EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016PC0134

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad

COM/2016/0134 final - 2016/074 (COD)

Brussel, 11.3.2016

COM(2016) 134 final

2016/0074(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad

{SWD(2016) 56 final}
{SWD(2016) 57 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Aan de hand van technische maatregelen wordt geregeld hoe en waar mag worden gevist. Het doel van de maatregelen is de vangst die met een bepaalde visserijinspanning kan worden gevangen, onder controle te houden en de effecten van de visserij op het ecosysteem tot een minimum te beperken. Zij vormen een integraal onderdeel van het regelgevingskader van de meeste visserijbeheersystemen, onder meer in de Uniewateren.

Technische maatregelen kunnen worden onderverdeeld in:

maatregelen ter reglementering van de werking van vistuig;

maatregelen ter reglementering van de ontwerpkenmerken van het gebruikte vistuig;

minimumgrootten waaronder vis in zee moet worden teruggezet;

ruimtelijke en temporele controlemaatregelen (bijvoorbeeld gesloten of beperkte gebieden en tijdelijke sluitingen) om scholen jonge of paaiende vis te beschermen; en

maatregelen om de impact van vistuig op kwetsbare soorten (bijvoorbeeld zeezoogdieren, zeevogels en schildpadden) te beperken, of gesloten gebieden om kwetsbare habitats (bijvoorbeeld koudwaterkoraalriffen) te beschermen.

Tot dusver hebben de technische maatregelen die binnen het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) in de Europese visserijregelgeving van toepassing zijn, vorm gekregen middels talrijke verordeningen, wijzigingen, uitvoeringsbepalingen en tijdelijke technische maatregelen als noodoplossing voor opkomende problemen. Voor alle zeebekkens van de Unie en de wateren daarbuiten waar Unievaartuigen actief zijn, gelden samen meer dan dertig verordeningen met technische maatregelen.

Voor de belangrijkste zeebekkens in de Uniewateren zijn momenteel drie gedetailleerde verordeningen inzake technische maatregelen van kracht, die volgens de gewone wetgevingsprocedure zijn vastgesteld, namelijk Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen, die betrekking heeft op het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (en sinds 2012 ook op de Zwarte Zee), Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94; en Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 88/98.

Daarnaast bevatten een aantal handelingen van de Commissie nadere voorschriften inzake de bouw van vistuig (bijvoorbeeld Verordening (EEG) nr. 3440/84 van de Commissie van 6 december 1984 inzake voorzieningen aan sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten) of de sluiting van specifieke gebieden (bv. Verordening (EG) nr. 1922/1999 van de Commissie van 8 september 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad met betrekking tot de voorwaarden waaronder vaartuigen met een lengte over alles van meer dan acht meter in bepaalde wateren van de Gemeenschap met boomkorren mogen vissen), terwijl bij andere handelingen technische maatregelen zijn ingevoerd om onmiddellijke bedreigingen voor de instandhouding door uitputting van bepaalde bestanden in te perken (bijvoorbeeld Verordening (EG) nr. 2056/2001 van de Commissie van 19 oktober 2001 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van de kabeljauwbestanden in de Noordzee en ten westen van Schotland). Die verordeningen vloeien in het algemeen voort uit bevoegdheidsdelegaties in de basisverordeningen.

Daarnaast zijn technische maatregelen opgenomen in een aantal op zichzelf staande verordeningen. Daartoe behoren Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98, en Verordening (EG) nr. 1185/2003 van de Raad van 26 juni 2003 betreffende het afsnijden van haaienvinnen aan boord van vaartuigen.

Er bestaan verschillende volgens de medebeslissingsprocedure vastgestelde verordeningen ter omzetting van technische maatregelen die zijn overeengekomen voor wateren van derde landen die vallen onder regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's), zoals het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren (CCAMLR-Verdrag) en het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat-Verdrag). Die verordeningen vallen buiten het toepassingsgebied van dit voorstel.

Vóór de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) waren ook een aantal technische maatregelen opgenomen in verordeningen inzake vangstmogelijkheden, waarin de jaarlijkse TAC's en quota waren vastgesteld voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, de Oostzee en de Zwarte Zee, alsook voor diepzeesoorten. Het betrof een combinatie van als tijdelijk bedoelde technische maatregelen, regiospecifieke maatregelen en afwijkingen van algemene bepalingen in andere verordeningen. Sinds de inwerkingtreding van het VWEU kunnen dergelijke maatregelen niet meer worden opgenomen in de verordeningen inzake vangstmogelijkheden, tenzij er een rechtstreekse functionele band bestaat tussen de maatregelen en de vangstbeperkingen voor een bepaald bestand of voor bepaalde bestanden. Daarom bevatten de verordeningen inzake vangstmogelijkheden tegenwoordig maar weinig van dergelijke maatregelen. De sluiting van een gebied voor de westkust van Ierland ter bescherming van langoustines (Nephrops norvegicus) houdt bijvoorbeeld verband met de TAC voor die soort in dat gebied. Maatregelen waartoe is beslist door andere ROVB's, zoals de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) en de Visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan (NAFO), worden ook nog steeds als tijdelijke maatregelen opgenomen in de verordening inzake vangstmogelijkheden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.

Het voorgaande illustreert hoe de regelgevingsstructuur voor technische maatregelen uiterst ingewikkeld en enigszins onsamenhangend is geworden. Uit een retrospectieve evaluatie 1 ter ondersteuning van dit voorstel is gebleken dat het met de huidige technische maatregelen over het algemeen niet is gelukt de doelstellingen van het vorige GVB (Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid) te verwezenlijken. Dat manifesteert zich in sommige zeebekkens meer dan in andere (bijvoorbeeld in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan), maar over het algemeen komt een beeld naar voren van een groot aantal ingewikkelde en ondoeltreffende regels in een rigide beheersstructuur.

Gelet op de nieuwe uitdagingen van het nieuwe GVB 2 , dat op 1 januari 2014 in werking is getreden, wordt in de retrospectieve evaluatie geconcludeerd dat de huidige regelgevingsstructuur voor technische maatregelen suboptimaal zal blijven. Dat heeft te maken met de volgende vijf identificeerbare problemen:

(1)Suboptimale prestaties: Technische maatregelen bieden weinig stimulansen om selectief te vissen indien er geen kosten verbonden zijn aan de teruggooi, de vangst van kwetsbare soorten of het beschadigen van de zeebodem. Daardoor kon de visserijdruk niet onder controle worden gehouden, met als gevolg overbevissing van een aantal bestanden, hoge teruggooiniveaus in een aantal visserijen en een ondermaatse bescherming van kwetsbare habitats en soorten. Bovendien werd de ontwikkeling van meer selectieve visserijpraktijken afgeremd door een aantal maatregelen die juridische belemmeringen opwierpen of innovatie ontmoedigden, waardoor het geregeld voorkwam dat de maatregelen op legale dan wel illegale wijze werden omzeild om de economische gevolgen ervan te beperken.

(2)Moeilijk meetbare doeltreffendheid: De huidige verordeningen bevatten geen maatstaven waaraan het succes van de maatregelen kan worden afgemeten. Dat maakt het moeilijk om te meten hoe doeltreffend de maatregelen bijdragen aan de verwezenlijking van de instandhoudingsdoelstellingen van het GVB.

(3)Prescriptieve en ingewikkelde regels: Technische maatregelen zijn in de loop van de tijd talrijker en ingewikkelder geworden en trachten te veel technische aspecten van visserijoperaties onder controle te houden. Het is voor de autoriteiten moeilijk om sommige maatregelen te handhaven en voor de vissers om eraan te voldoen. De maatregelen brengen hoge administratieve lasten en kosten voor de lidstaten en de belanghebbenden met zich mee. Daardoor werd het vertrouwen van de vangstsector ondermijnd en ontstond een drijfveer om de verordeningen niet na te leven, wat er dan weer toe leidde dat nieuwe wetgeving werd vastgesteld om de niet-naleving van de voorschriften tegen te gaan.

(4)Gebrek aan flexibiliteit: Technische maatregelen worden meestal vastgesteld op basis van een ingewikkeld, star en langdurig politiek gestuurd proces, dat niet bijzonder geschikt is voor de vaststelling van gedetailleerde technische regels die regelmatig moeten worden bijgewerkt en periodiek moeten worden geëvalueerd. Dat heeft de mogelijkheden beperkt om technische maatregelen aan te passen of te herzien om in te spelen op veranderingen in de visserijsector, om te profiteren van innovatie op het vlak van vistuigtechnologie of om te reageren op onverwachte gebeurtenissen. Bovendien zijn tijdelijke regels of afwijkingen gedurende lange perioden ongewijzigd van kracht gebleven, waardoor het vertrouwen van de vangstsector nog verder afkalfde.

(5)Onvoldoende betrokkenheid van de voornaamste belanghebbenden bij de besluitvorming: Technische maatregelen zijn gebaseerd op negatieve, veelal dwingende stimulansen in een hiërarchisch governancesysteem (d.w.z. eerder top-down dan bottom-up). Dat heeft bij vissers en belanghebbenden tot de perceptie geleid dat zij geen deel uitmaken van een participatief proces. Vissers ervaren de technische maatregelen als niet praktisch, niet representatief voor de huidige visserijpraktijken en soms tegenstrijdig.

Tijdens de onderhandelingen over het nieuwe GVB was de lidstaten, de belanghebbenden en het Europees Parlement het erover eens dat de huidige technische maatregelen als negatief worden ervaren. Toch werd in de laatste tien jaar geen politiek akkoord bereikt over een nieuw pakket maatregelen en hebben eerdere voorstellen van de Commissie in 2002 3 en 2008 4 het om een aantal redenen niet gehaald. De lidstaten voerden aan dat de tekst te ingewikkeld en te onduidelijk was geworden en dat de voorstellen te veel voorbij gingen aan de onderliggende problemen. De belanghebbenden voerden aan dat zij niet naar behoren werden geraadpleegd en dat de regels verder gingen dan een eenvoudige consolidatie van bestaande maatregelen. Zelfs pogingen om de verordeningen inzake technische maatregelen voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, de Oostzee en de Middellandse Zee aan te passen aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) mislukten omdat de focus van de onderhandelingen neigde te verschuiven van de aanpassing naar de gedetailleerde inhoud van die verordeningen.

Het mislukken van die herhaalde pogingen om overeenstemming te bereiken over een nieuwe verordening inzake technische maatregelen, maakt duidelijk dat een nieuwe benadering noodzakelijk is. Die moet gebaseerd zijn op vereenvoudiging, aanpassing van de besluitvorming aan het Verdrag van Lissabon, versteviging van de langetermijnbenadering ten aanzien van instandhouding en beheer van de hulpbronnen, onder meer door het teruggooiprobleem aan te pakken, regionalisering, een grotere participatie van de belanghebbenden en responsabilisering van de sector (nalevingscultuur). 

In het licht van die problemen en institutionele moeilijkheden heeft dit voorstel ten doel:

ervoor te zorgen dat technische maatregelen optimaal bijdragen aan de belangrijkste doelstellingen van het nieuwe GVB;

ervoor te zorgen dat technische maatregelen op een flexibele manier kunnen worden aangepast door meer ruimte te bieden voor regionale benaderingen (in overeenstemming met de doelstellingen van het recht van de Unie);

de huidige regels overeenkomstig het REFIT-programma van de Commissie 5 te vereenvoudigen.

Hoewel dit voorstel eerder gericht is op een wijziging van de beheersstructuur van technische maatregelen dan op een grootschalige wijziging van de maatregelen zelf, zullen de toegenomen flexibiliteit en stimulansen om selectief te vissen waarin het voorstel voorziet, de doeltreffendheid van de technische maatregelen ten goede komen. Na verloop van tijd zal de vangst van grotere vissen de opbrengsten optimaliseren en zal de toepassing van verantwoorde visserijpraktijken de impact van de visserij op het mariene ecosysteem inperken.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Het algemene kader voor het GVB is vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 204/585/EG van de Raad. Binnen dat kader dienen technische maatregelen als instrumenten die als volgt bijdragen aan de verwezenlijking van de algemene doelstellingen van het GVB:

(1)Het zal eenvoudiger worden de maximale duurzame opbrengst (MSY – maximum sustainable yield) te bereiken wanneer technische maatregelen worden toegepast waarmee het exploitatiepatroon (d.w.z. de manier waarop de visserijdruk is verdeeld over het leeftijdsprofiel van een bestand) wordt gereguleerd. Om voor een bepaald bestand de MSY te bereiken, moet het exploitatiepatroon zodanig zijn dat wordt vermeden op jongere leeftijdsgroepen te vissen. Dat vereist een combinatie van doeltreffende technische maatregelen (d.w.z. maatregelen ter reglementering van de werking en het ontwerp van vistuig, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten (minimum conservation reference sizes of MCRS) en ruimtelijke/temporele sluitingen) die leiden tot betere exploitatiepatronen binnen een adaptieve regelgevingsstructuur.

(2)Om de teruggooi geleidelijk uit te bannen en ongewenste vangsten tot een minimum te beperken zijn zowel technische (werking en ontwerp van vistuig) als tactische (gesloten of beperkte gebieden) veranderingen nodig die gericht zijn op het verhogen van de selectiviteit en het vermijden van ongewenste vangsten (kleiner dan de MCRS). In verband met de aanlandingsverplichting, die met dat doel voor ogen is ingevoerd, moet de huidige beheersstructuur van technische maatregelen worden heroverwogen, zodat meer flexibiliteit ontstaat om dat doel te bereiken.

(3)Opdat visserijactiviteiten verenigbaar zouden zijn met bredere ecologische overwegingen, moeten technische maatregelen worden toegepast die de impact van vistuig op het ecosysteem tot een minimum beperken (bijvoorbeeld impactbeperkende maatregelen of gesloten gebieden). Technische maatregelen moeten met name bijdragen tot het bereiken van een goede milieutoestand met betrekking tot vier van de elf beschrijvende elementen in Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie): de biologische diversiteit behouden (beschrijvend element 1), populaties van commercieel geëxploiteerde soorten vis en schaaldieren binnen veilige biologische grenzen houden met een gezonde verdeling qua leeftijd en grootte (beschrijvend element 3), alle elementen van de mariene voedselketens in normale dichtheden en diversiteit behouden (beschrijvend element 4) en de integriteit van de zeebodem behouden (beschrijvend element 6). De voornaamste uitdaging bestaat erin een kader op te zetten waarbinnen die maatregelen zo kunnen worden uitgevoerd dat een zo doeltreffend mogelijke bescherming wordt geboden voor soorten die het meeste risico lopen en voor kwetsbare habitats en gebieden die bescherming nodig hebben.

Naast die doelstellingen bevordert het nieuwe GVB regionalisering als een nieuwe beheersaanpak. Regionalisering biedt een uitgelezen kans om de door de wetgever vastgestelde regels te vereenvoudigen en zal in de toekomst aan belang winnen wanneer technische maatregelen als beheersinstrumenten zullen worden gebruikt. De problemen op het vlak van doeltreffendheid van technische maatregelen houden namelijk deels verband met de beheersstructuur waarin zij worden toegepast. Door regionalisering kunnen technische maatregelen op regionaal niveau worden ontwikkeld (d.w.z. uiteindelijk in het kader van meerjarenplannen of op korte termijn via andere maatregelen van de Unie). Regionalisering biedt ook ruimte voor een beperking van het aantal gevallen waarin het Europees Parlement en de Raad gedetailleerde technische maatregelen volgens de medebeslissingsprocedure moeten goedkeuren. Maatregelen kunnen binnen een vereenvoudigd, door de wetgever omschreven wettelijk kader op regionaal niveau worden opgesteld en kunnen worden toegesneden op de specifieke kenmerken van verschillende visserijen. Regionalisering biedt ook kansen om technische maatregelen veel meer te gebruiken als motor voor de verwezenlijking van een duurzame visserij in plaats van als beperkende en dwingende maatregelen ter aanvulling van vangstmogelijkheden en inspanningsbeperkingen. Met geregionaliseerde besluitvorming wordt ook voorkomen dat de inhoud van technische maatregelen frequent moet worden gewijzigd middels volgens de medebeslissingsprocedure vastgestelde handelingen.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Het voorstel en de doelstellingen ervan zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie. Zij zijn met name in overeenstemming met de wettelijke verplichtingen uit hoofde van de kaderrichtlijn mariene strategie, Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand, Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (kaderrichtlijn water). De volledige tenuitvoerlegging van die richtlijnen is een onderdeel van het antwoord van de EU in het kader van haar verbintenissen op grond van het VN-Verdrag inzake biologische diversiteit en wordt versterkt door de verbintenis van de staatshoofden en regeringsleiders van de EU "om het verlies aan biodiversiteit [in de EU] uiterlijk in 2010 een halt toe te roepen"; voorts is die volledige tenuitvoerlegging ook herhaald in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020 6 .

Technische maatregelen kunnen ook bijdragen tot de Europa 2020-strategie 7 , met name tot het vlaggenschipinitiatief voor hulpbronnenefficiëntie, door een beter gebruik van visbestanden. Daarnaast zal de hervorming van technische maatregelen bijdragen aan het REFIT-programma door de vereenvoudiging en schrapping van een aantal bestaande verordeningen en specifieke maatregelen.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag is artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteit (voor niet-exclusieve bevoegdheden)

Het voorstel heeft betrekking op de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, wat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Dit voorstel wijzigt bestaande maatregelen; derhalve is het evenredigheidsbeginsel niet aan de orde. De voorgestelde maatregelen voldoen aan het evenredigheidsbeginsel aangezien zij passend en noodzakelijk zijn. De nagestreefde beleidsdoelstellingen kunnen niet worden bereikt met andere maatregelen die minder restrictief zijn.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: een verordening van het Europees Parlement en de Raad.

Andere instrumenten zouden om de volgende reden ongeschikt zijn: een verordening moet worden gewijzigd bij een verordening.

3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

In december 2012 vond een evaluatie van de technische maatregelen plaats. Die bestond uit een retrospectieve evaluatie1 van de bestaande verordeningen inzake technische maatregelen met betrekking tot hun relevantie, doeltreffendheid, efficiëntie, coherentie en aanvaarding. Tijdens de evaluatie werd uitgebreid overleg gepleegd met vertegenwoordigers van de visserijsector, de nationale bestuursdiensten en de onderzoeksbureaus in de lidstaten. De evaluatie werd in juni 2013 afgerond. Vervolgens werd een prospectieve evaluatie1 uitgevoerd van de waarschijnlijke economische, sociale en ecologische effecten en van de doeltreffendheid, de efficiëntie, de coherentie en de aanvaardbaarheid van de verschillende omschreven beleidsopties. Dat onderzoek werd in juli 2014 afgerond.

De retrospectieve evaluatie bevestigde dat de huidige technische maatregelen veel te ingewikkeld en grotendeels ondoeltreffend zijn. Het ontbreekt aan duidelijke, nauwkeurig omschreven doelstellingen en streefdoelen en aan positieve stimulansen waarmee verantwoorde praktijken worden beloond en naleving van de maatregelen wordt gestimuleerd. Het kost veel om de maatregelen te controleren en er wordt gewerkt binnen een rigide, top-down beheersstructuur zonder veel overleg met de belanghebbenden.

Uit de prospectieve evaluatie is naar voren gekomen dat de beste aanpak van toekomstige technische maatregelen zou kunnen bestaan uit een resultaatgericht beheer, mits een oplossing wordt gevonden voor problemen op het vlak van controle en handhaving. Bij een dergelijke aanpak is er minder behoefte aan veelvuldige prescriptieve verordeningen inzake technische maatregelen.

Raadplegingen van belanghebbenden

Van januari tot mei 2014 werd via internet een openbare raadpleging gehouden 8 . Er werden gedetailleerde bijdragen ontvangen van de belangrijkste belanghebbenden (d.w.z. de lidstaten, het Europees Parlement, adviesraden, de vangstsector en ngo's) 9 . Dit zijn de belangrijkste conclusies, die in grote lijnen overeenkomen met de bevindingen in de retrospectieve en de prospectieve evaluatie:

(1)Voor toekomstige verordeningen inzake technische maatregelen moet worden overgestapt van microbeheer naar een op resultaten gebaseerde beheersaanpak.

(2)Vissers moeten meer rekenschap afleggen over hun vangsten in plaats van over de bouw en de werking van het door hen gebruikte vistuig.

(3)Vereenvoudiging van de regels is een fundamentele doelstelling, maar mag niet leiden tot ongelijkheden tussen beheerssystemen in de lidstaten ("behoud van een gelijk speelveld").

(4)Er wordt van uitgegaan dat regionalisering een belangrijke kans biedt om de verordeningen inzake technische maatregelen te vereenvoudigen.

(5)Een kaderaanpak geniet de voorkeur. Het kader moet de overkoepelende doelstellingen en de gemeenschappelijke minimumnormen voor de hele Europese Unie omvatten. Er moeten ook vrijwaringsmaatregelen worden opgenomen zodat bij problemen in de visserij actie kan worden ondernomen.

(6)In het verleden zijn verbeteringen van de selectiviteit verwezenlijkt wanneer stimuleringsregelingen werden afgestemd op beheersdoelen. Dergelijke regelingen moeten in elk nieuw regelgevingskader voor technische maatregelen worden opgenomen.

Los van de openbare raadpleging werden van 2011 tot begin 2015 samen met de voornaamste belanghebbenden ook tal van workshops, raadplegingen en vergaderingen georganiseerd. Door de combinatie van de openbare raadpleging en de uitgebreide aansluitende dialoog met de voornaamste belanghebbenden (d.w.z. de vangstsector, ngo's en de lidstaten) is ervoor gezorgd dat de weergegeven standpunten volledig representatief zijn voor de verschillende groepen belanghebbenden.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De deskundigengroep (EWG) van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) is bijeengekomen in oktober 2012 10 , in maart 2013 11 en in maart 2015 12 . Tijdens die bijeenkomsten is onderzocht hoe technische maatregelen kunnen worden ingezet als beheersinstrument in het kader van het GVB. De bevindingen van die verslagen zijn nuttig geweest voor het omschrijven van de in de prospectieve evaluatie bestudeerde opties en hebben informatie opgeleverd voor de ontwikkeling van het voorstel.

Aanvullend op die bijeenkomsten werden verschillende ad-hocvragen gesteld aan het WTECV en de internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) over specifieke kwesties in verband met de selectiviteit van vistuig, het vervangen van de voorschriften over maaswijdte en vangstsamenstelling, de bijvangst van zeezoogdieren en andere beschermde soorten en bestaande gesloten en beperkte gebieden. Beide organisaties hebben ook advies gegeven bij het opstellen van het voorstel.

Effectbeoordeling

Er is een effectbeoordeling uitgevoerd waarbij rekening is gehouden met de informatie afkomstig van de openbare en de aansluitende gerichte raadplegingen, de retrospectieve en de prospectieve evaluatie, advies van deskundigen en opmerkingen van de ter ondersteuning van dit initiatief opgerichte stuurgroep effectbeoordeling en van de Raad voor regelgevingstoetsing.

Voor de effectbeoordeling werden de drie beleidsopties (en één suboptie) die met de meeste waarschijnlijkheid de gewenste doelstellingen zouden verwezenlijken en de vastgestelde problemen zouden aanpakken, vergeleken met het basisscenario.

