EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016IP0102

Resolutie van het Europees Parlement van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie (2015/2095(INI))

OJ C 58, 15.2.2018, p. 9–32 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

15.2.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 58/9


P8_TA(2016)0102

De situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie

Resolutie van het Europees Parlement van 12 april 2016 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie (2015/2095(INI))

(2018/C 058/02)

Het Europees Parlement,

gezien het Verdrag van Genève van 1951 en het aanvullende protocol daarbij, en in het bijzonder het recht op non-refoulement,

gezien het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden,

gezien de Universele Verklaring van de rechten van de mens van 1948,

gezien het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989 en de resolutie van het Europees Parlement van 27 november 2014 over het 25-jarig bestaan van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind (1),

gezien het Verdrag van de Verenigde Naties van 1982 inzake het recht van de zee, het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee van 1974 en het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee van 1979, zoals gewijzigd,

gezien het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinsleden van 1990,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

gezien de mededeling van de Commissie „Actieplan niet-begeleide minderjarigen (2010-2014)” (COM(2010)0213) en de resolutie van het Europees Parlement van 12 september 2013 over de situatie van niet-begeleide minderjarigen in de EU (2),

gezien zijn resolutie van 29 april 2015 over de recente tragedies op de Middellandse Zee en het migratie- en asielbeleid van de EU (3),

gezien zijn resolutie van 10 september 2015 over migratie en vluchtelingen in Europa (4),

gezien de volgende debatten van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken van het Europees Parlement: van 14 april 2015 in aanwezigheid van commissaris Avramopoulos; van 6 mei over solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid, onder meer inzake verplichtingen op het gebied van opsporing en redding; van 26 mei over de strategie voor samenwerking met derde landen; van 4 juni over het ontwikkelen van veilige en legale routes voor asielzoekers en vluchtelingen naar de EU en over de uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel; van 25 juni over de aanpak van criminele mensensmokkel, mensenhandel en arbeidsuitbuiting van irreguliere migranten, het ontwikkelen van passende kanalen voor legale economische migratie en grensbeheer en visumbeleid; van 2 juli over de wijze waarop financiële middelen voor binnenlandse zaken worden besteed aan migratie en ontwikkeling; van 6 juli over het eerste pakket voorstellen van de Commissie naar aanleiding van de migratieagenda, en over solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid, onder meer inzake verplichtingen op het gebied van opsporing en redding, en over het ontwikkelen van veilige en legale routes voor asielzoekers en vluchtelingen naar de EU; van 16 juli, in aanwezigheid van deskundigen op het gebied van EU-middelen voor migratiebeleid, over beleid, praktijk en gegevens inzake niet-begeleide minderjarigen in de EU-lidstaten en Noorwegen, over de samenwerking van de EU met derde landen op het gebied van migratie en over het verkennen van nieuwe wegen voor wetgeving op het gebied van economische migratie; van 22 september over het tweede pakket voorstellen van de Commissie naar aanleiding van de migratieagenda; van 23 september met de nationale parlementen over de hotspotaanpak en over de nationale en lokale aanpak van migratie; van 19 oktober over het aanpakken van criminele mensensmokkel, mensenhandel en arbeidsuitbuiting van irreguliere migranten; van 10 november over de mededeling van de Commissie „Aanpak van de vluchtelingencrisis: voortgang van de uitvoering van de prioritaire maatregelen van de Europese migratieagenda” (COM(2015)0510); van 19 november over de interne en externe financiering van het EU-migratiebeleid en asielbeleid; van 10 december over de samenwerking van de EU met derde landen op het gebied van migratie; van 21 december over grensbeheer en visumbeleid, over doeltreffende uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en over het ontwikkelen van passende kanalen voor legale economische migratie,

gezien de debatten in de gezamenlijke vergadering van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking van 1 april 2015 over de samenhang tussen ontwikkeling en migratie, en in de gezamenlijke vergadering van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de Commissie buitenlandse zaken en de Subcommissie mensenrechten van 15 september 2015 over de eerbiediging van de mensenrechten in het kader van de migratiestromen in het Middellandse Zeegebied,

gezien de verslagen van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken over de bezoeken van haar delegaties in september 2015 aan Lampedusa met als thema opsporings- en reddingsoperaties en in oktober 2015 aan Tunesië met als thema samenwerking met derde landen op het gebied van migratie, asiel en grenscontrole, en gezien het verslag van de Begrotingscommissie en de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken over het bezoek van hun gezamenlijke delegatie in juli 2015 aan Sicilië met als thema de aanpak van migratiedruk in de regio, met bijzondere aandacht voor de begrotingsaspecten daarvan,

gezien het tienpuntenplan inzake migratie van de Commissie, gepresenteerd tijdens de gezamenlijke Raad van ministers van Buitenlandse en Binnenlandse Zaken van 20 april 2015,

gezien de mededeling van de Commissie „Een Europese migratieagenda” (COM(2015)0240),

gezien Besluit (GBVB) 2015/778 van de Raad van 18 mei 2015 inzake een militaire operatie van de Europese Unie in het zuidelijke deel van het centrale Middellandse Zeegebied,

gezien het besluit van de EU-ambassadeurs in het Politiek en Veiligheidscomité om de tweede fase van de operatie EUNAVFOR Med op te starten, onder de nieuwe naam „Operatie Sophia” (5), en gezien de door de NAVO geleide operatie in de Egeïsche Zee,

gezien resolutie 2240(2015) van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 9 oktober 2015,

gezien de mededeling van de Commissie „EU-actieplan tegen migrantensmokkel (2015 — 2020)” (COM(2015)0285),

gezien het werkdocument van de diensten van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de Eurodac-verordening wat betreft de verplichting vingerafdrukken te nemen (SWD(2015)0150),

gezien de aanbeveling van de Commissie over een Europese hervestigingsregeling (C(2015)3560) en de conclusies van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende het hervestigen middels multilaterale en nationale regelingen van 20 000 personen die duidelijk internationale bescherming behoeven, gepresenteerd tijdens de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 20 juli 2015,

gezien de toelichtende nota van de Commissie over de hotspotaanpak, de verslagen over de stand van zaken in Griekenland en Italië van 10 februari 2016 en het voortgangsverslag over Griekenland van 4 maart 2016,

gezien Besluit (EU) 2015/1523 van de Raad van 14 september 2015 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en van Griekenland,

gezien Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad van 22 september 2015 tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland,

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een crisisherplaatsingsmechanisme en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (COM(2015)0450),

gezien het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijke EU-lijst van veilige landen van herkomst voor de toepassing van Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming, en tot wijziging van Richtlijn 2013/32/EU (COM(2015)0452),

gezien de mededeling van de Commissie „EU-actieplan inzake terugkeer” (COM(2015)0453),

gezien de aanbeveling van de Commissie tot vaststelling van een gemeenschappelijk „terugkeerhandboek” voor gebruik door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij het uitvoeren van terugkeergerelateerde taken (C(2015)6250) en de bijlagen daarbij,

gezien de mededeling van de Commissie over de regels inzake overheidsopdrachten in verband met de huidige asielcrisis (COM(2015)0454),

gezien de gezamenlijke mededeling van de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger getiteld „Aanpak van de vluchtelingencrisis in Europa: de rol van het externe optreden van de EU” (JOIN(2015)0040),

gezien het besluit van de Commissie tot oprichting van een EU-noodtrustfonds voor stabiliteit en de aanpak van de diepere oorzaken van irreguliere migratie en ontheemding in Afrika (C(2015)7293),

gezien de mededeling van de Commissie „Aanpak van de vluchtelingencrisis: nu te nemen operationele, budgettaire en wetgevende maatregelen in het kader van de Europese migratieagenda” (COM(2015)0490) en de bijlagen daarbij,

gezien de mededeling van de Commissie „Aanpak van de vluchtelingencrisis: voortgang van de uitvoering van de prioritaire maatregelen van de Europese migratieagenda” (COM(2015)0510) en de bijlagen daarbij,

gezien de mededeling van de Commissie „Een Europese grens- en kustwacht en adequaat beheer van de Europese buitengrenzen” (COM(2015)0673) en het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de Europese grens- en kustwacht en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2007/2004, Verordening (EG) nr. 863/2007 en Besluit 2005/267/EG van de Raad (COM(2015)0671), het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Europees reisdocument voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (COM(2015)0668), het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 inzake het aanscherpen van de controles aan de hand van relevante databanken aan de buitengrenzen (COM(2015)0670), het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Zweden overeenkomstig artikel 9 van Besluit (EU) 2015/1523 van de Raad en artikel 9 van Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland (COM(2015)0677), en de aanbeveling van de Commissie inzake een vrijwillige regeling voor toelating op humanitaire gronden met Turkije (C(2015)9490),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de voortgang van de uitvoering van de prioritaire maatregelen van de Europese migratieagenda (COM(2016)0085),

gezien de Aanbeveling van de Commissie gericht tot de Helleense Republiek over de door Griekenland te nemen dringende maatregelen in het licht van de hervatting van overdrachten uit hoofde van Verordening (EU) nr. 604/2013, (C(2016)0871),

gezien het voorstel voor een uitvoeringsbesluit van de Raad inzake de tijdelijke opschorting van de herplaatsing van 30 % van de verzoekers die aan Oostenrijk zijn toegewezen op grond van Besluit (EU) 2015/1601 van de Raad tot vaststelling van voorlopige maatregelen op het gebied van internationale bescherming ten gunste van Italië en Griekenland (COM(2016)0080),

gezien de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad getiteld „Terug naar Schengen — Een stappenplan” (COM(2016)0120),

gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad getiteld „Second Report on progress by Turkey in fulfilling the requirements of its visa liberalisation roadmap” (COM(2016)0140) en het begeleidende werkdocument van de diensten van de Commissie (SWD(2016)0097),

gezien het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de verstrekking van noodhulp binnen de Unie (COM(2016)0115) en de komende gewijzigde begroting nr. 1/2016 om een begrotingsonderdeel voor dit instrument te creëren,

gezien de conclusies van de Europese Raad van de buitengewone bijeenkomst van 23 april 2015, de bijeenkomst van 25 en 26 juni 2015, de informele bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders van de EU over migratie van 23 september 2015, de bijeenkomst van 15 oktober 2015 en de bijeenkomsten van 17 en 18 december 2015 en 18 en 19 februari 2016,

gezien de conclusies van de Raad van 20 juli 2015 over veilige landen van herkomst, van 20 juli 2015 over migratie, van 8 oktober 2015 over de toekomst van het terugkeerbeleid, van 12 oktober 2015 over migratie, van 9 november 2015 over maatregelen om de vluchtelingen- en migratiecrisis te beheersen, van 4 december 2015 over staatloosheid en van 10 maart 2016 over migrantensmokkel,

gezien de conclusies van het voorzitterschap, goedgekeurd op 14 september 2015,

gezien de conclusies van 20 juli 2015 van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, betreffende het hervestigen middels multilaterale en nationale regelingen van 20 000 personen die duidelijk internationale bescherming behoeven,

gezien het gezamenlijk actieplan EU-Turkije van 15 oktober 2015 en de uitvoeringsverslagen van 10 februari en 4 maart 2016,

