Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013PC0030

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (Herschikking)

    /* COM/2013/030 final - 2013/0015 (COD) */

    Brussel, 30.1.2013

    COM(2013) 30 final

    2013/0015(COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    Betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Europese Unie

    (Herschikking)

    (Voor de EER relevante tekst)

    {SWD(2013) 8 final}
    {SWD(2013) 9 final}


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    1.1.Recente ontwikkelingen in het spoorbeleid van de Unie

    In haar Witboek "Stappenplan voor een interne Europese vervoersruimte – werken aan een concurrerend en zuinig vervoerssysteem" van 28 maart 2011 heeft de Commissie haar visie uiteengezet over de ontwikkeling van één Europese spoorwegruimte en verduidelijkt dat om deze doelstelling te bereiken een eengemaakte spoorwegmarkt tot stand moet worden gebracht waar Europese spoorwegondernemingen zonder overbodige technische en administratieve belemmeringen diensten kunnen verlenen.

    In zijn conclusies van januari 2012 dringt de Europese Raad aan op het ontsluiten van het groeischeppende potentieel van een volledig geïntegreerde eengemaakte markt, onder meer wat betreft de netwerksectoren 1 . De Commissie benadrukt in haar de mededeling "Actie voor stabiliteit, groei en werkgelegenheid" van 30 mei 2012 2 voorts dat de regelgevingslast verder moet worden verlicht en dat de drempels om de spoorvervoersmarkt te betreden in grote lidstaten en transitlidstaten moeten worden weggenomen en formuleert voor de verschillende landen een aantal specifieke aanbevelingen. In dezelfde geest heeft de Commissie op 6 juni 2012 een mededeling aangenomen betreffende een betere governance van de interne markt, waarin ook het belang van de vervoerssector wordt benadrukt 3 .

    De geleidelijke invoering van de drie "spoorwegpakketten" (en een aantal begeleidende besluiten) om de nationale markten open te stellen, de concurrentiekracht van de spoorwegondernemingen te versterken en de spoorwegen op EU-niveau interoperabel te maken zonder afbreuk te doen aan het hoge veiligheidsniveau, hebben de Europese spoorwegmarkt het jongste decennium ingrijpend gewijzigd. Ondanks het inmiddels uitgebreide EU-acquis inzake de invoering van een eengemaakte markt voor vervoersdiensten, blijft het aandeel van het spoor in het vervoer binnen de Unie bescheiden. Met het vierde spoorwegpakket wil de Commissie deze knelpunten aanpakken door de kwaliteit en de efficiency van de spoorvervoerdiensten te verbeteren door de resterende marktbelemmeringen weg te werken. Deze richtlijn is een onderdeel van het vierde spoorwegpakket, waarin de nadruk ligt op het wegwerken van de resterende administratieve en technische belemmeringen door een gemeenschappelijke aanpak te ontwikkelen met betrekking tot de veiligheids- en interoperabiliteitsvoorschriften om extra schaalvoordelen te creëren voor de spoorwegondernemingen die in de Unie actief zijn, de administratieve last te verlichten en de administratieve procedures te versnellen en verkapte discriminatie tegen te gaan.

    1.2.Regelgevingskader inzake interoperabiliteit

    Op grond van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (artikelen 170 en 171) dient de Unie bij te dragen tot de verwezenlijking en ontwikkeling van trans-Europese vervoersnetwerken. Om deze doelstellingen te verwezenlijken, dient de Unie alle maatregelen te treffen die nodig kunnen blijken om de interoperabiliteit van de netwerken te verzekeren, met name op het gebied van de harmonisatie van de technische normen.

    De eerste maatregelen in de spoorwegsector waren Richtlijn 96/48/EG betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en Richtlijn 2001/16/EG betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem, gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG. Deze richtlijnen zijn herschikt bij Richtlijn 2008/57/EG inzake de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem binnen de Gemeenschap, die momenteel van kracht is als gewijzigd bij Richtlijnen 2009/131/EG en 2011/18/EU.

    1.3.Waarom moet de gewijzigde Interoperabiliteitsrichtlijn 2008/57/EG worden herschikt?

    Uit de werkzaamheden voor de ontwikkeling van de TSI's, de toepassing van de interoperabiliteitsrichtlijn op specifieke projecten, de werkzaamheden van het krachtens artikel 29 van Richtlijn 2008/57/EG opgerichte comité en feedback van de betrokken actoren zijn een aantal lessen getrokken. Voorts is de regelgeving inzake het in de handel brengen van producten de jongste jaren gewijzigd en moet de interoperabiliteitswetgeving derhalve worden geactualiseerd.

