceren, wat een bijdrage levert tot het ontsluiten van talent, het in de hand werken van creativiteit en het bevorderen van innovatie.

    De wereld vandaag wordt gekenmerkt door gemakkelijke en voortdurende toegang tot het internet, en mensen, vooral jongeren, besteden er steeds meer tijd aan (9). Virtuele gemeenschappen en contacten — in het bijzonder via sociale media en instant messaging-diensten — worden steeds belangrijker.

    MERKT TEGEN DEZE ACHTERGROND TEVENS HET VOLGENDE OP

    Het belang van mediageletterdheid — te weten alle technische, cognitieve, sociale, burgerschaps- en creatieve vaardigheden die ons ertoe in staat stellen toegang te krijgen tot, een gedegen begrip te hebben van en een wisselwerking te onderhouden met zowel traditionele als nieuwe vormen van media (10) — neemt toe. Mediageletterdheid is nauw verweven met actieve betrokkenheid bij het democratisch leven, met burgerschap en het vermogen om tot een kritisch en onafhankelijk oordeel te komen alsmede om na te denken over het eigen handelen, en kan zo jongeren weerbaarder maken tegen extremistische boodschappen en desinformatie.

    Digitale competentie, waartoe onder meer een vertrouwdheid met en een creatief en kritisch gebruik van ICT behoren, is een essentieel onderdeel van mediageletterdheid. Een laag niveau van digitale competentie kan personen benadelen, niet alleen op de arbeidsmarkt, waar bijna alle banen een bepaald niveau van digitale competentie vergen, maar ook in de samenleving in het algemeen. Er bestaat dan ook een duidelijk verband tussen het aanmoedigen van digitale competentie en inspanningen om meer inclusieve en samenhangende samenlevingen te creëren.

    Mediageletterdheid — in samenhang met geletterdheid en communicatievaardigheden in het algemeen — omvat ook andere sleutelcompetenties, met name „sociale en burgerschapscompetenties”, die een duidelijk verband vertonen met kritisch denken, ervoor zorgen dat mensen verscheidenheid naar waarde schatten en de meningen en waarden van anderen respecteren, maar ook „cultureel bewustzijn en culturele expressie”, die worden ondersteund door het vermogen een verband te leggen tussen de eigen manier om standpunten uit te drukken en die van anderen, ook diegenen met een andere culturele achtergrond.

    ERKENT HET VOLGENDE

    Digitale competentie wordt steeds meer onmisbaar, maar een alarmerend hoog aantal mensen beschikt nog steeds niet over een basisniveau van digitale competentie (11), waardoor zij het risico lopen op werkloosheid en sociale uitsluiting. Mede hierdoor kan een digitale kloof ontstaan, die tot sociale en economische ongelijkheden kan leiden, en die onze onderwijs- en opleidingsstelsels voor onmiskenbare uitdagingen stelt.

    Naast de vele voordelen en kansen die zij kunnen opleveren, geven het internet en sociale media ook aanleiding tot potentiële dreigingen en gevaren, in het bijzonder door voor kinderen en jongeren ongepaste of zelfs schadelijke inhoud op het internet ter beschikking te stellen, waaronder haatpropaganda en inhoud die geweld bagatelliseert. Andere ongewenste fenomenen zijn grooming en cyberpesten, die het welzijn en de ontwikkeling van kinderen gevoelig kunnen aantasten, en hun onderwijsprestaties negatief kunnen beïnvloeden.

    Door de recente terreuraanslagen in Europa en andere gewelddadige extremistische incidenten is er bijzondere ongerustheid ontstaan over de ongekende mogelijkheden die het internet en sociale media bieden aan extremistische groeperingen van allerlei slag om haat en tot geweld aanzettende uitlatingen vrijelijk te verspreiden en zich te richten tot vervreemde jongeren. Het soort radicalisering dat tot geweld leidt heeft vaak een grensoverschrijdende dimensie, waarbij netwerken van extremisten over de grenzen heen contact met kwetsbare jongeren zoeken. Het is onwaarschijnlijk dat het verbeteren van onderwijsprestaties alle vormen van gewelddadig extremisme een halt zou toeroepen, maar onderwijs en opleiding kunnen en moeten een bijdrage leveren aan het voorkomen van radicalisering.