Basisscenario: De huidige verordeningen, met het GVB als centraal element, blijven van kracht als een reeks technische en andere instandhoudingsverordeningen die aansluiten bij het GVB. In het basisscenario zou rekening worden gehouden met recente aanpassingen om juridische tegenstrijdigheden met nieuwe verplichtingen in het kader van het GVB (de aanlandingsverplichting, aanpassing van de huidige machtigingen voor de Commissie aan het VWEU) op te heffen. Regionalisering van technische maatregelen zou verlopen via teruggooiplannen of meerjarenplannen, wat zou leiden tot een nog uitgebreider "web" van verordeningen en tot nieuwe voorschriften met afwijkingen op of aanpassingen van bestaande technische voorschriften.

Consolidatie: een nieuwe verordening met een beperkt toepassingsgebied ter consolidatie van de gemeenschappelijke regels voor alle visserijen in alle gebieden (bijvoorbeeld een algemeen verbod op bepaalde visserijmethoden) in één verordening. Er zou een onderscheid worden gemaakt tussen gemeenschappelijke regels (waarover beslist wordt via de medebeslissingsprocedure) en regels die mogelijkheden bieden voor regionalisering. Die laatste technische regels zouden deel blijven uitmaken van de bestaande verordeningen (medebeslissing en handelingen van de Commissie). Alle recente aanpassingen of wijzigingen van de verordeningen, alsook de aanpassingen aan het VWEU, zouden daarin worden opgenomen. Regionalisering van technische maatregelen zou verlopen via teruggooiplannen die door de Commissie worden aangenomen als gedelegeerde handelingen, en via gedelegeerde handelingen die door de Commissie worden goedgekeurd op basis van de nieuwe, volgens de medebeslissingsprocedure vastgestelde meerjarenplannen. Bij die gedelegeerde handelingen zouden (tijdelijke) afwijkingen en wijzigingen van de bestaande voorschriften worden ingevoerd. Regionalisering zou plaatsvinden als en wanneer de lidstaten gezamenlijke aanbevelingen indienen voor teruggooiplannen die tijdelijk, voor een periode van niet meer dan drie jaar, gelden. Na afloop van die periode kunnen die afwijkingen slechts behouden blijven na de vaststelling van een gedelegeerde handeling krachtens een bevoegdheidsdelegatie in een EU-meerjarenplan.

Kaderaanpak: een nieuwe kaderverordening met a) algemene bepalingen (toepassingsgebied, doelstellingen, leidende beginselen) en een omschrijving van de verwachte resultaten en de bijbehorende normen; b) gemeenschappelijke regels en technische bepalingen (zoals in optie 1); en c) basisnormen (per regio) die aansluiten bij de verwachte resultaten en die gelden als standaardmaatregelen wanneer geen regionale maatregelen zijn vastgesteld. De basisnormen zouden inhoudelijk gebaseerd zijn op de bestaande regels en zouden voornamelijk gericht zijn op de vervanging van de huidige voorschriften over maaswijdte en vangstsamenstelling, de omzetting van de huidige minimumgrootten in minimuminstandhoudingsreferentiegrootten en het behoud van sluitingen die nodig zijn om scholen jonge of paaiende vis te beschermen, alsook van andere regiospecifieke technische voorschriften. Er zou een herschikking plaatsvinden (één enkele verordening in plaats van de talrijke verordeningen die nu van kracht zijn). Veel bestaande verordeningen zouden worden ingetrokken en geïntegreerd in en/of gerationaliseerd binnen het nieuwe kader. De basisnormen en de technische standaardmaatregelen die bij de doelstellingen van de verordening aansluiten, zouden gelden tenzij en totdat geregionaliseerde maatregelen worden ontwikkeld en (via gedelegeerde handelingen) in het recht van de Unie worden ingevoerd. Wanneer geen geregionaliseerde maatregelen worden ontwikkeld, blijven de basisnormen gelden als standaardregels. De lidstaten zouden ervoor kunnen kiezen om af te stappen van meer rigide technische voorschriften (de standaardmaatregelen) ten voordele van een flexibelere, op resultaten gebaseerde beheersaanpak in het kader van regionalisering om de verwachte resultaten en de doelstellingen van een plan te behalen.

Kader zonder basisnormen: De voornaamste elementen van het kader zouden behouden blijven, op de basisnormen na. Er zou een bevoegdheidsdelegatie worden opgenomen voor de ontwikkeling van specifieke maatregelen in het kader van regionalisering. Aan de hand van die bevoegdheid zouden maatregelen kunnen worden vastgesteld die op regionaal vlak nodig zijn om te voldoen aan de doelstelling van het GVB; die maatregelen zouden via gedelegeerde handelingen als onderdeel van teruggooi- en meerjarenplannen worden vastgesteld.

Afschaffing van de bestaande regels: De meeste bestaande verordeningen inzake technische maatregelen zouden meteen worden ingetrokken, met uitzondering van essentiële natuurbeschermingsmaatregelen, die van kracht zouden blijven. Technische maatregelen die noodzakelijk zijn op de langere termijn, zouden op regionaal niveau in het kader van meerjarenplannen worden ontwikkeld (met de mogelijkheid om op de korte termijn tijdelijk technische maatregelen op te nemen in teruggooiplannen). In deze optie zou er geen sprake zijn van een kaderverordening.

Vergelijking van de opties

De kaderaanpak met basisnormen is volgens de evaluatie het meest geschikt om de gewenste doelstellingen te bereiken en om voldoende te waarborgen dat de instandhoudingsdoelstellingen ook in de toekomst, bij een toenemende regionalisering, zullen worden bereikt. Er wordt in die optie naar gestreefd alle vereiste technische maatregelen op langere termijn (uiterlijk in 2022) in regionale plannen op te nemen. Met deze optie kan de overgang naar regionalisering in de periode tot 2022 het best worden beheerd.

Het kader zonder basisnormen en de afschaffing van technische maatregelen zouden een onmiddellijke vereenvoudiging van de technische maatregelen met zich meebrengen, wat instemming zou vinden bij de vangstsector; beide opties houden echter meer risico's in. Zij impliceren een heel andere beheersaanpak, waarbij de bewijslast wordt verschoven naar alle vissers (en naar de lidstaten). Van de vissers zou in die opties worden verwacht dat zij op transparante wijze documenteren en aantonen dat zij voldoen aan de algemene doelstellingen en de overeengekomen resultaten (in het kader van het GVB), alsook aan de specifieke doelstellingen en resultaten die zijn vastgelegd in meerjarenplannen. Om te vermijden dat niet-selectieve visserijpraktijken de bovenhand krijgen, zou worden gerekend op een onmiddellijke gedragswijziging bij de vissers en op druk door andere vissers en zelfregulering. Bij de lidstaten, een aantal onderdelen van de vangstsector en de ngo's lijkt weinig bereidheid te bestaan om die richting uit te gaan, ten minste op de korte termijn.

Consolidatie van technische maatregelen bleek de minst aanbevolen optie. Daarbij zou de huidige complexe regelgevingsstructuur behouden blijven en zouden de belanghebbenden geen duidelijke stimulansen krijgen om verder te gaan dan het basisscenario. Deze optie is ook niet helemaal in overeenstemming met de in het kader van het GVB beoogde regionalisering.

Samenvatting van de effecten

In de voorkeursoptie worden voornamelijk wijzigingen aangebracht op het niveau van de regelgevingsstructuur en het beheer van technische maatregelen. Er worden weinig nieuwe maatregelen ingevoerd en de inhoudelijke wijzigingen zijn grotendeels beperkt tot het schrappen van voorschriften ter wille van een vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten, een betere controleerbaarheid en een consolidatie van natuurbeschermingsmaatregelen. Daarom is de analyse van effecten in de effectbeoordeling gebaseerd op een kwalitatieve beoordeling, geïllustreerd met specifieke voorbeelden of casestudy's. Dit zijn de voornaamste effecten:

Economisch

De economische effecten van de kaderaanpak zouden positief zijn. De kaderaanpak zou regionalisering bevorderen. Regionalisering zou zorgen voor een grotere flexibiliteit en betrokkenheid van de belanghebbenden bij de ontwikkeling van technische maatregelen, waardoor stimulansen zouden ontstaan voor een snellere inzet van selectief vistuig dan bij andere beleidsopties. Op die manier wordt bijgedragen tot het halen van de MSY en een beperking van ongewenste vangsten, wat op zijn beurt zal leiden tot economische baten door toegenomen vangstmogelijkheden. De situatie zou mettertijd verbeteren, met name wanneer de lidstaten selectieve visserij belonen door meer vangstmogelijkheden in het kader van het GVB toe te staan.

Sociaal

Op de korte termijn zal de werkgelegenheid in de vangstsector waarschijnlijk afnemen wanneer de sector zich aanpast aan de uitdagingen van de overgang naar de MSY en de aanlandingsverplichting. Ervan uitgaande dat het regionaliseringsproces zou worden versneld en dat de meest betrokken vlootsegmenten, met name die welke vissen op gemengde demersale soorten, snel zouden inzetten op selectievere visserij, zouden de negatieve effecten echter sneller worden geneutraliseerd. De werkgelegenheid zou stabiliseren. Op de langere termijn zullen de vangstmogelijkheden toenemen (met minstens 20 % tegen 2020) zodra er duurzaam wordt gevist. Die aanzienlijke toename zou mogelijkheden bieden voor jobcreatie in de vangstsector. Een duurzame visserij zal positieve effecten hebben voor het inkomen en de lonen, waardoor het aantrekkelijker zal worden om in de sector te werken.

Ecologisch

Eventuele negatieve effecten op de korte termijn zullen waarschijnlijk sneller worden geneutraliseerd dan bij de andere overwogen opties. Het kader zou de overgang naar regionalisering in goede banen leiden en door de opname van basisnormen en het behoud van bestaande, noodzakelijk blijvende technische maatregelen ervoor zorgen dat de milieuduurzaamheidsdoelstellingen van het GVB niet in het gedrang komen. Op de langere termijn zou regionalisering moeten leiden tot de ontwikkeling van maatregelen binnen een adaptief beheerskader waarbinnen beter kan worden gereageerd en geanticipeerd op bedreigingen voor mariene ecosystemen en waarbinnen snel beschermende maatregelen kunnen worden genomen.

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Vereenvoudiging

Vereenvoudiging van de bestaande verordeningen behoort tot de hoofddoelstellingen van dit voorstel. In het nieuwe kader zullen zes volgens de medebeslissingsprocedure vastgestelde verordeningen worden vervangen door één verordening en zullen drie andere verordeningen gedeeltelijk worden ingetrokken of gewijzigd. Er zullen ook tot tien ondersteunende verordeningen van de Commissie worden ingetrokken. Bepaalde elementen van die verordeningen zullen, in afwachting van regionalisering, deel uitmaken van het geplande kader. Daardoor kan op twee belangrijke gebieden een verdere vereenvoudiging worden bereikt. Ten eerste komt er een schrapping of vereenvoudiging voor bijna de helft van de veertig bestaande gebieden die met het oog op de bescherming van scholen jonge of paaiende vis gesloten zijn of waarvoor beperkingen gelden. Deze maatregel is gebaseerd op advies van het WTECV, waarbij rekening is gehouden met de opmerkingen van de lidstaten en de belanghebbenden. Een tweede vorm van vereenvoudiging betreft de complexe tabellen voor maaswijdte en vangstsamenstelling in de bestaande verordeningen voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan en voor de Oostzee. In de plaats daarvan wordt voor elke regio op basis van bestaande exploitatiepatronen een basisnorm voor de maaswijdte van gesleept of staand vistuig vastgesteld, met verschillende afwijkingen zodat voor het behoud van belangrijke visserijen een kleinere maaswijdte kan worden gebruikt.

Kmo's/mkb

De vangstsector, die over ongeveer 82 000 vaartuigen beschikt en 98 500 voltijdequivalenten tewerkstelt, wordt het meest getroffen door mogelijke wijzigingen van de verordeningen inzake technische maatregelen. Van die ongeveer 82 000 vissersvaartuigen kunnen er bijna 98 % worden aangemerkt als micro-ondernemingen met minder dan tien werknemers en met een jaarlijkse omzet en/of een jaarlijks balanstotaal van hooguit 2 miljoen EUR. Wanneer micro-ondernemingen van dit voorstel zouden worden vrijgesteld, zou dat de instandhoudingsdoelstellingen van het GVB in het gedrang brengen. Door het hoge aantal micro-ondernemingen binnen de sector, zouden in dat geval immers maar weinig visserijbedrijven onder de algemene regels vallen.

Het voorstel zou positieve effecten voor de administratieve kosten en lasten van kmo's hebben, in die zin dat de huidige verordeningen onmiddellijk zouden worden vereenvoudigd en dat de vangstsector in de toekomst via de adviesraden een grotere rol zou krijgen bij de ontwikkeling van technische maatregelen. Bovendien zou de mogelijke overschakeling naar een op resultaten gebaseerd systeem op de langere termijn tot een verdere vereenvoudiging van de technische voorschriften leiden. Dit impliceert een verschuiving van de bewijslast naar de vangstsector, die de taak krijgt de vangsten nauwkeurig aan te tonen en te documenteren. Dit kan mogelijk leiden tot hogere kosten voor de documentatie van vangsten, hoewel de kosten zullen afhangen van de manier waarop de lidstaten de "geregionaliseerde controles" aanpakken, en zullen worden gecompenseerd door de grotere flexibiliteit die in het kader van die aanpak wordt geboden.

Grondrechten

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De voorgestelde maatregel brengt geen extra uitgaven voor de Unie mee.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplannen en regelingen voor monitoring, evaluatie en verslaglegging

Monitoring

In het kader van de voorkeursoptie zouden duidelijke streefdoelen worden vastgesteld voor het beperken en zoveel mogelijk uitbannen van ongewenste vangsten tegen 2019 en voor het bereiken van bevissing op MSY-niveau tegen 2020. Er zouden ook streefdoelen voor de vermindering van de negatieve effecten van de visserij op mariene ecosystemen worden vastgesteld om bij te dragen tot het bereiken van een goede milieutoestand tegen 2020. Om de verwezenlijking van die streefdoelen te meten, worden de volgende ecologische, economische, sociale en op naleving gerichte indicatoren voor de monitoring van technische maatregelen voorgesteld:

Ecologisch: ontwikkeling van de vangstprofielen, aantal bestanden op MSY-niveau en ontwikkeling van bijvangsten van kwetsbare soorten en bescherming van kwetsbare habitats.

Economisch: inkomen, bruto toegevoegde waarde, verhouding inkomsten/kostendekkende inkomsten en netto winstmarges.

Sociaal: werkgelegenheid en lonen van de bemanning.

Naleving: aantal inbreuken met betrekking tot technische voorschriften en aantal patrouilledagen op zee.

De gegevens voor monitoring zouden beschikbaar zijn op basis van het bestaande kader voor gegevensverzameling 13 , advies van het WTECV en de ICES en de jaarlijkse rapporten van het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA).

Evaluatie

Een ex-postevaluatie waarin wordt ingegaan op de belangrijkste evaluatievragen met betrekking tot de technische maatregelen, moet worden uitgevoerd vóór 2022, wanneer de aanlandingsverplichting volledig operationeel moet zijn, de MSY voor alle bestanden moet zijn verwezenlijkt en een goede milieutoestand moet zijn bereikt voor de mariene ecosystemen. Die evaluatie zal rechtstreeks worden meegenomen in de retrospectieve evaluatie van het GVB, die in 2022 van start moet gaan.

De nieuwe meerjarenplannen zullen periodiek worden beoordeeld door het WTECV en de ICES om na te gaan of de duurzaamheidsdoelstellingen worden gehaald. Die evaluaties zullen uitwijzen of de in die plannen opgenomen technische maatregelen doeltreffend zijn.

De rapportageverplichtingen uit hoofde van de artikelen 49 (werking van het GVB) en 50 (vorderingen bij het verwezenlijken van de MSY) van het GVB houden weliswaar niet rechtstreeks verband met technische maatregelen, maar zullen eveneens inzicht bieden in de doeltreffendheid van de maatregelen.

Regionaal ontwikkelde maatregelen zullen ook op regelmatige basis door het WTECV en de ICES moeten worden geëvalueerd om ervoor te zorgen dat die maatregelen in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het GVB.

De jaarlijkse verslagen van het EFCA met betrekking tot de gezamenlijke inzetplannen bevatten informatie over het aantal en de aard van de vastgestelde inbreuken ten opzichte van het aantal en de aard van de uitgevoerde inspecties. Daaruit blijkt in hoeverre de verordeningen inzake technische maatregelen worden nageleefd.

Verslagen

Uiterlijk eind 2020 en vervolgens om de drie jaar brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de tenuitvoerlegging van deze verordening, met inbegrip van een beoordeling van de impact van de technische maatregelen op de instandhouding van de visbestanden en een beoordeling van de milieueffecten van de visserij op mariene ecosystemen. Op basis van dat verslag zal de Commissie eventueel noodzakelijke wijzigingen voorstellen.

Toelichtende stukken (voor richtlijnen)

Niet van toepassing.

Gedetailleerde toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Het voorstel is als volgt ingedeeld:

Algemene bepalingen – dit deel bevat het toepassingsgebied, overkoepelende en specifieke doelstellingen, streefdoelen in verband met de algemene en specifieke doelstellingen, uitgedrukt in termen van de hoeveelheid ongewenste vangsten; drempelwaarden voor bijvangsten van kwetsbare soorten; bepalingen om ervoor te zorgen dat aanzienlijke verstoringen van de zeebodem worden beperkt; beginselen van goed bestuur en definities. De definities hebben voornamelijk betrekking op vistuig en visserijoperaties en zijn gemeenschappelijk voor alle regio's. Zij consolideren en actualiseren de bestaande definities in de bestaande verordeningen.

Gemeenschappelijke technische maatregelen – dit deel bevat gemeenschappelijke regels die momenteel in alle voornaamste verordeningen inzake technische maatregelen zijn opgenomen, maar die van toepassing zijn op alle zeebekkens en beschouwd worden als permanent, omdat er geen noodzaak of geldige reden is om ze te wijzigen. Onder dit deel zijn bepalingen opgenomen over:

verboden vistuig en praktijken, met inbegrip van een verbod op de verkoop van mariene soorten die zijn gevangen met bepaalde soorten vistuig,

maatregelen ter bescherming van kwetsbare soorten (bv. zeezoogdieren, reptielen en zeevogels) en habitats (bv. koudwaterkoralen), inclusief die welke zijn vermeld in de habitatrichtlijn en de vogelrichtlijn,

algemene beperkingen op het gebruik van gesleept vistuig en voorwaarden voor het gebruik ervan (heeft betrekking op de basisconstructie van kuilen en op toegelaten toebehoren voor vistuig);

beperkingen op het gebruik van staande netten. Dit omvat een consolidering van de bestaande beperkingen op het gebruik van drijfnetten (d.w.z. een verbod op het gebruik van drijfnetten van meer dan 2,5 km, een verbod op het gebruik ervan voor de vangst van over grote afstanden trekkende visbestanden en een totaalverbod op het gebruik van drijfnetten in de Oostzee). De lidstaten zouden die bepalingen in het kader van de regionalisering moeten aanscherpen, tot en met de invoering van een totaalverbod op het gebruik van dergelijk vistuig indien er wetenschappelijk bewijs bestaat waaruit blijkt dat het voortgezette gebruik van drijfnetten in die regio een bedreiging voor de staat van instandhouding van kwetsbare soorten vormt;

minimuminstandhoudingsreferentiegrootten (omschrijving, meting, gebruik van vis kleiner dan de MCRS);

gemeenschappelijke maatregelen om teruggooi te verminderen (highgrading, slipping, bescherming van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden).

Regionalisering – algemene beginselen voor regionalisering met betrekking tot basismaatregelen die gelden wanneer er geen regionale maatregelen van kracht zijn, en bevoegdheidsdelegaties die nodig zijn voor de regionalisering van technische maatregelen via meerjarenplannen, tijdelijke teruggooiplannen en instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn om te voldoen aan de verplichtingen in het kader van de milieuwetgeving. De bevoegdheidsdelegaties maken het mogelijk regionale maatregelen te ontwikkelen op basis van gezamenlijke aanbevelingen van regionale groepen van lidstaten om bestaande basismaatregelen te wijzigen of ervan af te wijken, nieuwe maatregelen vast te stellen, of van de maatregelen af te wijken mits kan worden aangetoond dat die basismaatregelen geen nut hebben op het vlak van instandhouding of dat alternatieve maatregelen zijn ingevoerd. Die bevoegdheidsdelegaties vloeien voort uit het GVB. Er wordt ook bepaald welke regionale maatregelen kunnen worden genomen in het kader van tijdelijke teruggooimaatregelen en welke vrijwaringsmaatregelen zullen worden ingevoerd indien uit wetenschappelijk bewijs blijkt dat de regionale maatregelen de instandhoudingsdoelstellingen niet halen. Hiertoe wordt een vrijwaringsclausule opgenomen die de Commissie in staat stelt te reageren wanneer uit het beschikbare wetenschappelijke advies blijkt dat onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten te beschermen. Daardoor kan de Commissie dergelijke bedreigingen afzwakken door technische maatregelen te nemen als aanvulling op of in afwijking van deze verordening of door anderszins overeenkomstig het recht van de Unie technische maatregelen vast te stellen. Die maatregelen kunnen onder meer bestaan uit beperkingen op het gebruik van vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden.

Technische maatregelen in wateren buiten de Unie – in dit deel wordt de Commissie de bevoegdheid verleend om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot bestaande nadere voorschriften over lijsten van kwetsbare mariene ecosystemen en met betrekking tot in de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) overeengekomen specifieke technische maatregelen voor bepaalde visserijen op blauwe leng en roodbaars. De Commissie krijgt via een wijziging van de overeenkomstige verordening eveneens de bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot bestaande technische maatregelen in Verordening (EU) nr. 1343/2011 14 inzake de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean of GFCM). De Commissie krijgt eveneens de bevoegdheid om toekomstige door de NEAFC vastgestelde wijzigingen van die maatregelen, alsook door de GFCM vastgestelde maatregelen, in het recht van de Unie op te nemen. De Commissie is daartoe momenteel niet gemachtigd.

Technische bepalingen – dit deel bevat gemeenschappelijke bepalingen voor het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en voor de kunstmatige uitzetting en de overbrenging van mariene soorten.

Procedurele bepalingen – dit deel betreft de uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie voor de gedelegeerde handelingen waarin het voorstel voorziet, en de comitéprocedure voor uitvoeringshandelingen.

Slotbepalingen – dit deel heeft betrekking op de intrekkingen en wijzigingen van de desbetreffende verordeningen en op de evaluatie en verslaglegging.

Bijlagen – de bijlagen bevatten de basismaatregelen per zeebekken (d.w.z. Noordzee, Oostzee, noordwestelijke wateren, zuidwestelijke wateren, Middellandse Zee, Zwarte Zee en ultraperifere gebieden). Die basismaatregelen zijn van toepassing bij ontstentenis van maatregelen op regionaal niveau. Zij hebben betrekking op basisnormen voor maaswijdten, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, gesloten of beperkte gebieden ter bescherming van jonge of paaiende vis en alle andere regiospecifieke maatregelen. De andere bijlagen bevatten een lijst van verboden soorten, die onmiddellijk in zee moeten worden teruggezet indien zij als bijvangsten worden gevangen, een lijst van gesloten gebieden ter bescherming van kwetsbare habitats en een lijst met soorten die niet met drijfnetten mogen worden gevangen.