gezien de verklaring van de staatshoofden en regeringsleiders van 7 maart 2016,

gezien de verklaring van de Conferentie op hoog niveau van 8 oktober 2015 over de oostelijke route door het Middellandse Zeegebied en de Westelijke Balkanroute en de verklaring van de regeringsleiders van 25 oktober 2015 over vluchtelingenstromen via de Westelijke Balkanroute en het voortgangsverslag van 10 februari 2016,

gezien het actieplan en de politieke verklaring, goedgekeurd tijdens de top EU-Afrika over migratie in Valetta op 11 en 12 november 2015,

gezien de werkzaamheden en de verslagen van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), met name het jaarverslag over de situatie op het gebied van asiel in de Europese Unie 2014 en de maandelijkse asielverslagen,

gezien de werkzaamheden en de verslagen van Frontex, en met name de jaarlijkse risicoanalyse 2015 en de kwartaalverslagen van het Frontex-netwerk voor risicoanalyse,

gezien de werkzaamheden en verslagen van Europol, en met name het gezamenlijk operationeel team Mare, evenals de oprichting van het Europees centrum tegen migrantensmokkel (EMSC) door Europol,

gezien de werkzaamheden en de verslagen van Eurojust, en met name de verslagen over mensenhandel,

gezien de werkzaamheden, jaarverslagen en studies van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA), en met name de studies over ernstige vormen van arbeidsuitbuiting en over criminalisering van migranten in een irreguliere situatie en bij hen betrokken personen,

gezien de studies van beleidsondersteunende afdeling C over de tenuitvoerlegging van artikel 80 VWEU, over nieuwe methoden, alternatieve wegen en middelen om toegang te krijgen tot asielprocedures voor personen die om internationale bescherming verzoeken, over het verkennen van nieuwe wegen voor wetgeving op het gebied van arbeidsmigratie naar de EU, over versterking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en alternatieven voor Dublin, over de opvang van vrouwelijke vluchtelingen en asielzoekers in de EU en over samenwerking van de EU met derde landen op het gebied van migratie, en gezien de studie van beleidsondersteunende afdeling D over EU-fondsen voor migratiebeleid: analyse van doelmatigheid en goede praktijken voor de toekomst, en de studie van de beleidsondersteunende afdeling van DG EXPO over migranten in het Middellandse Zeegebied: bescherming van de mensenrechten,

gezien de studies van het Europees migratienetwerk (EMN), en met name de studie over beleid, praktijk en gegevens inzake niet-begeleide minderjarigen,

gezien de werkzaamheden en de rapporten van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen,

gezien de werkzaamheden en de rapporten van de speciale rapporteur van de Verenigde Naties voor de mensenrechten van migranten,

gezien de werkzaamheden, verslagen en resoluties van de Raad van Europa,

gezien de werkzaamheden en de rapporten van de Internationale Organisatie voor Migratie,

gezien de werkzaamheden en de rapporten van het Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding,

gezien het advies van het Europees Comité van de Regio's — Europese migratieagenda, goedgekeurd tijdens de 115e zitting van 3-4 december 2015,

gezien de adviezen van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Europese migratieagenda en over het EU-actieplan tegen migrantensmokkel,

gezien zijn resolutie van 17 december 2014 over de situatie in het Middellandse Zeegebied en de noodzaak van een holistische EU-aanpak van migratie (6),

gezien het werkdocument over artikel 80 — solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid, met inbegrip van verplichtingen op het gebied van opsporing en redding,

gezien het werkdocument over het aanpakken van criminele mensensmokkel, mensenhandel en arbeidsuitbuiting van irreguliere migranten,

gezien het werkdocument over grensbeheer en visumbeleid, met inbegrip van de rol van Frontex en andere bevoegde agentschappen,

gezien het werkdocument over het ontwikkelen van veilige en legale routes voor asielzoekers en vluchtelingen naar de EU, inclusief het hervestigings- en overeenkomstig integratiebeleid van de Unie,

gezien het werkdocument over het opzetten van een passend rechtskader voor economische migratie,

gezien het werkdocument over de interne en externe financiering van het EU-migratiebeleid en asielbeleid,

gezien het werkdocument over effectieve uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS) en de rol van het EASO daarin,

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken, de Commissie ontwikkelingssamenwerking, de Begrotingscommissie, de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, de Commissie vervoer en toerisme, de Commissie regionale ontwikkeling, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en de Commissie verzoekschriften (A8-0066/2016),

A.

overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 17 december 2014 de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken heeft verzocht de verschillende beleidsmaatregelen op dit gebied onder de loep te nemen, een reeks aanbevelingen te ontwikkelen en aan de plenaire vergadering te rapporteren in de vorm van een strategisch initiatiefverslag;

B.

overwegende dat volgens gegevens van Frontex (7) in 2015 1,83 miljoen personen hebben gepoogd om op irreguliere wijze de EU-buitengrenzen te overschrijden, een recordaantal vergeleken met de 282 500 migranten die in heel 2014 de EU binnenkwamen; overwegende dat volgens gegevens van de Internationale Organisatie voor Migratie/Unicef 20 % van alle migranten die via zee Europa binnenkomen kinderen zijn (8);

C.

overwegende dat volgens gegevens van het EASO (9) in 2015 in de EU+ (10) meer dan 1,4 miljoen verzoeken om internationale bescherming zijn ingediend en dat dit aantal sinds april gestaag toeneemt en dat het aantal herhaalde verzoeken afneemt; overwegende dat ongeveer 6 % van de verzoekers stelde een niet-begeleide minderjarige te zijn; overwegende dat in februari 2016 22 % van de binnenkomsten op zee in Griekenland vrouwen waren en 40 % kinderen (11);

D.

overwegende dat op grond van het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind ieder mens jonger dan achttien jaar als kind wordt beschouwd;

E.

overwegende dat volgens de Internationale Organisatie voor Migratie in 2015 van 3 771 personen is gemeld dat zij in het Middellandse Zeegebied zijn omgekomen of vermist zijn geraakt (12); overwegende dat tot 8 maart 2016 van 444 personen is gemeld dat zij in het Middellandse Zeegebied zijn verdronken; overwegende dat in de eerste negen weken van 2016, 77 kinderen zijn overleden, gemiddeld meer dan één per dag; overwegende dat volgens recente gegevens van Europol minstens 10 000 niet-begeleide kinderen na hun aankomst in Europa zijn verdwenen;

F.

overwegende dat 3 oktober moet worden erkend als een dag van herinnering voor alle mannen, vrouwen en kinderen die omkomen bij een poging om hun land te ontvluchten ten gevolge van vervolging, conflict en oorlog, alsook voor alle mannen en vrouwen die elke dag hun leven wagen om hen te redden;

G.

overwegende dat sommige delen van de wereld door oorlog en geweld worden getroffen en onder extreme armoede, de achteruitgang van het milieu en het gebrek aan kansen voor jongeren lijden, hetgeen nog meer geweld en onzekerheid kan veroorzaken en nieuwe volksverhuizingen tot gevolg kan hebben;

Artikel 80 VWEU — Solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid, met inbegrip van verplichtingen op het gebied van opsporing en redding

H.

overwegende dat artikel 80 VWEU bepaalt dat de beginselen van solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid tussen de lidstaten kernbeginselen van het hele Uniesysteem vormen en dat dit artikel de rechtsgrondslag biedt voor de tenuitvoerlegging van deze beginselen in het beleid van de Unie inzake asiel, migratie en grenscontroles;

I.

overwegende dat er twee soorten solidariteit bestaan, interne en externe solidariteit; overwegende dat herplaatsing, wederzijdse erkenning van asielbesluiten, operationele steunmaatregelen, een proactieve uitlegging van de Dublinverordening, alsook de richtlijn tijdelijke bescherming instrumenten zijn voor interne solidariteit, en dat hervestiging, toelating op humanitaire gronden en opsporings- en reddingsoperaties op zee de externe solidariteit bevorderen, en dat het mechanisme voor civiele bescherming op beide kan worden gericht;

J.

overwegende dat er, op 3 maart 2016, van de 39 600 asielzoekers, die in Italië worden opgevangen en over de andere lidstaten moeten worden herverdeeld, in realiteit slechts 338 zijn gehervestigd, terwijl er in Griekenland 322 van de 66 400 geplande hervestigingen hebben plaatsgevonden;

Het aanpakken van criminele mensensmokkel, mensenhandel en arbeidsuitbuiting van irreguliere migranten

K.

overwegende dat mensensmokkel, mensenhandel en arbeidsuitbuiting van migranten verschillende juridische fenomenen zijn, die onder verschillende wettelijke kaders op Europees en internationaal niveau vallen en die elk een eigen aanpak vergen, maar in de praktijk vaak overlappen; overwegende dat criminele mensensmokkel- en mensenhandelnetwerken hun werkwijze zeer snel kunnen aanpassen en dat het dus zaak is de aanpak van deze fenomenen voortdurend af te stemmen op de allerlaatste en nauwkeurigste gegevens; overwegende dat het optreden tegen criminele migrantensmokkel geen nadelige gevolgen mag hebben voor personen die humanitaire hulp verlenen aan irreguliere migranten;

L.

overwegende dat de bestrijding van mensensmokkel, mensenhandel en arbeidsuitbuiting van migranten zowel korte- als middellange- als langetermijnantwoorden vergt, waaronder maatregelen gericht op het aanpakken van criminele netwerken, maatregelen om criminelen voor de rechter te brengen, het verzamelen en analyseren van gegevens, maatregelen ter bescherming van slachtoffers en maatregelen gericht op de terugkeer van irreguliere migranten, alsook samenwerking met derde landen en langetermijnstrategieën om de vraag naar verhandelde en gesmokkelde personen te verminderen en de onderliggende oorzaken van migratie die ervoor zorgen dat mensen in handen van criminele smokkelaars vallen, aan te pakken;

Grensbeheer en visumbeleid, met inbegrip van de rol van het Grensagentschap en andere bevoegde agentschappen

M.

overwegende dat er momenteel een gewone wetgevingsprocedure loopt met betrekking tot diverse Commissievoorstellen op het gebied van grenzen en visumbeleid, bijvoorbeeld het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de visumcode van de Unie (herschikking) (2014/0094(COD)), het voorstel voor een verordening tot vaststelling van een rondreisvisum (2014/0095(COD)) en het voorstel voor een verordening betreffende de invoering van een uniform visummodel: veiligheid (2015/0134(COD)); overwegende dat de Commissie onlangs nieuwe voorstellen op dit gebied heeft ingediend, die eveneens volgens de gewone wetgevingsprocedure zullen worden behandeld;

N.

overwegende dat de afschaffing van controles aan de binnengrenzen moet samengaan met een doeltreffend beheer van de buitengrenzen, met hoge gemeenschappelijke normen, doeltreffende uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en volledige eerbiediging van de fundamentele rechten van iedereen;

O.

overwegende dat het Europees Parlement het Grensagentschap van de Unie heeft gevraagd zijn capaciteiten om met mogelijke schendingen van grondrechten om te gaan te versterken, ook in het kader van zijn werkafspraken met bevoegde autoriteiten van derde landen, en overwegende dat het voorstel van de Commissie voor een nieuw grensagentschap van de Unie een klachtenmechanisme bevat;

P.

overwegende dat de huidige visumcode de lidstaten de mogelijkheid biedt van de gewone ontvankelijkheidscriteria af te wijken „op humanitaire gronden” (artikelen 19 en 25);