    IS HET EENS OVER HET VOLGENDE

    In het kader van hun algemene opdracht om jongeren voor te bereiden op de samenleving en de arbeidsmarkt, alsmede hen te ondersteunen in hun streven naar zelfontplooiing, zijn onderwijs en opleiding belangrijk om jongeren mediageletterdheid aan te leren en hen te helpen verantwoordelijke burgers van de toekomst te worden.

    Een sleutelelement van de opdracht voor onderwijs en opleiding is jongeren fundamentele waarden, zoals de waarden die in het Verdrag betreffende de Europese Unie zijn vastgelegd, bij te brengen en een open en onderzoekende geest te helpen ontwikkelen en behouden, en hen tegelijk onafhankelijk en kritisch te leren denken, een gedegen oordeel op basis van op feiten gebaseerde kennis te leren vormen en extremistische boodschappen, indoctrinatie en desinformatie te leren verwerpen en tegen te gaan.

    Om betekenisvol te blijven is het van cruciaal belang dat onderwijzers en opleiders op alle niveaus gelijke tred houden met deze snelle ontwikkelingen en leerlingen de competenties — kennis, vaardigheden en houdingen — en waarden verschaffen die nodig zijn om informatie en andere media-inhoud op een veilige en verantwoorde manier te raadplegen, te interpreteren, te produceren en te gebruiken, met name in de context van het internet en sociale media.

    Alomvattende „heleschool”-benaderingen, waarbij de hele schoolgemeenschap en andere relevante belanghebbenden worden betrokken, kunnen erg belangrijk zijn, aangezien jongeren vaak buiten het klaslokaal in niet-formele en informele omstandigheden het internet en de sociale media verantwoord leren gebruiken.

    VERZOEKT DE LIDSTATEN, MET INACHTNEMING VAN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL

    1.

    de onderwijs- en opleidingsstelsels aan te moedigen op alle niveaus voldoende aandacht te besteden aan het ontwikkelen van mediageletterdheid en kritisch denken, onder meer door burgerschaps- en mediavorming;

    2.

    ernaar te streven het niveau van digitale competentie bij leerlingen van alle leeftijden in het kader van een leven lang leren te verhogen, als belangrijke voorwaarde voor het versterken van hun vermogen om actief deel te nemen aan het democratisch leven van onze moderne samenlevingen, alsmede om hun inzetbaarheid te bevorderen;

    3.

    te overwegen om naast nationale kaders en instrumenten, een beroep te doen op het Europees digitalecompetentiekader voor burgers, het kader voor de competenties van democratische cultuur van de Raad van Europa en het Global Media and Information Literacy Assessment Framework van Unesco.

    4.

    sociaal veilige leeromgevingen te stimuleren, zowel online als offline, waarin over controversiële vraagstukken openlijk kan worden gediscussieerd en de vrijheid van meningsuiting kan worden gehandhaafd, en onderwijsactoren toe te rusten met de vaardigheden om dergelijke discussies te leiden;

    5.

    onderwijzend personeel en leidinggevenden op school op alle niveaus van onderwijs en opleiding ondersteuning te bieden bij het ontwikkelen van hun eigen digitale competentie door middel van initiële opleidingen en voortdurende professionele ontwikkeling, alsmede van de pedagogische vaardigheden die nodig zijn om in hun onderwijs gebruik te maken van nieuwe technologieën en open onderwijsbronnen en om mediageletterdheid en kritisch denken bij leerlingen van alle leeftijden en achtergronden op een doeltreffende manier te benaderen;

    6.

    in contact te treden met ouders en andere belanghebbenden in de brede samenleving, om de digitale generatiekloof te vernauwen en een gedeelde dialoogcultuur en wederzijdse verstandhouding te bevorderen;

    7.

    de dialoog, samenwerking en partnerschappen tussen de onderwijs- en opleidingssector en de mediasector — waaronder journalisten —, alsmede andere relevante belanghebbenden, zoals het maatschappelijk middenveld en jongerenorganisaties, te versterken, aangezien de doeltreffende ontwikkeling van mediageletterdheid en kritisch denken een multidisciplinaire benadering vergt en in de wetenschap dat niet-formeel en informeel leren in dit verband een belangrijke rol spelen;