2016/0074 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 15 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's 16 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 17 is een gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) voor de instandhouding en de duurzame exploitatie van visbestanden vastgesteld.

(2)Technische maatregelen zijn instrumenten ter ondersteuning van de uitvoering van het GVB. Uit een retrospectieve evaluatie is echter gebleken dat het met de huidige regelgevingsstructuur voor technische maatregelen waarschijnlijk niet zal lukken om de doelstellingen van het GVB te halen en dat een nieuwe benadering nodig is om de doeltreffendheid van de maatregelen te vergroten, waarbij aandacht moet worden besteed aan de aanpassing van de beheersstructuur.

(3)Er is behoefte aan een kader voor de regulering van technische maatregelen. Dat kader moet algemene regels bevatten die gelden in alle Uniewateren, en moet het mogelijk maken technische maatregelen te nemen waarbij via het regionaliseringsproces dat in het kader van het GVB is ingevoerd, rekening wordt gehouden met de specifieke regionale kenmerken van de visserijen.

(4)Het kader moet betrekking hebben op de vangst en de aanlanding van visserijhulpbronnen, op de werking van vistuig en op de wisselwerking tussen visserijactiviteiten en mariene ecosystemen.

(5)Het kader moet van toepassing zijn op visserijoperaties die in de Uniewateren door Unievaartuigen, vaartuigen van buiten de Unie en onderdanen van de lidstaten (onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat) worden verricht, alsook op Unievaartuigen die actief zijn in de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag. In de wateren buiten de Unie moet het eveneens van toepassing zijn op technische maatregelen die zijn vastgesteld voor het gereglementeerde gebied van de visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) en voor het overeenkomstgebied van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM).

(6)In voorkomend geval moeten technische maatregelen van toepassing zijn op recreatievisserijen, die een aanzienlijke impact kunnen hebben op vis- en schaaldierbestanden.

(7)Technische maatregelen moeten bijdragen tot de doelstellingen van het GVB om te vissen op het niveau van de maximale duurzame opbrengst, ongewenste vangsten te verminderen en teruggooi uit te bannen, en moeten bijdragen tot het bereiken van een goede milieutoestand overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad 18 .

(8)Technische maatregelen moeten er met name voor zorgen dat scholen jonge of paaiende vis worden beschermd door de toepassing van selectief vistuig en vermijdingsmaatregelen. Technische maatregelen moeten er ook voor zorgen dat de effecten van vistuig op het mariene ecosysteem, en met name op kwetsbare soorten en habitats, tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden geëlimineerd. Zij moeten er ook toe bijdragen dat beheersmaatregelen worden genomen waarmee kan worden voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad 19 , Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad 20 en Richtlijn 2008/56/EG.

(9)Om de doeltreffendheid van de technische maatregelen te evalueren, moeten met betrekking tot de niveaus van ongewenste vangsten, het niveau van bijvangsten van kwetsbare soorten en de omvang van door de visserij verstoorde zeebodemhabitats streefdoelen worden ontwikkeld die sporen met de doelstellingen van het GVB, de milieuwetgeving van de Unie – met name Richtlijn 92/43/EEG van de Raad en Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad 21 – en met internationale beste praktijken.

(10)Om ervoor te zorgen dat de technische voorschriften op eenvormige wijze worden geïnterpreteerd en toegepast, moeten de definities van vistuig en visserijoperaties die zijn opgenomen in de bestaande verordeningen inzake technische maatregelen, worden bijgewerkt en geconsolideerd.

(11)Bepaalde soorten destructief vistuig of methoden waarbij gebruik wordt gemaakt van explosieven, gif, verdovende stoffen, elektrische stroom, pneumatische hamers of andere klopwerktuigen, alsook gesleepte voorzieningen, grijpers voor het oogsten van rood koraal, andere soorten koraal of aan koraal verwante soorten, en bepaalde harpoengeweren moeten worden verboden, met uitzondering van het specifieke geval van elektrische pulskorren, die onder zeer strikte voorwaarden mogen worden gebruikt.

(12)In het licht van het advies van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) moeten bepaalde gemeenschappelijke regels met betrekking tot beperkingen op het gebruik van gesleept vistuig en de constructie van kuilen worden vastgesteld ter voorkoming van slechte praktijken die leiden tot niet-selectieve visserij.

(13)Ter beperking van het gebruik van drijfnetten, die een grote oppervlakte kunnen bestrijken en kunnen leiden tot aanzienlijke vangsten van kwetsbare soorten, moeten de bestaande beperkingen op het gebruik van dergelijk vistuig worden geconsolideerd.

(14)In het licht van het advies van het WTECV moet het ter bescherming van kwetsbare diepzeesoorten verboden blijven met staande netten te vissen in de ICES-sectoren IIIa, VIa, VIb, VIIb, VIIc, VIIj en VIIk en in de ICES-deelgebieden VIII, IX, X en XII ten oosten van 27° WL in wateren met een kaartdiepte van meer dan 600 meter.

(15)Voor sommige zeldzame vissoorten, zoals bepaalde soorten haaien en roggen, kan zelfs een beperkte vorm van visserijactiviteit een ernstig risico voor de instandhouding van de soort inhouden. Om die soorten te beschermen moet een totaalverbod op de desbetreffende visserij worden ingesteld.

(16)Om kwetsbare mariene soorten zoals zeezoogdieren, zeevogels en zeereptielen de strikte bescherming te kunnen bieden waarin wordt voorzien in de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG, moeten de lidstaten impactbeperkende maatregelen instellen om de vangst van die soorten in vistuig tot een minimum te beperken en waar mogelijk uit te bannen.

(17)Om kwetsbare mariene habitats voor de kust van Ierland en het Verenigd Koninkrijk en rond de Azoren, Madeira en de Canarische Eilanden te blijven beschermen, moeten de bestaande beperkingen op het gebruik van bodemvistuig worden gehandhaafd.

(18)Wanneer op basis van wetenschappelijk advies en technische informatie andere kwetsbare habitats worden geïdentificeerd, moeten soortgelijke beperkingen ter bescherming van die habitats worden ingevoerd.

(19)Overeenkomstig het GVB moeten minimuminstandhoudingsreferentiegrootten worden vastgesteld in verband met de bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten en de instelling van gebieden voor herstel van de visbestanden.

(20)Er moet worden vastgelegd op welke manier de omvang van mariene soorten moet worden gemeten.

(21)Om de vangstsector te helpen de aanlandingsverplichting uit te voeren, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er maatregelen van kracht zijn die het makkelijker maken vangsten van mariene soorten die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet halen, op te slaan en afzetmogelijkheden voor dergelijke vangsten te vinden. Die maatregelen moeten ook betrekking hebben op steun voor investeringen in de bouw en aanpassing van aanlandings- en beschuttingsplaatsen, of steun voor investeringen om visserijproducten een meerwaarde te geven.

(22)Highgrading en slipping moeten worden verboden, behalve in gevallen waarin in het kader van de aanlandingsverplichting vrijstellingen zijn ingevoerd.

(23)Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden en die dus niet onder de toepassing van de aanlandingsverplichting vallen, moeten de lidstaten proefprojecten uitvoeren met als doel na te gaan hoe die vangsten kunnen worden beperkt, zodat passende technische maatregelen kunnen worden ingevoerd om dat doel te bereiken.

(24)Waar geen technische maatregelen op regionaal niveau van kracht zijn, moeten de vastgelegde basisnormen gelden. Die basisnormen moeten voortvloeien uit bestaande technische maatregelen, rekening houdend met het advies van het WTECV en de meningen van belanghebbenden. Zij moeten betrekking hebben op basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig en staande netten, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, gesloten of beperkte gebieden, natuurbeschermingsmaatregelen voor het beperken van bijvangsten van zeezoogdieren en zeevogels in bepaalde gebieden en andere bestaande regiospecifieke maatregelen die nodig blijven om ervoor te zorgen dat de instandhoudingsdoelstellingen gehaald blijven worden totdat maatregelen in het kader van regionalisering worden ingevoerd.

(25)De lidstaten kunnen overeenkomstig het in het GVB bedoelde regionaliseringsproces samen met de belanghebbenden gezamenlijke aanbevelingen voor passende technische maatregelen ontwikkelen die afwijken van de basisnormen.

(26)Dergelijke regionale technische maatregelen moeten wat betreft exploitatiepatronen en de bescherming van kwetsbare soorten en habitats minstens gelijkwaardig zijn aan de basisnormen.

(27)Regionale technische maatregelen moeten voornamelijk worden vastgesteld via de in het GVB bedoelde meerjarenplannen. In het kader van die meerjarenplannen mogen de basisnormen worden aangepast, mogen nieuwe maatregelen worden vastgesteld ter aanvulling of vervanging van de basisnormen, of mag van de basismaatregelen worden afgeweken indien kan worden aangetoond dat die basismaatregelen geen nut hebben op het vlak van instandhouding of dat alternatieve maatregelen zijn ingevoerd waarmee wordt gegarandeerd dat de doelstellingen en streefdoelen gehaald blijven worden. Overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 kunnen meerjarenplannen ook andere natuurinstandhoudingsmaatregelen bevatten om de negatieve impact van de visserij op het ecosysteem tot een minimum te beperken, zoals de maatregelen die noodzakelijk zijn met het oog op de naleving van de verplichtingen uit hoofde van artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2008/56/EG, artikel 4 van Richtlijn 2009/147/EG of artikel 6 van Richtlijn 92/43/EEG.

(28)Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen om in het kader van meerjarenplannen grootteselectief en soortselectief vistuig goed te keuren dat afwijkt van de basisnormen voor maaswijdten, moeten de regionale groepen van lidstaten ervoor zorgen dat dat vistuig minstens tot dezelfde of betere selectiviteitspatronen leidt als vistuig dat aan de basisnormen voldoet.

(29)Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen om scholen jonge of paaiende vis te beschermen door in meerjarenplannen gesloten of beperkte gebieden te wijzigen of er nieuwe in te stellen, moeten de regionale groepen van lidstaten in de gezamenlijke aanbevelingen de specificaties, de omvang, de duur, de vistuigbeperkingen en de controle- en monitoringregelingen vaststellen.

(30)Bij de ontwikkeling van gezamenlijke aanbevelingen voor de wijziging of de instelling van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten in meerjarenplannen moeten de regionale groepen van lidstaten ervoor zorgen dat de doelstellingen van het GVB niet in het gedrang komen, en wel door ervoor te zorgen dat jonge exemplaren van mariene soorten worden beschermd zonder dat daarbij marktverstoringen tot stand worden gebracht en een markt wordt gecreëerd voor vis onder de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten.

(31)Het invoeren van realtimesluitingen in combinatie met bepalingen voor verplaatsing van de visserij bij wijze van aanvullende maatregelen voor de bescherming van scholen jonge of paaiende vis, moet worden toegestaan als een optie die in het kader van gezamenlijke aanbevelingen kan worden ontwikkeld. De voorwaarden voor de instelling en de opheffing van dergelijke gebieden, alsook de controle en monitoringregelingen, moeten in de desbetreffende gezamenlijke aanbeveling worden omschreven.

(32)Op basis van een wetenschappelijke beoordeling van de effecten van innovatief vistuig, die door het WTECV naar behoren zijn geëvalueerd, moet het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van innovatief vistuig, zoals de elektrische pulskor, als een optie kunnen worden opgenomen in gezamenlijke aanbevelingen van regionale groepen van lidstaten. Het gebruik van innovatief vistuig mag niet worden toegestaan indien uit een wetenschappelijke beoordeling blijkt dat het gebruik ervan negatieve effecten zal hebben op kwetsbare habitats en niet-doelsoorten.

(33)Om bijvangsten van kwetsbare soorten en de effecten van vistuig op kwetsbare habitats tot een minimum te beperken, moeten regionale groepen van lidstaten aanvullende impactbeperkende maatregelen ontwikkelen waarmee de effecten van de visserij op kwetsbare soorten en habitats worden beperkt. Wanneer uit wetenschappelijke gegevens blijkt dat de staat van instandhouding van die soorten en habitats ernstig bedreigd wordt, moeten de lidstaten aanvullende beperkingen op de bouw en de werking van bepaald vistuig invoeren, of het gebruik van dergelijk vistuig in die regio zelfs volledig verbieden. Dergelijke bepalingen zouden met name kunnen worden toegepast op het gebruik van drijfnetten, die in bepaalde gebieden hebben geleid tot aanzienlijke vangsten van walvisachtigen en zeevogels.

(34)Bij het ontbreken van een meerjarenplan kunnen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 tijdelijke teruggooiplannen worden vastgesteld. Het moet worden toegestaan om als onderdeel van die plannen technische maatregelen vast te stellen die strikt met de uitvoering van de aanlandingsverplichting verband houden en ten doel hebben de selectiviteit te vergroten en ongewenste vangsten zoveel mogelijk te beperken.

(35)Met het oog op de handhaving van de bestaande gedetailleerde aanbevelingen die zijn overeengekomen in de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van de lijsten van kwetsbare mariene ecosystemen en ten aanzien van specifieke technische maatregelen in verband met bepaalde maatregelen ter bescherming van blauwe leng en roodbaars. De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde in het Unierecht toekomstige wijzigingen op te nemen van door de NEAFC vastgestelde maatregelen die het onderwerp vormen van een aantal uitdrukkelijk als niet-essentiële onderdelen van deze verordening aangemerkte bepalingen en die bindend worden voor de Europese Unie in overeenstemming met het NEAFC-verdrag. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau,

(36)Om het wetenschappelijk onderzoek en de kunstmatige uitzetting en de overbrenging van mariene organismen niet te belemmeren, moet deze verordening niet gelden voor activiteiten die daarvoor noodzakelijk zijn.

(37)Wanneer volgens het beschikbare wetenschappelijke advies onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten te beschermen, moet de Commissie in naar behoren gemotiveerde gevallen hetzij in aanvulling op of in afwijking van deze verordening, hetzij anderszins overeenkomstig het Unierecht onmiddellijk toepasbare gedelegeerde handelingen kunnen vaststellen met technische maatregelen om de bedreigingen in te perken. Die maatregelen moeten zo worden opgezet dat onverwachte veranderingen in bestandspatronen door een hoge of lage aanwas van jonge exemplaren in het bestand worden aangepakt, dat bescherming wordt geboden voor paaiende vis of schaaldieren wanneer bestanden zich op een zeer laag niveau bevinden, of om het hoofd te kunnen bieden aan andere veranderingen in de staat van instandhouding van visbestanden die de toestand van een bestand kunnen bedreigen. Zij kunnen onder meer bestaan uit beperkingen op het gebruik van gesleept of staand vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden.

(38)De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden gedelegeerd om de lijst van vis en schaaldieren die niet gericht mogen worden bevist, bij te werken, om de lijst van kwetsbare gebieden waar de visserij moet worden beperkt, bij te werken, om technische maatregelen aan te nemen als onderdeel van meerjarenplannen en om technische maatregelen aan te nemen als onderdeel van tijdelijke teruggooiplannen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau, De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

(39)Om uniforme voorwaarden voor de uitvoering van de bepalingen van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot: het vaststellen van de specificatie van voorzieningen om slijtage te beperken of om het ontsnappen van vangsten langs het voorste deel van gesleept tuig te bevorderen of te beperken; het omschrijven van de specificatie van selectiviteitsvoorzieningen die worden vastgehecht aan bepaald vistuig dat voldoet aan de basisnormen; het omschrijven van de specificatie van pulskorren; beperkingen op de bouw van vistuig en door de vlaggenlidstaten vast te stellen maatregelen voor controle en monitoring; het vaststellen van regels met betrekking tot de door de vlaggenlidstaten te nemen maatregelen voor controle en monitoring in verband met het gebruik van staand vistuig op een diepte tussen 200 en 600 meter; het vaststellen van nadere voorschriften inzake de controle- en monitoringmaatregelen die moeten worden genomen in verband met bepaalde gesloten of beperkte gebieden; en het vaststellen van nadere voorschriften inzake de signaal- en gebruikskenmerken van voorzieningen die worden gebruikt om walvisachtigen weg te houden van staande netten, en de methoden die worden gebruikt om de bijvangsten van zeevogels en zeereptielen tot een minimum te beperken. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 22 .

(40)Uiterlijk eind 2020 en vervolgens om de drie jaar moet de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag moet een beoordeling omvatten van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de doelstellingen en de streefdoelen van deze verordening. Wanneer uit dat verslag blijkt dat de doelstellingen en streefdoelen op regionaal niveau niet zijn bereikt, moeten de lidstaten in de betrokken regio een plan indienen met corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat die doelstellingen en streefdoelen kunnen worden bereikt. De Commissie moet eveneens op basis van dat verslag voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad doen voor de nodige wijzigingen van deze verordening.

(41)Gezien het aantal aan te brengen wijzigingen en het belang ervan moeten de Verordeningen (EG) nr. 894/97 23 , (EG) nr. 850/98 24 , (EG) nr. 2549/2000 25 , (EG) nr. 254/2002 26 , (EG) nr. 812/2004 27 en (EG) nr. 2187/2005 28 van de Raad worden ingetrokken.

(42)De Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 29 , (EG) nr. 1098/2007 30 en (EG) nr. 1224/2009 31 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011 32 en (EU) nr. 1380/2013 33 van het Europees Parlement en de Raad moeten dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(43)Met het oog op de aanvulling of wijziging van bestaande nadere voorschriften ter omzetting van de door de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) overeengekomen aanbevelingen moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen aan de Commissie worden gedelegeerd ten aanzien van de technische maatregelen in Verordening (EU) nr. 1343/2011. De Commissie moet ook de bevoegdheid krijgen om gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde in het Unierecht toekomstige wijzigingen op te nemen van door de GFCM vastgestelde maatregelen die het onderwerp vormen van een aantal uitdrukkelijk als niet-essentiële onderdelen van deze verordening aangemerkte bepalingen en die bindend worden voor de Europese Unie in overeenstemming met de GFCM-overeenkomst. Verordening (EU) nr. 1343/2011 moet dienovereenkomstig worden gewijzigd. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden technische maatregelen vastgesteld ten aanzien van:

a)de vangst en de aanlanding van visserijhulpbronnen; en

b)de werking van vistuig en de wisselwerking tussen visserijactiviteiten en mariene ecosystemen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.Deze verordening is van toepassing op de activiteiten die worden uitgeoefend door Unievissersvaartuigen en onderdanen van de lidstaten, onverminderd de primaire verantwoordelijkheid van de vlaggenstaat, in de in artikel 5 bedoelde visserijzones, alsook door vissersvaartuigen die de vlag voeren van en geregistreerd zijn in derde landen, wanneer zij in de Uniewateren vissen.

2.De artikelen 7 en 14 en deel A van de bijlagen V tot en met X zijn tevens van toepassing op recreatievisserijen.

3.Onder de in de artikelen 29 en 30 vastgestelde voorwaarden zijn de in deze verordening vastgestelde technische maatregelen niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van:

a)wetenschappelijk onderzoek, of

b)de kunstmatige uitzetting of de overbrenging van mariene soorten.

Artikel 3

Algemene en specifieke doelstellingen

1.    Als instrumenten ter ondersteuning van de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) dragen technische maatregelen bij aan de doelstellingen van het GVB die zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en met name in lid 2, lid 3, en lid 5, onder a) en j), van dat artikel.

2.    Bovendien moeten technische maatregelen met name:

a)de exploitatiepatronen optimaliseren om bescherming te bieden aan scholen jonge of paaiende exemplaren van mariene soorten;

b)ervoor zorgen dat uit de visserij voortvloeiende bijvangsten van in de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG vermelde mariene soorten en andere kwetsbare soorten tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden uitgebannen, zodat zij geen bedreiging vormen voor de staat van instandhouding van die soorten;

c)ervoor zorgen dat de milieueffecten van de visserij op de mariene habitats tot een minimum worden beperkt en waar mogelijk worden geëlimineerd, zodat zij geen bedreiging vormen voor de staat van instandhouding van die habitats;

d)ertoe bijdragen dat visserijbeheersmaatregelen van kracht zijn waarmee wordt voldaan aan de verplichtingen uit hoofde van de Richtlijnen 92/43/EEG, 2009/147/EG, 2008/56/EG en 2000/60/EG.

Artikel 4

Streefdoelen

1.    Technische maatregelen zijn gericht op de verwezenlijking van de volgende streefdoelen:

a)ervoor zorgen dat de vangsten van mariene soorten die kleiner zijn dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte, overeenkomstig artikel 2, lid 2, en artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 in volume gemeten niet meer dan 5 % van de vangsten uitmaken;

b)ervoor zorgen dat de bijvangsten van zeezoogdieren, zeereptielen, zeevogels en andere niet-commercieel geëxploiteerde soorten de in Uniewetgeving en internationale overeenkomsten vastgelegde niveaus niet overschrijden;

c)ervoor zorgen dat de milieueffecten van visserijactiviteiten op zeebodemhabitats voor elk in het kader van Richtlijn 2008/56/EG beoordeeld habitattype de niveaus die nodig zijn om een goede milieutoestand te bereiken, in geen enkele mariene regio of subregio overschrijden wat betreft de kwaliteit van de habitat en de ruimtelijke omvang waarbinnen de vereiste niveaus moeten worden bereikt.

2.    De mate waarin deze streefdoelen zijn bereikt, wordt geëvalueerd in het kader van de in artikel 34 bedoelde verslagleggingsprocedure.

Artikel 5

Afbakening van visserijzones

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende geografische afbakeningen van visserijzones:

a)"Noordzee": de ICES-sectoren 34 IIa, IIIa en IV;

b)"Oostzee": de ICES-sectoren IIIb, IIIc en IIId;

c)"noordwestelijke wateren": de ICES-deelgebieden V (met uitzondering van Va en de wateren van Vb buiten de Unie), VI en VII;

d)"zuidwestelijke wateren": de ICES-deelgebieden VIII, IX en X (Uniewateren) en de CECAF-sectoren 35 34.1.1, 34.1.2 en 34.2.0 (Uniewateren);

e)"Middellandse Zee": de maritieme wateren van de Middellandse Zee ten oosten van 5°36′ WL;

f)"Zwarte Zee": de wateren in geografisch deelgebied 29 van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (General Fisheries Commission for the Mediterranean – GFCM) zoals omschreven in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1343/2011 36 (resolutie GFCM/33/2009/2);

g)"ultraperifere gebieden": wateren rond de ultraperifere gebieden als bedoeld in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag, onderverdeeld in drie zeebekkens: westelijk deel van de Atlantische Oceaan, oostelijk deel van de Atlantische Oceaan en Indische Oceaan;

h)"gereglementeerd NEAFC-gebied": dat deel van het NEAFC-verdragsgebied dat buiten de gebieden ligt waarin de verdragsluitende partijen bij de NEAFC jurisdictie over de visserij uitoefenen, zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1236/2010 van het Europees Parlement en de Raad 37 ;

i)"GFCM-overeenkomstgebied": de Middellandse Zee, de Zwarte Zee en de daarmee in verbinding staande wateren, zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad 38 .