    Op basis hiervan formuleert de Commissie een aantal voorstellen tot wijziging van Richtlijn 2008/57/EG, die in vier verschillende categorieën kunnen worden ingedeeld:

    nieuwe bepalingen: een aantal nieuwe definities, het concept vergunning om een voertuig in de handel te brengen en een aantal bepalingen inzake registers;

    verduidelijking van bestaande bepalingen: werkingssfeer van de richtlijn, toepassing van de TSI's op bestaande systemen, afwijkingen op de TSI's, tekortkomingen van de TSI's en toepasbaarheid van nationale voorschriften;

    wijzigingen als gevolg van de ontwikkeling van het wetgevingskader: bepalingen inzake de conformiteitsbeoordeling en aangemelde instanties, verwijzingen naar de comitéprocedures en gedelegeerde handelingen;

    redactionele wijzigingen: consolidering van de voorgaande wijzigingen aan de tekst van de richtlijn, hernummering van de artikelen en bijlagen, verwijzingen naar andere onderdelen van het vierde spoorwegpakket, gerichte herformulering van enkele zinnen om vertaalproblemen te vermijden.

    2.RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

    De Europese Commissie heeft een diepgaande effectbeoordeling uitgevoerd ter onderbouwing van de wetgevingsvoorstellen om de efficiency en het concurrentievermogen van de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte inzake interoperabiliteit en veiligheid te verbeteren.

    In juni 2011 is een stuurgroep effectbeoordeling opgericht. DG MOVE heeft alle DG's uitgenodigd hieraan deel te nemen, maar de belangrijkste betrokkenen waren de directoraten-genegaal ENTR, EMPL, SG, SJ, HR, RTD, BUDG, REGIO, ENER en ELARG.

    Voorts hebben de diensten van de Commissie continu overleg gepleegd met de vertegenwoordigers van de sector over de ontwikkelingen in de gemeenschappelijke Europese spoorwegruimte. In 2010-2011 hebben zij eveneens een ex-postevaluatie gemaakt van Verordening (EG) nr. 881/2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau.

    Om de Commissie te ondersteunen bij het effectbeoordelingsproces heeft een externe consultant de opdracht gekregen een studie ter voorbereiding van de effectbeoordeling te maken en een gerichte raadpleging van de belanghebbenden te organiseren.

    De gerichte raadpleging van de belanghebbende partijen is gestart op 18 november 2011 met een internetenquête en afgesloten op 30 december 2011. Daarna werden een aantal belangrijke actoren geïnterviewd en eind februari 2012 heeft een stakeholderworkshop plaatsgehad.

    Sindsdien heeft het DG MOVE deelgenomen aan bilaterale vergaderingen met de sector teneinde kennis te nemen van hun visie over de in het kader van het vierde spoorwegpakket te nemen maatregelen inzake interoperabiliteit en veiligheid.

    Gelet op de technische aard van het initiatief is geen publieke raadpleging gehouden. De Commissie heeft er echter voor gezorgd dat alle belanghebbende partijen op het juiste moment werden geraadpleegd en dat daarbij alle belangrijke elementen van dit initiatief aan bod kwamen.

    Meer informatie over de effectbeoordeling en de resultaten van de raadpleging van de betrokken actoren staat in het werkdocument van de diensten van de Commissie, dat als begeleidend document is toegevoegd aan de voorstellen tot het wegwerken van de resterende administratieve en technische belemmeringen inzake interoperabiliteit op de spoorwegmarkt in de Unie.

    3.JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

    In dit hoofdstuk wordt toelichting en commentaar verstrekt bij de ingrijpende wijzigingen aan de tekst van de richtlijn. Kleine wijzigingen die voortvloeien uit het Verdrag van Lissabon, redactionele wijzigingen en andere duidelijke aanpassingen worden niet toegelicht.

    De nummering stemt overeen met de hernummerde artikels en bijlagen tenzij het nummer wordt voorafgegaan door "voormalig"; in dat geval wordt verwezen naar de nummering van Richtlijn 2008/57/EG.

    HOOFDSTUK 1

    Artikel 1

    De diensten van de Commissie hebben, in overleg met het in artikel 29 van Richtlijn 2008/57/EG bedoelde comité, reeds in februari 2009 de werkingssfeer van de richtlijn verduidelijkt met betrekking tot lijnen en voertuigen voor lokaal, stedelijk en voorstedelijk vervoer. Deze analyse heeft geleid tot een drieledige aanpak: i) uitsluiting van stedelijk spoorvervoer van de richtlijn en verduidelijking van de werkingssfeer, ii) ontwikkeling van een specifiek facultatief kader van Europese normen voor stedelijk spoorvervoer; en iii) ontwikkeling van essentiële eisen voor stedelijk vervoer.