Het ontwikkelen van veilige en legale routes voor asielzoekers en vluchtelingen naar de EU, inclusief het hervestigings- en overeenkomstig integratiebeleid van de Unie

Q.

overwegende dat 86 % van de vluchtelingen in de wereld wordt opgevangen in niet-geïndustrialiseerde landen; overwegende dat criminele netwerken en smokkelaars misbruik maken van de wanhoop van mensen die op de vlucht zijn voor vervolging of oorlog en die proberen de Unie binnen te komen;

R.

overwegende dat er slechts een beperkt aantal veilige en legale routes is voor vluchtelingen om de Unie binnen te komen en dat velen nog altijd het risico nemen om via een gevaarlijke route te reizen; overwegende dat de ontwikkeling, op basis van de huidige wetgeving en praktijken, van veilige en legale routes voor asielzoekers en vluchtelingen om de Unie binnen te komen de Unie en de lidstaten in staat zou stellen om een beter overzicht te krijgen van de behoefte aan bescherming en van de instroom in de Unie, en om het bedrijfsmodel van mensensmokkelaars te ontwrichten;

De strategie voor samenwerking met derde landen, met name op het gebied van regionale beschermingsprogramma's, hervestiging, terugkeer en de aanpak van de onderliggende oorzaken van migratie

S.

overwegende dat de samenwerking tussen de EU en derde landen gestalte krijgt via politieke instrumenten zoals regionale dialogen, bilaterale dialogen, gemeenschappelijke agenda's inzake migratie en mobiliteit en mobiliteitspartnerschappen, via juridische instrumenten, zoals migratieclausules in mondiale overeenkomsten, overnameovereenkomsten, overeenkomsten voor visumversoepeling en -vrijstelling en via operationele instrumenten, zoals regionale beschermingsprogramma's (RPP's), regionale ontwikkelings- en beschermingsprogramma's (RDPP's), werkafspraken van Frontex en samenwerking door het EASO met derde landen;

T.

overwegende dat individuele lidstaten op bilateraal niveau nog altijd intensieve vormen van extern optreden op het gebied van migratie ontwikkelen;

U.

overwegende dat de Unie haar externe samenwerking met derde landen op het vlak van migratie en asiel heeft geïntensiveerd om adequaat te reageren op de huidige vluchtelingencrisis, en nieuwe samenwerkingsinitiatieven heeft gelanceerd, zoals het gezamenlijk actieplan van de EU en Turkije, de toezeggingen die zijn gedaan met betrekking tot de Westelijke Balkanroutes en het op de top van Valetta goedgekeurde actieplan;

Het ontwikkelen van passende kanalen voor legale economische migratie

V.

overwegende dat de beroepsbevolking in de Unie in de periode tot 2020 naar verwachting met 7,5 miljoen personen zal dalen; overwegende dat volgens prognoses met betrekking tot de ontwikkeling van de behoeften van de arbeidsmarkt in de Unie er op bepaalde gebieden in de toekomst tekorten zullen ontstaan; overwegende dat onderdanen van derde landen veel problemen ondervinden met de erkenning van hun buitenlandse kwalificaties en om die reden vaak werk verrichten waarvoor zij overgekwalificeerd zijn;

W.

overwegende dat de huidige aanpak van de Unie op het gebied van arbeidsmigratie gefragmenteerd is, en dat er veel verschillende richtlijnen zijn die zich richten op specifieke categorieën werknemers en onderdanen van derde landen die, onder bepaalde voorwaarden, mogen werken; overwegende dat deze aanpak alleen maar kan inspelen op specifieke kortetermijnbehoeften;

Onderzoek naar de wijze waarop financiële middelen voor binnenlandse zaken, waaronder noodfondsen, worden besteed aan migratie en ontwikkeling

X.

overwegende dat er diverse financiële instrumenten van de Unie bestaan voor de financiering van acties van de lidstaten en derde landen op het gebied van migratie, asiel en grensbeheer; overwegende dat financiële middelen voor de lidstaten voornamelijk worden toegewezen via het Fonds voor asiel, migratie en integratie (Asylum Migration and Integration Fund, AMIF) en het Fonds voor interne veiligheid (Internal Security Fund, ISF), maar dat er talloze andere programma's en fondsen ingezet kunnen worden voor activiteiten op het gebied van migratie; overwegende dat de toewijzing van middelen aan derde landen voornamelijk plaatsvindt via het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (Development Cooperation Instrument, DCI), maar beheerd wordt door talloze directoraten-generaal van de Commissie en de Europese Dienst voor extern optreden;

Y.

overwegende dat de huidige versnippering van begrotingslijnen en verantwoordelijkheden ertoe kan leiden dat het moeilijk is om een goed overzicht te krijgen van de besteding van de fondsen of om precies vast te stellen hoeveel middelen de Unie aan migratie uitgeeft;

De effectieve uitvoering van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel en de rol van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken daarin

Z.

overwegende dat het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (Common European Asylum System, CEAS) een reeks gemeenschappelijke regels behelst, alsmede een gemeenschappelijke asielprocedure en een in de gehele Unie geldige uniforme asielstatus; overwegende dat de vele waarschuwingen, waaronder inbreukbesluiten van de Commissie, laten zien dat het CEAS in veel lidstaten nog niet volledig ten uitvoer is gelegd; overwegende dat tenuitvoerlegging essentieel is om nationale wetgeving te harmoniseren en solidariteit tussen de lidstaten te bevorderen en overwegende dat de lidstaten het EASO om ondersteuning kunnen vragen om aan de in het kader van het CEAS geldende normen te voldoen; overwegende dat harmonisatie van normen voor opvang en asielprocedures de druk op landen die betere voorzieningen bieden kan verminderen en van cruciaal belang is voor een billijke verdeling van verantwoordelijkheid tussen de lidstaten;

AA.

overwegende dat de huidige mechanismen van het Dublinsysteem niet objectief zijn, niet voorzien in eerlijke criteria voor toewijzing van verantwoordelijkheid inzake verzoeken om internationale bescherming, en geen snelle toegang tot internationale bescherming bieden; overwegende dat het systeem in de praktijk niet wordt toegepast en dat er door middel van twee besluiten van de Raad inzake tijdelijke herplaatsing uitdrukkelijke afwijkingen zijn goedgekeurd; overwegende dat de Commissie had aangekondigd tegen maart 2016 een voorstel te zullen indienen voor een grondige herziening van de Dublin III-verordening;

AB.

overwegende dat in artikel 3 van het Verdrag van Genève van 1951 wordt bepaald dat de lidstaten vluchtelingen niet mogen discrimineren op basis van hun ras, godsdienst of land van herkomst;

Solidariteit

1.

wijst erop dat solidariteit het beginsel moet zijn waarop het optreden van de Unie op gebied van migratie berust; merkt op dat het solidariteitsbeginsel zoals in artikel 80 VWEU geformuleerd, het asiel-, immigratie- en grenscontrolebeleid omvat; is van mening dat artikel 80 VWEU „tezamen” met de artikelen 77 tot en met 79 VWEU een rechtsgrondslag biedt om op deze gebieden aan het solidariteitsbeginsel invulling te geven;

Opsporing en redding

2.

gaat ervan uit dat het redden van levens de eerste prioriteit moet zijn, en dat een behoorlijke financiering van opsporings- en reddingsoperaties zowel op Unie- als op lidstaatniveau van essentieel belang is; merkt op dat de irreguliere toestroom over zee is toegenomen en het aantal doden op zee een alarmerende stijging te zien geeft, en dat er nog steeds een betere Europese respons nodig is;

3.

herinnert eraan dat het redden van levens een daad van solidariteit is met mensen in gevaar, maar ook een verplichting ingevolge internationaal recht, want artikel 98 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee — geratificeerd door alle lidstaten en door de Unie zelf — vereist dat hulp geboden moet worden aan eenieder die op zee in nood geraakt;

4.

is van mening dat een permanente, robuuste en doeltreffende respons van de EU bij opsporings- en reddingsoperaties op zee van cruciaal belang is om het oplopende dodental onder migranten die de Middellandse Zee proberen over te steken een halt toe te roepen;

5.

brengt in dit verband naar voren dat de capaciteit voor opsporings- en reddingsoperaties verhoogd moet worden en dat de regeringen van de lidstaten meer middelen moeten inzetten — in de vorm van financiële bijstand en materieel — binnen de context van een Uniebrede humanitaire operatie met als opdracht de migranten die in gevaar zijn te vinden, te redden en te helpen, en hen naar de dichtstbijzijnde veilige plaats te brengen;

6.

wijst erop dat particuliere schippers of non-gouvernementele organisaties (ngo's) die werkelijk hulp bieden aan personen die op zee in nood verkeren, niet de kans mogen lopen voor hun hulpverlening te worden bestraft; gelooft niet dat de koopvaardij als alternatief kan dienen voor de lidstaten en de Unie waar het gaat om plichtvervulling ten aanzien van zoek- en reddingsacties;

Mensenhandel en criminele mensensmokkel

7.

dringt er op aan duidelijk onderscheid te maken tussen degenen die de Europese Unie worden binnengesmokkeld, en degenen die ten prooi vallen aan mensenhandel, omdat de beleidsrespons weliswaar terdege moet worden geïntegreerd, maar ook goed moet zijn afgestemd; stelt dat algemeen gesteld, migrantensmokkel als misdrijf de facilitering behelst van irreguliere binnenkomst van een persoon in een lidstaat, terwijl het bij mensenhandel gaat om het werven, overbrengen of opnemen van personen, met gebruik van geweld, misleiding of andere malafide middelen en met de uitbuiting van die personen als oogmerk;

8.

is van mening dat een holistische aanpak van migratie hoe dan ook maatregelen moet omvatten gericht op het oprollen van de criminele netwerken die zich met mensenhandel en -smokkel bezighouden;

9.

waardeert de positieve rol van marineschepen tot dusver die levens redden op zee en criminele netwerken helpen oprollen; stelt zich achter de doelstellingen van marine-operaties als de operatie Sophia, en onderstreept de noodzaak tot bescherming van mensenlevens, en stelt nadrukkelijk dat bij alle aspecten van de operatie de bescherming van de levens van migranten gewaarborgd moet blijven;

10.

onderstreept dat militaire operaties niet het overheersende aspect mogen worden in de holistische aanpak van migratie, en herhaalt dat operatie Sophia geen middelen mag onttrekken aan het materiaal dat reeds in de Middellandse Zee voor de redding van drenkelingen wordt ingezet;

De rol van de Unie-agentschappen bij de bestrijding van criminele mensensmokkel

11.

wijst erop dat criminelen hun werkwijze zeer snel kunnen veranderen en dat beleidsrespons daarom moet zijn afgestemd op de meest recente en accurate gegevens; verneemt dat de Commissie op 27 mei 2015, bij wijze van eerste stap een Unie-actieplan tegen migrantensmokkel heeft uitgevaardigd („het actieplan tegen migrantensmokkel”), dat voorziet in de oprichting van een contactgroep van EU-agentschappen inzake migrantensmokkel, ter bevordering van de operationele samenwerking en onderlinge informatie-uitwisseling;

12.

benadrukt dat bestaande instrumenten, zoals de risicoanalyses van de agentschappen, ten volle moeten worden benut; merkt op dat de agentschappen van de Unie elkaar volledige medewerking moeten verlenen, maar ook intensiever moeten samenwerken met de lidstaten; wijst erop dat met een betere coördinatie van de inspanningen gegevens op nationaal niveau kunnen worden verzameld en aan de agentschappen doorgegeven;