Artikel 6

Definitie van termen

1.    Voor de toepassing van deze verordening gelden, naast de in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde definities, de volgende definities:

1)"exploitatiepatroon": de manier waarop de visserijdruk is verdeeld over het leeftijdsprofiel van een bestand;

2)"selectiviteit": een kwantitatieve aanduiding die wordt weergegeven als de waarschijnlijkheid dat met een bepaalde maaswijdte (of een haak met een bepaalde grootte) een vis van een bepaalde grootte kan worden gevangen;

3)"selectieve visserij": het vermogen van een visserijmethode om vis of schaaldieren tijdens de visserijoperatie naar grootte en soort gericht te bevissen en te vangen, zodat niet-doelsoorten worden vermeden of onbeschadigd worden vrijgelaten;

4)"gerichte visserij": visserij op een bepaalde soort of een combinatie van soorten, waarbij de totale vangst van die soort of soorten meer dan 50 % van de economische waarde van de vangst uitmaakt;

5)"goede milieutoestand": de in artikel 3, lid 5, van Richtlijn 2008/56/EG omschreven milieutoestand van mariene wateren;

6)"kwetsbare habitat": een habitat waarvan de staat van instandhouding, met inbegrip van de omvang en de toestand (structuur en functie) van zijn biotische en abiotische componenten, onder druk van menselijke activiteiten, met inbegrip van visserijactiviteiten, negatief wordt beïnvloed. Kwetsbare habitats omvatten met name de in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen habitattypen en de habitats van de in bijlage II bij die richtlijn opgenomen soorten, de habitats van de in bijlage I bij Richtlijn 2009/147/EG opgenomen soorten, de habitats die moeten worden beschermd om een goede milieutoestand uit hoofde van Richtlijn 2008/56/EG te bereiken en de kwetsbare mariene ecosystemen als omschreven in artikel 2, onder b), van Verordening nr. 734/2008 van de Raad 39 ;

7)"kwetsbare soort": een soort waarvan de staat van instandhouding, met inbegrip van zijn habitat en spreiding en de omvang en de kenmerken van zijn populatie, onder druk van menselijke activiteiten, met inbegrip van visserijactiviteiten, negatief wordt beïnvloed. Kwetsbare soorten omvatten met name de in de bijlagen II en IV bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten, de soorten die onder Richtlijn 2009/147/EG vallen, en de soorten die moeten worden beschermd om een goede milieutoestand uit hoofde van Richtlijn 2008/56/EG te bereiken;

8)"kleine pelagische soorten": makreel, haring, horsmakreel, ansjovis, sardine, blauwe wijting, zilvervis, sprot en evervis;

9)"recreatievisserijen": niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee de mariene levende aquatische rijkdommen worden geëxploiteerd voor recreatieve, toeristische of sportieve doeleinden;

10)"adviesraden": groepen van belanghebbenden die in het kader van het GVB zijn opgericht om een evenwichtige vertegenwoordiging van alle belanghebbenden te bevorderen en om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB;

11)"trawl": een vistuig dat actief door een of meer vissersvaartuigen wordt gesleept en bestaat uit een net met een kegel- of piramidevormig gedeelte (de eigenlijke trawl) dat aan de achterkant is afgesloten door een kuil; "gesleept vistuig": trawls, Deense zegens en vergelijkbaar vistuig met een kegel- of piramidevormig gedeelte dat aan de achterkant is afgesloten door een kuil, of dat uit twee lange vleugels, een middengedeelte en een kuil bestaat, en dat actief door het water wordt gesleept;

12)"bodemtrawl": een trawl die is ontworpen en toegerust voor gebruik op of nabij de zeebodem;

13)"demersaal spannet": een bodemtrawl die gelijktijdig door twee vaartuigen wordt gesleept, waarbij elke zijde van de trawl door één vaartuig wordt gesleept. De trawl wordt horizontaal opengehouden door de afstand tussen de twee vaartuigen tijdens het slepen;

14)"pelagische trawl": een trawl die is ontworpen en toegerust voor gebruik in de waterkolom (het pelagiaal);

15)"boomkor": vistuig met een trawlnet dat horizontaal wordt opengehouden door een rondhout of een metalen buis, de "boom", en dat is voorzien van wekkerkettingen, kettingmatten of kietelaars en actief over de bodem wordt gesleept;

16)"elektrische pulskor": visserijtechniek waarbij gebruik wordt gemaakt van een elektrisch veld. De pulskor bestaat uit een aantal elektroden die in de sleeprichting aan het vistuig zijn bevestigd en die korte elektrische pulsen afgeven;

17)"Deense zegen": een gesleept omringend vistuig dat vanaf een vaartuig wordt bediend door middel van twee lange lijnen (vislijnen), met het doel de vis naar de opening van de zegen te leiden. Dit type vistuig dat uit net bestaat en dat naar vorm en grootte vergelijkbaar is met een bodemtrawl, bestaat uit twee lange vleugels, een middengedeelte en een kuil;

18)"ringzegen": uit een net bestaand omringend vistuig of ringnetten waarvan de bodem aan de onderkant wordt samengetrokken door een sluitlijn die door een reeks ringen langs de onderpees loopt, waardoor het net kan worden samengetrokken en gesloten;

19)"dreggen": vistuigen die hetzij actief door de hoofdmotor van het vaartuig worden gesleept (door een vaartuig gesleepte dreg), hetzij door een motorlier vanop een geankerd vaartuig worden bediend (motordreg), voor de vangst van tweekleppigen, buikpotigen of sponsen en die uit een zaknet of een metalen korf op een vast frame of een stang van variabele afmetingen en vorm met onderaan eventueel een rond, scherp of gekarteld blad bestaan en eventueel met steunblokken en duikplaten zijn uitgerust. Sommige dreggen zijn uitgerust met hydraulische apparatuur (hydraulische dreggen). Dreggen die in ondiep water, met of zonder vaartuig, met de hand of met handbediende lieren worden getrokken voor de vangst van tweekleppigen, buikpotigen of sponsen (handdreggen), worden voor de toepassing van deze verordening niet als gesleept vistuig beschouwd;

20)"staande netten": elk soort kieuwnet, warrelnet of schakelnet dat aan de bodem is geankerd (kieuwnetten of vaste netten) of met het getij mee kan drijven (drijfnetten) en dat is bedoeld om er vis in te laten zwemmen die in de netten verstrikt of verward raakt;

21)"drijfnet": een enkel- of meerwandig netwerk dat parallel is opgehangen aan de hoofdlijn(en) en door drijflichamen op het wateroppervlak of op een bepaalde afstand daaronder wordt gehouden en dat vrijelijk meedrijft met de stroom of met het vaartuig waaraan het is bevestigd. Het net kan uitgerust zijn met voorzieningen om het te stabiliseren of om het afdrijven te beperken zoals een drijfanker of een aan één uiteinde van het net bevestigd anker op de bodem;

22)"geankerd kieuwnet": een enkel net dat verticaal in het water wordt gehouden door drijvers en zinkers. Levende aquatische hulpbronnen worden gevangen doordat ze verstrikt raken in het net, dat op enigerlei wijze op de zeebodem is geankerd of kan worden geankerd;

23)"geankerd warrelnet": enkelwandig net waarbij het net zo aan de touwen is vastgemaakt dat er meer loshangend net is dan bij een kieuwnet. In vergelijking met de meeste geankerde kieuwnetten hebben warrelnetten gewoonlijk een bovenpees met minder drijfvermogen en staan zij bij het vissen niet zo hoog in het water; zij zijn op enigerlei wijze op de zeebodem geankerd of kunnen daar worden geankerd;

24)"geankerd schakelnet": net dat bestaat uit twee of meer lagen met twee grofmazige lagen aan de buitenkant en daartussen een fijnmazig net en dat op enigerlei wijze op de zeebodem is geankerd of kan worden geankerd;

25)"combinatie van kieuw- en schakelnet": geankerd kieuwnet in combinatie met een schakelnet, dat het onderste gedeelte vormt;

26)"beug": vistuig bestaande uit een hoofdlijn, die vrij lang kan zijn, waaraan op een regelmatige afstand van elkaar sneuen met haken met of zonder aas zijn bevestigd. De hoofdlijn kan horizontaal op of nabij de bodem geankerd zijn of verticaal in het water staan of op het zeeoppervlak drijven;

27)"korven en kubben": voor de vangst van schaaldieren of vissen bestemde, afzonderlijk of in rijen op de zeebodem geplaatste vallen in de vorm van uit verschillende materialen vervaardigde kooien of manden, die middels touwen (boeirepen) verbonden zijn met op het zeeoppervlak drijvende boeien die de positie aangeven, en die zijn voorzien van een of meer openingen of gaten waarlangs de dieren binnenkomen;

28)"handlijn": visserijtechniek waarbij een enkele vislijn met de handen wordt vastgehouden. De lijn is voorzien van een of meer exemplaren kunstaas of haken met aas;

29)"andreaskruis": een grijper die met een schaarbeweging bijvoorbeeld tweekleppige weekdieren of rood koraal van de zeebodem opvist;

30)"kuil": het achterste gedeelte van de trawl, hetzij cilindervormig, d.w.z. met dezelfde omtrek over de hele lengte, hetzij trechtervormig. Deze bestaat uit een of meer panelen (stukken netwerk) met dezelfde maaswijdte, die in de as van de trawl langs de zijkanten aan elkaar zijn vastgemaakt met een naad waaraan een zijpees kan worden bevestigd. Voor regelgevingsdoeleinden wordt de kuil geacht te bestaan uit de laatste vijftig mazen van het net;

31)"maaswijdte": de maaswijdte van een kuil van gesleept vistuig, gemeten volgens de in Verordening (EG) nr. 517/2008 van de Commissie 40 beschreven procedure;

32)"vierkante maas": maasvorm die ontstaat wanneer een netwerk met een afwijking van 45° van de N-richting wordt aangebracht, zodat de benen van de mazen evenwijdig lopen met respectievelijk loodrecht staan op de as van de trawl;

33)"ruitvormige maas": normale ruitvormige maasvorm in een netwerk;

34)"T90": trawls, Deense zegens of soortgelijk gesleept vistuig met een kuil en tunnel uit geknoopt netwerk met ruitvormige mazen dat 90° is gedraaid, zodat het net in hoofdzaak parallel aan de sleeprichting loopt;

35)"Bacoma-ontsnappingspaneel": een ontsnappingspaneel uit knooploos netwerk met vierkante mazen dat in het bovenpaneel van de kuil is bevestigd en waarvan de onderste rand zich niet meer dan vier mazen van de pooklijn bevindt;

36)"zeeflap": een voorziening die dicht bij de "boom" langs de volledige omtrek aan de garnalentrawl is vastgemaakt en die in de vorm van een trechter uitloopt in een punt die is vastgemaakt aan de bodem van de garnalentrawl. Waar de zeeflap en de kuil elkaar raken, is een ontsnappingsopening gemaakt waardoor soorten of individuele dieren die te groot zijn voor de zeef, kunnen ontsnappen, terwijl de garnalen door de zeef in de kuil kunnen zwemmen;

37)"de hoogte" van een ringzegen: het totaal van de hoogten van de natte mazen, knopen inbegrepen, wanneer deze loodrecht zijn gestrekt ten opzichte van de drijflijn;

38)"onderwatertijd": de periode vanaf het tijdstip waarop de netten voor het eerst in het water worden gelaten tot het tijdstip waarop ze weer volledig aan boord van het vissersvaartuig zijn gehaald;

39)"monitoringsensoren voor vistuig": elektronische afstandssensoren die aan trawls of ringzegens kunnen worden bevestigd voor de monitoring van de belangrijkste prestatieparameters, zoals de afstand tussen de trawlborden of de omvang van de vangst;

40)"akoestisch afschrikmiddel": apparaat op afstand dat wordt gebruikt om soorten zoals zeezoogdieren te waarschuwen voor de aanwezigheid van vistuig door akoestische signalen uit te zenden;

41)"vogelverschrikkerlijnen": lijnen met wimpels die tijdens het vissen met van aas voorziene haken vanaf een hoog punt nabij de achtersteven van vissersvaartuigen worden gesleept om zeevogels van de haken weg te jagen;

42)"highgrading": de praktijk waarbij laaggeprijsde, onder vangstbeperkingen vallende vis, die legaal kan worden aangeland, toch wordt teruggegooid om ervoor te zorgen dat de naar de haven gebrachte vis een zo groot mogelijke totale economische of monetaire waarde heeft;

43)"slipping": de praktijk waarbij vis opzettelijk uit vistuig wordt vrijgelaten vóór het tuig volledig aan boord van een vissersvaartuig is gebracht, wat leidt tot een verlies van dode of stervende vissen;

44)"rechtstreekse uitzetting": het loslaten van levende wilde dieren van een specifieke soort in wateren waar deze soort natuurlijk voorkomt, teneinde de natuurlijke productie van het aquatisch milieu te benutten om het aantal voor visserij beschikbare vissen te verhogen en/of de natuurlijke aanwas te verbeteren;

45)"overbrenging": het proces waarin een soort opzettelijk door de mens wordt overgebracht naar en losgelaten in gebieden met een gevestigde populatie.

HOOFDSTUK II

GEMEENSCHAPPELIJKE TECHNISCHE MAATREGELEN

AFDELING 1

Verboden vistuig en verboden toepassingen

Artikel 7

Verboden vistuig en verboden visserijmethoden

Het is verboden mariene soorten te vangen of te oogsten met de volgende methoden:

a)giftige, verdovende of bijtende stoffen;

b)elektrische stroom, behalve voor het gebruik van elektrische pulskorren overeenkomstig artikel 24 en deel E van bijlage V;

c)explosieven;

d)pneumatische hamers of andere klopwerktuigen;

e)gesleepte voorzieningen voor het oogsten van rood koraal, andere soorten koraal of aan koraal verwante soorten;

f)andreaskruisen en soortgelijke grijpers voor het oogsten van met name rood koraal, andere soorten koraal en aan koraal verwante soorten;

g)enigerlei projectiel;

h)harpoengeweren indien deze worden gebruikt in combinatie met onderwaterademapparaten (aqualong) of 's nachts tussen zonsondergang en zonsopgang.

Artikel 8

Verboden toepassingen

Het is verboden mariene soorten die met een van de in artikel 7 vermelde methoden zijn gevangen, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden.

AFDELING 2

Algemene beperkingen inzake vistuig en voorwaarden voor het gebruik van vistuig

Artikel 9

Algemene beperkingen op het gebruik van gesleept vistuig

1.    Geen enkel onderdeel van gesleept vistuig heeft een maaswijdte die kleiner is dan de maaswijdte van de kuil. Deze bepaling is niet van toepassing op voorzieningen voor netten die worden gebruikt om monitoringsensoren voor vistuig te bevestigen.

2.    Wanneer een of meer vissersvaartuigen meer dan een net tegelijk slepen, heeft elk net dezelfde maaswijdte.

3.    Het is verboden een kuil te vervaardigen of een voorziening te bevestigen die de mazen van de kuil of van enig onderdeel van gesleept vistuig verspert of de opening ervan effectief verkleint. Deze bepaling sluit het gebruik niet uit van gespecificeerde voorzieningen die worden gebruikt om slijtage te beperken of om het ontsnappen van vangsten langs het voorste deel van gesleept tuig te bevorderen of te beperken.

4.    De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met nadere voorschriften inzake de specificatie van de in lid 3 bedoelde kuilen en voorzieningen. Die uitvoeringshandelingen worden gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke en technische advies en kunnen betrekking hebben op:

beperkingen op de twijndikte;

beperkingen op de omtrek van de kuil;

beperkingen op het gebruik van netmateriaal;

de structuur en bevestigingswijze van de kuil;

toegestane voorzieningen om slijtage te beperken;

toegestane voorzieningen om het ontsnappen van vangsten te beperken.

5.    De in lid 4 van het onderhavige artikel bedoelde uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 10

Algemene beperkingen op het gebruik van staande netten

1.    Het is verboden een of meer drijfnetten met een afzonderlijke of gezamenlijke lengte van meer dan 2,5 kilometer aan boord te hebben of te gebruiken.

2.    Het is verboden drijfnetten te gebruiken voor de visserij op de in bijlage III vermelde soorten.

3.    Niettegenstaande lid 1 is het in de Oostzee verboden drijfnetten aan boord te hebben of te gebruiken.

4.    Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken voor de visserij op de volgende soorten:

witte tonijn (Thunnus alalunga),

blauwvintonijn (Thunnus thynnus),

braam (Brama brama),

zwaardvis (Xiphias gladius),

haaien die tot de volgende soorten of families behoren: Hexanchus griseus; Cetorhinus maximus; alle soorten Alopiidae; Carcharhinidae; Sphymidae; Isuridae; Lamnidae. 

5.    Het is verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken op plaatsen waar de kaartdiepte meer dan 600 meter bedraagt.

AFDELING 3

Bescherming van kwetsbare soorten en habitats

Artikel 11

Verboden vissen en schaaldieren

1.    Het opzettelijk vangen, aan boord houden, overladen of aanlanden van de in bijlage IV bij Richtlijn 92/43/EEG vermelde soorten vissen of schaaldieren is verboden tenzij een afwijking is verleend uit hoofde van artikel 16 van die richtlijn.

2.    Naast de in lid 1 bedoelde soorten is het voor Unievaartuigen ook verboden de in bijlage I vermelde soorten te bevissen, aan boord te houden, over te laden, aan te landen, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden.

3.    Als bijvangst gevangen exemplaren van de in de leden 1 en 2 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk in zee teruggezet.

4.    Wanneer uit het beste beschikbare wetenschappelijke advies blijkt dat de lijst in bijlage I moet worden gewijzigd door er nieuwe soorten die bescherming behoeven, in op te nemen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 32 dergelijke wijzigingen vast te stellen.

5.    Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde streefdoel te bereiken.

Artikel 12

Bijvangsten van zeezoogdieren, zeevogels en zeereptielen

1.    Het opzettelijk vangen, aan boord houden, overladen of aanlanden van de in de bijlagen II en IV bij Richtlijn 92/43/EEG vermelde zeezoogdieren of zeereptielen en van de onder Richtlijn 2009/147/EG vallende soorten zeevogels is verboden.

2.    Als bijvangst gevangen exemplaren van de in de lid 1 bedoelde soorten worden ongedeerd gelaten en onmiddellijk vrijgelaten.

3.    Niettegenstaande de leden 1 en 2 is het aan boord houden, het overladen of het aanlanden van exemplaren van de in lid 1 bedoelde mariene soorten die als bijvangst zijn gevangen, toegestaan voor zover deze activiteit noodzakelijk is ter ondersteuning van het herstel van de afzonderlijke dieren en op voorwaarde dat de betrokken bevoegde nationale autoriteiten daarvan vooraf volledig op de hoogte zijn gebracht.

4.    Op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies kan een lidstaat voor vaartuigen die zijn vlag voeren, overeenkomstig de procedure van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 impactbeperkende maatregelen of beperkingen op het gebruik van bepaald vistuig vaststellen. De vangsten van de in lid 1 bedoelde soorten worden door die maatregelen tot een minimum beperkt en waar mogelijk uitgebannen en die maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde doelstellingen en zijn ten minste even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende technische maatregelen.

5.    Maatregelen die op grond van lid 4 van dit artikel worden vastgesteld, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder b), vermelde streefdoel te bereiken.

Artikel 13

Bescherming van kwetsbare habitats, met inbegrip van kwetsbare mariene ecosystemen

1.    Het is verboden de in bijlage II genoemde vistuigen te gebruiken in de desbetreffende in die bijlage vermelde gebieden.

2.    Wanneer in het beste beschikbare wetenschappelijke advies wordt aanbevolen om de lijst van gebieden in bijlage II te wijzigen, onder meer door nieuwe gebieden toe te voegen, is de Commissie bevoegd om middels gedelegeerde handelingen dergelijke wijzigingen vast te stellen overeenkomstig de procedure van artikel 11, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Bij de vaststelling van dergelijke wijzigingen schenkt de Commissie bijzondere aandacht aan het verminderen van de negatieve gevolgen van de verplaatsing van de visserijactiviteit naar andere kwetsbare gebieden.

3.    Wanneer dergelijke habitats in wateren onder de soevereiniteit of jurisdictie van een lidstaat liggen, is die lidstaat bevoegd om overeenkomstig de procedure van artikel 11 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gesloten gebieden in te stellen of andere instandhoudingsmaatregelen ter bescherming van die habitats vast te stellen. Die maatregelen zijn verenigbaar met de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde doelstellingen en zijn ten minste even streng als de uit hoofde van het Unierecht geldende maatregelen.

4. Maatregelen die worden vastgesteld op grond van de leden 2 en 3 van dit artikel, zijn erop gericht het in artikel 4, lid 1, onder c), vermelde streefdoel te bereiken.

AFDELING 4

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Artikel 14

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

1.    De in deel A van de bijlagen V tot en met X bij deze verordening vastgestelde minimuminstandhoudingsreferentiegrootten van mariene soorten gelden:

a)ter bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten overeenkomstig artikel 15, leden 11 en 12, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b)voor het instellen van gebieden voor herstel van de bestanden overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

2.    De grootte van mariene soorten wordt gemeten overeenkomstig het bepaalde in bijlage IV.

3.    Als meer dan een methode voor het meten van de grootte van een mariene soort is toegestaan, wordt het exemplaar niet geacht kleiner dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte te zijn als de volgens een van die methoden gemeten grootte gelijk is aan of groter is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.

Artikel 15

Bepalingen voor vangsten van mariene soorten die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet halen

De lidstaten voorzien in maatregelen om het makkelijker te maken overeenkomstig artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangelande vangsten die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten niet halen, op te slaan en afzetmogelijkheden voor dergelijke vangsten te vinden. Die maatregelen kunnen onder meer betrekking hebben op steun voor investeringen in de bouw en aanpassing van aanlandings- en beschuttingsplaatsen of op steun voor investeringen om visserijproducten een meerwaarde te geven.

AFDELING 5

Maatregelen om teruggooi te verminderen

Artikel 16

Verbod op highgrading en slipping

1.    Highgrading en slipping zijn verboden.

2.    Lid 1 is niet van toepassing op vangsten van soorten die zijn vrijgesteld van de aanlandingsverplichting overeenkomstig artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Artikel 17

Soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden

1.    De lidstaten kunnen proefprojecten uitvoeren om onderzoek te doen naar methoden ter voorkoming, minimalisering en uitbanning van ongewenste vangsten van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden. Die proefprojecten worden uitgevoerd rekening houdend met de adviezen van de bevoegde adviesraden en op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies.

2.    Wanneer uit die proefprojecten of uit ander wetenschappelijk advies blijkt dat er sprake is van aanzienlijke ongewenste vangsten van soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden, kunnen de lidstaten overeenkomstig de procedure van artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 technische maatregelen vaststellen om die ongewenste vangsten te beperken. Die technische maatregelen zijn uitsluitend van toepassing op vissersvaartuigen die de vlag van de betrokken lidstaat voeren.

