Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014AP0151

    P7_TA(2014)0151 Spoorwegbureau van de Europese Unie ***I Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 februari 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (COM(2013)0027 — C7-0029/2013 — 2013/0014(COD)) P7_TC1-COD(2013)0014 Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 26 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2014 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004Voor de EER relevante tekst.

    PB C 285 van 29.8.2017, p. 524–564 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    29.8.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 285/524


    P7_TA(2014)0151

    Spoorwegbureau van de Europese Unie ***I

    Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 26 februari 2014 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004 (COM(2013)0027 — C7-0029/2013 — 2013/0014(COD))

    (Gewone wetgevingsprocedure: eerste lezing)

    (2017/C 285/56)

    Het Europees Parlement,

    gezien het voorstel van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad (COM(2013)0027),

    gezien artikel 294, lid 2, en artikel 91, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, op grond waarvan het voorstel door de Commissie bij het Parlement is ingediend (C7-0029/2013),

    gezien artikel 294, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité van 11 juli 2013 (1),

    gezien het advies van het Comité van de Regio’s van 8 oktober 2013 (2),

    gezien de gemotiveerde adviezen die in het kader van protocol nr. 2 betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zijn ingediend door het Litouwse parlement, de Roemeense senaat en de Zweedse Rijksdag, en waarin het ontwerp van wetgevingshandeling in strijd met het subsidiariteitsbeginsel wordt geacht,

    gezien artikel 55 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie vervoer en toerisme en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie begrotingscontrole (A7-0016/2014),

    1.

    stelt onderstaand standpunt in eerste lezing vast;

    2.

    verzoekt de Commissie een financieel memorandum voor te leggen waarin rekening wordt gehouden met het resultaat van de wetgevingsovereenkomst tussen het Europees Parlement en de Raad over alle wetgevingsteksten van het vierde spoorwegpakket, en daarmee tegemoet gekomen wordt aan de vraag naar financiële en personele middelen van ERA en mogelijk van de diensten van de Commissie;

    3.

    benadrukt dat elk besluit van de wetgevingsautoriteit over deze ontwerpverordening de besluiten van de begrotingsautoriteit in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure onverlet moet laten;

    4.

    verzoekt om hernieuwde voorlegging indien de Commissie voornemens is ingrijpende wijzigingen in haar voorstel aan te brengen of dit door een nieuwe tekst te vervangen;

    5.

    verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.


    (1)  PB C 327 van 12.11.2013, blz. 122.

    (2)  PB C 356 van 5.12.2013, blz. 92.


    P7_TC1-COD(2013)0014

    Standpunt van het Europees Parlement in eerste lezing vastgesteld op 26 februari 2014 met het oog op de vaststelling van Verordening (EU) nr. …/2014 betreffende het Spoorwegbureau van de Europese Unie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 881/2004

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 91, lid 1,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Met het oog op de geleidelijke totstandkoming van een Europese spoorwegruimte zonder grenzen dient de Unie maatregelen te nemen op het gebied van de technische regelgeving voor de spoorwegen met betrekking tot technische aspecten (interoperabiliteit) en de veiligheidsaspecten, die nauwe met elkaar zijn verbonden en een grotere standaardisering op EU-niveau vereisen. De jongste twee decennia is voor de spoorwegen relevante wetgeving vastgesteld, waaronder met name drie spoorwegpakketten, waarvan Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) en Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) de meest relevante zijn.

    (2)

    Om verdere stappen te zetten om de veiligheid en interoperabiliteit te verbeteren moeten omvangrijke technische werkzaamheden worden verricht, die begeleid door een gespecialiseerde instantie moeten worden begeleid. Om die reden was het in 2004 in het kader van het tweede spoorwegpakket noodzakelijk om binnen het bestaande institutionele kader en zonder te raken aan de bevoegdheidsevenwichten binnen de Unie een Europees Spoorwegbureau op te richten voor spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit (hierna het „Bureau”).

    (3)

    Het Europese Spoorwegbureau is oorspronkelijk opgericht bij Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad teneinde de totstandbrenging van een Europese spoorwegzone zonder grenzen te bevorderen, en ertoe bij te dragen dat de spoorwegsector nieuw leven wordt ingeblazen en tegelijkertijd de onontbeerlijke veiligheidsvoordelen van de sector te consolideren. Verordening (EG) nr. 881/2004 moet door nieuwe wetgeving worden vervangen vanwege de ingrijpende wijziging van die dient te worden aangebracht in het takenpakket van het Bureau en van zijn interne organisatie. [Am. 1]

    (4)

    In het vierde spoorwegpakket worden belangrijke wijzigingen voorgesteld om de Europese spoorwegruimte beter te doen functioneren dankzij een herschikking van de Richtlijnen 2004/49/EG en 2008/57/EG, die beide direct aan de taken van het Bureau zijn gekoppeld. Deze richtlijnen hebben, net als de verordening, betrekking op de taken in verband met de afgifte van vergunningen voor voertuigen en de toekenning van veiligheidscertificaten , met name in het grensoverschrijdend verkeer op EU-niveau. De wijzigingen versterken de rol van het Bureau. [Am. 2]

    (5)

    Het Bureau moet bijdragen aan de totstandbrenging en de effectieve werking van de Europese spoorwegruimte zonder grenzen, het waarborgen van een hoog veiligheidsniveau en tegelijk de concurrentiepositie van de spoorwegsector versterken. Daartoe dient het Bureau technische ondersteuning te leveren voor de tenuitvoerlegging van EU-wetgeving door de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem te bevorderen en gemeenschappelijk beleid te ontwikkelen inzake de veiligheid van het Europese spoorwegsysteem. Het Bureau moet fungeren als Europese autoriteit voor de afgifte op Europees niveau van vergunningen om spoorvoertuigen en -voertuigtypes in de handel te brengen, de afgifte van veiligheidscertificaten voor spoorwegondernemingen en de afgifte van vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving van het European Rail Traffic Management System (ERTMS) die over de gehele Unie verspreid zijn en opereren . Bovendien moet het toezien op nationale spoorwegvoorschriften en de prestaties van nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor de spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid. [Am. 3]

    (6)

    Bij het nastreven van deze doelstellingen houdt het Bureau ten volle rekening met het proces van uitbreiding van de Unie, en met de specifieke context van de spoorwegverbindingen met derde landen en met de specifieke situatie van netten met een afwijkende spoorbreedte, met name ingeval de lidstaten goed geïntegreerd zijn in deze netwerken, tezamen met derde landen, maar geïsoleerd zijn van het hoofdnet van de Unie . Het Bureau dient als enige verantwoordelijkheid te dragen moet bovendien zorgen voor de hem opgedragen taken en bevoegdheden naleving van het wederkerigheidsbeginsel wat de toegang voor derde landen tot de EU-markt en voor EU-ondernemingen tot de markten van derde landen betreft . [Am. 4]

    (6 bis)

    Het Bureau dient als enige verantwoordelijkheid te dragen voor de hem opgedragen taken en bevoegdheden. De nationale veiligheidinstanties zijn uitsluitend verantwoordelijk voor de beslissingen die zij nemen. [Am. 5]

    (7)

    Het Bureau moet bij het verrichten van zijn taken en met name de opstelling van aanbevelingen zo veel mogelijk rekening houden met externe spoorwegdeskundigheid. Voor die deskundigheid moet in de eerste plaats een beroep worden gedaan op experts uit de nationale veiligheidsinstanties en andere betrokken nationale instanties alsook specialisten uit de sector en de betrokken nationale spoorwegsector, en onder meer representatieve instanties en onafhankelijke aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties . Samen moeten zij bekwame en representatieve werkgroepen van het Bureau vormen. Het Bureau moet ernaar streven een evenwicht te bewaren tussen de risico's en de voordelen, met name wat betreft de omgang met belangenconflicten enerzijds en het belang van inwinning van het beste wetenschappelijke advies anderzijds. [Am. 6]

    (8)

    Om inzicht te verschaffen in de economische effecten van de spoorwegsector en het effect daarvan op de samenleving, om anderen in staat te stellen gefundeerde besluiten te nemen en om de werkprioriteiten en de toewijzing van middelen binnen het Bureau doelmatiger te beheren, dient het Bureau zijn betrokkenheid bij effectbeoordelingen verder te ontwikkelen.

    (9)

    Het Bureau dient onafhankelijke en objectieve technische ondersteuning te bieden, met name aan de Commissie. Richtlijn …. [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] vormt de grondslag voor de opstelling en herziening van de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI’s), terwijl Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn] de grondslag vormt voor de opstelling en herziening van de gemeenschappelijke veiligheidsdoelen (CST's) en de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (CSM's). De continuïteit van de werkzaamheden en de stapsgewijze ontwikkeling van de TSI’s, de CSM’s en de CST’s heeft deze gespecialiseerde instantie behoefte aan een permanent technisch kader en toegewijde personeelsleden. Om deze reden heeft het Bureau tot taak de Commissie aanbevelingen te doen met betrekking tot de opstelling en herziening van de TSI’s, CSM’s en CST’s. De nationale veiligheidsinstanties en de toezichthoudende instanties moeten eveneens onafhankelijk technisch advies kunnen inwinnen bij het Bureau.

    (10)

    Spoorwegondernemingen werden bij het aanvragen van veiligheidscertificaten bij de bevoegde nationale instanties geconfronteerd met diverse problemen, gaande van aanslepende procedures en buitensporige kosten tot oneerlijke behandeling, met name ten opzichte van nieuwkomers. De door de lidstaten afgegeven certificaten worden in overige lidstaten niet automatisch erkend, hetgeen nadelig is voor de Europese spoorwegruimte. Om de procedures voor de afgifte van veiligheidscertificaten aan spoorwegondernemingen doelmatiger en onpartijdiger te maken is het van wezenlijk belang om te komen tot een gemeenschappelijk veiligheidscertificaat dat binnen de aangegeven toepassingsgebieden in de gehele Unie geldig is en door het Bureau wordt afgegeven. De herziene Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn] vormt hiervoor de basis. [Am. 7]

    (11)

    De huidige Richtlijn 2008/57/EG voorziet voor spoorwegvoertuigen voor elke lidstaat in een afzonderlijke vergunning tot indienststelling, behoudens in specifieke gevallen. De taskforce Voertuigautorisatie, die in 2011 door de Commissie is ingesteld, heeft diverse gevallen besproken waarbij fabrikanten en spoorwegondernemingen werden geconfronteerd met een buitensporig trage en dure vergunningsprocedure en heeft derhalve een aantal verbeteringen voorgesteld. Aangezien sommige problemen hun oorsprong vinden in de complexiteit van de huidige voertuigvergunningsprocedure, moet die worden vereenvoudigd. Voor elk spoorwegvoertuig zou nog één vergunning nodig; deze vergunning voor het in de handel brengen van voertuigen en voertuigtypen moet worden verleend door het Spoorwegbureau. Dit brengt voor de sector tastbare voordelen met zich mee omdat de kosten en duur van de procedure worden teruggebracht en het risico op eventuele discriminatie, met name van nieuwe ondernemingen die zich op de spoorwegmarkt willen begeven, afneemt. De herziene Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] vormt hiervoor de basis.

    (11bis)

    In een open Europese spoorwegmarkt met steeds meer grensoverschrijdend opererende exploitanten staat of valt de spoorwegveiligheid en de gelijke mededinging met de naleving van de rij- en rusttijdwetgeving, reden waarom naleving van die wetgeving moet worden gecontroleerd en gehandhaafd. Dit apparaat dient ontwikkeld te worden door het Bureau. De nationale veiligheidsinstanties moeten de tij- en rusttijden controleren, onder meer bij grensoverschrijdende activiteiten. [Am. 8]

    (11ter)

    Het treinpersoneel voert binnen het spoorwegsysteem operationele veiligheidstaken uit en is verantwoordelijk voor het comfort en de veiligheid van de treinpassagiers. Het Bureau dient te voorzien in soortgelijke certificatie als voor machinisten, dit om ervoor te zorgen dat dit personeel zo hooggekwalificeerd en capabel mogelijk is, om het belang van deze beroepsgroep voor veilige spoorwegdiensten te erkennen, alsook om de mobiliteit van werknemers te vergroten. [Am. 9]

    (12)

    Om de ontwikkeling van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte verder te bevorderen, met om ervoor te zorgen dat klanten van het goederenvervoer en passagiers degelijk worden geïnformeerd, moet aan het Bureau binnen een flexibel kader een sterkere rol worden toegekend inzake telematicatoepassingen teneinde de interoperabiliteit ervan te kunnen waarborgen en ervoor te zorgen dat uiteenlopende innovatieve commerciële strategieën naast elkaar kunnen bestaan . Hierdoor kan worden gezorgd voor een consistentere ontwikkeling en een snellere invoering. [Am. 10]

    (13)

    Gezien het belang van het Europees verkeersleidingsysteem voor de spoorwegen (ERTMS) voor een soepele ontwikkeling van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte en de veiligheid daarvan, en gelet op het feit dat deze de ontwikkeling en uitrol ervan tot op heden gefragmenteerd uiterst slecht verloopt, is het noodzakelijk om de algehele coördinatie op EU-niveau te versterken. De doelstelling om besturings- en seingevingssystemen in heel de Unie interoperabel te maken en te harmoniseren, komt ernstig in gevaar door de talloze afwijkende nationale versies van het ERTMS. [Am. 11]

    Derhalve moet het Bureau als de meest competente instantie van de EU een meer prominente rol op dit vlak krijgen. Zo kan worden gezorgd voor de consistente ontwikkeling van het ERTMS, kan mede worden gezorgd dat ERTMS-apparatuur voldoet aan de geldende specificaties en kan worden gezorgd dat ERTMS-gerelateerde Europese onderzoeksprogramma’s in lijn worden gebracht met de ontwikkeling van de technische specificaties van het ERTMS. Om de procedures voor het afgeven van vergunningen voor indienststelling van subsystemen voor besturing en seingeving langs de baan doelmatiger en onpartijdiger te maken, is het bovendien cruciaal om over te stappen op een enkele vergunning die geldt voor de gehele Unie en die wordt afgegeven door het Bureau. De herziene Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] biedt hier de grondslag voor.

    (13bis)

    De afgelopen jaren hebben uiteenlopende ongevallen in het goederenvervoer per spoor duidelijk aangetoond dat de regelgeving voor het onderhoud van goederenwagons hoognodig op EU-niveau moet worden aangescherpt. Het Bureau dient geharmoniseerde bindende vereisten op te stellen voor op gezette tijden uit te voeren onderhoud. [Am. 12]

    (14)

    De bevoegde nationale autoriteiten brengen doorgaans kosten in rekening voor het afgeven van voertuigvergunningen en veiligheidscertificaten. Als deze bevoegdheid wordt overgezet naar EU-niveau, moet het Bureau gerechtigd zijn aanvragen voor het afgeven van de in de vorige overwegingen genoemde certificaten en vergunningen kosten in rekening te brengen. De hoogte van deze kosten zou gelijk aan of lager dan het huidige gemiddelde in de EU moeten zijn moeten variëren naargelang de omvang van de operaties en de in het certificaat of de vergunning uiteengezette toepassingsgebieden en moet worden vastgesteld op grond van een door de Commissie aan te nemen gedelegeerde handeling. In de personeelsformatie voorziene posten die middels deze kosten worden gefinancierd moeten uitgezonderd blijven van de voor alle instellingen en organen van de Unie voorziene personeelsinkrimping. [Am. 13]

    (14bis)

    Deze gedelegeerde handeling moet ervoor zorgen dat de kosten niet hoger zijn dan die van de certificerings- of de vergunningsprocedure. [Am. 14]

    (15)

    In het algemeen wordt ernaar gestreefd de overdracht van taken en bevoegdheden van de lidstaten naar het Bureau efficiënt te laten verlopen, zonder het huidige veiligheidsniveau aan te tasten. Het Bureau dient over voldoende middelen te beschikken om zijn nieuwe taken uit te voeren en de planning voor de toekenning van die middelen moet gebaseerd zijn op duidelijk gedefinieerde behoeften. Rekening houdend met de kennis van nationale autoriteiten, met name de nationale veiligheidsinstanties, moet het Bureau op die deskundigheid een beroep kunnen doen bij het verlenen van vergunningen en certificaten een beroep kunnen doen op die deskundigheid, onder meer middels overeenkomsten . Daartoe moet de detachering van nationale deskundigen naar het Bureau sterk worden aangemoedigd , bevorderd en gefaciliteerd . [Am. 15]

    (16)

    Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn] en Richtlijn [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] voorzien in onderzoek van nationale maatregelen vanuit een oogpunt van veiligheid en interoperabiliteit, en hun verenigbaarheid met de mededingingsregels. De mogelijkheden die deze richtlijnen de lidstaten bieden om nieuwe nationale voorschriften aan te nemen, moeten worden beperkt. Het huidige systeem waarin een grote hoeveelheid nationale voorschriften blijft bestaan, leidt tot mogelijke conflicten veiligheidsrisico's en strijdigheden met de EU-voorschriften en creëert een risico op onvoldoende transparantie en verkapte discriminatie van buitenlandse exploitanten, met name kleine en nieuwe. Om over te stappen op een systeem met echte, transparante en onpartijdige spoorwegvoorschriften op EU-niveau moet het aantal nationale voorschriften - operationele voorschriften incluis -, geleidelijk worden verminderd. Een op onafhankelijke en onpartijdige deskundigheid gebaseerd advies is derhalve onmisbaar. Daartoe moet de rol van Bureau worden versterkt. [Am. 16]

    (17)

    De prestaties, organisatie en besluitvormingsprocedures op het gebied van spoorweginteroperabiliteit en veiligheid lopen sterk uiteen tussen de nationale veiligheidsinstanties en de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties. Dit ondermijnt de goede werking van de Europese spoorwegruimte. Met name kleine en middelgrote ondernemingen die de spoorwegmarkt van een andere lidstaat willen betreden, kunnen hier nadelige effecten van ondervinden. Daarom is een betere coördinatie met het oog op grotere harmonisatie op EU-niveau cruciaal. Daartoe dient het Bureau door middel van audits en inspecties toe te zien op de activiteiten van de nationale veiligheidsinstanties. en De monitoring van de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties dient te worden uitgevoerd door de nationale accreditatie-instanties overeenkomstig Verordening (EG) nr . 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad  (6) , artikel 5, lid 3. Ook dient het functioneren van het Bureau zelf te worden gemonitord. [Am. 17]

    (18)

    Op het gebied van veiligheid is het van belang om een zo groot mogelijke transparantie en doelmatige gegevensstromen te waarborgen. Toetsing van prestaties aan gemeenschappelijke indicatoren en het verbinden van alle partijen in de sector is van belang en zou moeten worden uitgevoerd. Met betrekking tot de statistische aspecten is een nauwe samenwerking met Eurostat noodzakelijk.