Herplaatsing

13.

herinnert eraan dat herplaatsing — de overbrenging van een persoon die om internationale bescherming verzoekt, of een persoon die internationale bescherming geniet, van de ene naar een andere EU-lidstaat — een praktisch voorbeeld is van solidariteit binnen de Unie; herinnert er tevens aan dat het Parlement al sinds 2009 aandringt op een bindend mechanisme voor verdeling van asielzoekers over alle lidstaten;

14.

merkt op dat de Raad in het afgelopen jaar twee besluiten heeft genomen inzake tijdelijke herplaatsingsmaatregelen in de Unie („herplaatsingsbesluiten”) (13), en dat het daarbij gaat om overbrenging van aanvragers van internationale bescherming vanuit Griekenland en Italië naar andere lidstaten; wijst erop dat de herplaatsingsbesluiten de huidige Dublin-regels niet opheffen, maar wel een „tijdelijke afwijking” van die regels inhouden;

15.

is van mening dat de invoering van urgente herplaatsingsmaatregelen een stap is in de goede richting en roept de lidstaten op zo spoedig mogelijk hun verplichtingen ingevolge die maatregelen te vervullen;

16.

herinnert er aan dat voor de herplaatsingsbesluiten de herplaatsing alleen de nationaliteiten omvat die blijkens gegevens van Eurostat een aandeel van positieve beschikkingen tot verlening van internationale bescherming in de Unie uitwijzen van ten minste 75 % over de voorafgaande drie maanden; merkt op dat de herplaatsingsbesluiten een relatief klein aantal mensen zullen betreffen, en de grote aantallen aanvragers uit andere derde landen die niet uit hoofde van die besluiten kunnen worden herplaatst, zullen buitensluiten;

17.

is bezorgd dat de lidstaat van eerste aankomst in het kader van de herplaatsingsbesluiten nog altijd de meer gecompliceerde verzoeken om internationale bescherming (en beroepen) zal moeten afhandelen, langduriger opvang zal moeten organiseren en de terugkeer zal moeten regelen en coördineren van degenen die uiteindelijk geen recht hebben op internationale bescherming; herinnert eraan dat een nieuw beheerssysteem voor het gemeenschappelijk Europees asielstelsel op solidariteit en billijke verdeling van de verantwoordelijkheid moet zijn gebaseerd;

18.

is van mening dat naast de in de herplaatsingsbesluiten genoemde criteria, te weten het bbp van de lidstaat, de bevolkingsomvang van de lidstaat, het werkloosheidsniveau in de lidstaat en de aantallen asielzoekers in de voorgaande jaren in de lidstaat, ook naar twee andere criteria moet worden gekeken, namelijk de territoriale omvang en de bevolkingsdichtheid van de lidstaat;

19.

vindt dat bij de herplaatsing zoveel als praktisch doenlijk met de voorkeuren van de aanvrager rekening moet worden gehouden; onderkent dat dit een manier is om secundaire stromen te ontmoedigen en de aanvragers zelf ertoe te bewegen een herplaatsingsbesluit te aanvaarden, maar dat dit het herplaatsingsproces niet mag tegenhouden;

Hervestiging

20.

beschouwt hervestiging als te verkiezen optie voor verlening van veilige en legale toegang tot de Unie aan vluchtelingen en anderen die internationale bescherming behoeven, wanneer die vluchtelingen niet naar hun eigen land kunnen terugkeren maar in het gastland evenmin effectieve bescherming kunnen krijgen of zich kunnen integreren;

21.

merkt voorts op dat hervestiging onder auspiciën van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de vluchtelingen (United Nations High Commissioner for Refugees, UNHCR) een beproefd humanitair programma is en een nuttig instrument voor de verwerking van ordelijke aankomst van mensen die internationale bescherming behoeven op het grondgebied van lidstaten;

22.

wijst erop dat gezien de ongekende toestroom van migranten die bij de buitengrenzen van de Unie blijven aankomen, en de gestaag toenemende aantallen verzoekers om internationale bescherming, de Unie een bindende en dwingende wetgevende aanpak voor hervestiging moet kiezen, zoals de Commissie in haar agenda voor migratie ook aangeeft; acht het raadzaam dat het programma, wil het effect hebben, hervestiging biedt aan een beduidend aantal vluchtelingen, ten opzichte van het totaal aantal vluchtelingen op zoek naar internationale bescherming in de Unie, rekening houdend met de totale behoeften aan hervestiging die jaarlijks door de UNHCR worden bekendgemaakt;

23.

onderstreept dat er behoefte is aan een permanent, voor de hele Unie geldend hervestigingsprogramma met verplichte deelname van alle lidstaten, dat voorziet in hervestiging van een beduidend aantal vluchtelingen ten opzichte van het totale aantal vluchtelingen dat bescherming zoekt in de EU;

Toelating op humanitaire gronden

24.

wijst erop dat toelating op humanitaire gronden als aanvulling op hervestiging kan dienen waardoor zo nodig — en vaak tijdelijk — spoedeisende bescherming kan worden geboden aan de meest kwetsbaren, bijvoorbeeld onbegeleide minderjarigen of vluchtelingen met handicaps of mensen die op medische gronden moeten worden geëvacueerd;

25.

onderstreept dat voor zover hervestiging niet openstaat voor onderdanen uit derde landen, alle EU-lidstaten moeten worden aangemoedigd om programma’s voor toelating op humanitaire gronden op te stellen en uit te voeren;

Humanitaire visa

26.

wijst erop dat humanitaire visa de mensen die internationale bescherming nodig hebben, de mogelijkheid geven een derde land binnen te komen om aldaar asiel te kunnen aanvragen; verzoekt de lidstaten om gebruik te maken van eventueel bestaande mogelijkheden om humanitaire visa te verstrekken, vooral voor kwetsbare personen, in EU-ambassades en -consulaten in landen van herkomst of in transitlanden;

27.

is van mening dat personen die internationale bescherming zoeken, rechtstreeks bij een consulaat of ambassade van de lidstaten een humanitair visum moeten kunnen aanvragen, en indien een dergelijk humanitair visum na een beoordeling wordt verleend, de houder ervan wordt toegelaten op het grondgebied van de lidstaat die het visum heeft afgegeven met als enig doel een verzoek om internationale bescherming in te dienen; is daarom van mening dat de visumcode van de Unie moet worden gewijzigd door specifiekere gemeenschappelijke bepalingen over humanitaire visa op te nemen;

Gemeenschappelijk Europees asielstelsel

28.

wijst erop dat er nog nadere stappen nodig zijn om te bereiken dat het Gemeenschappelijk Europees asielstelsel (Common European Asylum System, CEAS) een werkelijk uniform systeem wordt;

29.

herinnert eraan dat een uitgebreide beoordeling (in de vorm van de evaluatierapporten van de Commissie) van de uitvoering van dit pakket, gevolgd door een snelle reactie in geval van een tekortschietende uitvoering in bepaalde lidstaten, absoluut noodzakelijk is voor een verbeterde harmonisatie;

30.

merkt bijvoorbeeld op dat niet-ontvankelijke aanvragen, opvolgende aanvragen, versnelde procedures en grensprocedures evenzovele specifieke gevallen zijn waar is getracht met de herschikking van de richtlijn inzake asielprocedures een fijn evenwicht te bereiken tussen de efficiëntie van het systeem en de rechten van de aanvragers, vooral van kwetsbare personen, onderstreept dat dit evenwicht alleen te bereiken is wanneer volledige en deugdelijke uitvoering aan deze wetgeving wordt gegeven;

31.

benadrukt het belang van juridische controle op elke vorm van detentie krachtens de desbetreffende immigratie- en asielwetten; herinnert eraan dat zowel het internationale recht als het Handvest van de grondrechten van de EU de lidstaten verplichten om alternatieven voor detentie te onderzoeken; vraagt de lidstaten de richtlijn inzake asielprocedures en de richtlijn inzake opvangvoorzieningen correct toe te passen wat toegang tot inrichtingen voor detentie betreft;

32.

herhaalt dat het aantal staatlozen moet dalen en moedigt de lidstaten aan procedures voor de vaststelling van staatloosheid in te voeren en onderling goede praktijken uit te wisselen met betrekking tot het verzamelen van betrouwbare gegevens over staatlozen en de procedures voor de vaststelling van staatloosheid;

Herziening van de Dublin III-verordening

33.

merkt op dat de operatie van de Dublin III-verordening (14) veel vragen heeft opgeroepen omtrent eerlijkheid en solidariteit bij de aanwijzing van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming; merkt op dat het huidige systeem onvoldoende rekening houdt met de specifieke migratiedruk waarmee sommige lidstaten aan de buitengrenzen van de EU te kampen hebben; gelooft dat de lidstaten de aanhoudende problemen met de Dublin-gedachte onder ogen moeten zien en dat de Unie opties moet bedenken voor solidariteit onder zowel de lidstaten als de betrokken migranten;

34.

wijst erop dat de druk op het door de Dublin-verordening ingerichte systeem als gevolg van de toenemende aantallen migranten die in de Unie arriveren, laat zien dat het systeem met de invulling die het krijgt, grotendeels heeft gefaald in zijn twee primaire doelen, namelijk de vaststelling van objectieve en eerlijke criteria voor toewijzing van verantwoordelijkheid en het bieden van snelle toegang tot internationale bescherming; herhaalt zijn bedenkingen bij het criterium dat momenteel de lidstaat van eerste binnenkomst verantwoordelijk is voor het onderzoek van het verzoek om internationale bescherming en vindt dat dit criterium moet worden herzien;

35.

wijst er tevens op dat zich in de Unie nog steeds veel secundaire stromen voordoen; stelt dat het Dublin-systeem sinds zijn creatie klaarblijkelijk niet was bedoeld voor verdeling van verantwoordelijkheid onder de lidstaten, maar in de eerste plaats voor snelle toewijzing van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielaanvraag aan een enkele lidstaat;

36.

acht het raadzaam de criteria waarop de herplaatsingsbesluiten berusten, rechtstreeks over te nemen in de standaardregels van de Unie voor toewijzing van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming; onderstreept dat het bij de herziening van de Dublin-verordening belangrijk is het concept „verzoekers die duidelijk internationale bescherming nodig hebben” te herzien, omdat migranten en vluchtelingen die niet in die categorie vallen nog steeds door de staat van eerste aankomst moeten worden behandeld;

37.

is van mening dat de Europese Unie de landen die de meeste asielaanvragen krijgen, moet ondersteunen met evenredige en passende financiële en technische steun; is van mening dat de verbetering van de kwaliteit en werking van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel de ultieme motivering moet zijn voor het treffen van maatregelen die gericht zijn op solidariteit en het delen van verantwoordelijkheid;

38.