HOOFDSTUK III

REGIONALISERING

Artikel 18

Leidende beginselen

1.    Technische maatregelen op regionaal niveau zijn opgenomen in de volgende bijlagen:

a)in bijlage V voor de Noordzee;

b)in bijlage VI voor de noordwestelijke wateren;

c)in bijlage VII voor de zuidwestelijke wateren;

d)in bijlage VIII voor de Oostzee;

e)in bijlage IX voor de Middellandse Zee;

f)in bijlage X voor de Zwarte Zee;

g)in bijlage XI voor de ultraperifere gebieden.

2.    De lidstaten kunnen overeenkomstig de procedure van artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gezamenlijke aanbevelingen indienen waarin passende technische maatregelen op regionaal niveau worden omschreven die afwijken van de in lid 1 bedoelde maatregelen.

3.    De overeenkomstig lid 2 aanbevolen technische maatregelen zijn wat betreft exploitatiepatronen en het niveau van aan kwetsbare soorten en habitats geboden bescherming minstens gelijkwaardig aan de in lid 1 bedoelde maatregelen.

Artikel 19

Regionale maatregelen in het kader van meerjarenplannen

1.    De Commissie is bevoegd om technische maatregelen op regionaal niveau vast te stellen voor het bereiken van de doelstellingen van de in de artikelen 9 en 10 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 bedoelde meerjarenplannen. Die maatregelen worden vastgesteld door middel van overeenkomstig artikel 32 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 aangenomen gedelegeerde handelingen.

2.    Overeenkomstig lid 1 vastgestelde maatregelen kunnen ertoe strekken:

a)de in de bijlagen V tot en met XI beschreven maatregelen te wijzigen of aan te vullen;

b)voor een specifiek gebied of een specifieke periode af te wijken van de in de bijlagen V tot en met XI beschreven maatregelen, op voorwaarde dat kan worden aangetoond dat die maatregelen in dat gebied of gedurende die periode geen nut hebben op het vlak van instandhouding of dat de alternatieve maatregelen dezelfde doelstellingen bereiken.

3.    In een meerjarenplan kan worden bepaald welke soort technische maatregelen op grond van de leden 1 en 2 voor de betrokken regio mogen worden vastgesteld.

4.    De maatregelen die worden vastgesteld op grond van de leden 1 en 2

a)zijn erop gericht de in de artikelen 3 en 4 van deze verordening vermelde doelstellingen en streefdoelen te bereiken;

b)zijn in overeenstemming met de in artikel 3 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde beginselen van goed bestuur; en

c)stimuleren vissersvaartuigen die zijn uitgerust met selectief vistuig of die gebruikmaken van visserijtechnieken met verminderde milieueffecten, door hun vangstmogelijkheden toe te wijzen.

5.    Lidstaten die gezamenlijke aanbevelingen indienen voor de vaststelling van de in lid 1 bedoelde technische maatregelen, leveren wetenschappelijk bewijs ter ondersteuning van het aannemen van die maatregelen.

6.    De Commissie kan het WTECV verzoeken de in lid 5 bedoelde gezamenlijke aanbevelingen te beoordelen.

Artikel 20

Soortselectiviteit en grootteselectiviteit van het vistuig

1.Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen voor het omschrijven van grootteselectief en soortselectief vistuig, leveren het bewijs waaruit blijkt dat dat vistuig voldoet aan ten minste een van de volgende criteria:

a)het heeft ten minste dezelfde selectiviteitskenmerken voor specifieke soorten of combinaties van soorten als het vistuig in deel B van de bijlagen V tot en met X en in deel A van bijlage XI; of

b)het gebruik ervan heeft tot gevolg dat de ongewenste vangsten van een bepaalde soort of combinatie van soorten onder een bepaalde drempelwaarde blijven.

2.De selectiviteitskenmerken als bedoeld in lid 1, onder a), en de drempelwaarde en soorten als bedoeld in lid 1, onder b), worden omschreven in het desbetreffende meerjarenplan.

Artikel 21

Gesloten of beperkte gebieden ter bescherming van scholen jonge of paaiende vis

Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met de wijziging van de in deel C van de bijlagen V tot en met VIII en X en deel B van bijlage XI opgenomen gesloten of beperkte gebieden of het instellen van nieuwe gesloten of beperkte gebieden, nemen in die gezamenlijke aanbevelingen de volgende elementen met betrekking tot die gesloten of beperkte gebieden op:

het doel van de sluiting;

de omvang en de duur van de sluiting;

beperkingen op het gebruik van bepaald vistuig; en

controle- en monitoringregelingen.

Artikel 22

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met de wijziging of de vaststelling van de minimuminstandhoudingsreferentiegrootten in deel A van de bijlagen V tot en met X, houden zich aan de doelstelling om de bescherming van jonge exemplaren van mariene soorten te waarborgen.

Artikel 23

Realtimesluitingen en bepalingen voor verplaatsing van de visserij

Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen in verband met realtimesluitingen en bepalingen voor verplaatsing van de visserij indienen om de bescherming van concentraties jonge of paaiende vis of schaaldieren te garanderen, vermelden:

de omvang en de duur van de sluitingen;

de soorten en drempelwaarden die aanleiding geven tot de sluiting;

de afstand die een vaartuig van een gesloten gebied moet houden na de instelling ervan;

bepalingen met betrekking tot het gebruik van bijzonder selectief vistuig om toegang te krijgen tot gebieden die anders gesloten zijn; en

controle- en monitoringregelingen.

Artikel 24

Innovatief vistuig

1.    Lidstaten die overeenkomstig artikel 19 gezamenlijke aanbevelingen indienen in verband met het gebruik of de uitbreiding van het gebruik van innovatief vistuig, met inbegrip van de in deel E van bijlage V beschreven pulskor, in een bepaald zeebekken, verstrekken een beoordeling van de waarschijnlijke effecten van het gebruik van dat vistuig op de doelsoorten en op kwetsbare soorten en habitats.

2.    Die beoordelingen worden geëvalueerd door het WTECV.

3.    Het gebruik van innovatief vistuig is niet toegestaan indien uit die beoordelingen blijkt dat het gebruik ervan negatieve effecten voor kwetsbare habitats en niet-doelsoorten zal hebben.

Artikel 25

Natuurbeschermingsmaatregelen

Overeenkomstig artikel 19 door de lidstaten ingediende gezamenlijke aanbevelingen in verband met de toepassing van natuurbeschermingsmaatregelen ter bescherming van kwetsbare soorten en habitats kunnen met name betrekking hebben op:

het vaststellen, op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, van lijsten van kwetsbare soorten en habitats die in de desbetreffende regio het meest door visserijactiviteiten worden bedreigd;

het specificeren van de toepassing van impactbeperkende maatregelen ter aanvulling van de maatregelen in deel D van de bijlagen V tot en met X om de bijvangsten van de in artikel 12 bedoelde soorten tot een minimum te beperken;

het specificeren van de maatregelen ter minimalisering van de effecten van vistuig op de in artikel 13 bedoelde habitats of andere kwetsbare habitats buiten de Natura 2000-gebieden;

het specificeren van beperkingen op de bouw en werking van specifiek vistuig of het invoeren van een totaalverbod op het gebruik van bepaald vistuig in regio's waarin dergelijk vistuig een bedreiging vormt voor de staat van instandhouding van de in de artikelen 11 en 12 bedoelde soorten of van de in artikel 13 bedoelde habitats of andere kwetsbare habitats buiten de Natura 2000-gebieden.

Artikel 26

Regionale maatregelen in het kader van tijdelijke teruggooiplannen

1.    Lidstaten die gezamenlijke aanbevelingen indienen voor de vaststelling van technische maatregelen in tijdelijke teruggooiplannen als bedoeld in artikel 15, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, kunnen daarin de volgende elementen opnemen:

a)de specificatie van vistuig en voorschriften betreffende het gebruik ervan;

b)de specificatie van wijzigingen van vistuig of het gebruik van voorzieningen om de grootteselectiviteit of de soortselectiviteit te verbeteren;

c)beperkingen of een verbod op het gebruik van bepaald vistuig en op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of periodes;

d)minimuminstandhoudingsreferentiegrootten.

2.    De in lid 1 bedoelde maatregelen zijn erop gericht de in artikel 3 vermelde streefdoelen te bereiken, met name wat betreft de bescherming van scholen jonge of paaiende vis of schaaldieren.

Artikel 27

Uitvoeringshandelingen

1.    De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot:

de specificatie van selectiviteitsvoorzieningen die worden vastgehecht aan het in deel B van de bijlagen V tot en met VIII bedoelde vistuig;

nadere voorschriften inzake de specificatie van het in deel E van bijlage V beschreven vistuig wat betreft beperkingen op de bouw van vistuig en de door de vlaggenlidstaat vast te stellen controle- en monitoringmaatregelen;

nadere voorschriften inzake de door de vlaggenlidstaat vast te stellen controle- en monitoringmaatregelen met betrekking tot het gebruik van het vistuig dat is vermeld in bijlage V, deel C, punt 6, bijlage VI, deel C, punt 9, en bijlage VII, deel C, punt 4;

nadere voorschriften inzake de vast te stellen controle- en monitoringmaatregelen met betrekking tot de gesloten of beperkte gebieden die worden beschreven in bijlage V, deel C, punt 2, en bijlage VI, deel C, punten 6 en 7;

nadere voorschriften inzake de signaal- en gebruikskenmerken van de in deel D van de bijlagen V tot en met X bedoelde akoestische afschrikmiddelen;

nadere voorschriften inzake het ontwerp en het gebruik van de in deel D van de bijlagen VI, VII en IX bedoelde vogelverschrikkerlijnen en verzwaarde lijnen.

2.    Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

HOOFDSTUK IV

REGIONALE ORGANISATIES VOOR VISSERIJBEHEER

Artikel 28

Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC)

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde:

a)bepaalde door de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) overeengekomen technische maatregelen in Unierecht om te zetten, met inbegrip van de lijsten van kwetsbare mariene ecosystemen en specifieke technische maatregelen in verband met de visserij op blauwe leng en roodbaars die zijn omschreven in aanbevelingen 05:2013, 19:2014, 01:2015 en 02:2015 van de NEAFC; en

b)andere technische maatregelen vast te stellen ter aanvulling of wijziging van bepaalde niet-essentiële onderdelen van wetgevingshandelingen waarbij NEAFC-aanbevelingen zijn omgezet.

HOOFDSTUK V

WETENSCHAPPELIJK ONDERZOEK, UITZETTING EN OVERBRENGING

Artikel 29

Wetenschappelijk onderzoek

1.    De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek, mits:

a)    de visserijoperaties worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de autoriteit van de vlaggenlidstaat;

b)    de Commissie en de lidstaat die de soevereiniteit of jurisdictie heeft over de wateren waar de visserijoperaties plaatsvinden (hierna "de kustlidstaat" genoemd), ten minste een maand van tevoren in kennis zijn gesteld van het voornemen om die visserijoperaties uit te voeren, onder gedetailleerde vermelding van de betrokken vaartuigen en de uit te voeren wetenschappelijke onderzoeken;

c)    het vaartuig of de vaartuigen die de visserijoperaties uitvoeren, een geldige vismachtiging hebben overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

d)    de kapitein van het vaartuig, indien de kustlidstaat de vlaggenlidstaat daarom verzoekt, tijdens de visserijoperaties een waarnemer van de kustlidstaat aan boord neemt.

2.    Mariene soorten die voor de in lid 1 bedoelde doeleinden zijn gevangen, mogen worden verkocht, opgeslagen, uitgestald of te koop aangeboden, op voorwaarde dat zij overeenkomstig artikel 33, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 op de quota worden afgeboekt en:

a)zij voldoen aan de normen die zijn vastgesteld in de bijlagen IV tot en met VII van deze verordening; of

b)zij worden verkocht voor andere doeleinden dan rechtstreekse menselijke consumptie.

Artikel 30

Kunstmatige uitzetting en overbrenging

1.    De in deze verordening vastgestelde technische maatregelen zijn niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend worden uitgeoefend ten behoeve van de kunstmatige uitzetting of de overbrenging van mariene soorten, mits die activiteiten worden uitgevoerd met toestemming en onder gezag van een of meer lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer.

2.    Wanneer de kunstmatige uitzetting of de overbrenging plaatsvindt in de wateren van een andere lidstaat of van andere lidstaten, worden de Commissie en al die lidstaten ten minste een maand van tevoren in kennis gesteld van het voornemen om dergelijke visserijoperaties uit te voeren.

HOOFDSTUK VI

VRIJWARINGSMAATREGELEN

Artikel 31
Vrijwaringsmaatregelen

1.    Wanneer volgens het beschikbare wetenschappelijke advies onmiddellijke actie is vereist om mariene soorten te beschermen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen om dergelijke bedreigingen af te zwakken. Die handelingen kunnen met name betrekking hebben op beperkingen op het gebruik van vistuig of op visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of tijdens bepaalde perioden.

2.De in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen hebben met name ten doel:

a)onverwachte veranderingen in bestandspatronen door een hoge of lage aanwas van jonge exemplaren in het bestand aan te pakken;

b)bescherming te bieden voor paaiende vis of schaaldieren wanneer bestanden zich op een zeer laag niveau bevinden of de toestand van een bestand wordt bedreigd door andere milieufactoren.

3.Onverminderd artikel 32, lid 6, zijn de in lid 1 bedoelde gedelegeerde handelingen van toepassing voor een periode van ten hoogste drie jaar.

HOOFDSTUK VII

PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 32

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.    De in de artikelen 11, 13, 19, 28 en 31 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [----]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.    Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 11, 13, 19, 28 en 31 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

5.    Een overeenkomstig de artikelen 11, 13, 19 en 28 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

6.    Een overeenkomstig artikel 31 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 7. In de kennisgeving van een dergelijke gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.

7.    Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in lid 5 bedoelde procedure bezwaar maken tegen een overeenkomstig artikel 31 vastgestelde gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 33

Comitéprocedure

1.    De Commissie wordt bijgestaan door het in artikel 47 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde Comité voor de visserij en de aquacultuur. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing.

3.    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 in samenhang met artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van toepassing.

HOOFDSTUK VIII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 34

Evaluatie en verslaglegging

1.    Uiterlijk eind 2020 en vervolgens om de drie jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de tenuitvoerlegging van deze verordening, op basis van door de lidstaten en de betrokken adviesraden verstrekte informatie en na een evaluatie door het WTECV. Dat verslag bevat een beoordeling van de mate waarin de technische maatregelen zowel op regionaal niveau als op het niveau van de Unie hebben bijgedragen tot het bereiken van de in artikel 3 vermelde doelstellingen en de in artikel 4 vermelde streefdoelen.

2.    Wanneer uit dat verslag blijkt dat de doelstellingen en streefdoelen op regionaal niveau niet zijn bereikt, dienen de lidstaten in de betrokken regio binnen zes maanden na de indiening van het in lid 1 bedoelde verslag een plan in met corrigerende maatregelen om ervoor te zorgen dat die doelstellingen en streefdoelen kunnen worden bereikt.

3.    De Commissie kan eveneens op basis van dat verslag voorstellen aan het Europees Parlement en de Raad doen voor de nodige wijzigingen van deze verordening.

Artikel 35

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006

Verordening (EG) nr. 1967/2006 wordt als volgt gewijzigd:

a)    De artikelen 3, 8 tot en met 12, 14, 15, 16 en 25 worden geschrapt.

b)    De bijlagen I, II, III en IV worden geschrapt.

Artikel 36

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1098/2007

In Verordening (EG) nr. 1098/2007 worden de artikelen 8 en 9 geschrapt.

Artikel 37

Wijziging van Verordening (EG) nr. 1224/2009

In Verordening (EG) nr. 1224/2009 wordt hoofdstuk IV van titel IV als volgt gewijzigd:

a)Afdeling 3 wordt geschrapt.

b)De volgende afdeling 4 wordt toegevoegd:

"Afdeling 4

Verwerking aan boord en pelagische visserijen

Artikel 54 bis

Verwerking aan boord

1.    Aan boord van vissersvaartuigen mag geen fysische of chemische verwerking van vis tot vismeel, visolie of dergelijke producten plaatsvinden; ook mogen er geen vangsten voor dergelijke doeleinden worden overgeladen.

2.    Lid 1 is niet van toepassing op:

a)het verwerken of overladen van afval; en

b)de productie van surimi aan boord van een vissersvaartuig.

Artikel 54 ter

Beperkingen op het behandelen en lozen van vangsten voor pelagische vaartuigen 

1.    De maximumafstand tussen de staven in de waterafscheider aan boord van pelagische vissersvaartuigen die op makreel, haring en horsmakreel vissen in het NEAFC-verdragsgebied als omschreven in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) nr. 1236/2010, is 10 mm.

De staven worden vastgelast. Als de waterafscheider niet met staven functioneert, maar met gaten, bedraagt de diameter van die gaten ten hoogste 10 mm. De diameter van de gaten in de glijgoten vóór de waterafscheider bedraagt ten hoogste 15 mm.

2.    Het is voor alle pelagische vaartuigen die actief zijn in het NEAFC-verdragsgebied, verboden vis uit buffertanks of tanks met gekoeld zeewater onder de waterlijn van het vaartuig te lozen.

3.    De door de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaten gecertificeerde plannen van de installaties voor vangstbehandeling en -lozing van pelagische vaartuigen die in het NEAFC-verdragsgebied op makreel, haring en horsmakreel vissen, en de wijzigingen daarvan moeten door de kapitein van het vaartuig aan de bevoegde visserijautoriteiten van de vlaggenlidstaat worden toegezonden. De bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat van de vaartuigen controleren regelmatig de juistheid van de voorgelegde plannen. Kopieën van de plannen zijn te allen tijde aan boord van het vaartuig.

Artikel 54 quater

Beperkingen op het gebruik van automatische sorteermachines

1.    Op vissersvaartuigen mogen geen machines aan boord zijn of gebruikt worden waarmee haring, makreel of horsmakreel automatisch naar grootte of geslacht kan worden gesorteerd.

2.    Dergelijke machines mogen evenwel aan boord zijn en gebruikt worden, op voorwaarde dat:

a)er tegelijkertijd geen gesleept tuig met een maaswijdte van minder dan 80 mm dan wel een of meer ringzegens of soortgelijke visnetten aan boord van het vaartuig zijn of gebruikt worden; of

b)de gehele vangst die legaal aan boord mag worden gehouden

in bevroren toestand wordt opgeslagen;

de gesorteerde vis onmiddellijk na sortering wordt bevroren en er geen gesorteerde vis in zee wordt teruggezet; en

de machines op het vaartuig op een zodanige wijze geïnstalleerd en gesitueerd zijn dat de mariene soorten onmiddellijk worden bevroren en niet meer in zee kunnen worden teruggezet.

3.In afwijking van de leden 1 en 2 mogen vaartuigen die in de Oostzee, de Belten of de Sont mogen vissen, in het Kattegat automatische sorteermachines aan boord hebben, mits overeenkomstig artikel 7 een vismachtiging is afgegeven. In de vismachtiging wordt vermeld voor welke soorten, gebieden en perioden en eventueel onder welke voorwaarden de sorteermachines aan boord mogen zijn en mogen worden gebruikt.".

Artikel 38

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1343/2011

Artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1343/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1) Het volgende punt wordt toegevoegd:

"h) de technische maatregelen in de artikelen 4, 10, 12, 15, 15 bis, 16, 16 ter, 16 quater, 16 quinquies, 16 septies, 16 octies, 16 nonies, 16 decies, 16 undecies en 16 duodecies.".

2) De volgende alinea wordt toegevoegd:

"De Commissie is tevens bevoegd overeenkomstig artikel 27 gedelegeerde handelingen vast te stellen om andere door de GFCM vastgestelde en voor de Unie bindend wordende technische maatregelen in Unierecht om te zetten en om bepaalde niet-essentiële onderdelen van wetgevingshandelingen waarbij GFCM-aanbevelingen inzake technische maatregelen zijn omgezet, aan te vullen of te wijzigen.".

Artikel 39

Wijziging van Verordening (EU) nr. 1380/2013

In artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 wordt lid 12 vervangen door:

"Voor soorten waarvoor de aanlandingsverplichting in de zin van lid 1 niet geldt, wordt de vangst die de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte niet haalt, niet aan boord gehouden en onmiddellijk in zee teruggezet, tenzij deze wordt gebruikt als levend aas.".