    (19)

    Om toe te zien op de voortgang inzake interoperabiliteit en spoorwegveiligheid moet het Bureau de opdracht krijgen een tweejaarlijks verslag te publiceren. Gelet op zijn technische deskundigheid en onpartijdigheid dient het Bureau tevens de Commissie te ondersteunen bij het toezicht op de toepassing van de EU-wetgeving inzake spoorwegveiligheid en interoperabiliteit.

    (20)

    De interoperabiliteit van het trans-Europese netwerk dient te worden versterkt en bij de selectie van nieuwe bestaande investeringsprojecten voor financiële bijstand van de Unie alsook bij de selectie van nieuwe investeringsprojecten moet naar interoperabiliteit worden gestreefd overeenkomstig Beschikking nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad (7). Het Bureau is goed geplaatst om bijdrage te dragen aan deze doelstellingen. [Am. 18]

    (21)

    Het onderhoud van rollend materieel is een belangrijk onderdeel van het veiligheidssysteem. Bij gebrek aan een certificeringssysteem voor onderhoudswerkplaatsen bestaat er geen echte Europese markt voor het onderhoud van spoorwegmaterieel. Deze situatie brengt extra kosten voor de sector met zich mee en leidt ertoe dat bepaalde trajecten met ledig materieel worden afgelegd. Het is dus van belang om geleidelijk een Europees systeem te ontwikkelen voor de certificering van onderhoudswerkplaatsen. Het Bureau is het best geplaatst om passende oplossingen voor te stellen aan de Commissie.

    (22)

    De voor het besturen van treinen vereiste beroepsbekwaamheden zijn van groot belang voor zowel de veiligheid als de interoperabiliteit in de Unie. Zij zijn bovendien een voorwaarde voor het vrije verkeer van werknemers in de spoorwegsector. Bij de behandeling van dit punt moet het bestaande kader op het gebied van de sociale dialoog worden geëerbiedigd. Het Bureau dient de nodige technische steun te verlenen om op EU-niveau rekening te houden met dit aspect.

    (23)

    Het Bureau moet de samenwerking tussen de nationale veiligheidsinstanties, onderzoeksorganen en vertegenwoordigers van de spoorwegsector die actief zijn op EU-niveau, organiseren en vergemakkelijken om goed praktijken, de uitwisseling van relevante informatie en de verzameling van spoorweggerelateerde gegevens te promoten en toe te zien op de algemene veiligheidsprestaties van het spoorwegsysteem.

    (24)

    Om een zo groot mogelijke transparantie te waarborgen en alle partijen gelijke toegang te verschaffen tot relevante informatie, moeten de documenten inzake spoorweginteroperabiliteit en veiligheidsprocessen publiek toegankelijk zijn. Dat geldt ook voor vergunningen, veiligheidscertificaten en overige relevante spoorwegdocumenten. Het Bureau dient zorg te dragen voor een efficiënte , gebruikersvriendelijke en gemakkelijk toegankelijke middelen voor de uitwisseling en publicatie van die informatie te zorgen. [Am. 19]

    (25)

    Gezien zijn reputatie en positie is voor het Bureau een belangrijke taak weggelegd om de bevordering van innovatie en onderzoek op spoorweggebied aan te moedigen. Financiële steun die in het kader van de activiteiten van het Bureau op dit gebied wordt verstrekt, mag niet tot verstoring van de markt leiden.

    (26)

    Om de doelmatigheid van de financiële steun van de EU, de kwaliteit daarvan en de compatibiliteit met de desbetreffende technische voorschriften te vergroten, moet het Bureau als enige algemeen erkende EU-autoriteit op spoorweggebied, een actieve rol spelen bij de beoordeling van spoorwegprojecten met Europese toegevoegde waarde, dit in nauwe samenwerking met nationale infrastructuurbeheerders . [Am. 20]

    (27)

    De belanghebbende ondervinden soms interpretatie- en andere problemen met de interoperabiliteits- en veiligheidswetgeving, toepassingsrichtsnoeren of aanbevelingen van het Bureau. Een correct en eensluidend begrip van die handelingen is een voorwaarde voor de effectieve uitvoering van het spoorwegacquis en het functioneren van de spoorwegmarkt. Het Bureau moet daarom actief opleidingen en toelichting ter zake aanbieden met daarbij specifieke aandacht voor het midden- en kleinbedrijf . [Am. 21]

    (27bis)

    Het Bureau moet ten volle samenwerken met en zo volledig mogelijke bijstand verlenen aan de nationale instanties die civielrechtelijke en strafrechtelijke onderzoeken uitvoeren in verband met problemen waarvoor het Bureau verantwoordelijk is. [Am. 22]

    (28)

    Om zijn taken goed te kunnen uitoefenen, dient het Bureau te beschikken over rechtspersoonlijkheid en een eigen begroting waarvoor de middelen in hoofdzaak afkomstig zijn van een bijdrage van de Unie en vergoedingen die door aanvragers worden betaald. De bijdrage van de Unie dient bij elke toewijzing van nieuwe bevoegdheden die niet het voorwerp zijn van vergoedingen die door aanvragers worden betaald, te worden geëvalueerd en herzien. De onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van het Bureau mogen niet in opspraak worden gebracht door een financiële bijdrage die het van lidstaten, derde landen of andere entiteiten ontvangt. Om de onafhankelijkheid van het Bureau te waarborgen in zijn dagelijkse beheer en in de door het Bureau uitgebrachte adviezen en aanbevelingen, dient de organisatie van het Bureau transparant te zijn en dient de uitvoerend directeur de volledige verantwoordelijkheid te dragen. Ook moet het personeel van het Bureau onafhankelijk zijn en moet er een goed evenwicht zijn tussen zowel kort- en langlopende contracten als gedetacheerde nationale deskundige en permanente ambtenaren om de organisatorische kennis en de bedrijfscontinuïteit in stand te kunnen houden en tegelijk voor de nodige en permanente uitwisseling van deskundigheid met de spoorwegsector te zorgen. [Am. 23]

    (29)

    Om de daadwerkelijke uitoefening van de functies van het Bureau te waarborgen, dienen de lidstaten en de Commissie te zijn vertegenwoordigd in een raad van bestuur die beschikt over de noodzakelijke bevoegdheden, met inbegrip van het opstellen van de begroting en het goedkeuren van de meerjarige en jaarlijkse werkprogramma's van het Bureau.

    (30)

    Om de transparantie van de besluiten van de raad van bestuur te waarborgen, dienen vertegenwoordigers van de betrokken sectoren de beraadslagingen als waarnemer zonder stemrecht bij te wonen. Stemrecht moet worden voorbehouden aan de vertegenwoordigers van de overheid, die verantwoording dienen af te leggen aan de democratisch gekozen toezichthoudende instanties. De vertegenwoordigers van de sector worden door de Commissie benoemd op grond van hun Europese representativiteit voor de spoorwegondernemingen, de infrastructuurbeheerders, de spoorwegindustrie spoorwegsector , aangemelde instanties, aangewezen instanties , de vakbonden, de passagiers en in het bijzonder passagiers met beperkte mobiliteit alsook de klanten van het goederenvervoer. [Am. 24]

    (31)

    Om de vergaderingen van de raad van bestuur goed voor te bereiden en advies uit te brengen aan de raad over de te nemen besluiten, moet een uitvoerend comité worden ingesteld.

    (32)

    Er moet worden gewaarborgd dat partijen die gevolgen ondervinden van door het Agentschap genomen besluiten, op onafhankelijke en onpartijdige wijze de nodige rechtsmiddelen kunnen uitoefenen. Er dient een passend beroepsmechanisme te worden ingesteld, zodat verzet kan worden aangetekend tegen beslissingen van de uitvoerend directeur bij een gespecialiseerde kamer van beroep, die volledig afhankelijk handelt van de Commissie , het Bureau, de nationale veiligheidsinstanties en enige andere in de spoorwegsector actieve partijen, waarvan de besluiten op hun beurt kunnen worden aangevochten voor het Hof van Justitie. [Am. 25]

    (32 bis)

    Het personeel van het Bureau dat een kamer van beroep adviseert mag voordien niet betrokken zijn geweest bij het betwiste besluit. [Am. 26]

    (33)

    Een breder strategisch gezichtspunt met betrekking tot de activiteiten van het Bureau zou bijdragen tot een doelmatiger planning en beheer en de kwaliteit van de output van het Bureau ten goede komen. Daarom moet door de raad van bestuur, na terdege de relevante belanghebbenden te hebben geraadpleegd, een meerjarig werkprogramma worden aangenomen en regelmatig worden bijgewerkt.

    (34)

    De werkzaamheden van het Bureau dienen op transparante wijze te worden verricht. Een effectieve controle door het Europees Parlement dient te worden gewaarborgd en met het oog daarop dient het Europees Parlement de uitvoerend directeur van het Bureau te kunnen horen en dient het te worden geraadpleegd over het meerjarig werkprogramma en het jaarprogramma . Het Bureau moet ook de relevante wetgeving van de Unie inzake de toegang van het publiek tot documenten toepassen. [Am. 27]

    (35)

    De begrotingsautoriteit heeft de afgelopen jaren, bij de oprichting van meerdere gedecentraliseerde agentschappen, gestreefd naar meer transparantie en een betere controle op het beheer van de aan hen toegewezen EU-kredieten, in het bijzonder met betrekking het opnemen van vergoedingen in de begroting, financiële controle, de kwijtingsbevoegdheid, bijdragen aan de pensioenregeling en interne begrotingsprocedure (gedragscode). Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad (8) zou op soortgelijke wijze onverkort van toepassing moeten zijn op het Bureau, dat zou moeten toetreden tot het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (9). [Am. 28]

    (36)

    Aangezien de doelstellingen van de beoogde maatregel, namelijk de oprichting van een gespecialiseerde instantie voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke oplossingen op het gebied van spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit, niet in voldoende mate door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en dus, gelet op de collectieve aard van de uit te voeren werkzaamheden, beter op EU-niveau kunnen worden verricht, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel omschreven evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan noodzakelijk is om dit doel te verwezenlijken.

    (37)

    Om zo de hoogte van de vergoedingen en kosten die het Bureau gerechtigd is in rekening te brengen op correcte wijze vast te stellen, moet de bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen goed te keuren worden gedelegeerd aan de Commissie met betrekking tot de artikelen inzake de afgifte of vernieuwing van vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving ERTMS-baansubsystemen , vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en voertuigtypen, en veiligheidscertificaten. De vergoedingen en heffingen moeten worden gevarieerd naargelang de in veiligheidscertificaten en -vergunningen uiteengezette toepassingsgebieden en omvang van de operaties. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, ook op deskundigenniveau. De vergoedingen en heffingen moeten op een transparantie, eerlijke en eenvormige manier worden vastgesteld en mogen het mededingingsvermogen van de betrokken Europese ondernemingen niet in gevaar brengen. [Am. 29]

    De Commissie moet er bij de voorbereiding en opstelling van gedelegeerde handelingen voor zorgen dat de desbetreffende documenten gelijktijdig, tijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.

    (37bis)

    Om de standaardisering van de spoorwegonderdelen effectief te stimuleren, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen ten aanzien van de standaardisering van reserveonderdelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden het nodige overleg pleegt, ook op deskundigenniveau. [Am. 30]

    (38)

    Om te zorgen voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 21 en 22 van deze verordening met betrekking tot het opzetten van nationale ontwerpvoorschriften en geldende voorschriften, moeten uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend aan de Commissie.

    (39)

    Om eenvormige voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 29, 30, 31 en 51 van deze verordening te waarborgen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (10).

    (40)

    Er moeten een aantal principes worden ingevoerd met betrekking tot het bestuur van het Bureau, teneinde te voldoen aan de gemeenschappelijke verklaring en benadering zoals in juli 2012 vastgesteld door de interinstitutionele werkgroep over de gedecentraliseerde agentschappen van de EU, om de activiteiten van de agentschappen te stroomlijnen en hun prestaties te verbeteren.

    (41)

    Onderhavige verordening eerbiedigt de grondrechten en volgt de beginselen die met name door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK 1

    PRINCIPES

    Artikel 1

    Onderwerp en toepassingsgebied

    1.   Bij deze verordening wordt een Spoorwegbureau van de Europese Unie („het Bureau”) opgericht.

    2.   Deze verordening regelt:

    (a)

    de oprichting en taken van het Bureau,

    (b)

    de taken van de lidstaten.

    3.   Deze verordening is van toepassing op:

    (a)

    de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem van de Unie als bedoeld in Richtlijn ../../.EU [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn],

    (b)

    de veiligheid van het spoorwegsysteem van de Unie als bedoeld in Richtlijn ../../.EU [spoorwegveiligheidsrichtlijn],

    (c)

    de certificering van machinisten als bedoeld in Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad (11) alsook de certificering van het voltallige veiligheidspersoneel . [Am. 31]

    3 bis.     Het Bureau beoogt een hoge mate van spoorwegveiligheid te waarborgen en bij te dragen aan de voltooiing van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte. Dit wordt bewerkstelligd middels:

    (a)

    het leveren van technische ondersteuning voor de tenuitvoerlegging van de wetgeving van de Unie ter bevordering van de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem en voor de ontwikkeling van gemeenschappelijk beleid inzake de veiligheid van het Europese spoorwegsysteem;

    (b)

    het fungeren als Europese autoriteit, in samenwerking met de nationale veiligheidsinstanties, voor de afgifte van vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en voor de afgifte van veiligheidscertificaten voor spoorwegondernemingen;

    (c)

    harmonisatie van de nationale voorschriften en optimalisering van de procedures;

    (d)

    follow-up van de activiteiten van de nationale veiligheidsinstanties op het gebied van spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid. [Am. 32]

    Artikel 2

    Rechtsvorm

    1.   Het Bureau is een orgaan van de Unie met rechtspersoonlijkheid.

    2.   In elke lidstaat geniet het Bureau de ruimste juridische handelingsbevoegdheid welke krachtens de wetgeving van die lidstaat aan rechtspersonen wordt verleend. Het Bureau kan in het bijzonder roerende en onroerende goederen verwerven of vervreemden en kan in rechte optreden.

    3.   Het Bureau wordt vertegenwoordigd door zijn directeur.

    Artikel 3

    Handelingen van het Bureau

    Het Bureau kan:

    (a)

    aanbevelingen doen aan de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 11, 13, 14, 15, 23, 24, 26, 30, 31, 32, 33 en 41,

    (b)

    aanbevelingen doen aan de lidstaten betreffende de toepassing van de artikelen 21, 22 en 30, en aan de nationale veiligheidsinstanties betreffende de toepassing van artikel 29 , lid 4; [Am. 33]

    (c)

    adviezen formuleren aan de Commissie op grond van de artikelen 9, 21, 22 en 38, alsmede aan de betrokken instanties in de lidstaten op grond van artikel 9,

    (d)

    besluiten nemen op grond van de artikelen 12, 16, 17 en 18,

    (e)

    adviezen formuleren over aanvaardbare wijzen van naleving overeenkomstig artikel 15,

    (f)

    technische documenten publiceren overeenkomstig artikel 15,

    (g)

    auditrapporten opstellen overeenkomstig de artikelen 29 en 30,

    (h)

    richtsnoeren en overige niet-bindende documenten publiceren om de toepassing de wetgeving inzake van spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid te faciliteren overeenkomstig de artikelen 11, 15 en 24.

    HOOFDSTUK 2

    WERKMETHODEN

    Artikel 4

    Instelling en samenstelling van de werkgroepen

    1.   Het Bureau stelt een beperkt aantal werkgroepen in met het oog op het opstellen van aanbevelingen, met name voor technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI's), gemeenschappelijke veiligheidsdoelen (common safety targets — CST's), en gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (common safety methods — CSM's) , gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren (common safety indicators — CSI's), registers, met het onderhoud belaste entiteiten, de documenten als genoemd in artikel 15 en de bepalingen betreffende de minimumkwalificaties voor spoorwegpersoneel dat belast is met voor de veiligheid cruciale taken . [Am. 34]

    Het Bureau kan ook in andere gerechtvaardigde gevallen, op verzoek van de Commissie of op eigen initiatief na overleg met de Commissie, andere werkgroepen instellen.

    2.   Het Bureau benoemt deskundigen in de werkgroepen.

    Het Bureau wijst in de werkgroepen vertegenwoordigers aan die door bevoegde nationale instanties worden voorgedragen voor de werkgroepen waaraan zij wensen deel te nemen.