    Een eerste maatregel werd genomen in oktober 2009, toen de Commissie de lidstaten heeft gevraagd de in artikel 1, lid 3, onder a) en b), van Richtlijn 2008/57/EG bedoelde gevallen uit te sluiten van het toepassingsgebied van de maatregelen tot omzetting van Richtlijn 2008/57/EG. Op die manier moest worden vermeden dat lidstaten de richtlijn de facto zouden toepassen in gevallen die niet onder de TSI's vallen. Een dergelijke situatie zou in de praktijk tot gevolg hebben dat de lidstaten alle voor metro-, tram- en lightrailsystemen geldende nationale voorschriften, bij gebrek aan TSI's, dienen aan te melden en voor deze systemen alle in de richtlijn voor "heavy rail" vastgestelde procedures dienen te volgen, hetgeen een buitensporige administratieve, technische en juridische last zou veroorzaken. Om een dergelijke situatie te vermijden, worden de richtsnoeren van de diensten van de Commissie van oktober 2009 formeel vastgesteld in lid 3 van de voorgestelde wijziging.

    Een tweede maatregel is formeel van start gegaan in februari 2011, toen de Commissie de Europese normalisatie-instellingen een mandaat heeft verleend om facultatieve normen voor stedelijk spoorvervoer te ontwikkelen.

    Om bij te dragen tot de voornoemde derde maatregel heeft de vereniging die de stedelijke spoorwegsector vertegenwoordigt in oktober 2011 een lijst van "fundamentele eisen" voorgesteld. Die eisen vormen het referentiekader voor de uitvoering van het door CEN/CENELEC en ETSI in oktober 2011 voorgestelde normaliseringsprogramma voor stedelijk spoorvervoer.

    Op basis hiervan is men van oordeel dat de interoperabiliteit van lokale, stedelijke en voorstedelijke spoorsystemen voldoende door facultatieve acties wordt verzekerd en niet onder deze richtlijn hoeft te vallen.

    Artikel 2

    Om een en ander te verduidelijken en rekening houdend met de ontwikkeling van het regelgevingskader zijn een aantal definities toegevoegd of gewijzigd.

    Voormalig artikel 3

    Dit artikel is geschrapt vanwege de overlapping met artikel 1.

    Artikel 3

    Geen inhoudelijke wijziging.

    HOOFDSTUK II

    Artikel 4

    In de TSI's moeten nieuwe bepalingen worden opgenomen betreffende bestaande subsystemen en om spoorwegondernemingen in staat te stellen de compatibiliteit te beoordelen tussen rollend materieel en de lijnen waarop die voertuigen moeten gaan rijden.

    Artikel 5

    Geen inhoudelijke wijziging, behalve wijzigingen op grond van het Verdrag van Lissabon.

    Artikel 6

    Dit artikel verduidelijkt de status van de adviezen van het Spoorwegbureau bij geconstateerde tekortkomingen en in afwachting van de aanpassing van de TSI's.

    Voormalig artikel 7

    Dit artikel is achterhaald en derhalve geschrapt. Op het ogenblik dat deze richtlijn van kracht wordt, zal de werkingssfeer van de TSI's in de praktijk reeds zijn uitgebreid.

    Artikel 7

    Het aantal gevallen waarin de TSI's mogelijk niet moeten worden toegepast, is beperkt aangezien de in artikel 9, lid 1, onder b), van de huidige richtlijn bedoelde ontheffing onduidelijk is en nooit is toegepast en, net als de in lid 1, onder c) en f), bedoelde gevallen, als specifiek geval in de TSI's kan worden opgenomen.

    Artikelen 8, 9 en 10

    Geen inhoudelijke wijziging, behalve wijzigingen op grond van het Verdrag van Lissabon.

    Voormalig artikel 12

    Geschrapt vanwege overlapping met Verordening (EU) nr. 1025/2012.

    Artikel 11

    Geen inhoudelijke wijziging.

    HOOFDSTUK IV

    Voormalig artikel 15

    Deze bepalingen zijn verplaatst naar hoofdstuk V.

    Artikel 12

    Geen inhoudelijke wijziging.