Artikel 40

Intrekkingen

De Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Artikel 41

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    MRAG et al. (2014). A study in support of the development of a new Technical conservation measures framework within a reformed CFP. Lot 2: Retrospective and prospective evaluation on the common fisheries policy, excluding its international dimension, Brussel, 265 blz.
(2)    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(3)    COM(2002) 672 definitief – Voorstel voor een verordening van de Raad voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen.
(4)    COM(2008) 324 definitief – Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden via technische maatregelen.
(5)    COM(2013) 685 final – Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Gezonde en resultaatgerichte regelgeving (REFIT): resultaten en volgende stappen.
(6)    COM(2011) 244 definitief: mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020.
(7)    COM(2014) 130 final/2 – Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Tussenopnamen van de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.
(8)    http://ec.europa.eu/dgs/maritimeaffairs_fisheries/consultations/technical-measures/index_en.htm
(9)    http://ec.europa.eu/dgs/maritimeaffairs_fisheries/consultations/technical-measures/contributions/index_en.htm
(10)    WTECV (2012) Expert Working Group on different principles for defining selectivity under the future TM regulation (EWG-12-14), 61 blz.
(11)    WTECV (2013) Expert Working Group on different principles for defining selectivity under the future TM regulation (EWG-13-04), 38 blz.
(12)    WTECV (2015) – Technical Measures part III (WTECV-15-05), 2015, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, EUR 27223 EN, JRC 95832, 59 blz.
(13)    VERORDENING (EG) nr. 199/2008 VAN DE RAAD van 25 februari 2008 betreffende de instelling van een communautair kader voor de verzameling, het beheer en het gebruik van gegevens in de visserijsector en voor de ondersteuning van wetenschappelijk advies over het gemeenschappelijk visserijbeleid (PB L 60 van 5.3.2008, blz. 1).
(14)    Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean – Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (PB L 347 van 30.12.2001, blz. 44).
(15)    PB C van , blz. .
(16)    PB C van , blz. .
(17)    PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22.
(18)    Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
(19)    Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(20)    Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(21)    Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz.1).
(22)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
(23)    Verordening (EG) nr. 1239/98 van de Raad van 8 juni 1998 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 894/97 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden (PB L 171 van 17.6.1998).
(24)    Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1).
(25)    Verordening (EG) nr. 2549/2000 van de Raad van 17 november 2000 tot vaststelling van aanvullende technische maatregelen voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Ierse Zee (ICES-sector VIIa) (PB L 292 van 21.11.2000, blz. 5).
(26)    Verordening (EG) nr. 254/2002 van de Raad van 12 februari 2002 tot vaststelling van maatregelen voor 2002 voor het herstel van het kabeljauwbestand in de Ierse Zee (ICES-sector VIIa) (PB L 41 van 13.2.2002, blz. 1).
(27)    Verordening (EG) nr. 812/2004 van de Raad van 26 april 2004 tot vaststelling van maatregelen betreffende de incidentele vangsten van walvisachtigen bij de visserij en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 88/98 (PB L 150 van 30.4.2004, blz. 12).
(28)    Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad van 21 december 2005 betreffende de instandhouding door middel van technische maatregelen van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Sont, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1434/98 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 88/98 (PB L 349 van 31.12.2005, blz. 1).
(29)    Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad van 21 december 2006 inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1626/94 (PB L 409 van 30.12.2006, blz. 11).
(30)    Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad van 18 september 2007 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauwbestanden in de Oostzee en de visserijtakken die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 779/97 (PB L 248 van 22.9.2007, blz. 1).
(31)    Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
(32)    Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean – Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (PB L 347 van 30.12.2001, blz. 44).
(33)    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
(34)    ICES-sectoren (International Council for the Exploration of the Sea - Internationale Raad voor het onderzoek van de zee) zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).
(35)    CECAF-sectoren (centraaloostelijke Atlantische Oceaan of FAO-groot visgebied 34) zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 216/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van de nominale vangsten van lidstaten in bepaalde gebieden buiten de Noord-Atlantische Oceaan (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 1).
(36)    Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (PB L 347 van 30.12.2011, blz. 44).
(37)    Verordening (EU) nr. 1236/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot vaststelling van een controle- en handhavingsregeling voor het gebied dat onder het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan valt en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2791/1999 van de Raad (PB L 348 van 31.12.2010, blz. 17).
(38)    Verordening (EU) nr. 1343/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 tot vaststelling van een aantal bepalingen voor de visserij in het GFCM-overeenkomstgebied (General Fisheries Commission for the Mediterranean — Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee) en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad inzake beheersmaatregelen voor de duurzame exploitatie van visbestanden in de Middellandse Zee (PB L 347 van 30.12.2011, blz. 44).
(39)    Verordening (EG) nr. 734/2008 van de Raad van 15 juli 2008 betreffende de bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen in volle zee tegen de nadelige effecten van bodemvistuig (PB L 201 van 15.7.2008, blz. 8).
(40)    Verordening (EG) nr. 517/2008 van de Commissie van 10 juni 2008 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 850/98 wat betreft de bepaling van de maaswijdte en de meting van de twijndikte van visnetten (PB L 151 van 11.6.2008, blz. 5).
Top

Brussel, 11.3.2016

COM(2016) 134 final

BIJLAGEN

bij

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad

betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad

{SWD(2016) 56 final}
{SWD(2016) 57 final}


BIJLAGEN

BIJLAGE I

Verboden soorten

a)Sterrog (Amblyraja radiata) in de Uniewateren van de ICES-sectoren IIa, IIIa en VIId en ICES-deelgebied IV;

b)de volgende zaagrogsoorten, in alle Uniewateren:

i) mestandzaagrog (Anoxypristis cuspidata);

ii) dwergzaagrog (Pristis clavata);

iii) kleintandzaagrog (Pristis pectinata);

iv) gewone zaagrog (Pristis pristis);

v) groene zaagrog (Pristis zijsron);

c)reuzenhaai (Cetorhinus maximus) en witte haai (Carcharodon carcharias) in alle wateren;

d)vleetsoorten-complex (Dipturus batis-soorten-complex) (Dipturus cf. flossada en Dipturus cf. intermedia) in de Uniewateren van ICES-sector IIa en de ICES-deelgebieden III, IV, VI, VII, VIII, IX en X;

e)gladde lantaarnhaai (Etmopterus pusillus) in de Uniewateren van ICES-sector IIa en deelgebied IV en in de Uniewateren van de ICES-deelgebieden I, V, VI, VII, VIII, XII en XIV;

f)rifmanta (Manta alfredi) in alle Uniewateren;

g)reuzenmanta (Manta birostris) in alle Uniewateren;

h)de volgende soorten roggen van het geslacht Mobula in alle Uniewateren:

i) duivelsrog (Mobula mobular);

ii) Afrikaanse duivelsrog (Mobula rochebrunei);

iii) gestekelde duivelsrog (Mobula japanica);

iv) gladstaartduivelsrog (Mobula thurstoni);

v) langvinduivelsrog (Mobula eregoodootenkee);

vi) dwergduivelsrog (Mobula munkiana);

vii) sikkelvinduivelsrog (Mobula tarapacana);

viii) kortvinduivelsrog (Mobula kuhlii);

ix) Atlantische duivelsrog (Mobula hypostoma);

i)stekelrog (Raja clavata) in de Uniewateren van ICES-sector IIIa;

j)Noorse rog (Raja (Dipturus) nidarosiensis) in de Uniewateren van de ICES-sectoren VIa, VIb, VIIa, VIIb, VIIc, VIIe, VIIf, VIIg, VIIh en VIIk;

k)witte rog (Raja alba) in de Uniewateren van de ICES-deelgebieden VI, VII, VIII, IX en X;

l)gitaarroggen (Rhinobatidae) in de Uniewateren van de ICES-deelgebieden I, II, III, IV, V, VI, VII, VIII, IX, X en XII;

m)zee-engel (Squatina squatina) in de Uniewateren;

n)zalm (Salmo salar) en zeeforel (Salmo trutta) wanneer wordt gevist met een sleepnet in de wateren buiten de 6-mijlszone vanaf de basislijnen van de lidstaten in de ICES-deelgebieden I, II, IV, V, VI, VII, VIII, IX en X (Uniewateren);

o)vrouwelijke rivierkreeften met eitjes (Palinuridae spp.) en vrouwelijke kreeft met eitjes (Homarus gammarus) in alle Uniewateren, behalve wanneer zij worden gebruikt voor rechtstreekse uitzetting of voor overbrenging;

p)dadelmossel (Lithophaga lithophaga) en boormossel (Pholas dactylus) in de Uniewateren in de Middellandse Zee.



BIJLAGE II

Gesloten gebieden voor de bescherming van kwetsbare habitats

Voor de toepassing van artikel 13 zijn de volgende beperkingen van toepassing op de visserijactiviteit in de gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

Deel A

Noordwestelijke wateren

1.    Het is verboden in de volgende gebieden gebruik te maken van bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten, geankerde kieuw-, warrel- of schakelnetten of grondbeugen:

Belgica Mound Province:

51°29.4' NB, 11°51.6' WL

51°32.4' NB, 11°41.4' WL

51°15.6' NB, 11°33.0' WL

51°13.8' NB, 11°44.4' WL

51°29.4' NB, 11°51.6' WL

Hovland Mound Province:

52°16.2' NB, 13°12.6' WL

52°24.0' NB, 12°58.2' WL

52°16.8' NB, 12°54.0' WL

52°16.8' NB, 12°29.4' WL

52°04.2' NB, 12°29.4' WL

52°04.2' NB, 12°52.8' WL

52°09.0' NB, 12°56.4' WL

52°09.0' NB, 13°10.8' WL

52°16.2' NB, 13°12.6' WL

het noordwestelijke deel van de Porcupine Bank — gebied I:

53°30.6' NB, 14°32.4' WL

53°35.4' NB, 14°27.6' WL

53°40.8' NB, 14°15.6' WL

53°34.2' NB, 14°11.4' WL

53°31.8' NB, 14°14.4' WL

53°24.0' NB, 14°28.8' WL

53°30.6' NB, 14°32.4' WL

het noordwestelijke deel van de Porcupine Bank — gebied II:

53°43.2' NB, 14°10.8' WL

53°51.6' NB, 13°53.4' WL

53°45.6' NB, 13°49.8' WL

53°36.6' NB, 14°07.2' WL

53°43.2' NB, 14°10.8' WL

het zuidwestelijke deel van de Porcupine Bank:

51°54.6' NB, 15°07.2' WL

51°54.6' NB, 14°55.2' WL

51°42.0' NB, 14°55.2' WL

51°42.0' NB, 15°10.2' WL

51°49.2' NB, 15°06.0' WL

51°54.6' NB, 15°07.2' WL

2.    Alle pelagische vaartuigen die vissen in de in punt 1 beschreven gebieden:

worden opgenomen in een lijst van toegestane vaartuigen en beschikken over een vismachtiging overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

hebben uitsluitend pelagisch vistuig aan boord;

melden hun voornemen om in een gebied voor de bescherming van kwetsbare diepzeehabitats binnen te varen, vier uur tevoren bij het Ierse visserijcontrolecentrum, als omschreven in artikel 4, lid 15, van Verordening (EG) nr. 1224/2009, en geven tegelijkertijd de aan boord gehouden hoeveelheden vis aan;

beschikken, wanneer zij zich in een van de in punt 1 beschreven gebieden bevinden, over een operationeel, volledig functionerend, veilig satellietvolgsysteem voor vaartuigen (Vessel Monitoring System – VMS) dat volledig beantwoordt aan de toepasselijke voorschriften;

verzenden elk uur VMS-meldingen;

stellen het Ierse visserijcontrolecentrum in kennis van hun vertrek uit het gebied en geven tegelijkertijd de aan boord gehouden hoeveelheden vis aan; en

hebben trawls aan boord met een maaswijdte in de kuil van 16 tot 79 mm.

Darwin Mounds

Het is verboden in het volgende gebied gebruik te maken van bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten:

59°54' NB, 6°55' WL

59°47' NB, 6°47' WL

59°37' NB, 7°39' WL

59°45' NB, 7°39' WL

59°54' NB, 7°25' WL

Deel B

Zuidwestelijke wateren

1.    El Cachucho

1.1    Het is verboden in de volgende gebieden gebruik te maken van bodemtrawls, geankerde kieuw-, warrel- of schakelnetten of grondbeugen:

44°12' NB, 5°16' WL

44°12' NB, 4°26' WL

43°53' NB, 4°26' WL

43°53' NB, 5°16' WL

44°12' NB, 5°16' WL

1.2.    Vaartuigen die in 2006, 2007 en 2008 met de grondbeug gericht op gaffelkabeljauw (Phycis blennoides) hebben gevist, mogen verder blijven vissen in het gebied ten zuiden van 44°00.00′ NB, op voorwaarde dat zij beschikken over een overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 afgegeven vismachtiging.

1.3.    Alle vaartuigen die deze vismachtiging hebben verkregen, gebruiken, ongeacht hun lengte over alles, bij het vissen in het in punt 1.1 beschreven gebied een operationeel, volledig functionerend, veilig VMS, dat volledig beantwoordt aan de toepasselijke voorschriften.

2.    Madeira en Canarische Eilanden

Het is in de volgende gebieden verboden geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken op meer dan 200 m diepte, alsook bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten te gebruiken: 

27°00' NB, 19°00' WL

26°00' NB, 15°00' WL

29°00' NB, 13°00' WL

36°00' NB, 13°00' WL

36°00' NB, 19°00' WL

3.    Azoren

Het is in de volgende gebieden verboden op meer dan 200 m diepte geankerde kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten te gebruiken, alsook bodemtrawls of soortgelijke gesleepte netten te gebruiken:

36°00' NB, 23°00' WL

39°00' NB, 23°00' WL

42°00' NB, 26°00' WL

42°00' NB, 31°00' WL

39°00' NB, 34°00' WL

36°00' NB, 34°00' WL



BIJLAGE III

Lijst van soorten waarvan de vangst met drijfnetten verboden is

Witte tonijn: Thunnus alalunga 

Blauwvintonijn: Thunnus thynnus 

Grootoogtonijn: Thunnus obesus 

Gestreepte tonijn: Katsuwonus pelamis 

Atlantische boniter: Sarda sarda 

Geelvintonijn: Thunnus albacares 

Zwartvintonijn: Thunnus atlanticus 

Kleine tonijn: Euthynnus spp.

Zuidelijke blauwvintonijn: Thunnus maccoyii 

Fregattonijn: Auxis spp.

Braam: Brama rayi 

Marlijnen: Tetrapturus spp.; Makaira spp.

Zeilvis: Istiophorus spp.

Zwaardvis: Xiphias gladius 

Makreelgeep: Scomberesox spp.; Cololabis spp.

Dolfijnvis: Coryphœna spp.

Haaien: Hexanchus griseus; Cetorhinus maximus; Alopiidae; Carcharhinidae; Sphymidae; Isuridae; Lamnidae 

Koppotigen: alle soorten



BIJLAGE IV

Meting van de grootte van mariene organismen

1.    Vissen worden, zoals figuur 1 laat zien, gemeten van de punt van de snuit tot het uiteinde van de staartvin.

2.    Langoustines (Nephrops norvegicus) worden, zoals figuur 2 laat zien, gemeten:

in de lengte van de schaal, evenwijdig aan de middellijn, vanaf de achterkant van een oogkas tot aan het midden van de verste rand van de carapax, of

in de totale lengte, vanaf de punt van het rostrum tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen).

3.    Kreeften (Homarus gammarus) worden, zoals figuur 3 laat zien, gemeten:

in de lengte van de schaal, evenwijdig aan de middellijn, vanaf de achterkant van een oogkas tot aan het midden van de verste rand van de carapax, of

in de totale lengte, vanaf de punt van het rostrum tot aan het achterste uiteinde van het telson, met uitsluiting van de setae (borstelharen).

4.    Langoesten (Palinuridae) worden, zoals figuur 4 laat zien, gemeten in de lengte van de schaal, evenwijdig aan de middellijn, vanaf de punt van het rostrum tot aan het midden van de verste rand van de carapax.

5.    Tweekleppige weekdieren worden, zoals figuur 5 laat zien, gemeten over de grootste afmeting van de schelp.

Figuur 1 Vissoorten



Figuur 2 Langoustine

Figuur 3 Kreeft

Figuur 4 Langoest

Figuur 5 Tweekleppige weekdieren



BIJLAGE V

Noordzee

Deel A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Noordzee

Kabeljauw (Gadus morhua)

35 cm

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

30 cm

Zwarte koolvis (Pollachius virens)

35 cm

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

30 cm

Heek (Merluccius merluccius)

27 cm

Schartong (Lepidorhombus spp.)

20 cm

Tong (Solea spp.)

24 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

27 cm

Wijting (Merlangius merlangus)

27 cm

Leng (Molva molva)

63 cm

Blauwe leng (Molva dipterygia)

70 cm

Langoustine (Nephrops norvegicus)

Totale lengte 85 mm,

carapaxlengte 25 mm

langoustinestaarten 46 mm

Makreel (Scomber spp.)

20 cm

Haring (Clupea harengus)

20 cm

Horsmakreel (Trachurus spp.)

15 cm

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

12 cm of 90 vissen per kilo

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

42 cm

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm

Zeekreeft (Homarus gammarus)

87 mm

Spinkrab (Maia squinado)

120 mm

Mantelschelpen (Chlamys spp.)

40 mm

Getraliede tapijtschelp (Ruditapes decussatus)

40 mm

Tapijtschelp (Venerupis pullastra)

38 mm

Japanse tapijtschelp (Venerupis philippinarum)

35 mm

Venusschelp (Venus verrucosa)

40 mm

Amerikaanse venusschelp (Callista chione)

6 cm

Messcheden (Ensis spp.)

10 cm

Stevige strandschelp (Spisula solida)

25 mm

Zaagje (Donax spp.)

25 mm

Peultjesmesheft (Pharus legumen)

65 mm

Wulk (Buccinum undatum)

45 mm

Octopus (Octopus vulgaris)

750 gram

Langoest (Palinurus spp.)

95 mm

Roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris)

22 mm (carapaxlengte)

Noordzeekrab (Cancer pagurus)

140 mm 1,2,3

Sint-jakobsschelp (Pecten maximus)

100 mm

Soort

Skagerrak/Kattegat

Kabeljauw (Gadus morhua)

30 cm

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

27 cm

Zwarte koolvis (Pollachius virens)

30 cm

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

-

Heek (Merluccius merluccius)

30 cm

Schartong (Lepidorhombus spp.)

25 cm

Tong (Solea spp.)

24 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

27 cm

Wijting (Merlangius merlangus)

23 cm

Leng (Molva molva)

-

Blauwe leng (Molva dipterygia)

-

Langoustine (Nephrops norvegicus)

Totale lengte 105 mm

carapaxlengte 32 mm

Makreel (Scomber spp.)

20 cm

Haring (Clupea harengus)

18 cm

Horsmakreel (Trachurus spp.)

15 cm

Zeekreeft (Homarus gammarus)

Totale lengte 220 mm

carapaxlengte 78 mm

1 In de Uniewateren in ICES-sector IVa.

2 In een gebied in de ICES-sectoren IVb, c dat wordt begrensd door een rechte lijn tussen het punt op 53° 28' 22" NB en 0° 09' 24" OL op de Engelse kust en het punt op 53° 28' 22" NB en 0° 22' 24" OL, de 6-mijlsgrens van het Verenigd Koninkrijk en een rechte lijn tussen het punt op 51° 54' 06" NB en 1° 30' 30" OL en het punt op 51° 55' 48" NB en 1° 17' 00" OL op de Engelse kust, geldt een minimuminstandhoudingsgrootte van 115 mm.

3 Bij Noordzeekrabben die met korven of kubben zijn gevangen, mag ten hoogste 1 % van het gewicht van de totale vangst van Noordzeekrabben uit losse scharen bestaan. Bij Noordzeekrabben die met ander vistuig zijn gevangen, mag ten hoogste 75 kg losse krabscharen worden aangeland.

Deel B

Maaswijdten

1.    Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in de Noordzee en het Skagerrak/Kattegat.

Maaswijdte van de kuil

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 120 mm

Hele gebied

Geen

Ten minste 80 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op Nephrops norvegicus of soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 120 mm of een sorteerrooster met een maximumafstand van 35 mm tussen de staven of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Ten minste 80 mm

ICES-sector IVb ten zuiden van 54°30′ NB en ICES-sector IVc

Gerichte visserij op tong met boomkorren of [pulskorren]. In de bovenste helft van het voorste deel van het net wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 180 mm aangebracht.

Ten minste 32 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op Pandalus borealis. Er wordt een sorteerrooster met een minimumafstand van 19 mm tussen de staven of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten.

Gerichte visserij op kever. Voor de kevervisserij wordt een sorteerrooster met een afstand van 22 mm tussen de staven aangebracht.

Gerichte visserij op Crangon crangon. Er wordt een sorteerrooster, zeeflap of gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Minder dan 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op zandspiering

2.    Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in de Noordzee en het Skagerrak/Kattegat.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 120 mm

Hele gebied

Geen

Ten minste 100 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op tong of soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden.

Ten minste 50 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten.

Deel C

Gesloten of beperkte gebieden

1.    Sluiting van een gebied ter bescherming van zandspiering in de ICES-sectoren IVa en IVb

1.1.    Het is verboden om met gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 80 mm of met staande netten met een maaswijdte van minder dan 100 mm op zandspiering te vissen in het geografische gebied dat wordt begrensd door de oostkust van Engeland en Schotland en dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

de oostkust van Engeland op 55°30' NB;

55o30' NB, 01o00' WL

58o00' NB, 01o00' WL

58o00' NB, 02o00' WL

de oostkust van Schotland op 02°00' WL.

1.2    Visserij voor wetenschappelijke doeleinden is toegestaan om het zandspieringbestand in het gebied en de gevolgen van de sluiting te monitoren.

2.    Sluiting van een gebied ter bescherming van jonge schol in ICES-deelgebied IV

2.1    Vaartuigen met een lengte over alles van meer dan acht meter mogen geen bodemtrawls, Deense zegens of soortgelijk gesleept vistuig gebruiken in de geografische gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a)de zone binnen twaalf zeemijl voor de kust van Frankrijk, benoorden 51°00' NB, van België en van Nederland tot 53°00' NB, gemeten vanaf de basislijnen;

b)de zone die wordt begrensd door een lijn die de punten met de volgende coördinaten verbindt:

c)57°00' NB op de westkust van Denemarken,

57°00' NB, 7°15' OL

55°00' NB, 7°15' OL

55°00' NB, 7°00' OL

54°30' NB, 7°00' OL

54°30' NB, 7°30' OL

54°00' NB, 7°30' OL

54°00' NB, 6°00' OL

53°50' NB, 6°00' OL

53°50' NB, 5°00' OL

53°30' NB, 5°00' OL

53°30' NB, 4°15' OL

53°00' NB, 4°15' OL

53°00' NB op de kust van Nederland;

de zone binnen twaalf zeemijl voor de westkust van Denemarken, van 57°00' NB naar het noorden tot de vuurtoren van Hirtshals, gemeten vanaf de basislijnen.

2.2    De volgende vaartuigen mogen in het in punt 2.1 bedoelde gebied vissen:

vaartuigen met een motorvermogen van niet meer dan 221 kW die met bodemtrawls of Deense zegens vissen;

in span vissende vaartuigen waarvan het gezamenlijke motorvermogen 221 kW nooit overschrijdt en die met demersale spannetten vissen;

vaartuigen met een motorvermogen van meer dan 221 kW mogen echter bodemtrawls of Deense zegens gebruiken, en in span vissende vaartuigen met een gezamenlijk motorvermogen van meer dan 221 kW mogen demersale spannetten gebruiken, op voorwaarde dat die vaartuigen niet gericht op schol en tong vissen en dat zij de toepasselijke maaswijdtevoorschriften van deel B van deze bijlage naleven.

3.    Beperkingen op het gebruik van boomkorren binnen 12 mijl voor de kust van het Verenigd Koninkrijk

3.1    Vaartuigen mogen in de zone van twaalf mijl voor de kust van het Verenigd Koninkrijk, gemeten vanaf de basislijnen van de territoriale wateren, geen boomkorren gebruiken.

3.2    In afwijking van punt 3.1 mag in het bedoelde gebied met boomkorren worden gevist, op voorwaarde dat:

het motorvermogen niet meer dan 221 kW bedraagt en de lengte over alles niet meer dan 24 meter bedraagt; en

de boomlengte of de totale boomlengte, dat wil zeggen de som van de lengten van elke boom, niet meer dan negen meter bedraagt of tot niet meer dan negen meter kan worden verlengd, behalve wanneer gericht op Crangon crangon wordt gevist met een maaswijdte van minder dan 31 mm.

4.    Beperkingen op de sprotvisserij om haring te beschermen in ICES-sector IVb

Het is verboden tijdens de volgende perioden met gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 80 mm of met staande netten met een maaswijdte van minder dan 100 mm, te vissen in het geografische gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden

van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december in het statistische ICES-vak 39E8. Voor de toepassing van deze verordening geldt als grens van dit ICES-vak een lijn die rechtwijzend oost loopt van de oostkust van het Verenigd Koninkrijk, langs breedtegraad 55°00' NB tot 1°00' WL, vervolgens rechtwijzend noord tot 55°30' NB en dan weer rechtwijzend west tot de kust van het Verenigd Koninkrijk;

van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december in de binnenwateren van de Moray Firth ten westen van 3°30' WL en in de binnenwateren van de Firth of Forth ten westen van 3°00' WL;

van 1 juli tot en met 31 oktober in de geografische zone die wordt begrensd door de volgende coördinaten:

55°30' NB op de westkust van Denemarken;

55°30' NB, 7°00' OL

57°00' NB, 7°00' OL

57°00' NB op de westkust van Denemarken.