    Het Bureau wijst voor de werkgroepen vakmensen uit de spoorwegsector aan op basis van de in lid 3 bedoelde lijst. Het Bureau zorgt voor adequate vertegenwoordiging van alle lidstaten, van de sectoren en van die gebruikers waarop de maatregelen die de Commissie op basis van de aanbevelingen van het Bureau kan voorstellen, van invloed kunnen zijn. [Am. 35]

    Het Bureau benoemt voor de werkgroepen tevens onafhankelijke deskundigen en vertegenwoordigers van internationale organisaties die op het betrokken gebied erkenning genieten. Personeel van het Bureau mag niet als lid van een werkgroep worden aangesteld , met uitzondering van het voorzitterschap van de werkgroepen, dat door een vertegenwoordiger van het Bureau wordt bekleed . [Am. 36]

    3.   Elke in artikel 34 genoemde representatieve instantie bezorgt het Bureau jaarlijks een lijst van de meest gekwalificeerde deskundigen die hen in elk van de werkgroepen vertegenwoordigen. [Am. 37]

    4.   Wanneer de werkzaamheden van deze werkgroepen rechtstreeks gevolgen hebben voor de arbeidsomstandigheden, de gezondheid en de veiligheid van de werknemers in de spoorwegsector, nemen de vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties van alle lidstaten als volwaardige leden deel aan de betrokken werkgroepen. [Am. 38]

    5.   Reis- en verblijfskosten van de leden van de werkgroepen komen volgens de door de raad van bestuur vastgestelde voorschriften en schalen ten laste van het Bureau.

    6.   De werkgroepen worden voorgezeten door een vertegenwoordiger van het Bureau. [Am. 39]

    7.   De werkgroepen werken op transparante wijze. De raad van bestuur stelt het reglement voor de werkgroepen vast.

    Artikel 5

    Raadpleging van de sociale partners

    Wanneer de in de artikelen 11, 12, 15 en 32 bedoelde werkzaamheden rechtstreeks gevolgen voor de sociale context of de arbeidsomstandigheden in de spoorwegsector hebben, raadpleegt het Bureau de sociale partners in alle lidstaten in het kader van het overeenkomstig Besluit 98/500/EG van de Commissie (12) opgerichte Comité voor de sectoriële dialoog. [Am. 40]

    Deze raadpleging vindt plaats voordat het Bureau zijn aanbevelingen aan de Commissie voorlegt. Het Bureau houdt naar behoren rekening met deze raadpleging en is te allen tijde beschikbaar voor toelichting op zijn aanbevelingen. De door het comité voor de sectorale dialoog uitgebrachte adviezen worden , binnen twee maanden, door het Bureau aan de Commissie, en door de Commissie aan het in artikel 75 bedoelde comité toegezonden. [Am. 41]

    Artikel 6

    Raadpleging van klanten van het goederenvervoer en reizigers

    Wanneer de in de artikelen 11 en 15 bedoelde werkzaamheden rechtstreekse gevolgen hebben voor de klanten van het goederenvervoer en de reizigers, raadpleegt het Bureau de organisaties die hen vertegenwoordigen , waaronder in het bijzonder vertegenwoordigers van passagiers met beperkte mobiliteit . De lijst van te raadplegen organisaties wordt door de Commissie opgesteld met ondersteuning van het in artikel 75 genoemde comité. [Am. 42]

    Deze raadpleging vindt plaats voordat het Bureau zijn aanbevelingen aan de Commissie voorlegt. Het Bureau houdt naar behoren rekening met deze raadpleging en is te allen tijde beschikbaar voor een toelichting op zijn aanbevelingen. De door de betrokken organisaties uitgebrachte adviezen worden , binnen twee maanden, door het Bureau aan de Commissie, en door de Commissie aan het in artikel 75 bedoelde comité toegezonden. [Am. 43]

    Artikel 7

    Effectbeoordeling

    1.   Het Bureau verricht een effectbeoordeling voor zijn aanbevelingen en adviezen. De raad van bestuur stelt de methodiek voor de effectbeoordeling vast op basis van de methodiek van de Commissie , waarbij rekening wordt gehouden met de eisen van Richtlijn . .. [spoorwegveiligheidsrichtlijn] . Het Bureau pleegt overleg met de Commissie om te waarborgen dat met relevante werkzaamheden van de Commissie voldoende rekening wordt gehouden. De als grondslag voor de impactstudie gebruikte aannamen, alsook de bronnen van de gebruikte gegevens, dienen duidelijk te worden geïdentificeerd in het verslag dat elke aanbeveling vergezelt. [Am. 44]

    2.   Alvorens werkzaamheden te verrichten die in een werkprogramma zijn opgenomen, verricht het Bureau in verband daarmee een vroegtijdige effectbeoordeling, waarin vermeld staat:

    (a)

    het op te lossen probleem en de mogelijke oplossingen;

    (b)

    de mate waarin een specifieke actie, met inbegrip van het doen van aanbevelingen of het geven van adviezen door het Bureau, vereist is;

    (c)

    de verwachte bijdrage van het Bureau voor de oplossing van het probleem.

    Bovendien moet elke activiteit of elk project in het werkprogramma afzonderlijk en in onderlinge samenhang aan een efficiëntiebeoordeling worden onderworpen om de begroting en de middelen van het Bureau optimaal te benutten.

    3.   Het Bureau is gerechtigd achteraf een evaluatie te verrichten van de wetgeving die is opgesteld op basis van zijn aanbevelingen.

    4.   De lidstaten en de betrokken belanghebbenden dienen het Bureau , zo nodig en op zijn verzoek, de voor de effectbeoordeling benodigde gegevens te verstrekken. [Am. 45]

    Artikel 8

    Studies

    Indien dat voor de uitvoering van zijn taken noodzakelijk is, kan het Bureau studies laten uitvoeren die het uit zijn eigen begroting financiert.

    Artikel 9

    Adviezen

    1.   Het Bureau brengt advies uit indien de een of meer nationale toezichthoudende instanties als bedoeld in artikel 55 van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad  (13) daarom vragen met betrekking tot veiligheids- of interoperabiliteitsaspecten of aspecten die onder hun aandacht zijn gebracht. [Am. 46]

    2.   Het Bureau brengt op verzoek van de Commissie adviezen uit over wijzigingen in wetgeving die worden vastgesteld op grond van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] of… [spoorwegveiligheidsrichtlijn], met name wanneer op vermeende tekortkomingen wordt gewezen.

    3.   Met betrekking tot de in de vorige leden en in overige artikelen van deze verordening genoemde adviezen brengt het Bureau, tenzij anders overeengekomen, zijn advies binnen twee maanden uit. Van deze adviezen wordt door het Bureau binnen twee maanden een versie openbaar gemaakt waaruit alle commercieel vertrouwelijke informatie is weggelaten.

    Artikel 10

    Inspecties in de lidstaten

    1.   Het Bureau kan inspecties in de lidstaten uitvoeren voor het vervullen van zijn taken overeenkomstig de artikelen 12, 16, 17, 18, 21, 22, 27, 28, 29, 30, 31 , 33 en 38, overeenkomstig de door de raad van bestuur vastgestelde beleidslijn. [Am. 47]

    2.   Het Bureau stelt de betrokken lidstaat in kennis van de geplande inspectie, de identiteit van de gemachtigde ambtenaren en de aanvangsdatum. De met de inspecties belaste ambtenaren van het Bureau leggen eerst het besluit over van de uitvoerend directeur van het Bureau waarin het voorwerp en het doel van hun inspectie zijn vermeld.

    3.   De nationale autoriteiten van de lidstaten faciliteren de werkzaamheden van het personeel van het Bureau.

    4.   Het Bureau stelt van elk bezoek een verslag op en zendt dit aan de Commissie en de betrokken lidstaat.

    5.   Voornoemde leden laten de in de artikelen 29, lid 6, en 30, lid 6, genoemde inspecties onverlet, welke worden verricht overeenkomstig de daarin vermelde procedures.

    HOOFDSTUK 3

    TAKEN MET BETREKKING TOT SPOORWEGVEILIGHEID

    Artikel 11

    Technische ondersteuning — aanbevelingen inzake spoorwegveiligheid

    1.   Het Bureau doet aanbevelingen aan de Commissie over de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (CSM's) , gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren (CSI's) en gemeenschappelijke veiligheidsdoelstellingen (CST's) als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn]. Ook doet het Bureau de Commissie aanbevelingen over periodieke herziening van CSM's en CST's. [Am. 48]

    2.   Op verzoek van de Commissie of uit eigen beweging doet het Bureau de Commissie aanbevelingen betreffende andere maatregelen op het gebied van veiligheid.

    3.   Het Bureau kan richtsnoeren en overige niet-bindende documenten publiceren om de toepassing van de wetgeving inzake spoorwegveiligheid te faciliteren.

    Artikel 12

    Veiligheidscertificaten

    Onverminderd artikel 10, lid 2bis van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn] geeft het Bureau geeft Europese veiligheidscertificaten af en verlengt, schorst, wijzigt of trekt deze in overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn]. [Am. 49]

    Artikel 13

    Onderhoud van voertuigen

    1.   Het Bureau verleent de Commissie bijstand met betrekking tot het systeem voor de certificering van met het onderhoud belaste entiteiten overeenkomstig artikel 14, lid 6, van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn]

    2.   Het Bureau doet aanbevelingen aan de Commissie met het oog op artikel 14, lid 7, van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn].

    3.   Het Bureau maakt in het in artikel 30, lid 2, van deze verordening bedoelde verslag een analyse van de alternatieve maatregelen waartoe overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn] is besloten.

    Artikel 14

    Vervoer van gevaarlijke goederen per spoor

    Het Bureau volgt ontwikkelingen in de wetgeving voor het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor in de zin van Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad (14), en vergelijkt deze met de wetgeving inzake spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid, en in het bijzonder met de essentiële eisen. Daartoe verleent het Bureau bijstand aan de Commissie en kan het op verzoek van de Commissie of op eigen initiatief aanbevelingen doen.

    Artikel 14 bis

    Spontane kennisgeving van incidenten

    Het Bureau zet een systeem op waarmee spontaan en anoniem incidenten kunnen worden gemeld die de veiligheid van het systeem in gevaar kunnen brengen. Het Bureau stelt een mechanisme in om de verantwoordelijke actoren automatisch in te lichten. Ook coördineert het Bureau de communicatie van kennisgevingen aan de nationale agentschappen, met name wanneer deze gevolgen hebben voor de veiligheid van meer dan één staat. [Am. 50]

    HOOFDSTUK 4

    TAKEN MET BETREKKING TOT INTEROPERABILITEIT

    Artikel 15

    Technische ondersteuning op het gebied van spoorweginteroperabiliteit

    1.   Het Bureau verricht de volgende werkzaamheden:

    (a)

    de Commissie aanbevelingen doen betreffende de TSI's, en de herziening daarvan overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn];

    (b)

    de Commissie aanbevelingen doen betreffende de modellen voor de EU-keuringsverklaring en de documenten van het technische dossier waarvan deze vergezeld gaat, overeenkomstig artikel 15 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn];

    (c)

    de Commissie aanbevelingen doen betreffende de specificaties voor de registers, en de herziening daarvan overeenkomstig de artikelen 43, 44 en 45 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn];

    (d)

    adviezen uitbrengen over aanvaardbare wijzen van naleving voor tekortkomingen in TSI's overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn], en deze aan de Commissie verstrekken;

    (e)

    adviezen formuleren aan de Commissie betreffende verzoeken tot ontheffing van TSI’s door lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn];

    (f)

    technische documenten publiceren overeenkomstig artikel 4, lid 9, van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn];

    (g)

    de Commissie aanbevelingen doen met betrekking tot de arbeidsomstandigheden van al het personeel dat essentiële veiligheidstaken verricht.

    (g bis)

    de Commissie aanbevelingen doen over Europese normen die moeten worden ontwikkeld door de relevante Europese normaliseringsinstanties, in het bijzonder wat reserveonderdelen betreft; [Am. 52]

    (g ter)

    gedetailleerde aanvragen voor normen aan de Europese normalisatie-instellingen definiëren, teneinde uitvoering te geven aan het mandaat dat de Commissie hun heeft verstrekt; [Am. 53]

    (g quater)

    de Commissie aanbevelingen doen voor de opleiding en de certificering van treinpersoneel met veiligheidstaken; [Am. 54]

    (g quinquies)

    de Commissie aanbevelingen doen voor het harmoniseren van de nationale voorschriften overeenkomstig artikel 22, lid 1, in het bijzonder indien een voorschrift op meerdere lidstaten van toepassing is. Dit wordt in samenwerking met de nationale veiligheidsinstanties gedaan; [Am. 55]

    (g sexies)

    op verzoek van de Commissie adviezen uitbrengen over interoperabiliteitsonderdelen die niet voldoen aan de essentiële eisen overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn…[spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn]; [Am. 56]

    (g septies)

    de Commissie aanbevelingen doen met betrekking tot uniforme termijnen voor minimumcontroles (in tijd en in kilometers) van rollend materieel (goederenwagons, personenwagons en locomotieven). [Am. 57]

    2.   Met het oog op het opstellen van de in het eerste lid onder a) , b) en b c ) bedoelde aanbevelingen dient het Bureau: [Am. 58]

    (a)

    toe te zien op de aanpassing van de TSI's en de specificaties voor de registers aan de stand van de techniek, de ontwikkelingen op de markt en de maatschappelijke eisen, met als doel de efficiëntie van het spoorwegsysteem te verbeteren, rekening houdend met de kosteneffectiviteit ervan; [Am. 59]

    (b)

    toe te zien op de coördinatie tussen de samenstelling en bijwerking van TSI's enerzijds en de samenstelling van Europese normen die noodzakelijk blijken te zijn voor de interoperabiliteit anderzijds, en onderhouden van relevante contacten met de Europese normalisatie-instituten;

    (b bis)

    als waarnemer deel te nemen aan de relevante werkgroepen over normalisatie; [Am. 60]

    3.   Het Bureau kan richtsnoeren en overige niet-bindende documenten publiceren om de toepassing van de wetgeving inzake interoperabiliteit te faciliteren.

    3 bis.     Waar zulks in artikel 4 wordt bepaalt, moet het Bureau de werkgroepen erbij betrekken. [Am. 61]

    Artikel 16

    Vergunningen om voertuigen in de handel te brengen

    Onverminderd artikel 20, lid 9bis van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] geeft het Bureau geeft vergunningen af om spoorvoertuigen in de handel te brengen en verlengt, schorst, wijzigt of trekt deze in overeenkomstig artikel 20 van deze richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn]. [Am. 62]

    Artikel 17

    Vergunningen om voertuigtypen in de handel te brengen

    Het Bureau geeft vergunningen af om voertuigentypen spoorvoertuigen in de handel te brengen en verlengt, schorst, wijzigt of trekt deze in overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn]. [Am. 63]

    Artikel 18

    Vergunningen Vergunning voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving ERTMS langs het spoor [Am. 64]

    Het Bureau geeft vergunningen af voor de indienststelling van baansubsystemen voor besturing en seingeving de ERTMS-baansubsystemen die in de hele Unie aanwezig zijn of worden geëxploiteerd en verlengt, schorst, wijzigt of trekt deze in, dit alles overeenkomstig artikel 18 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn]. [Am. 65]

    Artikel 19

    Telematicatoepassingen

    1.   Het Bureau treedt op als systeemautoriteit en is verantwoordelijk voor het bijhouden van de technische specificaties voor de telematicatoepassingen overeenkomstig de desbetreffende TSI’s.

    1 bis.     Het Bureau kan helpen de open en volledige toegang tot gegevens — waaronder internationale dienstregelingen — te bevorderen. [Am. 66]

    2.   Het Bureau definieert, publiceert en volgt daarbij de procedure voor de behandeling van verzoeken tot wijziging van deze specificaties. Hiertoe wordt door het Bureau een register van verzoeken tot wijzigingen van specificaties voor telematicatoepassingen en hun status opgezet en bijgehouden.

    3.   Het Bureau ontwikkelt en onderhoudt de technische hulpmiddelen voor het beheer van de verschillende versies van de specificaties voor telematicatoepassingen en ziet toe op de compatibiliteit van de verschillende versies, zowel op- als neerwaarts . [Am. 67]

    4.   Het Bureau verleent de Commissie bijstand bij het toezicht op de invoering van de telematicatoepassingen overeenkomstig de desbetreffende TSI’s.

    Artikel 20

    Ondersteuning van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties

    1.   Het Bureau ondersteunt de werkzaamheden van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 27 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn]. Deze ondersteuning omvat met name het opstellen van richtsnoeren voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel als bedoeld in artikel 9 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] en richtsnoeren voor de EG-keuringsprocedure als bedoeld in artikel 10 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn].

    2.   Het Bureau faciliteert de samenwerking tussen aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties en treedt met name op als technisch secretariaat voor de coördinatiegroep daarvan.

    HOOFDSTUK 5

    TAKEN MET BETREKKING TOT NATIONALE VOORSCHRIFTEN

    Artikel 21

    Onderzoek van nationale ontwerpvoorschriften

    1.   Het Bureau beoordeelt binnen twee maanden na ontvangst de bij het Bureau aangemelde nationale ontwerpvoorschriften overeenkomstig:

    (a)

    artikel 8, lid 2, van Richtlijn … (spoorwegveiligheidsrichtlijn);

    (b)

    artikel 14 van Richtlijn … (spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn).

    2.   Indien het Bureau na een onderzoek en binnen de termijn als bedoeld in het voorgaande lid van mening is dat met nationale voorschriften kan worden voldaan aan de essentiële eisen voor interoperabiliteit, de CSM’s worden nageleefd en de CST's worden verwezenlijkt, en dat die voorschriften niet tot willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van het spoorvervoer tussen de lidstaten zullen leiden, stelt het de Commissie en de betrokken lidstaat in kennis van zijn positieve beoordeling. De Commissie kan het voorschrift bekrachtigen in het IT-verslag als bedoeld in artikel 23. [Am. 68]

    3.   Indien het onderzoek als bedoeld in lid 1 tot een negatieve beoordeling leidt, dient het Bureau:

    (a)

    aan de betrokken lidstaat een aanbeveling te doen en te motiveren waarom het betrokken voorschrift niet van kracht mag worden en/of mag worden toegepast,

    (b)

    de Commissie in kennis te stellen van zijn negatieve beoordeling.