noemt als een van de opties voor een grondige bewerking van het Dublin-systeem een centrale inzameling van asielaanvragen op Unieniveau — waarbij elke aanvrager te beschouwen zou zijn als iemand die asiel zoekt in de Unie als geheel en niet meer in een afzonderlijke lidstaat — en de inrichting van een centraal systeem voor toewijzing van verantwoordelijkheid voor personen die in de Unie asiel zoeken; oppert als mogelijkheid een dergelijk systeem te laten voorzien in bepaalde relatieve plafonds per lidstaat, waardoor secundaire stromen waarschijnlijk zouden worden tegengegaan, omdat alle lidstaten volledig betrokken zouden zijn bij het gecentraliseerde systeem en geen individuele verantwoordelijkheid meer zouden dragen voor toewijzing van aanvragers aan andere lidstaten; gelooft dat dit systeem zou kunnen werken op basis van een aantal „hotspots” in de Unie van waaruit de verdeling over de Unie zou moeten plaatsvinden; onderstreept dat in elk nieuw systeem voor toewijzing van verantwoordelijkheid de principiële punten van gezinseenheid en belang van het kind terug te vinden moeten zijn;

Wederzijdse erkenning

39.

merkt op dat lidstaten op dit moment de asielbesluiten van andere lidstaten alleen erkennen als ze afwijzend luiden; herhaalt dat wederzijdse erkenning door lidstaten van positieve asielbesluiten een logische stap zou zijn voor een correcte uitvoering van artikel 78, lid 2, onder a), VWEU, waarin wordt opgeroepen tot een uniforme vluchtelingenstatus die geldig is in de hele Unie;

Richtlijn tijdelijke bescherming

40.

wijst erop dat in geval van een massale toestroom de Commissie, op eigen initiatief of na bestudering van een verzoek van een lidstaat, kan voorstellen om Richtlijn 2001/55/EG van de Raad inzake tijdelijke bescherming in werking te stellen (de „richtlijn tijdelijke bescherming”) (15); merkt op dat voor deze inwerkingstelling een besluit van de Raad nodig is dat bij gekwalificeerde meerderheid moet worden genomen; constateert dat de richtlijn in werking moet worden gesteld als het gevaar dreigt dat het asielstelsel van de Unie de massale toestroom of de dreigende massale toestroom van ontheemden niet aankan; onderstreept evenwel dat de richtlijn tijdelijke bescherming sinds de vaststelling ervan in 2001 nog nooit in werking is gesteld;

41.

merkt op dat de richtlijn ook in de mogelijkheid voorziet van evacuatie van ontheemden uit derde landen, met behulp van humanitaire corridors, in samenwerking met de UNHCR, waarbij de lidstaten verplicht zijn om waar nodig alle faciliteiten te bieden voor verkrijging van visa;

42.

gelooft dat in sommige frontlijnlidstaten het asielsysteem al duidelijk overbelast is en dat de richtlijn tijdelijke bescherming dus — volgens de eigenlijke opzet– in werking had moeten worden gesteld; dringt er in ieder geval op aan dat bij herziening van de richtlijn een duidelijke definitie van „massale instroom” wordt opgenomen; begrijpt dat een dergelijke herziening van de richtlijn tijdelijke bescherming deel kan uitmaken van de herziening van het Dublin-systeem;

Integratie

43.

merkt op dat de deelname van alle bij de samenleving betrokken actoren cruciaal is en stelt derhalve voor om, met eerbiediging van de bevoegdheden van de lidstaten met betrekking tot integratiemaatregelen, de uitwisseling van goede praktijken op dit vlak te versterken; benadrukt dat integratiemaatregelen voor alle legaal verblijvende onderdanen van derde landen inclusie moeten stimuleren in plaats van isolatie; merkt op dat lokale en regionale autoriteiten, waaronder steden, een belangrijke rol spelen in integratieprocessen;

44.

benadrukt dat gast-lidstaten de vluchtelingen steun en de gelegenheid moeten bieden om zich te integreren en hun leven op te bouwen in hun nieuwe samenleving; merkt op dat dit accommodatie, alfabetiserings- en taalcursussen, interculturele dialoog, onderwijs en beroepsopleiding en toegang tot de democratische structuren in de samenleving, zoals bepaald in de richtlijn inzake asielkwalificaties (16), moet omvatten; merkt op dat vluchtelingen, net als burgers van de Unie, zowel rechten als plichten hebben in de lidstaten van ontvangst; benadrukt derhalve dat integratie een tweerichtingsproces is en dat eerbiediging van de waarden waarop de EU is gegrondvest alsook de eerbiediging van de grondrechten van vluchtelingen integraal deel moeten uitmaken van dat proces;

45.

herinnert eraan dat de lidstaten ingevolge artikel 15 van de opvangrichtlijn moeten bepalen onder welke voorwaarden verzoekers om internationale bescherming toegang tot de arbeidsmarkt krijgen, dat er sprake moet zijn van daadwerkelijke toegang, en dat een en ander moet geschieden binnen de in lid 1 gestelde termijn; begrijpt dat de lidstaten ingevolge artikel 15, lid 2, om redenen van arbeidsmarktbeleid voorrang kunnen geven aan onderdanen van de Unie en onderdanen van staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied verblijven;

46.

stelt dat wanneer iemand die in de Unie internationale bescherming geniet werk aangeboden krijgt in een andere lidstaat dan waar hem internationale bescherming is verleend, van zo'n aanbod ook gebruik moet kunnen maken;

47.

stelt nogmaals dat vlottere erkenning van buitenlandse kwalificaties een praktische manier is om te bereiken dat onderdanen van derde landen die reeds in de Unie verblijven, zich beter integreren, en vraagt de Commissie om met passende daartoe strekkende voorstellen te komen;

48.

stimuleert particuliere en gemeentelijke integratieprogramma's voor mensen die voor hervestiging zijn toegelaten, waarbij moet worden samengewerkt met en voortgebouwd op goede praktijken van lidstaten en plaatselijke overheden;

Instandhouding van de gezinseenheid

49.

spoort de lidstaten aan gezinnen en familieleden bijeen te houden, wat voor de integratievooruitzichten bevorderlijk is doordat de aandacht kan worden gericht op het opbouwen van een nieuw leven in plaats van de onzekerheid omtrent familieleden;

50.

onderstreept dat de lidstaten eventuele juridische en praktische hindernissen opzij moeten zetten om sneller tot besluiten te kunnen komen omtrent gezinshereniging;

51.

acht het belangrijk dat de lidstaten, in afwachting van de grondige bewerking van de Dublin-verordening, beter gebruik maken van de beoordelingsvrijheidsclausules, om recht te doen aan het beginsel van gezinseenheid;

Kinderen

52.

benadrukt dat de kinderen die in de Unie arriveren, zich in een kwetsbare positie bevinden, en wijst nogmaals op het recht van kinderen om bovenal als kind te worden behandeld; roept de lidstaten op de specifieke bepalingen van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel betreffende niet-begeleide minderjarigen volledig toe te passen, met inbegrip van de toegang tot rechtsbijstand, voogdij, toegang tot gezondheidszorg, huisvesting en onderwijs, het recht op communicatie in een taal die zij begrijpen, en op ondervraging door daartoe opgeleide ambtenaren; herhaalt dat de lidstaten kinderen niet mogen vasthouden met als grond dat zij migranten zijn;

53.

wijst erop dat steun-, informatie- en beschermingsmaatregelen tot niet-begeleide of van hun familie gescheiden kinderen moeten worden uitgebreid met inachtneming van hun belangen, en dat door niet-begeleide of van hun familie gescheiden kinderen ingediende verzoeken om gezinshereniging met spoed moeten worden behandeld;

54.

merkt op dat doeltreffende voogdijstelsels en beschermingssystemen voor kinderen belangrijk zijn om misbruik, verwaarlozing en uitbuiting van kinderen zonder ouderlijke zorg te voorkomen; benadrukt het belang van de vaststelling van richtsnoeren van de Unie voor een voogdijstelsel gericht op gepaste ondersteuning en bescherming alsook op een gelijke behandeling van buitenlandse en binnenlandse kinderen;

55.

is van mening dat leeftijdsbepaling op de minst invasieve, interdisciplinaire en veilige wijze met inachtneming van de fysieke integriteit en menselijke waardigheid van het kind, en met bijzonder respect voor meisjes, moet worden uitgevoerd door onafhankelijke gekwalificeerde beroepsbeoefenaars en deskundigen;

56.

roept de lidstaten op uitgesplitste gegevens over de situatie van vluchtelingen- en migrantenkinderen te verzamelen om die stelsels beter in staat stellen deze kinderen te integreren;

Terugkeer

57.

begrijpt dat veilige terugkeer van degenen die na individuele beoordeling van hun asielaanvraag niet voor bescherming in de Unie in aanmerking blijken te komen, nu eenmaal moet worden uitgevoerd als iets dat bij een correcte tenuitvoerlegging van het CEAS hoort;

58.

onderkent dat er verbetering nodig is in de doelmatigheid van het terugkeersysteem van de Unie, in aanmerking genomen dat in 2014 slechts 36 % van de onderdanen van derde landen die de Unie moesten verlaten, daadwerkelijk zijn teruggekeerd;

59.

is van oordeel dat Europese overnameovereenkomsten moeten worden aangenomen waaraan de voorkeur moet worden gegeven boven bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten en derde landen, teneinde voor een doeltreffendere repatriëring en een coherenter terugkeerbeleid op Europees niveau te zorgen;

60.

is van mening dat de terugkeer van migranten veilig moet verlopen, met volle inachtneming van de fundamentele en procedurele rechten van de betrokken migranten, en alleen als het land waarheen zij worden teruggestuurd voor hen veilig is; herhaalt in dit verband dat vrijwillige terugkeer de voorkeur verdient boven gedwongen terugkeer;

61.

brengt naar voren dat eventuele pogingen van lidstaten om migranten die niet eens de kans gekregen hebben asiel aan te vragen, meteen „weg te sturen” tegen het recht van de Unie en het internationaal recht indruisen, en vindt dat de Commissie geëigende stappen moet ondernemen tegen een lidstaat die dit probeert;

Lijst van veilige herkomstlanden

62.

neemt kennis van het recente Commissievoorstel voor een Unie-lijst van veilige herkomstlanden, met wijziging van de richtlijn asielprocedures (17); merkt op dat een dergelijke Unie-lijst, indien eenmaal bindend voor alle lidstaten, in beginsel een belangrijk instrument zou worden voor de vergemakkelijking van de asielprocedure, inclusief terugkeeroperaties;

63.

betreurt de huidige situatie waarin lidstaten elk een andere lijst hanteren waarop verschillende veilige landen staan, waardoor een uniforme toepassing wordt bemoeilijkt en secundaire stromen worden aangemoedigd;

64.

onderstreept evenwel dat zulk een lijst van veilige herkomstlanden niet kan afdoen aan het beginsel dat aan eenieder een passende individuele beoordeling toekomt van zijn of haar verzoek om internationale bescherming;

Inbreukprocedures

65.

merkt op dat de Commissie zich in september 2015 genoopt zag om 40 maal tot een inbreukprocedure te besluiten in verband met de tenuitvoerlegging van het CEAS, tegen 19 lidstaten, wat bovenop de 34 reeds aanhangige zaken kwam; herhaalt dat het Parlement volledig geïnformeerd moet blijven omtrent de procedures die de Commissie opent tegen lidstaten die de Uniewetgeving op dit gebied niet of niet correct omzetten;

66.

benadrukt nog eens hoe essentieel het is dat wanneer er eenmaal Uniewetgeving is overeengekomen en vastgesteld, de lidstaten zich aan hun deel van de afspraak houden en die wetgeving ook omzetten;

67.

merkt voorts op dat de voordelen en tekortkomingen van sommige elementen van het CEAS zich niet goed laten beoordelen doordat veel lidstaten de wetgeving nog niet volledig hebben omgezet;

Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken

68.

acht het raadzaam dat het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (European Asylum Support Office, EASO) op de lange termijn tot de belangrijkste coördinator van het CEAS wordt uitgebouwd, om een gemeenschappelijke toepassing van de regels van dat systeem te waarborgen; herhaalt dat naarmate het CEAS werkelijk tot Europese aangelegenheid wordt, het EASO zich van een verzameling deskundigen uit de lidstaten moet ontwikkelen tot een volwaardig Unie-agentschap dat aan de lidstaten en aan de buitengrenzen operationele steun moet bieden; onderstreept dienaangaande dat het voor de korte, middellange en lange termijn dan ook moet worden toegerust met de nodige financiële middelen en personeelsbezetting;

69.

wijst erop dat het budget van het EASO voor herplaatsing, hervestiging en de externe dimensie voor 2015 niet meer bedroeg dan 30 000 EUR; herhaalt dat zo'n uiterst klein budget niet ernstig te nemen valt gezien de actuele gebeurtenissen in het Middellandse Zeegebied en gezien de talloze malen dat in de herplaatsingsbesluiten naar het EASO wordt verwezen; herinnert eraan dat er op korte, middellange en lange termijn een aanzienlijke verhoging nodig is van het budget en het personeelsbestand van het EASO, en de bedragen die het EASO voor herplaatsing en hervestiging toewijst;

Frontex en de voorgestelde nieuwe Europese grens- en kustwacht

70.

neemt nota van het recente optreden van Frontex bij de hulpverlening aan schepen of mensen in nood en betuigt zijn waardering voor de bijdrage die het bij de gezamenlijke operaties Triton en Poseidon heeft geleverd aan de redding van vele levens in de Middellandse Zee;

71.

begrijpt dat de onlangs voorgestelde Europese grens- en kustwacht is bedoeld ter vervanging van Frontex en moet zorgen voor een Europees geïntegreerd grensbeheer aan de buitengrenzen, met het oog op een effectieve beheersing van de migratie en een hoog niveau van interne veiligheid binnen de Unie, onder waarborging van het vrije personenverkeer daarbinnen; stelt vast dat, in overeenstemming met de verdragen en de protocollen daarbij, de lidstaten die partij zijn bij het Schengenakkoord maar nog geen deel uitmaken van de Schengenruimte zonder interne grenscontroles, kunnen deelnemen aan en/of voordeel halen uit alle maatregelen van het nieuwe voorstel;

72.

ziet belangstellend uit naar de onderhandelingen over het voorstel binnen en tussen beide medewetgevers in het kader van de gewone wetgevingsprocedure overeenkomstig artikel 294 VWEU;

Schengen en het beheer en de veiligheid van de buitengrenzen

73.

herinnert eraan dat de Unie sinds de totstandbrenging van het Schengengebied een gebied zonder grenzen is, dat de lidstaten die deel uitmaken van Schengen stapsgewijs een gemeenschappelijk beleid hebben ontwikkeld voor de buitengrenzen van Schengen, en dat de logica achter dit systeem altijd is geweest dat de afschaffing van binnengrenzen gepaard moet gaan met compensatiemaatregelen om de buitengrenzen van het Schengengebied te versterken, en met het delen van informatie via het Schengeninformatiesysteem (SIS);

74.

beseft dat de integriteit van het Schengengebied en de afschaffing van controles aan de binnengrenzen afhankelijk zijn van een doeltreffend beheer van de buitengrenzen, met hoge gemeenschappelijke normen die door de lidstaten aan de buitengrenzen worden gehanteerd, en een doeltreffende onderlinge uitwisseling van informatie;

75.

accepteert het dat de Unie de bescherming van haar buitengrenzen moet opvoeren en het CEAS verder moet ontwikkelen, en dat er maatregelen nodig zijn om de capaciteit van het Schengengebied te vergroten, de nieuwe uitdagingen waarmee Europa kampt aan te pakken en de grondbeginselen van veiligheid en het vrije verkeer van personen in ere te houden;

76.

wijst erop dat de toegang tot het grondgebied van Schengen algemeen wordt gecontroleerd aan de buitengrens op grond van de Schengengrenscode, en dat daarnaast burgers uit veel derde landen een visum nodig hebben om het Schengengebied binnen te komen;

77.

herinnert aan de oproep van UNHCR dat de eerbiediging van de grondrechten en de naleving van internationale verplichtingen alleen kunnen worden gegarandeerd als deze verplichtingen terugkomen in operationele procedures en plannen, in de vorm van praktische en duidelijke richtsnoeren voor grenspersoneel, onder andere aan land-, zee- en luchtgrenzen; wijst op de behoefte om het EU-mechanisme voor civiele bescherming verder te versterken om te kunnen reageren op gebeurtenissen met uiteenlopende gevolgen voor een aanzienlijk aantal lidstaten;

78.

benadrukt opnieuw dat het voor specifieke wetgeving op het vlak van asiel en migratie cruciaal is dat de op het niveau van de Unie overeengekomen maatregelen op de juiste wijze door de lidstaten ten uitvoer worden gelegd zodat de wetgeving over binnen- en buitengrenzen doeltreffend kan zijn; onderstreept dat, na toegenomen druk, een betere tenuitvoerlegging van de maatregelen door de lidstaten aan de buitengrenzen essentieel is en de angst voor een gebrek aan veiligheid als gevolg van de instroom van migranten enigszins kan wegnemen;

79.

merkt op dat de Commissie op 15 december 2015 een voorstel indiende voor een doelgerichte herziening van de Schengengrenscode, waarin zij voorstelde om de stelselmatige controle van alle onderdanen van de Unie (dus niet alleen van onderdanen van derde landen) in te voeren op basis van de desbetreffende databanken aan de buitengrenzen van het Schengengebied;

80.

beschouwt de Schengenzone als een van de grootste verworvenheden van de Europese integratie; wijst erop dat het conflict in Syrië en andere conflicten in de regio hebben geleid tot recordaantallen vluchtelingen en migranten die in de Unie aankomen, waardoor de gebreken bij delen van de buitengrenzen van de Unie werden blootgelegd; is bezorgd over het feit dat sommige lidstaten als reactie het nodig achten hun interne grenzen te sluiten of tijdelijke grenscontroles in te voeren, waardoor vraagtekens worden geplaatst bij de goede werking van het Schengengebied;

Hotspots

81.

herinnert eraan dat in het kader van de „hotspot-benadering” die de Commissie uiteengezet heeft in haar Europese migratieagenda, het grensagentschap, EASO, Europol en Eurojust overeenkomstig hun respectieve mandaten operationele bijstand moeten verlenen aan de lidstaten;

82.

wijst er in dat verband op dat de agentschappen van de Unie voldoende hulpbronnen nodig hebben om de hun toegewezen taken uit te kunnen voeren; dringt er bij de agentschappen van de Unie en de lidstaten op aan dat zij het Parlement volledig op de hoogte houden van het werk dat wordt verzet op de hotspots;

83.

constateert dat er in beide besluiten inzake herplaatsing is vastgelegd dat er operationele steun moet worden geboden aan Italië en Griekenland voor de doorlichting van migranten bij aankomst, de registratie van hun verzoek om internationale bescherming, het verstrekken van informatie aan aanvragers over herplaatsing, het organiseren van terugkeeroperaties voor personen die geen verzoek om internationale bescherming hebben ingediend maar ook op andere gronden niet mogen blijven of voor degenen van wie dit verzoek is afgewezen, en de uitvoering van alle stappen van de herplaatsingsprocedure;

84.

pleit ervoor dat de hotspots zo spoedig mogelijk worden opgezet, zodat aan de lidstaten in kwestie concrete operationele bijstand kan worden verleend; vraagt de toewijzing van technische en financiële middelen en steun aan de lidstaten van eerste aankomst, zoals Italië en Griekenland, teneinde te zorgen voor snelle en doeltreffende registratie bij de bevoegde autoriteiten van alle migranten die in de Unie arriveren met volledige eerbiediging van hun fundamentele mensenrechten; is van mening dat de snelle en doeltreffende steun van de Unie aan de lidstaten en de aanvaarding van dergelijke steun belangrijk zijn voor het wederzijds vertrouwen;

85.

beseft dat een van de belangrijkste doelstellingen van de hotspots is om de Unie in staat te stellen snel bescherming en humanitaire hulp te bieden aan mensen in nood; benadrukt dat het indelen in categorieën van migranten op hotspots met de grootste omzichtigheid moet gebeuren om de rechten van alle migranten volledig te eerbiedigen; ziet echter ook in dat de correcte identificatie van de personen die een verzoek om internationale bescherming indienen op het punt van eerste binnenkomst in de Unie bij moet dragen aan een betere werking van het CEAS na een eventuele hervorming;

Het strafrecht in verband met migratie

86.

merkt op dat de Commissie in haar actieplan tegen smokkel een herziening overweegt van Richtlijn 2004/81/EG betreffende de verblijfstitel die in ruil voor samenwerking met de bevoegde autoriteiten wordt afgegeven aan onderdanen van derde landen die het slachtoffer zijn van mensenhandel of hulp hebben gekregen bij illegale immigratie;

87.

is van mening dat deze herziening nodig is en dat moet worden overwogen om een systeem in te voeren dat slachtoffers van mensenhandel en criminele mensensmokkel in staat stelt voor het voetlicht te treden en hulp biedt bij de daadwerkelijke vervolging van een mensenhandelaar of criminele mensensmokkelaar zonder daarbij bang te hoeven zijn zelf te worden vervolgd;

88.

constateert dat de Commissie een herziening overweegt van Richtlijn 2002/90/EG van de Raad tot omschrijving van hulpverlening bij illegale binnenkomst, illegale doortocht en illegaal verblijf; is van mening dat er geen sancties mogen worden opgelegd aan personen die enige vorm van humanitaire bijstand verlenen aan mensen in nood, en dat dit tot uiting moet komen in de wetgeving van de Unie;

89.

onderstreept dat een andere cruciale stap bij de ontmanteling van criminele netwerken voor mensensmokkel en mensenhandel is om voorrang te geven aan financiële onderzoeken, aangezien het traceren en confisqueren van de winsten van deze criminele netwerken cruciaal is om ze te verzwakken en uiteindelijk op te rollen; verzoekt de lidstaten in dit verband de vierde antiwitwasrichtlijn snel en doeltreffend om te zetten;

90.

wijst erop dat, om een doeltreffende uitvoering van strafrechtelijke onderzoeken te waarborgen, het van essentieel belang is dat wordt voorzien in opleidingsprogramma's voor beroepsbeoefenaars, zodat de betrokkenen het fenomeen dat zij willen bestrijden volledig kunnen doorgronden en in een vroeg stadium kunnen herkennen;

Samenwerking met derde landen

91.

wijst erop dat in het kader van de totaalaanpak van migratie en mobiliteit (Global Approach to Migration and Mobility, GAMM) de pijler asiel en internationale bescherming verder moet worden ontwikkeld, met een grotere betrokkenheid van derde landen; merkt op dat de maatregelen die momenteel worden genomen in het kader van regionale beschermingsprogramma's of regionale ontwikkelings- en beschermingsprogramma's gericht zijn op capaciteitsopbouw om criminele netwerken voor mensensmokkel en mensenhandel aan te pakken in de derde landen van herkomst en doorvoer; constateert tegelijkertijd dat de hervestigingscomponent van deze programma's zwak blijft; is van mening dat de inspanningen op het vlak van capaciteitsopbouw evenals de hervestigingsactiviteiten moeten worden geïntensiveerd en uitgevoerd in samenwerking met derde landen die grote aantallen vluchtelingen opvangen;