5.    Specifieke bepalingen voor het Skagerrak en het Kattegat in ICES-sector IIIa

5.1    Het is verboden in het Kattegat met boomkorren te vissen.

5.2    Het is Unievaartuigen verboden zalm en zeeforel te bevissen, aan boord te houden, over te laden, aan te landen, op te slaan, te verkopen, uit te stallen of te koop aan te bieden. Vissen die incidenteel in een deel van het Skagerrak of het Kattegat buiten de vier-mijlszone vanaf de basislijnen van de lidstaten worden gevangen, worden onmiddellijk in zee teruggezet.

5.3    Het is verboden van 1 juli tot en met 15 september gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 32 mm te gebruiken in de wateren van het Skagerrak en het Kattegat binnen drie zeemijl van de basislijn, tenzij wanneer gericht wordt gevist op Pandalus borealis, of wanneer gericht wordt gevist op puitaal (Zoarces viviparous), grondels (Gobiidae) of schorpioenvissen (Cottus spp.) voor gebruik als aas.

6.    Gebruik van staande netten in ICES-sector IVa

6.1    Het is toegestaan gebruik te maken van het volgende vistuig in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 meter bedraagt:

geankerde kieuwnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op heek, die een maaswijdte van ten minste 100 mm hebben en die niet meer dan 100 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 25 km per vaartuig bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt;

warrelnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op zeeduivel, die een maaswijdte van ten minste 250 mm hebben en die niet meer dan 15 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 100 km bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt.

6.2    Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I van Verordening (EG) nr. 2347/2002 1 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 6.1 bedoelde afwijkingen.

Deel D

Impactbeperkende maatregelen voor kwetsbare soorten

Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen in ICES-sector IIIa en ICES-deelgebied IV

1.    Het is voor vaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer verboden in ICES-deelgebied IV en ICES-sector IIIa gebruik te maken van staande netten, indien niet tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van akoestische afschrikmiddelen.

2.    Punt 1 is niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend plaatsvinden voor wetenschappelijk onderzoek en worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de lidstaten of de betrokken lidstaten en die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe technische maatregelen om het incidenteel vangen of doden van walvisachtigen te verminderen.

3.    De lidstaten monitoren en beoordelen door middel van wetenschappelijke onderzoeken of proefprojecten de doeltreffendheid van de in punt 1 beschreven impactbeperkende middelen in de betrokken visserijen en gebieden.

Deel E

Innovatieve visserijmethoden

Het gebruik van elektrische pulskorren in de ICES-sectoren IVb en IVc

Onverminderd artikel 13 is het toegestaan in de ICES-sectoren IVb en IVc te vissen met een elektrische pulskor onder de voorwaarden die overeenkomstig artikel 27, lid 1, tweede streepje, van deze verordening zijn vastgesteld en die betrekking hebben op de gebruikte pulsen en de monitoringmaatregelen die van kracht zijn ten zuiden van een loxodroom die de volgende punten met elkaar verbindt (gemeten volgens het WGS84-coördinatensysteem):

een punt op de oostkust van het Verenigd Koninkrijk op 55° NB,

oostwaarts tot 55° NB, 5° OL

noordwaarts tot 56° NB,

ten oosten van een punt op de westkust van Denemarken op 56° NB.



BIJLAGE VI

Noordwestelijke wateren

Deel A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Hele gebied

Kabeljauw (Gadus morhua)

35 cm

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

30 cm

Zwarte koolvis (Pollachius virens)

35 cm

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

30 cm

Heek (Merluccius merluccius)

27 cm

Schartong (Lepidorhombus spp.)

20 cm

Tong (Solea spp.)

24 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

27 cm

Wijting (Merlangius merlangus)

27 cm

Leng (Molva molva)

63 cm

Blauwe leng (Molva dipterygia)

70 cm

Langoustine (Nephrops norvegicus)

Langoustinestaarten

Totale lengte 85 mm,

carapaxlengte 25 mm1

46 mm2

Makreel (Scomber spp.)

20 cm

Haring (Clupea harengus)

20 cm

Horsmakreel (Trachurus spp.)

15 cm3

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

12 cm of 90 vissen per kilo

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

42 cm

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm

Zeebrasem (Pagellus bogaraveo)

33 cm

Zeekreeft (Homarus gammarus)

87 mm

Spinkrab (Maia squinado)

120 mm

Mantelschelpen (Chlamys spp.)

40 mm

Getraliede tapijtschelp (Ruditapes decussatus)

40 mm

Tapijtschelp (Venerupis pullastra)

38 mm

Japanse tapijtschelp (Venerupis philippinarum)

35 mm

Venusschelp (Venus verrucosa)

40 mm

Amerikaanse venusschelp (Callista chione)

6 cm

Messcheden (Ensis spp.)

10 cm

Stevige strandschelp (Spisula solida)

25 mm

Zaagje (Donax spp.)

25 mm

Peultjesmesheft (Pharus legumen)

65 mm

Wulk (Buccinum undatum)

45 mm

Octopus (Octopus vulgaris)

750 gram

Langoest (Palinurus spp.)

95 mm

Roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris)

22 mm (carapaxlengte)

Noordzeekrab (Cancer pagurus)

140 mm3,4

Sint-jakobsschelp (Pecten maximus)

100 mm5

1 In de ICES-sectoren VIa en VIIa gelden de volgende minimuminstandhoudingsreferentiegrootten: totale lengte 70 mm en carapaxlengte 20 mm.

2 In de ICES-sectoren VIa en VIIa geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 37 mm.

3 In de Uniewateren in de ICES-deelgebieden V, VI ten zuiden van 56° NB en VII, behalve de ICES-sectoren VIId, e, f, geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 130 mm.

4 Bij Noordzeekrabben die met korven of kubben zijn gevangen, mag ten hoogste 1 % van het gewicht van de totale vangst van Noordzeekrabben uit losse scharen bestaan. Bij Noordzeekrabben die met ander vistuig zijn gevangen, mag ten hoogste 75 kg losse krabscharen worden aangeland.

5 In ICES-sector VIIa ten noorden van 52°30' NB en ICES-sector VIId geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 110 mm.

Deel B

Maaswijdten

1.    Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in de noordwestelijke wateren.

Maaswijdte van de kuil

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 120 mm

Hele gebied

Geen

Ten minste 100 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op heek en wijting. Er wordt een paneel met vierkante mazen van 100 mm aangebracht.

Ten minste 80 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op Nephrops norvegicus of soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 120 mm of een sorteerrooster met een maximumafstand van 35 mm tussen de staven of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Ten minste 80 mm

De ICES-sectoren VIIa, b, d, e, h en j

Gerichte visserij op tong met boomkorren. In de bovenste helft van het voorste deel van het net wordt een paneel met een maaswijdte van ten minste 180 mm aangebracht.

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten.

2.    Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in de noordwestelijke wateren.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 120 mm1

Hele gebied

Geen

Ten minste 100 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op tong of soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden.

Ten minste 50 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten.

Deel C

Gesloten of beperkte gebieden

1.    Gesloten gebied voor de instandhouding van kabeljauw in ICES-sector VIa

Van 1 januari tot en met 31 maart en van 1 oktober tot en met 31 december van elk jaar is het verboden enige visserijactiviteit met gesleept vistuig of staande netten uit te voeren in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

55o25' NB, 7o07' WL

55o25' NB, 7o00' WL

55o18' NB, 6o50' WL

55°17' NB, 6o50' WL

55°17' NB, 6°50' WL

55°25' NB, 7°07' WL

2.    Gesloten gebied voor de instandhouding van kabeljauw in de ICES-sectoren VIIf en g

2.1    Van 1 februari tot en met 31 maart is het verboden enige visserijactiviteit uit te voeren in de volgende statistische ICES-vakken: 30E4, 31E4, 32E3. Dat verbod is niet van toepassing binnen zes zeemijl vanaf de basislijn.

2.2    In het betrokken gebied en de betrokken periode mogen visserijactiviteiten met korven en kubben worden uitgevoerd, op voorwaarde dat:

i)    geen ander vistuig dan korven en kubben aan boord wordt gehouden, en

ii)    bijvangsten van soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen, worden aangeland en op de quota worden afgeboekt.

2.3    Het is toegestaan gericht te vissen op kleine pelagische soorten met gesleept vistuig met een maaswijdte van minder dan 50 mm, op voorwaarde dat:

i)    geen netten met een maaswijdte van 50 mm of meer aan boord worden gehouden, en

ii)    bijvangsten van soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen, worden aangeland en op de quota worden afgeboekt.

3.    Gesloten gebied voor de instandhouding van kabeljauw in ICES-sector VIIa

3.1    Tijdens de periode van 14 februari tot en met 30 april is het verboden bodemtrawls, zegens of soortgelijke sleepnetten, kieuwnetten, schakelnetten, warrelnetten of vistuig met haken te gebruiken in het gedeelte van ICES-sector VIIa dat wordt begrensd door de oostkust van Ierland en de oostkust van Noord-Ierland en rechte lijnen die achtereenvolgens de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, met elkaar verbinden:

een punt op de oostkust van het schiereiland Ards in Noord-Ierland op 54°30′ NB,

54°30'NB, 04°50'WL

54°15'NB, 04°50'WL

een punt op de oostkust van Ierland op 53°15' NB.

3.2    In afwijking van punt 3.1 is in het gebied en de periode die daarin zijn bepaald, het gebruik van bodemtrawls toegestaan, op voorwaarde dat die trawls zijn voorzien van selectiviteitsvoorzieningen die zijn beoordeeld door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV). Wanneer de bijvangsten van kabeljauw die zijn gevangen door de vaartuigen van een lidstaat die binnen de in punt 3.1 bedoelde gebieden actief zijn, meer dan 10 ton bedragen, mogen die vaartuigen niet langer in dat gebied vissen.

4.    Rockall-schelvisbox in ICES-deelgebied VI

Iedere vorm van visserij, met uitzondering van de visserij met de beug, is verboden in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

57o00' NB, 15o00' WL

57o00' NB, 14o00' WL

56o30' NB, 14o00' WL

56o30' NB, 15o00' WL

57o00' NB, 15o00' WL

5.    Gesloten gebied voor de instandhouding van langoustines in de ICES-sectoren VIIc en VIIk

5.1    Het is elk jaar van 1 mei tot en met 31 mei verboden gericht te vissen op langoustines (Nephrops norvegicus) en samen met de doelsoort voorkomende soorten (d.w.z. kabeljauw, scharretong, zeeduivel, schelvis, wijting, heek, schol, witte koolvis, zwarte koolvis, roggen, tong, lom, blauwe leng, leng en doornhaai) binnen het geografische gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

52°27' NB, 12°19' WL

52°40' NB, 12°30' WL

52°47' NB, 12°39,600' WL

52°47' NB, 12°56' WL

52°13,5' NB, 13°53,830'WL

51°22' NB, 14°24' WL

51°22' NB, 14°03' WL

52°10' NB, 13°25' WL

52°32' NB, 13°07,500' WL

52°43' NB, 12°55' WL

52°43' NB, 12°43' WL

52°10' NB, 13°25' WL

52°38,800' NB, 12°37' WL

52°27' NB, 12°23' WL

52°27' NB, 12°19' W.

5.2    Het is toegestaan overeenkomstig artikel 50, leden 3, 4 en 5, van Verordening (EG) nr. 1224/2009 door de Porcupine Bank te varen met de in punt 5.1 genoemde soorten aan boord.

6.    Bijzondere voorschriften voor de bescherming van blauwe leng in ICES-sector VIa

6.1    Het is van 1 maart tot en met 31 mei van elk jaar verboden gericht te vissen op blauwe leng in de gebieden van ICES-sector VIa die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

rand van het Schotse continentale plat

59o58' NB, 07o00' WL

59o55' NB, 06o47' WL

59o51' NB, 06o28' WL

59o45' NB, 06o38' WL

59o27' NB, 06o42' WL

59o22' NB, 06o47' WL

59o15' NB, 07o15' WL

59o07' NB, 07o31' WL

58o52' NB, 07o44' WL

58o44' NB, 08o11' WL

58o43' NB, 08o27' WL

58o28' NB, 09o16' WL

58o15' NB, 09o32' WL

58o15' NB, 09o45' WL

58o30' NB, 09o45' WL

59o30' NB, 07o00' WL

59o58' NB, 07o00' WL

rand van de Rosemary Bank

60o00' NB, 11o00' WL

59o00' NB, 11º00' WL

59º00' NB, 09º00' WL

59º30' NB, 09º00' WL

59º30' NB, 10º00' WL

60º00' NB, 10º00' WL

60o00' NB, 11o00' WL

Niet inbegrepen is het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

59o15' NB, 10o24' WL

59o10' NB, 10o22' WL

59o08' NB, 10o07' WL

59o11' NB, 09o59' WL

59o15' NB, 09o58' WL

59o22' NB, 10o02' WL

59o23' NB, 10o11' WL

59o20' NB, 10o19' WL

59o15' NB, 10o24' WL

6.2    Een bijvangst van blauwe leng van niet meer dan 6 ton mag aan boord worden gehouden en worden aangeland. Zodra die drempelwaarde van 6 ton blauwe leng is bereikt:

a)zet het vaartuig de visserij onmiddellijk stop en verlaat het onmiddellijk het gebied waarin het zich bevindt;

b)mag het vaartuig een van de gebieden pas na aanlanding van zijn vangst weer binnenvaren;

c)mag het vaartuig geen blauwe leng in zee terugzetten.

6.3    Van 15 februari tot en met 15 april van elk jaar is het verboden bodemtrawls, beugen en staande netten te gebruiken in het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

60o58,76' NB, 27o27,32' WL

60o56,02' NB, 27o31,16' WL

60o59,76' NB, 27o43,48' WL

61o03,00' NB, 27o39,41' WL

60o58,76' NB, 27o27,32' WL

7.    Beperkingen op de makreelvisserij in de ICES-sectoren VII e,f,g,h

7.1    Wanneer meer dan 50 ton van aan de boord gehouden vangsten uit makreel bestaat, is het verboden gericht te vissen op makreel met gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van minder dan 80 mm, dan wel met ringzegens, binnen het gebied dat wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

2°00' WL op de zuidkust van het Verenigd Koninkrijk

49°30' NB, 2°00' WL

49°30' NB, 7°00' WL

52°00' NB, 7°00' WL

52°00' NB op de westkust van het Verenigd Koninkrijk.

7.2    In het in punt 1 omschreven gebied mag worden gevist met:

   staande netten en/of met de beug;

bodemtrawls, Deense zegens of soortgelijke sleepetten, met een maaswijdte van meer dan 80 mm.

7.3    Vaartuigen die niet zijn uitgerust voor de visserij en waarop makreel wordt overgeladen, zijn in het in punt 7.1 omschreven gebied toegelaten.    

8.    Beperkingen op het gebruik van boomkorren binnen 12 mijl voor de kust van het Verenigd Koninkrijk 

8.1    Het is verboden boomkorren met een maaswijdte van minder dan 100 mm te gebruiken in ICES-deelgebied Vb en in ICES-deelgebied VI ten noorden van 56° NB.

8.2.    Vaartuigen mogen geen boomkorren gebruiken in de zone van twaalf mijl voor de kust van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gemeten vanaf de basislijnen vanwaar de territoriale wateren worden gemeten.

8.3.    In het bedoelde gebied mag met boomkorren worden gevist, op voorwaarde dat:

de vaartuigen een motorvermogen van niet meer dan 221 kW en een lengte over alles van niet meer dan 24 meter hebben; en

de boomlengte of de totale boomlengte, dat wil zeggen de som van de lengten van elke boom, niet meer dan negen meter bedraagt of tot niet meer dan negen meter kan worden verlengd, behalve wanneer gericht op Crangon crangon wordt gevist met een maaswijdte in de kuil van minder dan 31 mm.

9.    Gebruik van staande netten in de ICES-sectoren Vb, VIa, VII b,c,j,k

9.1.    Het is toegestaan gebruik te maken van het volgende vistuig in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 meter bedraagt:

geankerde kieuwnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op heek, die een maaswijdte van ten minste 120 mm hebben en die niet meer dan 100 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 25 km per vaartuig bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt;

warrelnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op zeeduivel, die een maaswijdte van ten minste 250 mm hebben en die niet meer dan 15 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 100 km bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt.

9.2.    Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I van Verordening (EG) nr. 2347/2002 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 9.1 beschreven afwijkingen.

Deel D

Impactbeperkende maatregelen voor kwetsbare soorten

1.    Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen in de ICES-sectoren VIa en VII d, e, f, g, h en j

1.1.    Het is voor vaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer verboden in de ICES-sectoren VIa en VII d, e, f, g, h en j gebruik te maken van staande netten, indien niet tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van akoestische afschrikmiddelen.

1.2.    Punt 1.1 is niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend plaatsvinden voor wetenschappelijk onderzoek en worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de lidstaten of de betrokken lidstaten en die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe technische maatregelen om het incidenteel vangen of doden van walvisachtigen te verminderen.

1.3.    De lidstaten monitoren en beoordelen door middel van wetenschappelijke onderzoeken of proefprojecten de doeltreffendheid van het gebruik van de in punt 1 beschreven impactbeperkende middelen in de betrokken visserijen en gebieden.

2.    Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeevogels in de ICES-deelgebieden VI en VII

Vaartuigen die in de ICES-deelgebieden VI en VII vissen met de beug, gebruiken vogelverschrikkerlijnen en/of verzwaarde lijnen en zetten, waar dat haalbaar is, de beugen in het donker uit, met de minimale dekverlichting die voor de veiligheid is vereist.



BIJLAGE VII

Zuidwestelijke wateren

Deel A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Hele gebied

Kabeljauw (Gadus morhua)

35 cm

Schelvis (Melanogrammus aeglefinus)

30 cm

Zwarte koolvis (Pollachius virens)

35 cm

Witte koolvis (Pollachius pollachius)

30 cm

Heek (Merluccius merluccius)

27 cm

Schartong (Lepidorhombus spp.)

20 cm

Tong (Solea spp.)

24 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

27 cm

Wijting (Merlangius merlangus)

27 cm

Leng (Molva molva)

63 cm

Blauwe leng (Molva dipterygia)

70 cm

Langoustine (Nephrops norvegicus)

Langoustinestaarten

Totale lengte 70 mm,

carapaxlengte 20 mm

37 mm

Makreel (Scomber spp.)

20 cm

Haring (Clupea harengus)

20 cm

Horsmakreel (Trachurus spp.)

15 cm1

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

12 cm of 90 vissen per kilo2

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

42 cm

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm

Zeebrasem (Pagellus bogaraveo)

33 cm

Zeekreeft (Homarus gammarus)

87 mm

Spinkrab (Maia squinado)

120 mm

Mantelschelpen (Chlamys spp.)

40 mm

Getraliede tapijtschelp (Ruditapes decussatus)

40 mm

Tapijtschelp (Venerupis pullastra)

38 mm

Japanse tapijtschelp (Venerupis philippinarum)

35 mm

Venusschelp (Venus verrucosa)

40 mm

Amerikaanse venusschelp (Callista chione)

6 cm

Messcheden (Ensis spp.)

10 cm

Stevige strandschelp (Spisula solida)

25 mm

Zaagje (Donax spp.)

25 mm

Peultjesmesheft (Pharus legumen)

65 mm

Wulk (Buccinum undatum)

45 mm

Octopus (Octopus vulgaris)

750 gram3

Langoest (Palinurus spp.)

95 mm

Roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris)

22 mm (carapaxlengte)

Noordzeekrab (Cancer pagurus)

140 mm (gebieden 1 en 2 ten noorden van 56° NB, ICES-sector VII d, e, f)4,5

Sint-jakobsschelp (Pecten maximus)

100 mm

1 Voor blauwe horsmakreel (Trachurus picturatus) die wordt gevangen in de wateren bij de Azoren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Portugal vallen, geldt geen minimuminstandhoudingsreferentiegrootte.

2 In ICES IX en CECAF-gebied 34.1.2 geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 9 cm.

3In alle wateren in het centraal-oostelijke deel van de Atlantische Oceaan omvattende de sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.1.3 en deelgebied 34.2.0 van visserijgebied 34 van de CECAF-zone, geldt een gegromd gewicht van 450 gram.

4 In de Uniewateren in de ICES-deelgebieden VIII en IX geldt een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte van 130 mm.

5 Bij Noordzeekrabben die met korven of kubben zijn gevangen, mag ten hoogste 1 % van het gewicht van de totale vangst van Noordzeekrabben uit losse scharen bestaan. Bij Noordzeekrabben die met ander vistuig zijn gevangen, mag ten hoogste 75 kg losse krabscharen worden aangeland.

Deel B

Maaswijdten

1.    Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in de zuidwestelijke wateren.

Maaswijdte van de kuil

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 100 mm

Hele gebied

Geen

Ten minste 70 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op Nephrops norvegicus. Er wordt een paneel met vierkante mazen van ten minste 100 mm of een gelijkwaardige selectiviteitsvoorziening aangebracht.

Ten minste 65 mm

ICES-deelgebied X; CECAF-sectoren 34.1.1, 34.1.2 en 34.1.3 en deelgebied 34.2.0 van visserijgebied 34

Geen

Ten minste 55 mm

Hele gebied

Het gericht vissen op soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden, of op zeebrasem.

Ten minste 55 mm

ICES-sector IXa ten oosten van 7°23´48” WL

Gerichte visserij op schaaldieren

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten.

2.    Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in de zuidwestelijke wateren.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 100 mm

Hele gebied

Geen

Ten minste 80 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op soorten waarvoor geen vangstbeperkingen gelden.

Ten minste 50 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten.

Deel C

Gesloten of beperkte gebieden

1.    Gesloten gebied voor de instandhouding van heek in ICES-sector IXa

Het is verboden met trawls, Deense zegens of soortgelijke sleepnetten te vissen in de geografische gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a)van 1 oktober tot en met 31 januari van het daaropvolgende jaar in de geografische zone die wordt begrensd door een lijn die achtereenvolgens de volgende punten met elkaar verbindt:

43°46,5' NB, 07°54,4' WL

44°01,5' NB, 07°54,4' WL

43°25,0' NB, 09°12,0' WL

43°10,0' NB, 09°12,0' WL

b)van 1 december tot en met de laatste dag van februari van het daaropvolgende jaar in de geografische zone die wordt begrensd door rechte lijnen die achtereenvolgens de punten met de volgende coördinaten met elkaar verbinden:

37°50' NB op de westkust van Portugal

37°50' NB, 09°08' WL

37°00' NB, 9°07' WL

37°00' NB op de westkust van Portugal

2.    Gesloten gebieden voor de instandhouding van langoustines in ICES-sector IXa

2.1.    Het is verboden met bodemtrawls, Deense zegens of soortgelijke sleepnetten, dan wel met korven, gericht te vissen op langoustines (Nephrops norvegicus) in de geografische gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a)van 1 juni tot en met 31 augustus:

42°23' NB, 08°57' WL

42°00' NB, 08°57' WL

42°00' NB, 09°14' WL

42°04' NB, 09°14' WL

42°09' NB, 09°09' WL

42°12' NB, 09°09' WL

42°23' NB, 09°15' WL

42°23' NB, 08°57' WL

b)van 1 mei tot en met 31 augustus:

37°45' NB, 09°00' WL

38°10' NB, 09°00' WL

38°10' NB, 09°15' WL

37°45' NB, 09°20' WL

2.2.    Het is toegestaan in de geografische gebieden en tijdens de perioden als vermeld in punt 2.1, onder b), met bodemtrawls of soortgelijke sleepnetten of met korven te vissen, op voorwaarde dat alle bijvangsten van langoustines (Nephrops norvegicus) worden aangeland en op de quota worden afgeboekt.