    4.   Indien de lidstaat binnen twee maanden na ontvangst van de aanbeveling van het Bureau als bedoeld in lid 3, onder a), geen maatregelen heeft genomen, kan de Commissie, nadat zij de gegevens als bedoeld in lid 3, onder b), heeft ontvangen en kennis heeft genomen van door de betrokken lidstaat meegedeelde redenen, een aan de betrokken lidstaat gericht besluit vaststellen waarin zij deze lidstaat verzoekt het desbetreffende ontwerpvoorschrift te wijzigen of de goedkeuring, inwerkingtreding of tenuitvoerlegging ervan op te schorten.

    4 bis.     De bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing op de nationale regelgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk en de kwalificatie- en opleidingsvereisten voor spoorwegpersoneel met veiligheidsrelevante taken. [Am. 69]

    4 ter.     In het geval van dringende preventieve maatregelen als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn] en artikel 14, lid 4, van Richtlijn … [interoperabiliteitsrichtijn], met name na een ongeval of incident, zorgt het Bureau voor de harmonisatie van de regel op het niveau van de Unie, in samenwerking met de nationale veiligheidsautoriteiten. Indien nodig doet het Bureau een aanbeveling aan of dient het een advies in bij de Commissie. [Am. 70]

    Artikel 22

    Onderzoek van geldende nationale voorschriften

    1.   Het Bureau beoordeelt binnen twee maanden na ontvangst de bij het Bureau aangemelde nationale voorschriften overeenkomstig artikel 14, lid 3, van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn].

    1 bis.     Het Bureau onderzoekt de nationale voorschriften die op de datum van tenuitvoerlegging van deze verordening van kracht zijn. Om dit doel te bereiken legt het Bureau, in het kader van de in artikel 48 genoemde jaarlijkse en meerjarige werkprogramma's, een werkplan voor dit onderzoek voor aan de raad van bestuur. Elk jaar presenteert het Bureau in een verslag aan de raad van bestuur de met zijn werkzaamheden gemaakte vorderingen en de overeenkomstig artikel 50 bereikte resultaten. [Am. 71]

    2.   Indien het Bureau na een onderzoek als bedoeld in lid 1 van mening is dat met nationale voorschriften aan de essentiële eisen voor interoperabiliteit kan worden voldaan, de CSM’s kunnen worden nageleefd en de CST's kunnen worden verwezenlijkt, en dat de voorschriften niet tot willekeurige discriminatie of verkapte beperkingen aan het spoorwegvervoer tussen lidstaten zullen leiden, stelt het Bureau de Commissie en de betrokken lidstaat in kennis van zijn positieve beoordeling. De Commissie kan het voorschrift bekrachtigen in het IT-verslag als bedoeld in artikel 23. [Am. 72]

    3.   Indien het onderzoek als bedoeld in lid 1 tot een negatieve beoordeling leidt, dient het Bureau:

    (a)

    aan de betrokken lidstaat een aanbeveling te doen met het oog op de intrekking of de onmiddellijke wijziging van een voorschrift dat het onderwerp uitmaakt van een negatieve beoordeling en daarin te motiveren waarom het desbetreffende voorschrift moet worden gewijzigd of ingetrokken, [Am. 73]

    (b)

    de Commissie in kennis te stellen van zijn negatieve beoordeling en haar de aan de lidstaat gerichte aanbeveling te doen toekomen . [Am. 74]

    4.   Indien de lidstaat binnen twee maanden na ontvangst van de aanbeveling van het Bureau als bedoeld in lid 3, onder a), geen maatregelen heeft genomen, kan de Commissie, nadat zij de informatie als bedoeld in lid 3, onder b), heeft ontvangen en kennis heeft genomen van door de betrokken lidstaat meegedeelde redenen, een aan de betrokken lidstaat gericht besluit vaststellen waarin zij deze verzoekt het desbetreffende ontwerpvoorschrift te wijzigen of in te trekken.

    5.   Mutatis mutandis dient de in de leden 2 , 3 en 3 4 omschreven procedure ook te worden toegepast wanneer het Bureau vaststelt of ervan in kennis is gesteld dat een al dan niet aangemeld nationaal voorschrift overbodig is of strijdig is met de CSM's, CST's, TSI's of andere wetgeving van de Unie op spoorweggebied , of een ongerechtvaardigde belemmering creëert voor de interne spoorwegmarkt . In dat geval zijn de in lid 1 vastgestelde termijnen van toepassing . [Am. 75]

    5 bis.     Het Agentschap mag in zaken aangaande opleiding, gezondheid en veiligheid op het werk voor spoorwegpersoneel dat verantwoordelijk is voor veiligheidkritische taken, enkel dit lid toepassen als de betreffende nationale regel potentieel een discriminerende werking heeft. [Am. 76]

    Artikel 22 bis

    Beheer van de gegevensbank

    Het Bureau verricht een technisch onderzoek naar de in de beschikbare nationale wetgevingskaders genoemde, vigerende nationale voorschriften, zoals vermeld in de gegevensbanken van de door het Bureau op de datum van inwerkingtreding van deze verordening gepubliceerde referentiedocumenten. [Am. 77]

    Artikel 23

    IT-systeem voor de aanmelding en classificatie van nationale voorschriften

    1.   Het Bureau ontwikkelt en beheert een specifiek IT-systeem met nationale voorschriften als bedoeld in artikel 21 de artikelen 21 , lid 1, en 22, lid 1, en met aanvaardbare nationale middelen voor naleving als bedoeld in artikel 2, punt 28 bis van Richtlijn… [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn]. Het Bureau maakt dit toegankelijk voor belanghebbenden en het publiek. [Am. 78]

    1 bis.     Binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening stellen de lidstaten de Commissie op de hoogte van eventuele bestaande nationale voorschriften die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening nog niet zijn aangemeld. [Am. 79]

    2.   Lidstaten melden nationale voorschriften als bedoeld in artikel 21, lid 1, en 22, lid 1, via het IT-systeem als bedoeld in lid 1 aan bij het Bureau en de Commissie. Het Bureau publiceert de voorschriften in dit systeem en maakt voor de kennisgeving aan de Commissie overeenkomstig de artikelen 21 en 22 gebruik van hetzelfde systeem. Het Bureau maakt van dit systeem gebruik om de Commissie in kennis te stellen van elke negatieve aanbeveling die het een lidstaat heeft doen toekomen overeenkomstig artikel 21, lid 3, en artikel 22, lid 3, onder b). [Am. 80]

    3.   Het Bureau classificeert de aangemelde nationale voorschriften overeenkomstig artikel 14, lid 8, van Richtlijn ….[Spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn]. Hiertoe maakt het tevens gebruik van het in lid 1 van dit artikel genoemde systeem.

    4.   Het Bureau classificeert de overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn… [spoorwegveiligheidsrichtlijn] aangemelde nationale voorschriften, rekening houdend met de ontwikkeling van de EU-wetgeving. Hiertoe ontwikkelt het Bureau een instrument voor het beheer van die voorschriften, dat door de lidstaten moet worden gebruikt om hun systemen van nationale voorschriften te vereenvoudigen. Het Bureau maakt gebruik van het in het eerste lid van dit artikel genoemde systeem om het beheersmiddel voor voorschriften bekend te maken.

    4 bis.     Het Bureau maakt eveneens de stand van de evaluatie van deze voorschriften en, zodra deze is afgesloten, de resultaten van de evaluatie toegankelijk voor het publiek door middel van het in lid 1 van dit artikel genoemde systeem. [Am. 81]

    HOOFDSTUK 6

    TAKEN MET BETREKKING TOT HET EUROPEES SYSTEEM VOOR HET BEHEER VAN HET SPOORVERKEER (ERTMS)

    Artikel 24

    Systeemautoriteit voor ERTMS

    1.   Het Bureau fungeert als systeemautoriteit en is verantwoordelijk voor het bijhouden van de technische specificaties voor het ERTMS

    2.   Het Bureau definieert, publiceert en volgt daarbij de procedure voor de behandeling van verzoeken tot wijziging van deze specificaties. Daartoe opent en onderhoudt het Bureau een register van verzoeken tot wijzigingen in de ERTMS-specificaties en de status daarvan.

    3.   Het Bureau doet aanbevelingen tot vaststelling van een nieuwe versie van de technische specificaties voor het ERTMS. Dit gebeurt echter pas nadat de eerdere versie voldoende is ingevoerd. De ontwikkeling van nieuwe versies mag de uitrol van ERTMS niet vertragen en niet ten koste gaan van de stabiliteit van de specificaties die nodig zijn voor een optimale productie van ERTMS-uitrusting, het rendement op investeringen voor spoorwegondernemingen en houders, en een efficiënte planning voor de invoering van ERTMS. [Am. 82]

    4.   Het Bureau ontwikkelt en onderhoudt de technische instrumenten voor het beheer van de verschillende ERTMS-versies om de technische en operationele compatibiliteit te waarborgen tussen netwerken en voertuigen die met een verschillende versie zijn uitgerust en om een snelle invoering van de geldende versie te bevorderen.

    5.   Overeenkomstig artikel 5, lid 10, van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] waarborgt het Bureau dat opeenvolgende versies van ERTMS-uitrusting technisch compatibel zijn met oudere versies.

    6.   Het Bureau stelt ten behoeve van de belanghebbenden de toepassingsrichtsnoeren en de begeleidende documentatie op met betrekking tot de technische specificaties van het ERTMS op en zorgt voor de verspreiding daarvan.

    Artikel 25

    Ad-hocwerkgroep van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties voor ERTMS

    1.   Het Bureau richt een ad-hocwerkgroep op van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties als bedoeld in artikel 27 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] voor ERTMS en bekleedt daarvan het voorzitterschap.

    De werkgroep ziet toe op de coherente toepassing van de procedure voor beoordeling van de conformiteit of geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel als bedoeld in artikel 9 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] en van de „EG”-keuringsprocedures als bedoeld in artikel 10 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] die door aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties worden uitgevoerd.

    2.   Het Bureau brengt elke twee jaar verslag uit aan de Commissie over de activiteiten van de in lid 1 bedoelde werkgroep, met inbegrip van statistieken over de aanwezigheid van vertegenwoordigers van de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties in de werkgroep.

    3.   Het Bureau beoordeelt de toepassing van de procedure voor de conformiteitsbeoordeling van interoperabiliteitsonderdelen en van de „EG”-keuringsprocedure voor ERTMS-uitrusting, en brengt elke twee jaar verslag uit aan de Commissie met eventuele voorstellen voor verbeteringen.

    Artikel 26

    Ondersteuning van technische en operationele compatibiliteit van ERTMS-subsystemen aan boord en langs het spoor

    1.   Het Bureau mag verleent spoorwegondernemingen op hun verzoek bijstand verlenen bij de controle van de technische en operationele compatibiliteit van ERTMS-subsystemen aan boord en langs het spoor voordat een voertuig in dienst wordt gesteld. [Am. 83]

    2.   Indien het Bureau van mening is dat bij een specifiek ERTMS-project de technische en operationele compatibiliteit van spoorwegnetwerken en voertuigen met ERTMS-uitrusting in het geding is, kan het de desbetreffende partijen, met name fabrikanten, aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties, spoorwegondernemingen, houders, infrastructuurbeheerders en nationale veiligheidsinstanties verzoeken om relevante informatie te verstrekken over de procedures die worden toegepast voor „EG”-controle en inbedrijfstelling, en over de operationele omstandigheden. Het Bureau stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van een dergelijk risico en doet indien nodig aanbevelingen aan de Commissie voor passende maatregelen. [Am. 84]

    2 bis.     Het Bureau legt een testspoor aan en zet een laboratorium op voor het gecentraliseerde testen van ERTMS-uitrusting langs het spoor en aan boord. [Am. 85]

    Artikel 27

    Ondersteuning van de invoering van ERTMS en ERTMS-projecten

    1.   Het Bureau ziet toe op de invoering van ERTMS overeenkomstig het in Besluit 2012/88/EU van de Commissie (15) uiteengezette implementatieplan en op de coördinatie van de installatie van ERTMS op de in Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad (16) vastgestelde trans-Europese vervoerscorridors en goederencorridors.

    2.   Het Bureau verzekert de technische follow-up van door de Unie gefinancierde projecten voor de invoering van ERTMS, indien relevant met inbegrip van een analyse van de aanbestedingsdocumenten bij aanbestedingen. Ook ondersteunt het Bureau waar nodig de begunstigden van de EU-fondsen om te zorgen dat de technische oplossingen die binnen projecten worden geïmplementeerd volledig voldoen aan de TSI's voor besturing en seingeving en derhalve volledig interoperabel zijn.

    Artikel 28

    Accreditatie van laboratoria

    1.   Het Bureau ondersteunt de geharmoniseerde accreditering van ERTMS-laboratoria, met name door overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 passende richtsnoeren op te stellen voor de accrediteringsinstanties.

    2.   Het Bureau kan als waarnemer deelnemen aan de collegiale toetsing die is voorgeschreven bij Verordening (EG) nr. 765/2008.

    2 bis.     Als het Bureau twijfels heeft over de prestaties van een geaccrediteerd laboratorium, meldt het dit zowel aan de bevoegde accreditatie-instantie als aan de betrokken lidstaat en de nationale veiligheidsautoriteiten. Het Bureau wordt uitgenodigd om als waarnemer deel te nemen aan de collegiale toetsing. Zodra de twijfels zijn opgehelderd stelt het Bureau de betrokken lidstaat en de nationale veiligheidsautoriteiten hiervan in kennis. [Am. 86]

    HOOFDSTUK 7

    TAKEN MET BETREKKING TOT HET TOEZICHT OP DE EUROPESE SPOORWEGRUIMTE

    Artikel 29

    Toezicht op nationale veiligheidsinstanties

    1.   Het Bureau ziet door middel van audits en inspecties toe op de prestaties en de besluitvorming van nationale veiligheidsinstanties.

    2.   Het Bureau heeft het recht de volgende aspecten te controleren:

    (a)

    het vermogen van nationale veiligheidsinstanties om taken op het gebied van spoorwegveiligheid en interoperabiliteit te verrichten,

    (b)

    de effectiviteit van het toezicht door nationale veiligheidsinstanties op veiligheidssystemen van de partijen als bedoeld in artikel 16 van Richtlijn […] [spoorwegveiligheidsrichtlijn].

    De procedure voor het uitvoeren van audits wordt door de raad van bestuur vastgesteld.

    3.   Het Bureau publiceert auditverslagen en zendt deze aan de betrokken nationale veiligheidsinstanties en de Commissie. Elk auditverslag dient met name een lijst van alle door het Bureau vastgestelde tekortkomingen te bevatten, evenals aanbevelingen voor verbeteringen.

    4.   Indien het Bureau van mening is dat de betrokken nationale veiligheidsinstantie door de in lid 3 bedoelde tekortkomingen niet in staat is om haar taken op het gebied van spoorwegveiligheid en interoperabiliteit effectief te verrichten, beveelt het de nationale veiligheidsinstantie aan om binnen een gelet op de omvang van de tekortkoming door het Bureau vast te stellen termijn passende maatregelen te nemen. [Am. 87]

    5.   Indien een nationale veiligheidsinstantie de in lid 4 omschreven aanbeveling van het Bureau betwist of binnen drie maanden na ontvangst van de aanbeveling van het Bureau geen maatregelen heeft getroffen, kan de Commissie binnen zes maanden een besluit nemen overeenkomstig de in artikel 75 uiteengezette adviesprocedure.

    6.   Het Bureau mag eveneens aangekondigde en onaangekondigde inspecties verrichten bij de nationale veiligheidsinstanties om specifieke gebieden van hun activiteiten en hun werking te controleren en met name documenten, processen en gegevens met betrekking tot hun taken als bedoeld in artikel 16 van Richtlijn … [veiligheidsrichtlijn] te controleren. De inspecties worden verricht op een ad-hocbasis of overeenkomstig een door het Bureau ontwikkeld plan. Een inspectie duurt niet langer dan twee dagen. De nationale instanties van de lidstaten faciliteren de werkzaamheden van het personeel van het Bureau. Het Bureau dient bij de Commissie van elke inspectie een verslag in.

    6 bis.     Indien de nationale veiligheidsinstanties in de in artikel 10, lid 2bis van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn] en artikel 20, lid 9bis, van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] genoemde gevallen tegenstrijdige besluiten nemen of indien er geen wederzijds aanvaardbaar besluit kan worden genomen, kan de aanvrager waarop die besluiten betrekking hebben of een betrokken nationale veiligheidsinstantie de besluiten doorverwijzen naar het Bureau, dat dan het besluit neemt. [Am. 88]

    Artikel 30

    Toezicht op aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties

    1.   Het Bureau houdt toezicht op de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties middels ondersteuning van de accreditatie-instanties, audits en inspecties overeenkomstig de leden 2 tot en met 5.