92.

onderkent dat het basisinstrument waarmee de doelstellingen van het buitenlands beleid van de Unie inzake migratie, asiel en grenzen worden vastgesteld, de GAMM is; merkt op dat er diverse instrumenten onder die overkoepelende aanpak vallen, waaronder regionale dialogen, bilaterale dialogen, mobiliteitspartnerschappen, gemeenschappelijke agenda's voor migratie en mobiliteit, overnameovereenkomsten, overeenkomsten voor visumversoepeling en -vrijstelling, regionale beschermingsprogramma's en regionale ontwikkelings- en beschermingsprogramma's;

93.

ziet in dat de externe dimensie gericht moet zijn op samenwerking met derde landen om de onderliggende oorzaken van de irreguliere stromen naar Europa aan te pakken en die stromen in goede banen te leiden; beseft dat de aandacht moet blijven uitgaan naar partnerschappen en samenwerkingsverbanden met de belangrijkste landen van herkomst, doorvoer en bestemming, bijvoorbeeld via de processen van Khartoem en Rabat, de dialoog tussen de EU en Afrika inzake migratie en mobiliteit, alsmede de processen van Boedapest en Praag;

94.

wijst erop dat de Unie en haar lidstaten selectief moeten zijn bij het verlenen van steun aan rechtshandhavingsinstanties in derde landen en daarbij rekening moeten houden met de mate waarin deze instanties zich schuldig hebben gemaakt aan schendingen van de mensenrechten van migranten;

95.

acht het raadzaam dat de samenwerking met derde landen een beoordeling omvat van de asielstelsels van die landen, de mate waarin zij steun verlenen aan vluchtelingen, en hun vermogen en bereidheid om mensenhandel en criminele mensensmokkel naar en via hun landen aan te pakken;

96.

roept de Unie op derde landen te helpen bij de opbouw van hun asielstelsels en de uitwerking van hun integratiestrategieën om onderdanen van derde landen die internationale bescherming behoeven in staat te stellen om daar een verzoek om bescherming in te dienen; is van mening dat de EU een win-winbenadering moet hanteren ten aanzien van de samenwerking met derde landen, wat wil zeggen dat zowel de Unie als het derde land in kwestie en de vluchtelingen en migranten die zich in dat land bevinden gebaat moeten zijn bij de samenwerking;

97.

herinnert eraan dat de Unie haar externe samenwerking met derde landen op het vlak van migratie en asiel heeft geïntensiveerd om adequaat te reageren op de huidige vluchtelingencrisis, en nieuwe samenwerkingsinitiatieven heeft gelanceerd, zoals het gezamenlijk actieplan van de EU en Turkije; benadrukt in dit verband dat alle partijen hun verplichtingen uit het gezamenlijk actieplan moeten nakomen, waaronder het aanpakken van de onderliggende oorzaken van de massale instroom van Syriërs, nauwere samenwerking ter ondersteuning van de Syriërs die tijdelijke bescherming genieten en van hun gastgemeenschappen in Turkije, en dat Turkije zijn verplichtingen moet nakomen om irreguliere migratiestromen van zijn grondgebied naar de Unie te voorkomen;

Bewustmakingscampagnes

98.

wijst erop dat veel gesmokkelde personen tot op zekere hoogte beseffen aan welke risico's ze blootgesteld zullen worden tijdens een mogelijk gevaarlijke reis naar Europa, maar de reis desondanks ondernemen, aangezien ze de risico's lager inschatten dan de risico's die ze zouden lopen als ze in hun thuisland zouden blijven;

99.

is ingenomen met het feit dat in het actieplan tegen smokkel het opzetten van nieuwe bewustmakingscampagnes gekoppeld wordt aan de beoordeling van bestaande campagnes; pleit ervoor dat deze campagnes informatie bevatten over de criteria voor de toekenning van een beschermingsstatus in de Unie, aangezien deze informatie sommige migranten er misschien van kan weerhouden de gevaarlijke reis te ondernemen waarbij ze bovendien het risico lopen te worden teruggestuurd naar hun land van herkomst als ze niet voor bescherming in aanmerking komen;

De aanpak van de onderliggende oorzaken

100.

bevestigt dat de Unie een langetermijnstrategie moet ontwikkelen om tegenwicht te bieden aan de factoren in derde landen die migratie in de hand werken (conflict, vervolging, etnische zuivering, wijdverbreid geweld of andere factoren als extreme armoede, klimaatverandering of natuurrampen), als gevolg waarvan mensen hun toevlucht zoeken tot criminele netwerken voor mensensmokkel, omdat ze denken dat dit hun enige kans is om de Unie te bereiken;

101.

wijst erop dat de speciale rapporteur van de VN voor de mensenrechten van migranten de Unie ook heeft opgeroepen om reguliere migratieroutes open te stellen, zodat migranten gebruik kunnen maken van formele in- en uitreisroutes in plaats van zich te moeten verlaten op criminele netwerken voor mensensmokkel;

102.

benadrukt dat de recente toename van vluchtelingen die de Unie binnenkomen, heeft aangetoond dat preventieve maatregelen alleen niet voldoende zijn om de huidige migratieverschijnselen in goede banen te leiden;

103.

ziet in dat er op de lange termijn meer inspanningen moeten worden geleverd voor het oplossen van de geopolitieke kwesties die aan migratie ten grondslag liggen, zoals oorlog, armoede, corruptie, honger en een gebrek aan kansen, waardoor mensen zich gedwongen zullen blijven voelen om naar Europa te vluchten, tenzij de Unie bekijkt hoe ze kan bijdragen aan de wederopbouw van de landen in kwestie; wijst erop dat dit betekent dat de Commissie en de lidstaten het geld op tafel moeten leggen dat nodig is om bij te dragen aan de capaciteitsopbouw in derde landen, zoals door het scheppen van voorwaarden voor investeringen en onderwijs, het versterken en handhaven van asielstelsels, beter grensbeheer, en het verbeteren van het rechtsstelsel en het gerechtelijk apparaat ter plaatse;

Financiële steun aan derde landen

104.

constateert dat het belangrijkste financieringsinstrument voor steun aan derde landen het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (Development Cooperation Instrument, DCI) is, dat de enige wereldwijde thematische financiering voor migratie van de Unie in het kader van het programma voor mondiale collectieve goederen en uitdagingen omvat en beheerd wordt door het directoraat-generaal (DG) Internationale Samenwerking en Ontwikkeling (DEVCO); merkt daarnaast op dat evenals bij de middelen die rechtstreeks aan de lidstaten worden toegewezen, ook andere DG's van de Commissie en andere organen van de Unie bij het beheer van het DCI betrokken zijn, en wel op de volgende manieren: de steun van de Unie aan de landen van het nabuurschap wordt verstrekt door DG Nabuurschap en Uitbreidingsonderhandelingen via het instrument voor pretoetredingssteun; humanitaire hulp wordt verleend door DG Humanitaire Hulp en Burgerbescherming (ECHO); en de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) beheert het Instrument dat bijdraagt aan stabiliteit en vrede; wijst erop dat, aangezien de twee fondsen die beheerd worden door DG Binnenlandse Zaken en Migratie (HOME) — het AMIF en het ISF — ook een externe dimensie omvatten, dit een nieuwe belanghebbende oplevert op het gebied van externe financiering;

105.

is ingenomen met het onlangs opgezette Emergency Trust Fund voor Afrika en de 1,8 miljard EUR die hiervoor is toegezegd, waardoor er een extra element is toegevoegd aan de financiering voor derde landen; verzoekt de lidstaten te blijven bijdragen aan dit fonds;

106.

pleit ervoor dat, overeenkomstig de GAMM, in het extern beleid en bij de financiering van de Unie evenveel belang wordt toegekend aan alle vier de thematische pijlers, te weten i) legale migratie en mobiliteit, ii) irreguliere migratie en mensenhandel, iii) internationale bescherming, en iv) de gevolgen van migratie voor ontwikkeling;

Transparante financiering

107.

constateert dat het migratiebeleid van de Unie via verschillende beleidsinstrumenten ten uitvoer wordt gelegd, elk met hun eigen, niet noodzakelijkerwijs aan elkaar gekoppelde doelstellingen, en dat de financiering van de vele actoren die erbij betrokken zijn, niet altijd goed genoeg wordt gecoördineerd; wijst erop dat de versnippering van de begrotingslijnen en de verantwoordelijkheden een beheersstructuur creëert waarmee het moeilijker kan worden om een uitgebreid overzicht te geven van de wijze waarop de verschillende beschikbare fondsen worden toegewezen en uiteindelijk worden besteed; wijst er verder op dat deze versnippering het moeilijker maakt te kwantificeren hoeveel de Unie in totaal aan migratiebeleid uitgeeft;

108.

is van mening dat er moet worden gezorgd voor het bovengenoemde uitgebreide overzicht van de financiering van de Unie in verband met migratie, zowel binnen als buiten de Unie, aangezien het gebrek aan overzicht de transparantie en goede beleidsvorming duidelijk in de weg staat; merkt in dit verband op dat een website met een databank van alle door de Unie gefinancierde projecten in het kader van het migratiebeleid een optie is; onderstreept dat de behoefte aan transparantie zich ook uitstrekt naar de begrotingslijnen om toereikende financiering te waarborgen voor alle doelstellingen van het migratiebeleid van de Unie;

109.

herinnert eraan dat de positieve impact van de EU-migratiefondsen stoelt op processen op nationaal en EU-niveau om de transparantie, het doeltreffend toezicht en verantwoording te waarborgen, is van mening dat er moet nagedacht worden over de vraag hoe de processen voor monitoring en evaluatie een permanent karakter kan worden gegeven en dus kan worden voorkomen dat ze uitsluitend een ex post-karakter hebben en dat de Rekenkamer in dit verband een grotere rol moet worden toebedeeld; merkt op dat er kwalitatieve en kwantitatieve, onderling vergelijkbare indicatoren moeten worden ontwikkeld voor het meten van de impact van de EU-fondsen en om te helpen bepalen of de fondsen in kwestie tot verwezenlijking van de beoogde doelstellingen hebben bijgedragen;

Aanvullende financiering voor migratie

110.

is verheugd over de aanvullende financiering die beschikbaar is gesteld in de begroting van de Unie voor 2016 om een begin te maken met de aanpak van de huidige migratieverschijnselen; wijst erop dat het grootste deel van die nieuwe financiering onder het meerjarig financieel kader 2014-2020 (MFK) valt en vervroegd is, zodat de Unie nu al uitgeeft wat bedoeld was voor later;

111.

is het ermee eens dat, ofschoon de onlangs gedane begrotingsvoorstellen en de aanvullende financiering die is voorzien in de begroting van de Unie voor 2016, waaronder het gebruik van het flexibiliteitsinstrument, moeten worden toegejuicht, de financiering voor de middellange en langere termijn een bron van zorg blijft; vindt het verontrustend dat de voorgestelde verhoging van de bedragen op de AMIF-begrotingslijnen voor 2016 niet vergezeld gaan van een voorgestelde herziening van de algemene middelen die in het kader van dat fonds voor de financieringsperiode 2014-2020 beschikbaar zijn; beseft dat, indien dit zo blijft, de middelen uit het AMIF dus lang vóór 2020 op zullen zijn;