    8.

    innovatieve, creatieve en participatieve manieren aan te bevelen om in onderwijs en opleiding mediageletterdheid en kritisch denken tot ontwikkeling te brengen, bijvoorbeeld door onderzoek uit te voeren en door het potentieel van cultuur en kunst, interculturele benaderingen en schoolmediaproductie te onderzoeken als middel om openheid voor andere culturen en actief burgerschap te versterken;

    VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN

    1.

    in de context van het strategisch kader ET 2020 door te gaan met het propageren van peer learning, onder meer door het verzamelen en verspreiden van goede praktijken op het gebied van mediageletterdheid en kritisch denken, en er daarbij bijzondere aandacht aan te besteden dat daadwerkelijk contact wordt gelegd met achtergestelde leerlingen en leerlingen die gemarginaliseerd dreigen te worden;

    2.

    te zorgen voor een samenhangend beleid op EU-niveau inzake mediageletterdheid zodat het deskundigenwerk dat wordt verricht op de verschillende beleidsgebieden, zoals onderwijs, jeugdzaken, cultuur en audiovisueel beleid, alsmede op het gebied van terrorismebestrijding, daarbij aansluit, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de onderwijs- en opleidingssector;

    3.

    ondersteuning te bieden aan de inspanningen om onderwijzend personeel toe te rusten met de vaardigheden en instrumenten die zij nodig hebben om mediageletterdheid en kritisch denken bij leerlingen van alle leeftijden en achtergronden op een doeltreffende manier te benaderen, onder meer via de School Education Gateway en door het bevorderen van peer learning via het e-twinningplatform.

    4.

    te blijven samenwerken, en rekening te houden met het werk van, andere multilaterale fora, zoals de Raad van Europa (12), Unesco en de OESO, aangezien de uitdagingen grensoverschrijdend zijn en zowel landen binnen als buiten de Europese Unie met die uitdagingen worden geconfronteerd.

    5.

    het gebruik aan te moedigen van de financieringsmogelijkheden die door alle relevante EU-fondsen en -programma’s worden geboden, met name Erasmus+, de Connecting Europe Facility, de Europese structuur- en investeringsfondsen, Horizon 2020, Creatief Europa en Europa voor de burger, om deze inspanningen te ondersteunen.


    (1)  Verklaring over de bevordering, via het onderwijs, van burgerschap en de gemeenschappelijke waarden vrijheid, verdraagzaamheid en non-discriminatie, Parijs, 17 maart 2015.

    (2)  PB C 417 van 15.12.2015, blz. 25.

    (3)  PB C 105 van 19.3.2016, blz. 1.

    (4)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.

    (5)  PB C 393 van 19.12.2012, blz. 11.

    (6)  Document 5451/14.

    (7)  PB C 433 van 3.12.2014, blz. 2.

    (8)  Document 9640/16.

    (9)  Meer dan de helft van alle Europeanen maakt gebruik van sociale netwerken; het grootste deel van die gebruikers zijn jongeren. 84 % van de Europeanen die jonger zijn dan 30, gebruikt sociale media en hoe jonger de leeftijdsgroep, hoe dichter bij 100 % dit percentage ligt.

    (10)  Dankzij deze vaardigheden kunnen we kritisch nadenken wanneer we deelnemen aan de economische, sociale en culturele aspecten van de samenleving en een actieve rol spelen in het democratisch proces. Het begrip mediageletterdheid omvat verschillende vormen van media: televisie, video, radio, pers, langs diverse kanalen: traditioneel of via internet en sociale media, en beantwoordt aan de behoeften van alle leeftijden.

    (11)  In de EU heeft 40 % van de burgers geen of nauwelijks digitale vaardigheden, terwijl naar schatting ongeveer 90 % van de banen in de EU ten minste een bepaald niveau van digitale vaardigheden vereist. Het verwerven van die vaardigheden wordt voor werknemers aldus snel een absolute voorwaarde om inzetbaar te worden en te blijven.

    (12)  Met name in het kader van de door het Comité van ministers op 2 maart 2016 aangenomen strategie voor de rechten van het kind 2016-2021, waarin het vraagstuk van de bescherming en de bevordering van de rechten van het kind in een digitale omgeving wordt behandeld.


    Top