    2.   Het Bureau ondersteunt de geharmoniseerde accreditatie van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties, met name door de accreditatie-instanties passende begeleiding te bieden inzake evaluatiecriteria en -procedures om te beoordelen of de aangemelde instanties voldoen aan de eisen als bedoeld in artikel 27 hoofdstuk 6 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn], via de bij artikel 14 van Verordening (EG) nr. 765/2008 erkende Europese infrastructuur voor accreditatie. [Am. 89]

    3.   Indien aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties niet overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] zijn geaccrediteerd, kan het Bureau een audit uitvoeren van de mate waarin zij in staat zijn aan de eisen als bedoeld in artikel 27 van die richtlijn te voldoen. De procedure voor het verrichten van audits moet worden goedgekeurd door de raad van bestuur

    4.   Het Bureau stelt auditverslagen op voor de in lid 3 bedoelde activiteiten en zendt deze aan de betrokken aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie en de Commissie. In elk auditverslag moeten met name alle door het Bureau vastgestelde tekortkomingen worden omschreven en aanbevelingen voor verbeteringen worden gedaan. Indien het Bureau van mening is dat de betrokken aangemelde instantie door deze tekortkomingen niet in staat is om haar taken op het gebied van spoorwegveiligheid en interoperabiliteit effectief te verrichten, stelt het een aanbeveling vast waarin de lidstaat waar die aangemelde instantie is gevestigd wordt verzocht om binnen een bepaalde door het Bureau te bepalen termijn passende maatregelen te nemen. [Am. 90]

    5.   Indien een lidstaat de in lid 4 genoemde aanbeveling betwist of een aangemelde instantie binnen drie maanden na ontvangst van de aanbeveling van het Bureau geen maatregelen heeft getroffen, kan de Commissie binnen zes maanden een advies uitbrengen, overeenkomstig de in artikel 75 uiteengezette procedure.

    6.   Het Bureau mag ook aangekondigde en onaangekondigde inspecties verrichten, met inbegrip van inspecties in samenwerking met de betrokken nationale accreditatie-instanties, bij de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties om specifieke gebieden van hun activiteiten en hun werking te controleren en met name documenten, certificaten en gegevens met betrekking tot hun taken als bedoeld in artikel 27 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] te controleren. De inspecties worden verricht op een ad-hocbasis of overeenkomstig een door het Bureau ontwikkeld plan. Een inspectie duurt niet langer dan twee dagen. De aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties faciliteren vergemakkelijken de werkzaamheden van het personeel van het Bureau. Het Bureau dient bij de Commissie van elke inspectie een verslag in.

    Artikel 31

    Bewaking van de voortgang inzake interoperabiliteit en veiligheid

    1.   In samenwerking met het netwerk van nationale onderzoeksorganen verzamelt het Bureau relevante gegevens over ongevallen en incidenten en ziet het toe op de bijdrage van de nationale onderzoeksorganen aan de veiligheid van het volledige spoorwegsysteem.

    2.   Het Bureau ziet toe op de algemene veiligheidsprestaties van het spoorwegsysteem en de veiligheidswet- en regelgeving . Het Bureau kan met name de netwerken als bedoeld in artikel 34 om bijstand verzoeken, onder meer voor het verzamelen van gegevens. Het Bureau baseert zich mede op door Eurostat verzamelde gegevens en werkt met Eurostat samen om te voorkomen dat werkzaamheden dubbel worden uitgevoerd en om de methodologische samenhang te waarborgen van de gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren en de indicatoren die worden gebruikt voor andere vormen van vervoer. [Am. 91]

    3.   Het Bureau doet op verzoek van de Commissie aanbevelingen over manieren om de interoperabiliteit van de spoorwegsystemen te verbeteren, met name door de coördinatie tussen spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders te bevorderen ontwikkelt een gemeenschappelijk systeem voor de melding en monitoring van voorvallen . [Am. 92]

    4.   Het Bureau bewaakt en evalueert de voortgang op het gebied van de interoperabiliteit en veiligheid van spoorwegsystemen en van de relatieve kosten en voordelen . Om de twee jaar dient het bij de Commissie een verslag in over de voortgang op het gebied van interoperabiliteit en veiligheid in de Europese spoorwegruimte en publiceert het dat verslag. [Am. 93]

    5.   Het Bureau stelt op verzoek van de Commissie rapporten op over de voortgang bij de tenuitvoerlegging en toepassing van de EU-wetgeving inzake veiligheid en interoperabiliteit in een bepaalde lidstaat.

    HOOFDSTUK 8

    ANDERE TAKEN

    Artikel 32

    Spoorwegpersoneel

    1.   Het Bureau verricht de relevante taken met betrekking tot spoorwegpersoneel als uiteengezet in de artikelen 4, 20, 22, 23, 25, 28, 33, 34, 35 en 37 van Richtlijn 2007/59/EG.

    2.   Het Bureau kan door de Commissie worden verzocht om andere taken met betrekking tot spoorwegpersoneel te verrichten overeenkomstig Richtlijn 2007/59/EG alsmede met betrekking tot spoorwegpersoneel dat voor de veiligheid cruciale taken verricht die niet onder Richtlijn 2007/59/EG vallen . [Am. 94]

    3.   In het kader van de in de leden 1 en 2 genoemde taken raadpleegt het Bureau de autoriteiten die bevoegd zijn voor aangelegenheden met betrekking tot spoorwegpersoneel. Het Bureau mag de samenwerking tussen die autoriteiten bevorderen, onder meer door bijeenkomsten met hun vertegenwoordigers te beleggen.

    Artikel 33

    Registers en de toegankelijkheid daarvan

    1.   Het Bureau zet voorziet de Europese registers als bedoeld in de artikelen 43, 44 en 45 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] op en houdt deze bij van een praktisch, efficiënt en gebruikersvriendelijk formaat dat volledig voorziet in de commerciële en operationele behoeften . Het Bureau fungeert als systeemautoriteit voor alle registers en databanken als bedoeld in de richtlijnen inzake veiligheid en interoperabiliteit en de machinistenrichtlijn. Dit omvat in het bijzonder de volgende taken: [Am. 95]

    (a)

    het ontwikkelen en onderhouden van specificaties van de registers;

    (b)

    het coördineren van ontwikkelingen in de lidstaten met betrekking tot registers;

    (c)

    aan relevante belanghebbenden richtsnoeren verstrekken inzake de registers;

    (d)

    aan de Commissie aanbevelingen doen voor verbeteringen van de specificatie van bestaande registers en de eventuele behoefte aan nieuwe registers.

    (d bis)

    het opzetten en onderhouden van de onder de punten (g), (i) en (mbis) genoemde registers. [Am. 96]

    (d ter)

    het in het leven roepen van een Europees voertuigregister. [Am. 97]

    1 bis.     Het Europees voertuigregister:

    (a)

    wordt bijgehouden door het Bureau;

    (b)

    is openbaar

    (c)

    omvat uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening de nationale voertuigregisters. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen het standaardformaat van het document. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 75 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld;

    (d)

    omvat ten minste de volgende gegevens voor elk type voertuig:

    (i)

    de technische kenmerken van het type voertuig, zoals omschreven in de betrokken TSI;

    (ii)

    de naam van de fabrikant;

    (iii)

    de data en referenties van de opeenvolgende vergunningen voor het type voertuig, met inbegrip van eventuele beperkingen of intrekkingen, en de lidstaten die de vergunningen verlenen;

    (iv)

    de ontwerpkenmerken ten behoeve van personen met beperkte mobiliteit en personen met een handicap.

    Wanneer het Bureau een vergunning om een voertuigtype in dienst te stellen verleent, verlengt, wijzigt, opschort of intrekt, werkt het het register onmiddellijk bij. [Am. 98]

    2.   Het Bureau maakt de volgende in Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] en Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn] voorgeschreven documenten en registers middels een ingebedde, gebruikersvriendelijke en eenvoudig toegankelijke IT-oplossing toegankelijk voor het publiek: [Am. 99]

    (a)

    de EG-keuringsverklaringen van subsystemen,

    (b)

    de EG-conformiteitsverklaringen van interoperabiliteitsonderdelen en EG-verklaringen van geschiktheid voor gebruik van interoperabiliteitsonderdelen,

    (c)

    de vergunningen die zijn afgegeven overeenkomstig Richtlijn … [richtlijn tot instelling van één Europese spoorwegruimte (herschikking)],

    (d)

    de overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn] afgegeven veiligheidscertificaten,

    (e)

    de overeenkomstig artikel 24 van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn] aan het Bureau toegezonden onderzoeksverslagen,

    (f)

    de overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn] en artikel 14 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] bij de Commissie aangemelde nationale voorschriften evenals de beoordeling ervan door het Bureau , [Am. 100]

    (g)

    de voertuigregisters, onder meer via een koppeling naar het betrokken nationale register het Europees voertuigregister , [Am. 101]

    (h)

    de infrastructuurregisters, onder meer via een koppeling naar het desbetreffende nationale register,

    (i)

    het Europees register van goedgekeurde voertuigtypen,

    (j)

    het register van verzoeken om wijzigingen en geplande wijzigingen van de ERTMS-specificaties,

    (k)

    het register van verzoeken om wijzigingen en geplande wijzigingen in de specificaties van de TSI voor telematicatoepassingen in het reizigersvervoer (TAP)/de TSI voor telematicatoepassingen in het goederenvervoer (TAF),

    (l)

    het door het Bureau bijgehouden register van kenmerken van voertuighouders overeenkomstig de TSI exploitatie en verkeersleiding,

    (m)

    uitgebrachte kwaliteitsverslagen overeenkomstig artikel 28, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad (17),

    (m bis)

    het register van gecertificeerde entiteiten belast met onderhoud, overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn]. [Am. 102]

    3.   De praktische werkwijze voor de toezending van de in lid 2 bedoelde documenten wordt door de Commissie en de lidstaten in overleg vastgesteld op basis van een ontwerp van het Bureau.

    4.   Bij de toezending van de documenten als bedoeld in lid 2 kunnen de betrokken instanties aangeven welke documenten uit veiligheidsoverwegingen niet openbaar mogen worden gemaakt.

    5.   De nationale instanties die belast zijn met de afgifte van de in de punten c) en d) van lid 2 bedoelde vergunningen en certificaten stellen het Bureau binnen een maand tien dagen in kennis van elk afzonderlijk besluit tot verlening, verlenging, wijziging of intrekking van een vergunning of certificaat. [Am. 103]

    6.   Het Bureau kan alle openbare documenten of koppelingen die relevant zijn voor de doelstellingen van deze verordening opnemen in het openbare gegevensbestand, met inachtneming van de geldende EU-wetgeving inzake gegevensbescherming.

    Artikel 34

    Netwerken van nationale veiligheidsinstanties, onderzoeksorganen en representatieve instanties [Am. 104]

    1.   Het Bureau richt een netwerk van nationale veiligheidsinstanties op en een netwerk van de onderzoeksorganen als bedoeld in artikel 21 17, lid 4, van Richtlijn …/… […] [spoorwegveiligheidsrichtlijn]. Het Bureau verzekert het secretariaat van deze netwerken. De taken van de netwerken bestaan in het bijzonder uit: [Am. 105]

    (a)

    de uitwisseling van informatie met betrekking tot spoorwegveiligheid en interoperabiliteit,

    (b)

    bevorderen van goede werkwijzen,

    (c)

    verstrekking van gegevens over spoorwegveiligheid aan het Bureau, met name gegevens inzake gemeenschappelijke veiligheidsindicatoren,

    (c bis)

    indien nodig het Bureau in kennis stellen van de tekortkomingen van het van Richtlijn… [spoorwegveiligheidsrichtlijn] en Richtlijn… [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] afgeleide recht. [Am. 106]

    Het Bureau bevordert de samenwerking tussen deze netwerken en kan met name besluiten gezamenlijke bijeenkomsten van beide netwerken te beleggen.

    2.   Het Bureau richt een netwerk op van representatieve instanties uit de spoorwegsector die op EU-niveau actief zijn , waaronder organisaties die passagiers, passagiers met beperkte mobiliteit en werknemers vertegenwoordigen . De lijst van deze instanties wordt vastgesteld in een uitvoeringsbesluit van de Commissie, overeenkomstig de adviesprocedure als bedoeld in artikel 75. Het Bureau verzekert het secretariaat van dit netwerk. De taken van dit netwerk bestaan in het bijzonder uit: [Am. 107]

    (a)

    de uitwisseling van informatie met betrekking tot spoorwegveiligheid en interoperabiliteit,

    (b)

    bevorderen van goede werkwijzen,

    (c)

    verstrekken van gegevens over spoorwegveiligheid en interoperabiliteit aan het Bureau.

    3.   De netwerken als bedoeld in de leden 1 en 2 kunnen niet-bindende adviezen uitbrengen over de ontwerpaanbevelingen als bedoeld in artikel 9, lid 2.

    4.   Het Bureau kan andere netwerken oprichten van instanties of autoriteiten die voor bepaalde aspecten van het spoorwegsysteem bevoegd zijn.

    5.   De Commissie kan deelnemen aan bijeenkomsten of netwerken als bedoeld in dit artikel.

    Artikel 35

    Communicatie en verspreiding

    Het Bureau verzorgt de voorlichting over het Europees kader van spoorwegwetgeving, -normen en richtsnoeren en verspreidt die informatie onder de relevante belanghebbenden overeenkomstig de door de raad van bestuur vastgestelde communicatie- en verspreidingsplannen. Die plannen worden opgesteld op basis van een behoefteanalyse en worden regelmatig door de raad van bestuur bijgewerkt.

    Artikel 36

    Onderzoek en bevordering van innovatie

    1.   Het Bureau draagt op verzoek van de Commissie bij aan onderzoeksactiviteiten op spoorweggebied op EU-niveau, onder meer door ondersteuning van de bevoegde diensten van de Commissie en representatieve instanties. Deze bijdrage laat overige onderzoeksactiviteiten op EU-niveau onverlet.

    2.   De Commissie kan het Bureau opdracht geven innovatie te bevorderen om de interoperabiliteit en veiligheid van het spoor te verbeteren, met name wat betreft het gebruik van nieuwe informatietechnologieën en tracking- en tracingsystemen.

    Artikel 37

    Ondersteuning van de Commissie

    1.   Het Bureau verleent de Commissie op haar verzoek ondersteuning bij de tenuitvoerlegging van de EU-regelgeving die tot doel heeft de interoperabiliteit van spoorwegsystemen te verbeteren en een gemeenschappelijke beleid inzake de veiligheid van het Europese spoorwegsysteem te ontwikkelen.

    2.   Deze ondersteuning kan onder meer bestaan uit:

    (a)

    verstrekking van technisch advies in aangelegenheden die bijzondere knowhow vereisen,

    (b)

    het verzamelen van informatie via de netwerken als bedoeld in artikel 34.

    Artikel 38

    Ondersteuning bij de beoordeling van spoorwegprojecten

    Onverminderd de afwijkingen waarin artikel 9 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] voorziet, onderzoekt het Bureau op verzoek van de Commissie vanuit het oogpunt van interoperabiliteit en veiligheid elk project voor het ontwerp, de bouw, de vernieuwing of de verbetering van het subsysteem waarvoor een aanvraag om financiële EU-bijstand is ingediend. In geval van middels het programma voor het Trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-T) gefinancierde projecten dient het Bureau nauw samen te werken met het uitvoerend agentschap voor het TEN-T. [Am. 108]

    Het Bureau brengt binnen een met het belang van het project en de beschikbare middelen evenredige en in overleg met de Commissie te bepalen termijn, doch uiterlijk binnen twee maanden, advies uit over de conformiteit van het project met de toepasselijke wetgeving inzake spoorwegveiligheid en interoperabiliteit.

    Artikel 39

    Ondersteuning van lidstaten, kandidaat-lidstaten en belanghebbenden

    1.   Op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie, lidstaten, kandidaat-lidstaten of de netwerken als bedoeld in artikel 34 verzorgt het Bureau opleidingen en verricht het andere passende activiteiten in verband met de toepassing en de uitlegging van de wetgeving inzake spoorweginteroperabiliteit en -veiligheid en levert het aanverwante producten, waaronder registers, uitvoeringsinformatie of aanbevelingen.

    2.   De aard en omvang van de werkzaamheden als bedoeld in lid 1 worden door de raad van bestuur vastgesteld en opgenomen in het werkprogramma.

    Artikel 40

    Internationale betrekkingen

    1.   Voor zover noodzakelijk voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening en onverminderd de respectieve bevoegdheden van de lidstaten en de instellingen van de Unie, waaronder de Europese dienst voor extern optreden, kan het Bureau contacten aanknopen en administratieve regelingen treffen met toezichthoudende instanties, internationale organisaties en autoriteiten van derde landen die bevoegd zijn voor aangelegenheden die binnen het werkgebied van het Bureau vallen, teneinde op de hoogte te blijven van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen en de spoorwegwetgeving en -normen van de Europese Unie te promoten.

    2.   Deze regelingen scheppen geen wettelijke verplichtingen voor de Unie en haar lidstaten, en zij beletten lidstaten en hun bevoegde autoriteiten niet om bilaterale of multilaterale regelingen te treffen met deze toezichthoudende instanties, internationale organisaties en autoriteiten van derde landen. Deze regelingen en samenwerking dienen vooraf met de Commissie te worden besproken en geregeld aan haar te worden gerapporteerd.

    3.   De raad van bestuur stelt een strategie vast voor betrekkingen met derde landen of internationale organisaties inzake aangelegenheden die onder de bevoegdheden van het Bureau vallen. Deze strategie wordt opgenomen in de jaarlijkse en meerjarige werkprogramma's van het Bureau, met vermelding van de bijbehorende middelen. Deze strategie moet ervoor zorgen dat de activiteiten van het Bureau de wederzijdse toegang van de spoorwegondernemingen van de Unie tot de spoorwegmarkten van derde landen in de hand werken. [Am. 109]

    Artikel 41

    Coördinatie met betrekking tot onderdelen

    Het Bureau werkt mee aan een inventarisatie van spoorwegonderdelen die mogelijk kunnen worden gestandaardiseerd. Daartoe kan dient het een werkgroep instellen in te stellen om de activiteiten van de betrokken partijen te coördineren en kan dient het contacten aanknopen aan te knopen met de Europese normalisatie-instellingen. Het Bureau doet de Commissie uiterlijk twee jaar na inwerkingtreding van deze verordening relevante aanbevelingen. [Am. 110]

    HOOFDSTUK 9

    ORGANISATIE VAN HET BUREAU

    Artikel 42

    Administratieve en bestuurlijke structuur

    De administratieve en bestuurlijke structuur van het Bureau omvat:

    (a)

    een raad van bestuur, die de in artikel 47 vastgestelde taken uitoefent,

    (b)

    een uitvoerend comité, dat de in artikel 49 genoemde taken vervult,

    (c)

    een uitvoerend directeur, die de in artikel 50 genoemde verantwoordelijkheden uitoefent,

    (d)

    een kamer van beroep, die de in artikel 54 tot en met 56 genoemde verantwoordelijkheden uitoefent.