112.

spoort de lidstaten aan ten volle gebruik te maken van de mogelijkheden die worden geboden door andere fondsen die niet rechtstreeks verband houden met het migratiebeleid, maar die wel voor de financiering van acties op dat gebied ingezet kunnen worden (bijvoorbeeld integratieacties), zoals de beschikbare middelen uit het Europees Sociaal Fonds, het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen, Horizon 2020, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Rechten-, gelijkheids- en burgerschapsprogramma;

113.

doet de aanbeveling dat er in het kader van de voor eind 2016 geplande toetsing van het MFK substantiële, aanvullende middelen worden voorzien in rubriek 3 van de begroting van de Unie over burgerschap, vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, zodat er voldoende geld beschikbaar wordt gesteld op basis van de ontwikkelingen die zich nu op migratiegebied aftekenen en de financiële eisen die daardoor worden gesteld aan het asiel-, migratie- en integratiebeleid van de Unie en de lidstaten;

De participatie van het maatschappelijk middenveld

114.

wijst erop dat het binnenhalen van operationele financiering een van de grootste uitdagingen voor ngo's is, aangezien de meeste financiering projectgebonden is; bevestigt dat initiatieven van vrijwilligers en het maatschappelijk middenveld voor het verlenen van bijstand aan migranten bevorderd en, in voorkomend geval, gefinancierd moeten worden door de Commissie en de lidstaten; verzoekt de lidstaten en de Commissie, waar passend en mogelijk, projecten te financieren die beheerd worden door organisaties van het maatschappelijk middenveld die actief zijn op de gebieden migratie, integratie en asiel;

115.

herhaalt dat de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de uitwerking van acties van de Unie en van nationale programma's moet worden gegarandeerd, in overeenstemming met het in het AMIF vastgelegde partnerschapsbeginsel; stelt voor dat op het niveau van de Unie nagedacht moet worden over regelmatig overleg tussen de Commissie en de relevante organisaties van het maatschappelijk middenveld over migratie, asiel en integratievraagstukken;

Demografische trends

116.

merkt op dat volgens een studie van de OESO en de Commissie uit 2014, die was uitgevoerd vóór de toename van de migratiestromen naar de Unie in 2015, de beroepsbevolking (15-64-jarigen) in de Unie tussen 2013 en 2020 zal dalen met 7,5 miljoen personen, en dat als de netto migratie buiten beschouwing zou worden gelaten in hun prognoses, de daling zelfs nog aanzienlijker zou zijn met een afname van de beroepsbevolking van 11,7 miljoen personen;

117.

wijst erop dat in november 2015 het werkloosheidspercentage onder jongeren in alle lidstaten desondanks 20 % bedroeg;

118.

constateert verder dat volgens recente voorspellingen van Eurostat het percentage 65+-ers ten opzichte van de groep mensen tussen de 15 en 64 jaar zal stijgen van 27,5 % aan het begin van 2013 naar bijna 50 % in 2050; merkt op dat dit een kentering tot gevolg zou hebben van de huidige verhouding van vier werkenden op elke persoon van 65 jaar of ouder naar slechts twee werkenden op elke persoon van 65 jaar of ouder;

Legale arbeidsmigratie

119.

stelt vast dat de rechtsgrond voor het beheer van legale migratie op het niveau van de Unie is vastgelegd in artikel 79 VWEU;

120.

begrijpt dat in artikel 79, lid 5, de lidstaten het recht wordt voorbehouden om zelf te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen zij op hun grondgebied toelaten om werk te zoeken;

121.

wijst erop dat in de Europa 2020-strategie de behoefte is vastgesteld aan een alomvattend arbeidsmigratiebeleid en aan een betere integratie van migranten, teneinde de doelstelling van de Unie van slimme, duurzame en inclusieve groei te verwezenlijken;

122.

constateert dat het bestaande wetgevingskader van de Unie waarin de toegang van onderdanen van derde landen om in de Unie te werken geregeld is, behoorlijk versnipperd is, aangezien dit gericht is op specifieke categorieën werkenden in plaats van algemene regels vast te stellen die voor alle arbeidsmigranten gelden;

123.

is van mening dat de Unie op lange termijn meer algemene regels moet vaststellen voor de binnenkomst en het verblijf van de onderdanen van derde landen die werk zoeken in de Unie om de hiaten op te vullen die zijn vastgesteld op de arbeidsmarkt van de Unie;

De behoefte aan betere gegevens

124.

pleit voor een alomvattende visie van de arbeidsmarkt in de Unie als een noodzakelijke voorwaarde voor de ontwikkeling van het arbeidsmarktbeleid; wijst erop dat er hulpmiddelen moeten worden ontwikkeld om de huidige en toekomstige behoeften op de arbeidsmarkt in de Unie beter te kunnen bepalen en voorspellen; stelt in dat verband voor om bestaande hulpmiddelen — zoals de hulpmiddelen die ontwikkeld zijn door het Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop) of de OESO — te verbeteren of zelfs samen te voegen, aan de hand van internationale statistieken over mogelijk arbeidsaanbod uit derde landen om een accurater beeld te schetsen van de situatie;

125.

is van mening dat betere gegevens en hulpmiddelen om deze gegevens te analyseren beleidsmakers van dienst kunnen zijn bij het bepalen van toekomstig beleid op het vlak van arbeidsmigratie, en dat de Unie en de lidstaten moeten aangeven wat de knelpunten op hun arbeidsmarkt zijn zodat ze vacatures kunnen opvullen die anders open blijven;

Arbeidsuitbuiting

126.

constateert dat arbeidsuitbuiting kan voortvloeien uit mensenhandel of mensensmokkel of zelfs kan plaatsvinden zonder een van beide, met als gevolg dat personen die irreguliere migranten uitbuiten in lidstaten waar dit op zich niet strafbaar is, ongestraft blijven;

127.

betreurt het dat het geringe risico dat werkgevers die zich schuldig maken aan arbeidsuitbuiting van irreguliere migranten tegen de lamp lopen en/of vervolgd worden, is aangemerkt als een factor die arbeidsuitbuiting aanzienlijk in de hand werkt, in het bijzonder in bedrijfstakken die zich daar het beste voor lenen (de landbouw, de bouw, de horeca, huishoudelijk werk en de zorg); acht het raadzaam dat er, om een einde te maken aan deze straffeloosheid, allereerst voor wordt gezorgd dat alle vormen van arbeidsuitbuiting strafbaar worden gesteld en dat de nationale wetgeving van iedere lidstaat in passende sancties voorziet, en verder dat er in alle risicosectoren meer arbeidsinspecties worden uitgevoerd;

128.

stelt vast dat veel lidstaten arbeidsuitbuiting momenteel alleen strafbaar stellen als daar sprake van is in het kader van mensenhandel, waardoor er een grote discrepantie optreedt in alle gevallen waarin de personen die zich schuldig maken aan arbeidsuitbuiting niet betrokken waren bij de handel in de werknemers in kwestie of van wie de betrokkenheid niet kan worden bewezen;

129.

herhaalt dat speciale procedures om klachten beter te kunnen behandelen, als vastgelegd in Richtlijn 2009/52/EG tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen („richtlijn werkgeverssancties”), volledig ten uitvoer moeten worden gelegd en correct moeten worden toegepast in de praktijk; is van mening dat voor slachtoffers van mensenhandel en voor personen die de Unie zijn binnengesmokkeld, die hun medewerking verlenen en de vervolging van mensenhandelaren en/of criminele mensensmokkelaars vergemakkelijken, extra bescherming vereist is; stelt voor dat er daarnaast steun moet worden uitgetrokken voor de oprichting van een Europese bedrijfscoalitie tegen mensenhandel (zoals aan de orde wordt gesteld in de strategie voor de uitroeiing van mensenhandel van 2014) met als doel om aanvoerketens te ontwikkelen waarin mensenhandel geen rol speelt;

130.

is van mening dat bij het bestrijden van arbeidsuitbuiting te allen tijde een tweeledige aanpak moet worden gevolgd, waarbij de werkgevers die zich schuldig hebben gemaakt aan deze praktijk doeltreffend worden vervolgd en de slachtoffers in bescherming worden genomen;

De herziening van de blauwe kaart

131.

wijst erop dat de Commissie in de migratieagenda haar intentie aankondigde om de Richtlijn betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (de „blauwekaartrichtlijn”) te herzien, waarbij zij vooral kijkt naar het toepassingsgebied (om mogelijk ondernemers op te nemen die bereid zijn investeringen te doen in Europa) en een verbetering van de regels voor mobiliteit binnen de EU;

132.

herhaalt dat in het uitvoeringsverslag van de Commissie over de huidige blauwekaartrichtlijn de tekortkomingen daarvan worden onderstreept, waaronder de zeer beperkte mate van harmonisatie als gevolg van de grote vrijheid die de lidstaten hebben bij de tenuitvoerlegging ervan, met name hun recht om ook nationale regelingen in stand te houden;

133.

vindt het bovendien duidelijk dat de richtlijn niet alleen gericht moet zijn op hoogopgeleiden, maar ook op specifieke beroepen waarvoor een hoge opleiding vereist is en waar er een bewezen tekort aan arbeidskrachten is; is verder van mening dat de herziening van de blauwe kaart zowel ambitieus als gericht moet zijn, en dat daarin moet worden gestreefd naar de opheffing van de inconsistenties in de huidige richtlijn, vooral als het gaat om de nationale regelingen die tevens in stand worden gehouden; geeft in overweging om het toepassingsgebied zodanig te herzien dat hieronder ook onderdanen van derde landen vallen die kunnen helpen bij het aanvullen van de vastgestelde tekorten op de arbeidsmarkten in de Unie;

o

o o

134.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, de parlementen en de regeringen van de lidstaten, en aan EASO, Frontex, Europol, Eurojust, FRA, eu-LISA, de Raad van Europa, het Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité.


(1)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0070.

(2)  PB C 93 van 9.3.2016, blz. 165.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0176.

(4)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0317.

(5)  http://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2015/09/28-eunavfor/

(6)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0105.

(7)  Frontex nieuws, http://frontex.europa.eu/news/number-of-migrants-arriving-in-greece-dropped-by-half-in-november-cITv3V.

(8)  IOM en Unicef, gegevensbrief: Migratie van kinderen naar Europa, http://www.iom.int/sites/default/files/press_release/file/IOM-UNICEF-Data-Brief-Refugee-and-Migrant-Crisis-in-Europe-30.11.15.pdf.

(9)  Nieuwsbrief EASO, november-december 2015, https://easo.europa.eu/wp-content/uploads/EASO-Newsletter-NOV-DEC_-20151.pdf.

(10)  De EU+ bestaat uit de EU-28 en Noorwegen en Zwitserland.

(11)  UNHCR — gegevensmomentopname Griekenland — 7 maart 2016.

(12)  Project inzake vermiste migranten van de Internationale Organisatie voor Migratie, http://missingmigrants.iom.int/

(13)  Besluiten (EU) 2015/1523 en (EU) 2015/1601 van de Raad.

(14)  Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 31).

(15)  Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).

(16)  Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).

(17)  Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (PB L 180 van 29.6.2013, blz. 60).


Top