2.3.    Het is in de geografische gebieden en buiten de perioden als vermeld in punt 2.1, verboden gericht te vissen op langoustines (Nephrops norvegicus). Bijvangsten van langoustines (Nephrops norvegicus) worden aangeland en op de quota afgeboekt.

3.    Beperkingen op de gerichte visserij op ansjovis in ICES-sector VIIIc

3.1.    Het is verboden in ICES-sector VIIIc gericht te vissen op ansjovis met pelagische trawls.

3.2.    Het is verboden in ICES-sector VIIIc tegelijkertijd pelagische trawls en ringzegens aan boord te hebben.

4.    Gebruik van staande netten in de ICES-deelgebieden VIII, IX, X en XII ten oosten van 27° WL

4.1.    Het is toegestaan gebruik te maken van het volgende vistuig in wateren waar de kaartdiepte minder dan 600 meter bedraagt:

geankerde kieuwnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op heek, die een maaswijdte van ten minste 100 mm hebben en die niet meer dan 100 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 25 km per vaartuig bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 24 uur bedraagt;

warrelnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op zeeduivel, die een maaswijdte van ten minste 250 mm hebben en die niet meer dan 15 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van alle uitgezette netten ten hoogste 100 km bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt.

in ICES-deelgebied IX schakelnetten die worden gebruikt voor de gerichte visserij op zeeduivel, die een maaswijdte van ten minste 220 mm hebben en die niet meer dan 30 mazen diep zijn, waarbij de totale lengte van de uitgezette netten ten hoogste 20 km per vaartuig bedraagt en de uitzettijd ten hoogste 72 uur bedraagt.

4.2.    Het is verboden op een kaartdiepte van minder dan 600 meter gericht te vissen op de in bijlage I van Verordening (EG) nr. 2347/2002 vermelde diepzeehaaien. Incidenteel gevangen diepzeehaaien worden aan boord gehouden. Die vangsten worden aangeland en op de quota afgeboekt. Vaartuigen van een lidstaat die incidenteel meer dan 10 ton diepzeehaaien vangen, kunnen niet langer gebruikmaken van de in punt 1 beschreven afwijkingen.

Deel D

Impactbeperkende maatregelen voor kwetsbare soorten

1. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen in de ICES-deelgebieden VIII en IXa

1.1.    Het is voor vaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer verboden in de ICES-deelgebieden VIII en IXa en ICES-sector IV gebruik te maken van staande netten, indien niet tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van akoestische afschrikmiddelen.

1.2.    Punt 1 is niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend plaatsvinden voor wetenschappelijk onderzoek en worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de lidstaten of de betrokken lidstaten en die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe technische maatregelen om het incidenteel vangen of doden van walvisachtigen te verminderen.

1.3.    De lidstaten monitoren en beoordelen door middel van wetenschappelijke onderzoeken of proefprojecten de doeltreffendheid van de in punt 1.1 beschreven impactbeperkende middelen in de betrokken visserijen en gebieden.

2. Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeevogels in de ICES-deelgebieden VIIIa en b

Vaartuigen die in de ICES-deelgebieden VIIIa en b vissen met de beug, gebruiken ten minste twee van de volgende impactbeperkende maatregelen: vogelverschrikkerlijnen, verzwaarde lijnen en het uitzetten van de beugen in het donker, met de minimale dekverlichting die voor de veiligheid is vereist.



BIJLAGE VIII

Oostzee

Deel A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Geografische gebieden

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte

Kabeljauw (Gadus morhua)

Deelsectoren 22 tot en met 32

35 cm

Schol (Pleuronectes platessa)

Deelsectoren 22 tot en met 32

25 cm

Zalm (Salmo salar)

Deelsectoren 22 tot en met 30 en 32

Deelsector 31

60 cm

50 cm

Bot (Platichthys flesus)

Deelsectoren 22 tot en met 25

Deelsectoren 26 tot en met 28

Deelsectoren 29 tot en met 32 ten zuiden van 59° NB

23 cm

21 cm

18 cm

Tarbot (Psetta maxima)

Deelsectoren 22 tot en met 32

30 cm

Griet (Scophthalmus rhombus)

Deelsectoren 22 tot en met 32

30 cm

Paling (Anguilla anguilla)

Deelsectoren 22 tot en met 32

35 cm

Zeeforel (Salmo trutta)

Deelsectoren 22 tot en met 25 en 29 tot en met 32

Deelsectoren 26 tot en met 28

40 cm

50 cm

Deel B

Maaswijdten

1.    Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in de Baltische Zee.

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 120 mm

Hele gebied

De kuil en de tunnel moeten zijn vervaardigd uit T90-netten.

Ten minste 105 mm

Hele gebied

Er wordt een Bacoma-ontsnappingspaneel met een maaswijdte van ten minste 110 mm aangebracht.

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten.

2.    Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in de Baltische Zee:

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden1,2

Ten minste 157 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op zalm

Ten minste 110 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kabeljauw en platvissoorten

Minder dan 110 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten.

1 Het gebruik van kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten met een lengte van meer dan 9 km is verboden voor vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter en het gebruik van dergelijke netten met een lengte van meer dan 21 km is verboden voor vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 12 meter.

2De maximale uitzettijd voor alle in punt 1 genoemde staande netten bedraagt 48 uur, behalve voor het vissen onder een ijslaag.

Deel C

Gesloten of beperkte gebieden

1.    Beperkingen op de visserij met gesleept vistuig

Het is het hele jaar verboden met gesleept vistuig te vissen in de geografische zone die wordt ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

54°23' NB, 14°35' OL

54°21' NB, 14°40' OL

54°17' NB, 14°33' OL

54°07' NB, 14°25' OL

54°10' NB, 14°21' OL

54°14' NB, 14°25' OL

54°17' NB, 14°17' OL

54°24' NB, 14°11' OL

54°27' NB, 14°25' OL

54°23' NB, 14°35' OL

2.    Beperkingen voor de visserij op zalm en zeeforel

2.1    Het is verboden gericht te vissen op zalm (Salmo salar) of zeeforel (Salmo trutta):

a)van 1 juni tot en met 15 september in de wateren van de deelsectoren 22 tot en met 31;

b)van 15 juni tot en met 30 september in de wateren van deelsector 32.

2.2.    Dit verbod geldt in de betrokken periode in het zeegebied dat zich uitstrekt buiten vier zeemijl van de basislijnen.

2.3.    Het is toegestaan zalm (Salmo salar) of zeeforel (Salmo trutta) die met kommen is gevangen, aan boord te houden.

3.    Specifieke maatregelen voor de Golf van Riga

3.1.    Voor de visserij in deelsector 28-1 moeten vaartuigen beschikken over een vismachtiging die is afgegeven overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

3.2.    De lidstaten zorgen ervoor dat vaartuigen waaraan een vismachtiging zoals bedoeld in punt 3.1 is afgegeven, onder vermelding van hun naam en intern registratienummer worden opgenomen in een lijst die voor het publiek beschikbaar wordt gesteld via een website op het internet, waarvan het adres door elke lidstaat aan de Commissie en de andere lidstaten wordt meegedeeld.

3.3.    De vaartuigen op die lijst moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)het totale motorvermogen (kW) van de in de lijsten opgenomen vaartuigen mag niet groter zijn dan het vermogen dat voor de betrokken lidstaat in de jaren 2000-2001 in deelsector 28-1 is geconstateerd; en

b)hun motorvermogen mag nooit groter zijn dan 221 kilowatt (kW).

3.4. Elk vaartuig op de punt 3.2 bedoelde lijst mag worden vervangen door een of meer andere vaartuigen, op voorwaarde dat:

a)vervanging in geen enkel geval leidt tot een verhoging van het in punt 3.3, onder a), bedoelde totale motorvermogen voor de betrokken lidstaat; en

b)het motorvermogen van vervangende vaartuigen nooit 221 kW overschrijdt.

3.5. De motor van een vaartuig dat voorkomt op de in punt 3.2 bedoelde lijsten van de lidstaten, mag worden vervangen, op voorwaarde dat:

a)de vervanging van een motor er nooit toe leidt dat het motorvermogen van een vaartuig 221 kW overschrijdt, en

b)het vermogen van de ruilmotor niet zodanig is dat de vervanging leidt tot een verhoging van het totale motorvermogen voor de betrokken lidstaat zoals bedoeld in punt 3.3, onder a).

3.6.    In deelsector 28-1 is trawlvisserij verboden in wateren van minder dan 20 meter diepte.

4.    Perioden waarin niet met bepaalde soorten vistuig mag worden gevist

4.1.    Het is in de volgende gebieden verboden te vissen met gesleept vistuig met een maaswijdte in de kuil van 90 mm of meer, staande netten met een maaswijdte van 90 mm of meer, geankerde lijnen, beuglijnen met uitzondering van drijvende beugen, handlijnen of de peur:

a)van 15 februari tot en met 30 maart in de ICES-deelsectoren 22 tot en met 24; en

b)van 1 juli tot en met 31 augustus in de ICES-deelsectoren 25 tot en met 28.

4.2.    Het is in de in punt 4.1 bedoelde gebieden en perioden verboden gericht te vissen op kabeljauw met drijvende beugen.

4.3.    In afwijking van punt 4.1 mogen vissersvaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter tijdens de in punt 4.1 bedoelde sluitingsperioden maandelijks maximaal vijf dagen van het maximumaantal buitengaats doorgebrachte dagen gebruiken, verdeeld in blokken van ten minste twee opeenvolgende dagen. Tijdens die dagen mogen vissersvaartuigen alleen hun netten uitzetten en vis aanlanden van maandag 6.00 uur tot vrijdag 18.00 uur in dezelfde week.

5.    Gebieden waar beperkingen voor de visserij gelden

5.1. Alle visserijactiviteiten zijn van 1 mei tot en met 31 oktober verboden in de gebieden die worden ingesloten door de punten met de volgende geografische coördinaten, gemeten volgens het WGS84-coördinatenstelsel, achtereenvolgens door middel van loxodromen met elkaar te verbinden:

a) gebied 1:

55°45′ NB, 15°30′ OL

55°45′ NB, 16°30′ OL

55°00′ NB, 16°30′ OL

55°00′ NB, 16°00′ OL

55°15′ NB, 16°00′ OL

55°15′ NB, 15°30′ OL

55°45′ NB, 15°30′ OL

b) gebied 2:

55°00′ NB, 19°14′ OL

54°48′ NB, 19°20′ OL

54°45′ NB, 19°19′ OL

54°45′ NB, 18°55′ OL

55°00′ NB, 19°14′ OL

c) gebied 3:

56°13′ NB, 18°27′ OL

56°13′ NB, 19°31′ OL

55°59′ NB, 19°13′ OL

56°03′ NB, 19°06′ OL

56°00′ NB, 18°51′ OL

55°47′ NB, 18°57′ OL

55°30′ NB, 18°34′ OL

56°13′ NB, 18°27′ OL

5.2.    Het is toegestaan gericht te vissen op zalm met kieuwnetten, warrelnetten en schakelnetten met een maaswijdte van 157 mm of meer of met drijvende lijnen. Er mag geen ander vistuig aan boord worden gehouden.

5.3.    Het is verboden gericht te vissen op kabeljauw met het in punt 5.2 bedoelde vistuig.

6.    Beperkingen voor de visserij op bot en tarbot

6.1.    Het is verboden de volgende vissoorten die zijn gevangen in de geografische gebieden en tijdens de perioden die hierna worden gespecificeerd, aan boord te houden:

Soort

Geografische gebieden

Periode

Bot

Deelsectoren 26, 27, 28 en 29 ten zuiden van 59°30′ NB

Deelsector 32

15 februari tot en met 15 mei

15 februari tot en met 31 mei

Tarbot

Deelsectoren 25, 26 en 28 ten zuiden van 56°50′ NB

1 juni tot en met 31 juli

6.2.    Het is verboden gericht te vissen met trawls, Deense zegens of soortgelijk vistuig met een maaswijdte van 105 mm of meer, of met kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten met een maaswijdte van 100 mm of meer. Bijvangsten van bot en tarbot mogen aan boord worden gehouden en aangeland, mits het aandeel van die soorten niet meer bedraagt dan 10 % van de totale aan boord gehouden vangst in levend gewicht.

Deel D

Impactbeperkende maatregelen voor kwetsbare soorten

1.    Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen

1.1.    Het is voor vaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer verboden in de Oostzee gebruik te maken van staande netten, indien niet tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van akoestische afschrikmiddelen.

1.2.    Punt 1.1 is niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend plaatsvinden voor wetenschappelijk onderzoek en worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de lidstaten of de betrokken lidstaten en die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe technische maatregelen om het incidenteel vangen of doden van walvisachtigen te verminderen.

1.3.    De lidstaten monitoren en beoordelen door middel van wetenschappelijke onderzoeken of proefprojecten de doeltreffendheid van de akoestische afschrikmiddelen in de betrokken visserijen en gebieden.

2.    Bijzondere maatregelen ter bescherming van paling

Het is verboden paling die is gevangen met enig actief vistuig, aan boord te houden. Incidenteel gevangen paling moet ongedeerd worden gelaten en onmiddellijk worden vrijgelaten.



BIJLAGE IX

Middellandse Zee

Deel A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Hele gebied

Zeebaars (Dicentrarchus labrax)

25 cm

Goudgestreepte zeebrasem (Diplodus annularis)

12 cm

Spitssnuitzeebrasem (Diplodus puntazzo)

18 cm

Witte zeebrasem (Diplodus sargus)

23 cm

Zwartkopzeebrasem (Diplodus vulgaris)

18 cm

Ansjovis (Engraulis encrasicolus)

9 cm1

Tandbaarzen (Epinephelus spp.)

45 cm

Zandsteenbaars (Lithognathus mormyrus)

20 cm

Heek (Merluccius merluccius)

20 cm

Mullen (Mullus spp.)

11 cm

Spaanse zeebrasem (Pagellus acarne)

17 cm

Zeebrasem (Pagellus bogaraveo)

33 cm

Wrakbaars (Polyprion americanus)

45 cm

Sardine (Sardina pilchardus)

11 cm2

Makreel (Scomber spp.)

18 cm

Tong (Solea vulgaris)

20 cm

Goudbrasem (Sparus aurata)

20 cm

Horsmakrelen (Trachurus spp.)

15 cm

Langoustine (Nephrops norvegicus)

20 mm CL3

70 mm TL3

Zeekreeft (Homarus gammarus)

105 mm CL3

300 mm TL3

Langoesten (Palinuridae)

90 mm CL3

Roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris)

20 mm CL3

Mediterrane Sint-jakobsschelp (Pecten jacobaeus)

10 cm

Tapijtschelpen (Venerupis spp.)

25 mm

Venusschelpen (Venus spp.)

25 mm

1 De lidstaten mogen de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte omzetten in 110 exemplaren per kg.

2 De lidstaten mogen de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte omzetten in 55 exemplaren per kg.

3 CL – carapaxlengte; TL – totale lengte. 

Deel B

Maaswijdten

1.    Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in de Middellandse Zee.

Maaswijdte van de kuil1

Geografische gebieden

Voorwaarden

Een kuil met vierkante mazen van ten minste 40 mm 2

Hele gebied

Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de eigenaar van het vaartuig mag als alternatief voor de kuil met vierkante mazen van 44 mm een kuil met ruitvormige mazen van 50 mm 2 worden gebruikt.

Ten minste 20 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op sardine en ansjovis

Ten minste 14 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten met ringnetten

1 Het is verboden gebruikt te maken van netten met een twijndikte van meer dan 3 mm of met meervoudige twijnen, of van netten met een twijndikte van meer dan 6 mm in enig onderdeel van een bodemtrawl.

2 Er mag slechts één soort net (met vierkante mazen van 40 mm of met ruitvormige mazen van 50 mm) aan boord worden gehouden of worden gebruikt.

2.    Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in de Middellandse Zee:

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 16 mm

Hele gebied

Geen

Deel C

Beperkingen op het gebruik van vistuig

1.    Beperkingen op het gebruik van dreggen

Dreggen mogen niet breder zijn dan 3 meter, tenzij zij worden gebruikt voor de gerichte visserij op sponsen.

2.    Beperkingen op het gebruik van ringzegens

Ringzegens en zegens zonder sluitlijn mogen maximaal 800 meter lang en 120 meter hoog zijn, tenzij voor ringzegens die worden gebruikt voor de gerichte visserij op tonijn.

3.    Beperkingen op het gebruik van staande netten

3.1.    Het is verboden de volgende staande netten te gebruiken:

a)schakelnetten met een hoogte van meer dan 4 meter;

b)geankerde kieuwnetten of combinaties van kieuw- en schakelnetten met een hoogte van meer dan 10 meter; wanneer dergelijke netten echter korter dan 500 meter zijn, is een hoogte van maximaal 30 meter toegestaan.

3.2.    Het is verboden gebruik te maken van kieuwnetten, warrelnetten of schakelnetten met een twijndikte van meer dan 0,5 mm.

3.3.    Het is verboden meer dan 2 500 meter gecombineerd kieuw- en schakelnet of meer dan 6 000 meter kieuwnet, warrelnet of schakelnet aan boord te hebben of te gebruiken.

4.    Beperkingen op het gebruik van beugen

4.1.    Vaartuigen die vissen met de grondbeug mogen niet meer dan 5 000 haken aan boord hebben of gebruiken; wanneer die vaartuigen een visreis van meer dan drie dagen maken, mogen zij echter maximaal 7 000 haken aan boord hebben of gebruiken.

4.2.    Vaartuigen die met de drijvende beug vissen mogen niet meer dan het volgende aantal haken per vaartuig aan boord hebben of gebruiken:

a)2 000 haken voor de directe visserij op blauwvintonijn.

b)3 500 haken voor de directe visserij op zwaardvis; en

c)5 000 haken voor de directe visserij op witte tonijn.

4.3.    Elk vaartuig dat een visreis van meer dan twee dagen maakt, mag eenzelfde aantal reservehaken aan boord hebben.

5.    Beperkingen op het gebruik van korven en kubben

Het is verboden meer dan 250 korven of kubben per vaartuig aan boord te hebben of te gebruiken voor de vangst van schaaldieren in diep water (met inbegrip van Plesionika spp., Pasiphaea spp. of dergelijke soorten).

6.    Beperkingen van de gerichte visserij op zeebrasem

Het is verboden met het volgende vistuig gericht te vissen op zeebrasem (Pagellus bogaraveo):

kieuwnetten, warnetten of schakelnetten met een maaswijdte van minder dan 100 mm;

beugen met haken met een totale lengte van minder dan 3,95 cm en een breedte van minder dan 1,65 cm.

Deel D

Impactbeperkende maatregelen voor kwetsbare soorten

1.    Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen

1.1.    Het is voor vaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer verboden in de Middellandse Zee gebruik te maken van staande netten, indien niet tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van akoestische afschrikmiddelen.

1.2.    Punt 1.1 is niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend plaatsvinden voor wetenschappelijk onderzoek en worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de lidstaten of de betrokken lidstaten en die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe technische maatregelen om het incidenteel vangen of doden van walvisachtigen te verminderen.

1.3.    De lidstaten monitoren en beoordelen door middel van wetenschappelijke onderzoeken of proefprojecten de doeltreffendheid van de in punt 1.1 beschreven impactbeperkende middelen in de betrokken visserijen en gebieden.

2.    Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van zeevogels

Vaartuigen die in de Middellandse Zee vissen met de beug, gebruiken ten minste twee van de volgende impactbeperkende maatregelen: vogelverschrikkerlijnen, verzwaarde lijnen en het uitzetten van de beugen in het donker, met de minimale dekverlichting die voor de veiligheid is vereist.


BIJLAGE X

Zwarte Zee

Deel A

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootten

Soort

Minimuminstandhoudingsreferentiegrootte

Tarbot (Psetta maxima)

45 cm

Deel B

Maaswijdten

1.    Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in de Zwarte Zee.

Maaswijdte van de kuil

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 50 mm

Hele gebied

Als alternatief mogen kuilen met vierkante mazen van 40 mm worden gebruikt.

2.    Basisnormen voor maaswijdten van staande netten

De volgende maaswijdten voor staande netten zijn van toepassing in de Zwarte Zee:

Maaswijdte

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 400 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op tarbot

Deel C

Gesloten of beperkte gebieden

Tijdelijke sluitingen ter bescherming van tarbot

Van 15 april tot en met 15 juni van elk jaar is het in de Uniewateren van de Zwarte Zee toegestaan tarbot gericht te bevissen, over te laden, aan te landen en voor eerste verkoop aan te bieden.

Deel D

Impactbeperkende maatregelen voor kwetsbare soorten en habitats

1.    Maatregelen ter beperking van de incidentele vangsten van walvisachtigen

1.1.    Het is voor vaartuigen met een lengte over alles van 12 meter of meer verboden in de ICES-deelgebieden VIII en IX en ICES-deelgebied IV gebruik te maken van staande netten, indien niet tegelijkertijd gebruik wordt gemaakt van akoestische afschrikmiddelen.

1.2.    Punt 1.1 is niet van toepassing op visserijoperaties die uitsluitend plaatsvinden voor wetenschappelijk onderzoek en worden uitgevoerd met toestemming en onder het gezag van de lidstaten of de betrokken lidstaten en die gericht zijn op de ontwikkeling van nieuwe technische maatregelen om het incidenteel vangen of doden van walvisachtigen te verminderen.

1.3.    De lidstaten monitoren en beoordelen door middel van wetenschappelijke onderzoeken of proefprojecten de doeltreffendheid van de in punt 1.1 beschreven impactbeperkende middelen in de betrokken visserijen en gebieden.

2.    Beperkingen op het gebruik van trawls en dreggen

Het is verboden op een diepte van meer dan 1 000 meter trawls of dreggen te gebruiken.



BIJLAGE XI

Ultraperifere gebieden

Deel A

Basisnormen voor maaswijdten van gesleept vistuig

De volgende maaswijdten voor kuilen zijn van toepassing in de ultraperifere gebieden.

Maaswijdte van de kuil

Geografische gebieden

Voorwaarden

Ten minste 100 mm

Alle wateren voor de kust van het Franse departement Guyana die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen

Geen

Ten minste 45 mm

Alle wateren voor de kust van het Franse departement Guyana die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Frankrijk vallen

Gerichte visserij op garnaal (Penaeus subtilis, Penaeus brasiliensis, Xiphopenaeus kroyeri).

Ten minste 14 mm

Hele gebied

Gerichte visserij op kleine pelagische soorten met ringnetten

Deel B

Gesloten of beperkte gebieden

Beperkingen op de visserij in de 24-mijlszone rond Mayotte

Het is vaartuigen verboden binnen 24 mijl voor de kust van Mayotte, gemeten vanaf de basislijnen vanwaar de territoriale wateren worden gemeten, ringzegens te gebruiken voor scholen van tonijn en tonijnachtigen. 

(1)    Verordening (EG) nr. 2347/2002 van de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de toegang tot diepzeebestanden en bij de visserij daarop in acht te nemen voorschriften (PB L 351 van 28.12.2002, blz. 6).
Top