    Artikel 43

    Samenstelling van de raad van bestuur

    1.   De raad van bestuur bestaat uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat en vier twee vertegenwoordigers van de Commissie, die allen stemrecht hebben. [Am. 111]

    In de raad van bestuur zetelen ook zes vertegenwoordigers zonder stemrecht, die op Europees niveau de volgende groepen vertegenwoordigen:

    (a)

    spoorwegondernemingen,

    (b)

    infrastructuurbeheerders,

    (c)

    de spoorwegindustrie,

    (d)

    vakbonden,

    (e)

    reizigers,

    (f)

    klanten van het goederenvervoer.

    Voor elk van deze categorieën benoemt de Commissie een vertegenwoordiger en een plaatsvervanger op basis van een door hun respectieve Europese organisaties ingediende lijst met vier namen.

    2.   Leden van de raad van bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd vanwege hun kennis van de kerntaken van het Bureau en rekening houdend met relevante vaardigheden op het gebied van management, bestuur en begrotingen. Alle partijen leveren inspanningen om het verloop onder hun vertegenwoordigers in de raad van bestuur te beperken en de continuïteit van de werkzaamheden van de raad te verzekeren. Alle partijen streven naar een evenwichtige vertegenwoordiging van mannen en vrouwen in de raad van bestuur.

    3.   De lidstaten en de Commissie benoemen hun leden van de raad van bestuur, alsmede een plaatsvervanger, die dat lid bij diens afwezigheid vertegenwoordigt.

    4.   De ambtstermijn van de leden bedraagt vier vijf jaar en kan eenmaal worden verlengd. [Am. 112]

    5.   Indien van toepassing worden de deelname van vertegenwoordigers van derde landen en de voorwaarden daarvoor vastgesteld in de regelingen als bedoeld in artikel 68.

    Artikel 44

    Voorzitter van de raad van bestuur

    1.   De raad van bestuur kiest bij tweederde meerderheid van zijn stemgerechtigde leden uit de vertegenwoordigers van de lidstaten een voorzitter, alsmede een vicevoorzitter, een functie waarvoor alle leden zich kandidaat kunnen stellen.

    De vicevoorzitter vervangt de voorzitter wanneer deze is verhinderd zijn/haar taken te verrichten.

    2.   De ambtstermijn van de voorzitter en de vicevoorzitter bedraagt vier vijf jaar en kan eenmaal worden verlengd. Indien echter hun lidmaatschap van de raad van bestuur tijdens hun ambtstermijn eindigt, loopt hun ambtstermijn op dezelfde datum af. [Am. 113]

    2 bis.     De voorzitter van de raad van bestuur spreekt zich overeenkomstig artikel 53, lid 3 bis uit over het feit of een verzoek tot wraking met betrekking tot een lid van de kamer van beroep al dan niet moet worden ingewilligd, en benoemt indien nodig overeenkomstig artikel 53, lid 3 ter, een tijdelijk lid van de kamer van beroep. [Am. 114]

    Artikel 45

    Vergaderingen

    1.   De voorzitter roept de raad van bestuur in vergadering bijeen. De uitvoerend directeur van het Bureau neemt deel aan de vergaderingen , behalve als de raad van bestuur een besluit moet nemen met betrekking tot artikel 64 . [Am. 115]

    2.   De raad van bestuur komt ten minste tweemaal per jaar bijeen. Voorts komt hij bijeen op initiatief van zijn voorzitter, dan wel op verzoek van de Commissie, de meerderheid van zijn leden of een derde van de vertegenwoordigers van de lidstaten in de raad van bestuur.

    Artikel 46

    Stemming

    Tenzij anders bepaald in deze verordening neemt de raad van bestuur zijn besluiten bij absolute meerderheid van zijn stemgerechtigde leden. Elk stemgerechtigd lid beschikt over één stem.

    Artikel 47

    Taken van de raad van bestuur

    1.   Om te waarborgen dat het Bureau zijn taken vervult, verricht de raad van bestuur de volgende werkzaamheden:

    (a)

    het jaarverslag over de werkzaamheden van het Bureau tijdens het voorgaande jaar aannemen en dat verslag voor 1 juli toezenden aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer, en het verslag openbaar maken;

    (b)

    jaarlijks, bij tweederde meerderheid van zijn stemgerechtigde leden, na ontvangst van het advies van de Commissie en overeenkomstig artikel 48, het werkprogramma van het Bureau voor het volgende jaar en een strategisch meerjarig werkprogramma vaststellen;

    (c)

    bij tweederde meerderheid van zijn stemgerechtigde leden de jaarbegroting van het Bureau vaststellen en andere functies met betrekking tot de begroting van het Bureau uitoefenen overeenkomstig hoofdstuk 10;

    (d)

    vaststellen van procedures voor het nemen van besluiten door de uitvoerend directeur;

    (e)

    vaststellen van een inspectiebeleid overeenkomstig artikel 10;

    (f)

    vaststellen van zijn huishoudelijk reglement;

    (g)

    vaststellen en bijwerken van de communicatie- en verspreidingsplannen als bedoeld in artikel 35;

    (h)

    vaststellen van procedures voor het uitvoeren van de audits als bedoeld in de artikelen 29 en 30;

    (i)

    overeenkomstig lid 2, met betrekking tot het personeel van het Bureau de bevoegdheden tot aanstelling uitoefenen die krachtens het statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag is verleend en die krachtens de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden is verleend aan het tot het sluiten van arbeidscontracten bevoegde gezag („de bevoegdheden tot aanstelling”);

    (j)

    vaststellen van passende uitvoeringsvoorschriften voor het Statuut en de Regeling voor de andere personeelsleden in overeenstemming met de procedure van artikel 110 van het Statuut;

    (k)

    benoemen van de uitvoerend directeur, verlengen van zijn ambtstermijn verlengen of hem uit zijn functie ontheffen, bij tweederde meerderheid van de stemgerechtigde leden van de raad van bestuur overeenkomstig artikel 62;

    (l)

    vaststellen van een strategie voor fraudebestrijding en transparantie die evenredig is met de risico's van fraude aan het frauderisico , gelet op de kosten en de baten van de te nemen maatregelen; [Am. 116]

    (m)

    waarborgen van een passende opvolging voor de bevindingen en aanbevelingen uit onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en de diverse interne of externe auditverslagen en beoordelingen;

    (n)

    vaststellen van voorschriften voor preventie van, en omgang met belangenconflicten binnen het Bureau zoals uiteengezet in artikel 68 bis, alsook bij leden van de raad van bestuur en de kamer van beroep. [Am. 117]

    2.   Overeenkomstig de procedure van artikel 110 van het Statuut kan de raad van bestuur op basis van artikel 2, lid 1, van het Statuut en op basis van artikel 6 van de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, een besluit aannemen om de bevoegdheden tot aanstelling te delegeren aan de uitvoerend directeur en de voorwaarden vast te stellen waaronder die delegatie kan worden geschorst. De uitvoerend directeur mag deze bevoegdheid op zijn beurt subdelegeren. Het subdelegeren van bevoegdheden doet niets af aan zijn/haar aansprakelijkheid. De uitvoerend directeur legt verantwoording af aan de raad van bestuur over deze delegatie en over subdelegaties. [Am. 118]

    In toepassing van de vorige alinea en wanneer uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van bestuur een besluit nemen om de delegatie van bevoegdheden tot aanstelling aan de uitvoerend directeur en de door hem verleende subdelegatie tijdelijk te schorsen en deze bevoegdheden zelf uitoefenen, dan wel delegeren aan een van zijn leden of een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur. De gedelegeerde legt over deze delegatie verantwoording af aan de raad van bestuur. [Am. 119]

    2 bis.     De raad van bestuur heft overeenkomstig de bepalingen van artikel 64 de immuniteit van het Bureau of van zijn personeel op, thans of in het verleden. [Am. 120]

    Artikel 48

    Jaarlijkse en meerjarige werkprogramma's

    1.   De raad van bestuur van het Bureau stelt uiterlijk op 30 november van elk jaar het werkprogramma vast, rekening houdend met het advies van de Commissie, en zendt dit aan de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de netwerken als bedoeld in artikel 34.

    2.   De vaststelling van het werkprogramma geschiedt los van de jaarlijkse begrotingsprocedure van de Unie. Indien de Commissie binnen vijftien dagen na de datum van aanneming van het werkprogramma te kennen geeft het niet eens te zijn met het aangenomen werkprogramma, bespreekt de raad van bestuur het werkprogramma opnieuw en neemt hij het eventueel gewijzigde werkprogramma binnen twee maanden in tweede lezing aan, hetzij met een twee derde meerderheid van zijn stemgerechtigde leden, met inbegrip van alle vertegenwoordigers van de Commissie, hetzij met eenparigheid van stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten. [Am. 121]

    3.   In het werkprogramma van het Bureau wordt voor elke activiteit de doelstelling vermeld. In algemene zin wordt voor elke activiteit en elk project een duidelijk verband gelegd met de middelen die voor die activiteit zijn vereist, overeenkomstig de principes van activiteitsgestuurd begroten en management en de vroegtijdige effectbeoordelingsprocedure van artikel 7, lid 2.

    4.   Indien nodig wijzigt de raad van bestuur het vastgestelde werkprogramma wanneer een nieuwe taak aan het Bureau wordt opgedragen. Wanneer een dergelijke nieuwe taak wordt toegevoegd, wordt een analyse gemaakt van de gevolgen voor de personele en budgettaire middelen en kan worden besloten om andere taken uit te stellen.

    5.   De raad van bestuur stelt daarnaast uiterlijk op 30 november van elk jaar een strategisch meerjarig werkprogramma vast en werkt dat bij. Er wordt rekening gehouden met het advies van de Commissie. Het Europees Parlement en de netwerken als bedoeld in artikel 34 worden geraadpleegd over het ontwerpprogramma. Het goedgekeurde meerjarige werkprogramma wordt doorgestuurd naar de lidstaten, het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de in artikel 34 genoemde netwerken.

    Artikel 49

    Uitvoerend comité

    1.   De raad van bestuur wordt bijgestaan door een uitvoerend comité.

    2.   Het uitvoerend comité wordt belast met het voorbereiden van door de raad van bestuur te nemen besluiten. Indien dat in dringende gevallen noodzakelijk is, neemt het namens de raad van bestuur bepaalde voorlopige besluiten, met name in administratieve en begrotingsaangelegenheden.

    Samen met de raad van bestuur draagt het zorg voor een passende opvolging voor de bevindingen en aanbevelingen uit onderzoeken van het OLAF en de diverse interne of externe auditverslagen en evaluaties.

    Onverminderd de verantwoordelijkheden van de uitvoerend directeur als omschreven in artikel 30 ondersteunt en adviseert het uitvoerend comité hem/haar bij de tenuitvoerlegging van de besluiten van de raad van bestuur teneinde het toezicht op het &administratief en begrotingsbeheer te versterken.

    3.   Het uitvoerend comité bestaat uit de voorzitter van de raad van bestuur, een vertegenwoordiger van de Commissie en [vier] andere leden van de raad van bestuur. De raad van bestuur benoemt de leden van het uitvoerend comité en zijn voorzitter.

    4.   De ambtstermijn van de leden van het uitvoerend comité heeft dezelfde duur als die van de leden van de raad van bestuur.

    5.   Het uitvoerend comité komt ten minste eenmaal per kwartaal bijeen. Op verzoek van de leden van het comité roept de voorzitter van het uitvoerend comité extra vergaderingen bijeen.

    6.   De raad van bestuur stelt het huishoudelijk reglement van het uitvoerend comité vast.

    Artikel 50

    Taken van de uitvoerend directeur

    1.   Het Bureau wordt geleid door zijn uitvoerend directeur, die volledig onafhankelijk is in de uitoefening van zijn taken. De uitvoerend directeur rapporteert aan de raad van bestuur.

    2.   Onverminderd de bevoegdheden van de Commissie, de raad van bestuur of het uitvoerend comité, vraagt of aanvaardt de uitvoerend directeur geen instructies van een regering of een andere instantie.

    3.   De uitvoerend directeur brengt desgevraagd aan het Europees Parlement verslag uit over de wijze waarop hij zijn taken uitvoert. De Raad kan de uitvoerend directeur verzoeken verslag uit te brengen over de wijze waarop hij zijn taken uitvoert.

    4.   De uitvoerend directeur treedt op als wettelijke vertegenwoordiger van het Bureau. Hij/zij keurt alle besluiten, aanbevelingen, adviezen en overige formele handelingen van het Bureau goed.

    5.   De uitvoerend directeur is belast met het bestuurlijk beheer van het Bureau en met de uitvoering van de taken die het op grond van deze verordening heeft. De uitvoerend directeur is in het bijzonder belast met:

    (a)

    de dagelijkse leiding van het Bureau;

    (b)

    de uitvoering van de besluiten van de raad van bestuur;

    (c)

    opstellen van het jaarlijkse werkprogramma en het strategisch meerjarig werkprogramma, die na raadpleging van de Commissie aan de raad van bestuur worden voorgelegd;

    (d)

    uitvoeren van het jaarlijkse werkprogramma en het strategisch meerjarig werkprogramma en, voor zover mogelijk, voldoen aan verzoeken om ondersteuning van de Commissie met betrekking tot de taken van het Bureau op grond van deze verordening;

    (e)

    rapporteren aan de raad van bestuur over de uitvoering van het strategisch meerjarig werkprogramma;

    (f)

    de nodige regelingen treffen, waaronder met name de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van aanwijzingen, om te waarborgen dat het Bureau overeenkomstig deze verordening functioneert;

    (g)

    invoeren van een doelmatig monitoringsysteem om de resultaten van het Bureau te kunnen toetsen aan de operationele doelstellingen en invoeren van een methode van regelmatige beoordelingen overeenkomstig de erkende vaknormen;

    (h)

    jaarlijks een algemeen ontwerpverslag opstellen op basis van de onder g) genoemde toetsings- en beoordelingssystemen en dit verslag voorleggen aan de raad van bestuur;

    (i)

    opstellen van een ontwerpraming van de inkomsten en uitgaven van het Bureau overeenkomstig artikel 58 en het uitvoeren van de begroting overeenkomstig artikel 59;

    (j)

    opstellen van het jaarverslag over de werkzaamheden van het Bureau en dat verslag ter beoordeling voorstellen aan de raad van bestuur;

    (k)

    opstellen van een actieplan als follow-up van ex-postevaluaties en de halfjaarlijkse voortgangsrapportage aan de Commissie;

    (l)

    beschermen van de financiële belangen van de Unie door toepassing van preventiemaatregelen tegen fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van effectieve controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en afschrikkende administratieve en financiële sancties;

    (m)

    een eigen strategie voor fraudebestrijding van het Bureau ontwikkelen en de deze ter goedkeuring voorleggen aan de raad van bestuur;

    (n)

    opstellen van een ontwerp van financieel reglement van het Bureau, dat overeenkomstig artikel 60 wordt aangenomen door de raad van bestuur, alsook de maatregelen ter uitvoering van die regeling.

    Artikel 51

    Instelling en samenstelling van de kamers van beroep

    1.   Het Bureau stelt één of meer onafhankelijke kamers van beroep in. [Am. 122]

    2.   Een kamer van beroep is samengesteld uit een voorzitter en twee andere leden. Zij hebben plaatsvervangers, die hen bij afwezigheid vertegenwoordigen.

    3.   De raad van bestuur benoemt de voorzitter, de andere leden en hun plaatsvervangers uit een door de Commissie vastgestelde lijst met gekwalificeerde kandidaten.

    4.   Wanneer de kamer van beroep van oordeel is dat de aard van het beroep dit vereist, kan deze de raad van bestuur verzoeken nog twee extra leden en plaatsvervangers te benoemen op basis van de in lid 3 genoemde lijst.

    5.   Op voorstel van het Bureau stelt de Commissie het huishoudelijk reglement van de kamer van beroep vast, na de raad van bestuur te hebben geraadpleegd en overeenkomstig de in artikel 75 bedoelde raadplegingsprocedure.

    5 bis.     De vereiste kwalificaties voor elk lid van de kamer van beroep, de bevoegdheid van elk lid in de voorbereidende fase van de besluitvorming en de voorwaarden waaronder stemming plaatsvindt moeten door de Commissie worden vastgesteld met behulp van het in artikel 48, lid 3 van Richtlijn… [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] bedoelde comité. [Am. 123]

    Artikel 52

    Leden van de kamer van beroep

    1.   De ambtstermijn van de leden en plaatsvervangers van een kamer van beroep bedraagt vier vijf jaar en kan eenmaal worden verlengd. [Am. 124]

    2.   De leden van een kamer van beroep zijn onafhankelijk en van alle partijen die bij het beroep zijn betrokken. Zij mogen geen andere taken binnen het Bureau of de Commissie vervullen. Bij het nemen van hun besluiten en het uitbrengen van hun adviezen zijn zij niet aan instructies gebonden. [Am. 125]

    3.   De leden van een kamer van beroep mogen tijdens hun ambtstermijn niet van hun functie worden ontheven, noch van de lijst van gekwalificeerde kandidaten worden verwijderd, tenzij er ernstige gronden zijn voor deze ontheffing of verwijdering en de Commissie hier na advies van de raad van bestuur toe besluit.

    Artikel 53

    Uitsluiting en wraking

    1.   De leden van de kamer van beroep kunnen mogen niet aan een beroepsprocedure deelnemen wanneer zij daarbij enig persoonlijk belang hebben of voordien betrokken zijn geweest als vertegenwoordiger van een van de partijen in de procedure, dan wel wanneer zij aan betrokken waren bij het betwiste besluit , in geval van een beroep dat is aangetekend overeenkomstig artikel 54, lid 1 ook door een advies uit te brengen overeenkomstig artikel 54, lid 4, en betreffende dezelfde vergunning of hetzelfde certificaat . [Am. 126]

    2.   Leden van de kamer van beroep die van mening zijn dat zij om één van de redenen als genoemd in lid 1 of om een andere reden geen deel behoren te nemen aan een beroepsprocedure, stellen de kamer van beroep daarvan in kennis, die dienovereenkomstig een van hun besluit neemt over de uitsluiting van die leden om zich onbevoegd te verklaren . [Am. 127]

    3 bis.     Een partij kan de voorzitter van de raad van bestuur schriftelijk verzoeken om wraking van een lid van de kamer van beroep. Aan dit verzoek om wraking ligt een van de in lid 1 genoemde redenen of een risico van bevooroordeling ten grondslag. The application shall be accompanied by relevant supporting documents. Het verzoek wordt op straffe van niet-ontvankelijkheid voor aanvang van de procedure voorgelegd aan de kamer van beroep of, wanneer na aanvang van die procedure kennis wordt genomen van de informatie die aan het verzoek tot wraking ten grondslag ligt, uiterlijk vijf dagen na kennisneming van deze informatie door de verzoekende partij.

    Het verzoek wordt doorgestuurd naar het betrokken lid van de kamer van beroep. Deze laat binnen vijf dagen na kennisneming van het verzoek tot wraking weten of hij instemt met de wraking. Als dat niet het geval is, neemt de voorzitter van de raad van bestuur uiterlijk zeven werkdagen na het antwoord van het betrokken lid een besluit, of indien deze niet gereageerd heeft, na het verstrijken van de vastgestelde termijn om te reageren. [Am. 128]

    3 ter.     De kamer van beroep brengt zijn advies uit of doet uitspraak zonder deelneming van het lid dat heeft besloten zich onbevoegd te verklaren of die overeenkomstig de leden 2 en 3 is gewraakt. Om uitspraak te doen of een advies uit te brengen, wordt het betrokken lid in de kamer van beroep vervangen door zijn plaatsvervanger.

    Als de plaatsvervanger om wat voor reden dan ook geen zitting kan nemen, benoemt de voorzitter van de raad van bestuur een tijdelijk lid in de kamer uit de in artikel 51, lid 3 genoemde lijst om hem te vervangen in deze zaak. [Am. 129]

    Artikel 54

    Besluiten waartegen beroep kan worden aangetekend

    1.   Beroep kan worden aangetekend voor de kamer van beroep tegen besluiten van het Bureau op grond van de artikelen 12, 16, 17 en 18 , of tegen aanbevelingen op grond van de artikelen 21 en 22 of tegen niet binnen de gestelde termijnen genomen besluiten . [Am. 130]

    2.   Een ingevolge lid 1 van dit artikel aangetekend beroep heeft geen schorsende werking. Het Bureau kan de toepassing van het besluit waartegen beroep wordt ingesteld echter opschorten indien het van mening is dat de omstandigheden dat toelaten en voor zover de opschorting van dit besluit geen gevolgen heeft voor de spoorwegveiligheid . [Am. 131]

    Artikel 55

    Personen die beroep kunnen aantekenen instellen , termijnen en vorm

    1.   Elke natuurlijke of rechtspersoon kan beroep aantekenen tegen een door het Bureau overeenkomstig de artikelen 12, 16, 17 en 18 tot die persoon gericht besluit of tegen niet binnen de termijn genomen besluiten . Bovendien is dit recht van beroep van toepassing op instanties die de in artikel 34, lid 2 bedoelde personen vertegenwoordigen, naar behoren gemachtigd in overeenstemming met hun status .

    2.   Het beroep wordt samen met de uiteenzetting van de gronden voor het beroep binnen twee maanden na de kennisgeving van het besluit aan de betrokken persoon, dan wel bij gebreke daarvan, binnen twee maanden na de dag van publicatie van het besluit door het Bureau, schriftelijk bij het Bureau ingediend.

    2 bis.     Een beroep tegen een niet binnen de termijn genomen besluit wordt binnen twee maanden na afloop van de in het betrokken artikel genoemde termijn schriftelijk bij het Bureau ingediend. [Am. 132]

    Artikel 56

    Onderzoek van en beslissingen inzake beroep

    1.   De kamer van beroep gaat bij het onderzoek voortvarend te werk besluit binnen drie maanden na indiening van het beroep over het al dan niet in aanmerking nemen van het beroep . De kamer van beroep dient alle nodige aanvullende informatie aan te vragen binnen een maand na indiening van het beroep. Deze informatie wordt beschikbaar gesteld binnen een door de kamer van beroep vast te stellen termijn van ten hoogste een maand. De kamer nodigt zo vaak als noodzakelijk is de partijen in de beroepsprocedure uit om binnen een bepaalde termijn van ten hoogste een maand opmerkingen in te dienen naar aanleiding van de kennisgevingen van de kamer of de mededelingen van de andere partijen in de beroepsprocedure. Het is de partijen in de beroepsprocedure toegestaan hun standpunt mondeling uiteen te zetten. [Am. 133]

    2.   De kamer van beroep kan de passende bevoegdheid uitoefenen die binnen de bevoegdheid van het Bureau valt, dan wel de zaak terugverwijzen naar het bevoegde orgaan van het Bureau. Dit orgaan is gebonden aan de beslissing van de kamer van beroep.

    Artikel 57

    Beroep bij het Hof van Justitie

    1.   Een beroep tot nietigverklaring van de besluiten die het Bureau op grond van de artikelen 12, 16, 17 en 18 heeft genomen, kan pas bij het Hof van Justitie van de Europese Unie worden ingeleid nadat alle beroepsmogelijkheden bij het Bureau zelf zijn uitgeput.

    2.   Het Bureau treft alle noodzakelijke maatregelen ter uitvoering van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

    HOOFDSTUK 10

    FINANCIËLE BEPALINGEN

    Artikel 58

    Begroting

    1.   Voor ieder begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden voor alle inkomsten en uitgaven van het Bureau prognoses opgesteld die worden opgenomen in de begroting van het Bureau. De inkomsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn.

    2.   De inkomsten ontvangsten van het Bureau bestaan met name uit: [Am. 134]

    (a)

    een bijdrage van de Unie;

    (b)

    eventuele bijdragen van derde landen die aan de werkzaamheden van het Bureau deelnemen op grond van artikel 68;

    (c)

    de vergoedingen die worden betaald door aanvragers en houders van certificaten en vergunningen die door het Bureau worden afgegeven overeenkomstig de artikelen 12, 16, 17 en 18 . In de in artikel 73 genoemde gedelegeerde handeling worden verschillende niveaus van kosten vastgesteld voor de diverse gebieden van toepassing van de certificaten en vergunningen en het type en werkingssfeer van de vervoerdiensten ; [Am. 135]

    (d)

    vergoedingen voor publicaties, opleidingen en andere door het Bureau geleverde diensten;

    (e)

    vrijwillige financiële bijdragen van lidstaten, derde landen of andere entiteiten, voor zover deze bijdragen de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het Bureau niet in het gedrang brengen.

    2 bis.     Elke taak of verplichting in aanvulling op de taken die voortkomt uit een wettelijke bepaling van de Unie en die aanleiding geeft tot een vergoeding zoals bepaald in de letters b, c, d, en e van punt 2 van artikel 58 van deze verordening moet worden onderworpen aan een beoordeling en een vergoeding uit de begroting van de Unie. [Am. 136]

    3.   De uitgaven van het Bureau bestaan uit operationele uitgaven en personeels-, administratie-, infrastructuurkosten.

    4.   De inkomsten en uitgaven moeten in evenwicht zijn.

    5.   De raad van bestuur stelt jaarlijks, aan de hand van de ontwerpraming die door de uitvoerend directeur is opgesteld op basis van een activiteitsgestuurde begroting, de raming op van de inkomsten en uitgaven van het Bureau voor het volgende begrotingsjaar. Deze raming, die tevens een ontwerppersoneelsformatie bevat, wordt uiterlijk op 31 januari door de raad van bestuur bij de Commissie ingediend.

    6.   De raming wordt samen met het voorontwerp van de algemene begroting van de Unie door de Commissie ingediend bij het Europees Parlement en de Raad (hierna „begrotingsautoriteit” genoemd).

    7.   Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van algemene begroting, dat zij overeenkomstig artikel 314 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit, samen met een beschrijving en verantwoording van alle verschillen tussen de raming van het Bureau en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting.

    8.   De begrotingsautoriteit keurt de kredieten goed voor de subsidie aan het Bureau. De begrotingsautoriteit stelt de personeelsformatie van het Bureau vast.

    9.   De begroting wordt vastgesteld door de raad van bestuur bij tweederde meerderheid van zijn stemgerechtigde leden. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.

    10.   De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen kunnen hebben voor de begroting, met name onroerendgoedprojecten, zoals de huur of aankoop van gebouwen. De raad van bestuur brengt de Commissie daarvan op de hoogte. Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies over het project te verstrekken, doet hij dit binnen zes weken na kennisgeving van het project toekomen aan de raad van bestuur.

    Artikel 59

    Uitvoering en controle van de begroting

    1.   De uitvoerend directeur voert de begroting van het Bureau uit.

    2.   Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op elk afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van het Bureau de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 147 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 het Europees Parlement en de Raad (18) (het algemene Financieel Reglement).

    3.   Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op elk afgesloten begrotingsjaar dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het Bureau met het verslag over het budgettaire en financiële beheer van dat begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag over het budgettaire en financiële beheer van het begrotingsjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

    De Rekenkamer onderzoekt deze rekeningen overeenkomstig artikel 287 van het Verdrag. De Rekenkamer publiceert elk jaar een verslag van de activiteiten van het Bureau.

    4.   Na ontvangst van Zich eventueel baserend op de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Bureau overeenkomstig krachtens artikel 148 van het algemeen Financieel Reglement,; maakt de uitvoerend directeur van het Bureau onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het Bureau op en legt hij deze , samen met een betrouwbaarheidsverklaring, ter goedkeuring voor advies voor aan de raad van bestuur. [Am. 137]

    5.   De raad van bestuur brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het Bureau.

    6.   Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op elk afgesloten begrotingsjaar dient de uitvoerend directeur de definitieve rekeningen en het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.

    7.   De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.

    8.   De uitvoerend directeur zendt de Rekenkamer uiterlijk op 30 september van het jaar dat volgt op elk afgesloten begrotingsjaar een antwoord op de door haar geformuleerde opmerkingen. Hij deelt dit antwoord ook mee aan de raad van bestuur.

    9.   De uitvoerend directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek, overeenkomstig artikel 165, lid 3, van het algemeen Financieel Reglement, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het desbetreffende begrotingsjaar.

    10.   Vóór 30 april van het jaar N+2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de uitvoerend directeur kwijting met betrekking tot de uitvoering van de begroting van begrotingsjaar n.

    Artikel 60

    Financieel Reglement

    De financiële regels die van toepassing zijn op het Bureau worden vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Zij mogen niet afwijken van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie (19) tenzij dat specifiek vereist is voor het functioneren van het Bureau en de Commissie daarmee vooraf heeft ingestemd.

    HOOFDSTUK 11

    PERSONEEL

    Artikel 61

    Algemene bepalingen

    1.   Het Statuut van de Europese Unie, de Regeling voor de andere personeelsleden van de Europese Unie en de voorschriften die bij overeenkomst zijn vastgesteld tussen de instellingen van de Europese Unie ten behoeve van de uitvoering van dit Statuut zijn van toepassing op het personeel van het Bureau.

    2.   In het belang van zijn diensten werft het Bureau:

    (a)

    personeel dat in aanmerking komt voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur, en

    (b)

    personeel dat niet in aanmerking komt voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde duur.

    Voor dit artikel worden passende uitvoeringsvoorschriften aangenomen overeenkomstig de procedure van artikel 110 van het Statuut.

    3.   Het Bureau neemt alle passende bestuurlijke maatregelen , onder meer in de vorm van opleidingen en preventieve strategieën, om zijn diensten zodanig in te richten dat alle eventuele belangenconflicten worden vermeden , onder meer met betrekking tot kwesties na beëindiging van het dienstverband, zoals: „draaideuren” en „insider-informatie” . [Am. 138]

    3 bis.     Het Bureau en zijn personeel voeren de in deze verordening vastgestelde taken uit met de grootste mate van beroepsintegriteit en technische bekwaamheid die op dit specifieke terrein vereist zijn. Ze moeten beschermd worden tegen elke vorm van druk en elk risico van corruptie, met name op financieel vlak, die hun beoordelingsvermogen of het resultaat van hun werk zouden kunnen beïnvloeden, met name van personen of groepen mensen op wie het resultaat van deze activiteiten van toepassing is. Het Bureau beschikt over voldoende personeel om de in deze verordening vastgestelde taken naar behoren uit te voeren.

    3 ter.     Het personeel wordt geacht te beschikken over:

    (a)

    een degelijke technische en beroepsopleiding die alle werkzaamheden van het Bureau bestrijkt;

    (b)

    een toereikende kennis van de eisen inzake de beoordelingen die het Bureau verricht en voldoende bevoegdheden om deze beoordelingen uit te voeren;

    (c)

    voldoende kennis van en inzicht in het uitvaardigen van de besluiten van het Bureau;

    (d)

    de bekwaamheid om adviezen en besluiten van de nationale veiligheidsinstanties alsook nationale regelingen aan toetsing te onderwerpen. [Am. 139]

    Artikel 62

    Uitvoerend directeur

    1.   De uitvoerend directeur wordt aangesteld als tijdelijk medewerker van het Bureau op grond van artikel 2, onder a), van de Regeling van toepassing op de andere personeelsleden.

    2.   De uitvoerend directeur wordt na een open en transparante selectieprocedure door de raad van bestuur benoemd uit een lijst van door de Commissie voorgestelde kandidaten.

    Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt het Bureau vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van bestuur.

    Vóór de benoeming kan de door de raad van bestuur gekozen kandidaat worden verzocht een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden.

    3.   De ambtstermijn van de uitvoerend directeur bedraagt vijf jaar. Aan het eind van deze termijn stelt de Commissie een beoordeling op waarin rekening wordt gehouden met de evaluatie van de resultaten van de uitvoerend directeur en de toekomstige taken en uitdagingen van het Bureau.

    4.   Op voorstel van de Commissie, waarin rekening wordt gehouden met de beoordeling als bedoeld in lid 3, kan de raad van bestuur de ambtstermijn van de uitvoerend directeur eenmaal verlengen met ten hoogste vijf jaar.

    5.   De raad van bestuur stelt het Europees Parlement in kennis van zijn voornemen om de ambtstermijn van de uitvoerend directeur te verlengen. In de maand die voorafgaat aan de verlenging van zijn of haar ambtstermijn kan de uitvoerend directeur worden gevraagd een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden.

    6.   Een uitvoerend directeur wiens ambtstermijn is verlengd, is aan het eind van de volledige termijn uitgesloten van een andere selectieprocedure voor dezelfde functie.

    7.   De uitvoerend directeur kan uitsluitend uit zijn functie worden ontheven bij besluit van de raad van bestuur op voorstel van de Commissie.

    Artikel 63

    Gedetacheerde nationale deskundigen en andere personeelsleden

    Het Bureau kan dient ook een beroep te doen op gedetacheerde nationale deskundigen en medewerkers van nationale veiligheidsinstanties in het bijzonder, of op andere personeelsleden die niet bij het Bureau in dienst zijn op grond van het Statuut en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden. Het Bureau creëert en voert een beleid ter beoordeling en beheer van potentiële belangenconflicten van gedetacheerde nationale deskundigen. Zo is het deze deskundigen onder meer verboden bijeenkomsten van bepaalde werkgroepen bij te wonen indien dat hun onpartijdigheid en onafhankelijkheid zou kunnen schaden. [Am. 140]

    Bij besluit van de raad van bestuur worden de voorschriften vastgesteld voor de detachering van nationale deskundigen naar het Bureau.

    HOOFDSTUK 12

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 64

    Voorrechten en immuniteiten

    Op het Bureau en zijn personeel is het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie van toepassing onverminderd de gerechtelijke en/of buitengerechtelijke procedures in verband met het terrein waarvoor het Bureau verantwoordelijk is . [Am. 141]

    Artikel 65

    Vestigingsovereenkomst en voorwaarden voor de exploitatie

    1.   De noodzakelijke bepalingen betreffende de huisvesting van het Bureau in de gastlidstaat en de door deze lidstaat ter beschikking gestelde installaties, alsook de specifieke voorschriften die in de gastlidstaat van het Bureau gelden voor de uitvoerend directeur, de leden van de raad van bestuur, het personeel van het Bureau en hun gezinsleden, worden vastgesteld in een vestigingsovereenkomst tussen het Bureau en de gastlidstaat, die wordt gesloten nadat de raad van bestuur daarmee heeft ingestemd, doch uiterlijk in 2015.

    2.   De gastlidstaat zorgt ervoor dat het Bureau in optimale omstandigheden kan werken, onder andere door het aanbieden van meertalig onderwijs met een Europese dimensie en degelijke vervoersverbindingen.

    Artikel 66

    Aansprakelijkheid

    -1.     Het Bureau neemt de volledige verantwoordelijkheid op zich en aanvaardt de contractuele en niet-contractuele aansprakelijkheid voor de vergunningen en certificaten die het afgeeft. [Am. 142]

    1.   De contractuele aansprakelijkheid van het Bureau wordt beheerst door het recht dat van toepassing is op het desbetreffende contract.

    2.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om uitspraak te doen krachtens arbitrageclausules in de door het Bureau gesloten overeenkomsten.

    3.   In geval van niet-contractuele aansprakelijkheid vergoedt het Bureau overeenkomstig de gemeenschappelijke rechtsbeginselen van de lidstaten alle door zijn diensten of personeelsleden in de uitoefening van hun functie veroorzaakte schade.

    4.   Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft rechtsmacht voor geschillen over de vergoeding van de in lid 3 bedoelde schade.

    Artikel 67

    Talenregeling

    -1.     Onverminderd eventuele afspraken tussen het Bureau en de aanvrager wat de vereisten op het gebied van vertaling betreft, worden de documenten die overeenkomstig de artikelen 12, 16, 17 en 18 door de aanvragers en de houders van certificaten en vergunningen worden verstrekt aan het Bureau en aan de nationale veiligheidsinstanties om deze in kennis te stellen van deze certificaten en vergunningen vertaald in alle officiële talen van de Unie van de lidstaten waar het rollend materiaal in gebruik is en waar de betrokken spoorwegonderneming opereert. Elke vertaling is authentiek voor de betrokken lidstaat, ook voor de procedures vallend onder artikel 56. De vergunning en het certificaat moeten in alle officiële EU-talen van deze lidstaten worden afgegeven. [Am. 143]

    1.    Indien artikel 67, lid - 1, niet van toepassing is, gelden voor het Bureau de bepalingen van Verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (20) zijn van toepassing op het Bureau. [Am. 144]

    2.   De voor het functioneren van het Bureau noodzakelijke vertalingen worden gemaakt door het Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie.

    Artikel 68

    Deelname door derde landen aan de werkzaamheden van het Bureau

    1.   Onverminderd artikel 40 staat het Bureau open voor deelname door derde landen en die met name door landen binnen de werkingssfeer van het Europees nabuurschapsbeleid, landen die onder het uitbreidingsbeleid vallen en EVA-landen met de Unie overeenkomsten hebben gesloten op grond waarvan zij wetgeving van de Unie of vergelijkbare nationale maatregelen hebben vastgesteld en toepassen op het gebied waarop deze verordening betrekking heeft. Dit lid is in het bijzonder van toepassing op de landen die binnen de werkingssfeer van het Europese nabuurschapsbeleid vallen, de landen die onder het uitbreidingsbeleid vallen en de EVA-landen. [Am. 145]

    2.   Overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van de overeenkomsten als bedoeld in lid 1 worden regelingen tussen het Bureau en derde landen getroffen waarin de wijze van deelname van deze landen aan de werkzaamheden van het Bureau nader is uitgewerkt wat betreft de aard en de omvang van die deelname. Deze regelingen bevatten bepalingen met betrekking tot de financiële bijdragen en het personeel. Zij kunnen voorzien in een vertegenwoordiging zonder stemrecht in de raad van bestuur.

    Het Bureau ondertekent de regelingen na akkoord te hebben ontvangen van de Commissie en na raadpleging van de raad van bestuur.

    Artikel 68 bis

    Belangenconflicten

    1.     De uitvoerend directeur en de door de lidstaten en door de Commissie op tijdelijke basis gedetacheerde ambtenaren leggen een verbintenisverklaring af, alsmede een verklaring over hun belangen waaruit blijkt dat zij geen directe of indirecte belangen hebben die als nadelig voor hun onafhankelijkheid kunnen worden beschouwd. Deze verklaringen worden schriftelijk afgelegd bij indiensttreding en worden vernieuwd bij wijziging van hun persoonlijke situatie. De leden van de raad van bestuur, het uitvoerend comité en de kamer van beroep maken deze verklaringen openbaar samen met hun curricula vitae. Het Bureau publiceert op zijn website een lijst van de leden van de in artikel 42 genoemde organen en van externe en interne deskundigen.

    2.     De raad van bestuur voert voor het beheren en vermijden van belangenconflicten een beleid dat ten minste bestaat uit:

    a)

    beginselen voor het beheer en de verificatie van de belangenverklaringen, met inbegrip van regels voor de openbaarmaking ervan, rekening houdend met artikel 77;

    b)

    verplichte trainingsvereisten inzake belangenconflicten voor het personeel van het Bureau en gedetacheerde nationale deskundigen;

    c)

    regels inzake giften en uitnodigingen;

    d)

    gedetailleerde regels voor verboden activiteiten voor personeel en leden van het Bureau na beëindiging van hun dienstverband bij het Bureau;

    e)

    voorschriften inzake transparantie van de besluiten van het Bureau waaronder de notulen van de raad van bestuur en het uitvoerend comité die met inachtneming van gevoelige, geheime en commerciële informatie worden gepubliceerd; alsmede

    f)

    sancties en mechanismen om de autonomie en onafhankelijkheid van het Bureau te waarborgen.

    Het Bureau streeft ernaar een evenwicht te bewaren tussen de risico's en de baten, met name ten aanzien van het beheer van belangenconflicten en het belang om het beste technische advies en de beste technische deskundigheid te verkrijgen. De uitvoerend directeur verstrekt informatie over de uitvoering van dat beleid bij het uitbrengen van verslag aan het Europees Parlement en de Raad overeenkomstig deze verordening. [Am. 146]

    Artikel 69

    Samenwerking met nationale autoriteiten en instanties [Am. 147]

    1.   Het Bureau kan voor de uitvoering van de artikelen 12, 16, 17 en 18 overeenkomsten sluiten met relevante nationale autoriteiten, met name nationale veiligheidsinstanties, en met overige bevoegde instanties. Bij dergelijke overeenkomsten kunnen een of meer nationale veiligheidsinstanties betrokken zijn. [Am. 148]

    2.   Deze overeenkomsten kunnen voorzien in de uitbesteding van bepaalde delegatie van taken en verantwoordelijkheden van het Bureau aan de nationale autoriteiten, zoals het controleren en opstellen van dossiers, het controleren van de technische compatibiliteit, het verrichten van inspecties en het opstellen van technische studies. [Am. 149]

    2 bis.     Evenzo kan een nationale veiligheidsautoriteit aan het Bureau andere taken uitbesteden dan die op grond van artikel 20 van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] en artikel 16, lid 2, van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn] aan het Bureau respectievelijk de nationale veiligheidsinstanties opgedragen zijn. [Am. 150]

    3.   Het Bureau zorgt ervoor dat de overeenkomsten in ieder geval een specifieke beschrijving van de taken en voorwaarden voor de te leveren producten, de termijnen die voor de levering daarvan gelden en de omvang en de planning van de betalingen bevatten.

    4.   De in de leden 1, 2 en 3 beschreven overeenkomsten laten specificeren duidelijk de verantwoordelijkheidsniveaus van het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties met betrekking tot de in de overeenkomsten vastgestelde taken van elke overeenkomstsluitende partij. Dit laat de algemene verantwoordelijkheid van het Bureau voor het verrichten van zijn taken zoals uiteengezet in de artikelen 12, 16, 17 en 18, onverlet. [Am. 151]

    Artikel 70

    Transparantie

    Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad (21) is van toepassing op de documenten die in het bezit zijn van het Bureau.

    De raad van bestuur stelt uiterlijk op […] praktische maatregelen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.

    Tegen besluiten van het Bureau uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan klacht worden ingediend bij de ombudsman of beroep worden aangetekend bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, op grond van respectievelijk artikel 228 en artikel 263 van het Verdrag.

    Op de verwerking van documenten van persoonlijke aard door het Bureau is Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad (22) van toepassing.

    Artikel 71

    Veiligheidsvoorschriften voor beveiliging van geheime informatie

    Het Bureau past de beveiligingsprincipes toe die zijn vastgelegd in de veiligheidsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-gegevens (EUCI) en gevoelige, niet-gerubriceerde informatie zoals omschreven in de bijlage van Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie (23). Dit omvat onder bepalingen inzake de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.

    Artikel 72

    Fraudebestrijding en toezicht op prestaties [Am. 152]

    1.   Teneinde de bestrijding van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten krachtens Verordening (EG) nr. 1073/1999 te vereenvoudigen, treedt het Bureau binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening toe tot het Interinstitutioneel akkoord van 25 mei 1999 betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) en stelt het op basis van het model in de bijlage bij dat akkoord passende voorschriften op voor alle werknemers van het Bureau.

    2.   De Commissie en de Rekenkamer hebben het recht om bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die van het Bureau EU-middelen hebben ontvangen, controles op stukken of controles en verificaties ter plaatse te verrichten.

    2 bis.     De Europese Rekenkamer houdt toezicht op de prestaties en de besluitvorming van het Bureau door middel van audits en inspecties. [Am. 153]

    3.   Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EG) nr. 1073/1999 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad (24) onderzoeken, waaronder controles en inspecties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in verband met een subsidie aan het Bureau of een contract dat door het Bureau wordt gefinancierd.

    4.   Onverminderd de leden 1, 2 en 3 moeten in samenwerkingsovereenkomsten met derde landen en internationale organisaties, contracten, subsidieovereenkomsten en subsidiebesluiten van het Bureau bepalingen worden opgenomen die de Europese Rekenkamer en het OLAF uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen dergelijke controles en onderzoeken te verrichten overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden.

    HOOFDSTUK 13

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 73

    Gedelegeerde handelingen met betrekking tot de artikelen 12, 16, 17, 18 en 18 41 [Am. 154]

    1.   De Commissie wordt gemachtigd gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 74 met betrekking tot de vergoedingen en kosten die voortvloeien uit de toepassing van de artikelen 12, 16, 17 en 18.

    2.   De in lid 1 genoemde maatregelen bepalen met name voor welke aangelegenheden vergoedingen en kosten ingevolge de artikelen 12, 16, 17 en 18 verschuldigd zijn, alsmede het bedrag van de vergoedingen en kosten en de betalingswijze daarvan.

    3.   Er worden vergoedingen en kosten in rekening gebracht voor:

    (a)

    de afgifte en vernieuwing van vergunningen voor de indienststelling van subsystemen voor besturing en seingeving langs het spoor, en vergunningen voor het in de handel brengen van voertuigen en soorten voertuigtypen, met inbegrip van een eventuele bepaling van de compatibiliteit met bepaalde netwerken of lijnen;

    (b)

    de afgifte en vernieuwing van veiligheidscertificaten;

    (c)

    de levering van diensten; deze dienen overeen te komen met de werkelijke kosten van elke dienstverlening;

    (d)

    de behandeling van beroepen.

    Alle vergoedingen en kosten worden uitgedrukt en moeten worden betaald in euro.

    4.   Het bedrag van de vergoedingen en kosten van het Bureau wordt zodanig vastgesteld dat wordt gezorgd dat de inkomsten daarvan toereikend zijn om de volledige kosten van de geleverde diensten te dekken. Deze kosten zijn met name een weergaven van alle uitgaven van het Bureau voor de betrokkenheid van personeel bij de in lid 3 bedoelde activiteiten, met inbegrip van de pro-rata pensioenbijdrage van de werkgever. Indien er bij herhaling sprake is van een aanzienlijke onevenwichtigheid bij tegen betaling van vergoedingen en kosten geleverde diensten, moeten de vergoedingen en kosten worden aangepast. [Am. 155]

    4 bis.     De Commissie is tevens bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 74 betreffende normalisatie van spoorwegonderdelen in toepassing van artikel 41. [Am. 156]

    Artikel 74

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel vastgestelde voorwaarden.

    2.   De in artikel 73 bedoelde bevoegdheid tot vaststelling om gedelegeerde handelingen als bedoeld in artikel 73 vast te stellen, wordt voor onbepaalde tijd aan de Commissie verleend toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening. Uiterlijk negen maanden voor het einde van de periode van vijf jaar stelt de Commissie een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. Zodra dit verslag is ingediend, wordt de bevoegdheidsdelegatie stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. [Am. 157]

    3.   De delegatie van de in artikel 73 genoemde bevoegdheid kan te allen tijde door het Europees Parlement en de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de bevoegdheidsdelegatie die in het besluit wordt vermeld. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het besluit laat de geldigheid van alle reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, stelt zij tegelijkertijd het Europees Parlement en de Raad daarvan in kennis.

    5.   Een overeenkomstig artikel 73 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze periode met [twee maanden] verlengd.

    Artikel 75

    Comitéprocedure

    De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 21 van Richtlijn 96/48/EG van de Raad (25) ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

    Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Artikel 76

    Evaluatie en herziening

    1.   Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening en vervolgens om de vijf jaar geeft de Commissie opdracht een evaluatie te maken om de resultaten, effectiviteit en doelmatigheid van het Bureau en zijn werkwijzen te beoordelen. In deze evaluatie wordt rekening gehouden met de mening van vertegenwoordigers van de spoorwegsector, de sociale partners en de consumentenorganisaties. De evaluatie richt zich met name op de vraag of het mandaat van het Bureau moet worden gewijzigd en op de financiële gevolgen van dergelijke wijzigingen. [Am. 158]

    2.   De Commissie zendt het evaluatierapport met haar conclusies over het rapport aan het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur. De resultaten van de evaluatie worden openbaar gemaakt.

    3.   Bij elke tweede evaluatie worden bovendien de door het Bureau bereikte resultaten getoetst aan zijn doelstelling, mandaat en taken.

    Artikel 77

    Overgangsbepalingen

    1.   Het Bureau is de vervanger en opvolger van het Europees Spoorwegbureau als ingesteld op grond van Verordening (EG) nr. 881/2004 met betrekking tot alle eigendomsrechten, overeenkomsten, wettelijke verplichtingen, arbeidscontracten, financiële verbintenissen en verplichtingen.

    2.   In afwijking van artikel 43, blijven de leden van de raad van bestuur die voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van deze verordening zijn benoemd op grond van Verordening (EG) nr. 881/2004, in hun functie tot de datum waarop hun mandaat als lid van de raad van bestuur verstrijkt.

    In afwijking van artikel 49, blijft de uitvoerend directeur die is benoemd op grond van Verordening (EG) nr. 881/2004, in zijn functie tot de datum waarop zijn mandaat verstrijkt.

    3.   In afwijking van artikel 61, blijven alle arbeidscontracten die van kracht waren op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, van kracht tot hun respectieve vervaldatum.

    3 bis.     Het Bureau voert de in de artikelen 12, 16, 17 en 18 bedoelde certificerings- en vergunningstaken uit vanaf een jaar na de inwerkingtreding van deze verordening. Tot deze datum blijven de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van hun nationale regelgeving. [Am. 159]

    3 ter.     Na de in artikel 77, lid 3 bis, bepaalde termijn van een jaar hebben aanvragers nog drie jaar de tijd om hun aanvraag ofwel bij het Bureau, ofwel bij de nationale veiligheidsinstantie in te dienen. Tijdens deze periode mogen de nationale veiligheidsinstanties certificaten en vergunningen blijven afgeven in afwijking van de artikelen 12, 16, 17 en 18, overeenkomstig Richtlijn 2008/57/EG en Richtlijn 2004/49/EG. [Am. 160]

    3 quater.     In de gevallen bedoeld in artikel 10, lid 2 bis, van Richtlijn … [spoorwegveiligheidsrichtlijn] en artikel 20, lid 9 bis, van Richtlijn … [spoorweginteroperabiliteitsrichtlijn] mogen de nationale veiligheidsinstanties certificaten en vergunningen blijven afgeven na de in lid 3 bis van het onderhavige artikel genoemde periode, mits inachtneming van de in deze artikelen bepaalde voorwaarden. [Am. 161]

    Artikel 78

    Intrekking

    Verordening (EG) nr. 881/2004 wordt ingetrokken.

    Artikel 79

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te …,

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    Voor de Raad

    De voorzitter


    (1)  PB C 327 van 12.11.2013, blz. 122.

    (2)  PB C 356 van 5.12.2013, blz. 92.

    (3)  Standpunt van het Europees Parlement van 26 februari 2014.

    (4)  Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering (Spoorwegveiligheidsrichtlijn) (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44).

    (5)  Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1).

    (6)  Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

    (7)  Beschikking Nr. 1692/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 1996 betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van een transeuropees vervoersnet (PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1.).

    (8)  Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1).

    (9)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.

    (10)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

    (11)  Richtlijn 2007/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 inzake de certificering van machinisten die locomotieven en treinen op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap besturen (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 51).

    (12)  Besluit 98/500/EG van de Commissie van 20 mei 1998 betreffende de oprichting van Comités voor de sectoriële dialoog tussen de sociale partners op Europees niveau (PB L 225 van 12.8.1998, blz. 27).

    (13)  Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van een Europese spoorwegruimte (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32).

    (14)  Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13).

    (15)  Besluit 2012/88/EU van de Commissie van 25 januari 2012 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van de subsystemen besturing en seingeving van het trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 51 van 23.2.2012, blz. 1).

    (16)  Verordening (EU) nr. 913/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2010 inzake het Europese spoorwegnet voor concurrerend goederenvervoer (PB L 276 van 20.10.2010, blz. 22).

    (17)  Verordening (EG) nr. 1371/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende de rechten en verplichtingen van reizigers in het treinverkeer (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 14).

    (18)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

    (19)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie van 23 december 2002 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72).

    (20)  PB 17 van 6.10.1958, blz. 385.

    (21)  Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43).

    (22)  Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1).

    (23)  Besluit 2001/844/EG, EGKS, Euratom van de Commissie van 29 november 2001 tot wijziging van haar reglement van orde (PB L 317 van 3.12.2001, blz. 1).

    (24)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

    (25)  Richtlijn 96/48/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het transeuropees hoge-snelheidsspoorwegsysteem (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 6).


    Top