    Artikelen 13 en 14

    Deze artikelen zijn geherformuleerd om de samenhang met de herziene tekst van de richtlijn en met de Spoorwegbureauverordening en de spoorwegveiligheidsrichtlijn te waarborgen. Ze verduidelijken de rol van nationale voorschriften, de gevallen waarin nationale voorschriften mogen worden ingevoerd en de procedures voor de bekendmaking en intrekking van die voorschriften.

    Het Bureau blijft belast met de classificatie van de nationale voorschriften (voormalig artikel 27). Bovendien onderzoekt het Bureau de aangemelde nationale voorschriften en verzoekt het de lidstaten deze in te trekken wanneer die voorschriften overbodig of onverenigbaar zijn met het EU-recht.

    Artikel 15

    Dit artikel verduidelijkt de omstandigheden waarin een nieuwe EG-keuringsverklaring is vereist.

    Artikel 16

    Geen inhoudelijke wijziging.

    Artikel 17

    Dit artikel herhaalt het algemene beginsel inzake het vermoeden van conformiteit als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1025/2012.

    Voormalig artikel 20

    Een aantal elementen zijn verduidelijkt en verplaatst naar hoofdstuk V. De resterende inhoud valt reeds onder artikel 7 (gevallen waarin de TSI's niet van toepassing zijn).

    HOOFDSTUK V

    De voormalige artikelen 21 tot en met 25 zijn geschrapt en vervangen door de nieuwe artikelen 18 tot en met 20.

    Artikel 18

    Voor vaste installaties is de procedure nagenoeg identiek aan die van Richtlijn 2008/57/EG, behalve voor baansubsystemen voor besturing en seingeving, waarvan het Bureau zal nagaan of ze coherent zijn met de overeenkomstige boordsubsystemen.

    Artikel 19

    Dit artikel regelt het in de handel brengen van mobiele subsystemen, hetzij door spoorwegondernemingen hetzij door fabrikanten. In de praktijk worden mobiele subsystemen niet afzonderlijk in dienst gesteld. Ze worden in gebruik genomen wanneer ze in een voertuig worden geïnstalleerd en de indienststelling van voertuigen valt onder artikel 21.

    Artikel 20

    Dit artikel bevat het nieuwe begrip "vergunning om een voertuig in de handel te brengen", die gedeeltelijk in de plaats komt van de door de nationale veiligheidsinstantie verleende "vergunning om een voertuig in dienst te stellen" als bedoeld in Richtlijn 2008/57/EG.

    De vergunning om een voertuig in de handel te brengen wordt verleend door het Bureau en bevat alle informatie die een spoorwegonderneming nodig heeft om een voertuig in de commerciële exploitatie te brengen. De aanvrager (spoorwegonderneming, fabrikanten enz.) kan het Bureau verzoeken de vergunning om een voertuig in de handel te brengen vergezeld te doen gaan van een verklaring betreffende de technische compatibiliteit van het voertuig met door de aanvrager op basis van commerciële en/of technische overwegingen gedefinieerde lijnen of netwerken. Deze aanvullende verklaring zal het voor de spoorwegonderneming gemakkelijker maken om het voertuig in dienst te nemen.

    Artikel 21

    Dit artikel verduidelijkt de rol van de spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders bij de controle van de technische compatibiliteit tussen voertuig en traject en de veilige integratie van het voertuig in het systeem waarin het zal worden geëxploiteerd.

    Artikel 22

    Dit artikel heeft betrekking op de vergunning om types voertuigen in de handel te brengen en is gewijzigd in het licht van de artikelen 18 tot en met 21.

    Voormalig artikel 27

    Dit artikel is geschrapt omdat een aantal bepalingen ervan zijn verplaatst naar de spoorwegbureauverordening.

    HOOFDSTUK VI

    Voormalig artikel 28 en de voormalige bijlage VIII worden vervangen en aangevuld door de artikelen 23 tot en met 41 betreffende de conformiteitsbeoordelingsinstanties teneinde de bepalingen van de nieuwe regelgeving inzake de marketing van producten als gedefinieerd in Besluit 768/2008/EG in de richtlijn op te nemen.

    Voormalig artikel 31

    Dit artikel is achterhaald en derhalve geschrapt.

    HOOFDSTUK VII

    De artikelen 42 tot en met 45 inzake het EVN zijn geactualiseerd in het licht van de bepalingen van hoofdstuk V.

    Voormalig artikel 36

    Dit artikel is achterhaald en derhalve geschrapt.

    HOOFDSTUK VIII

    Artikelen 46 en 47

    Deze artikelen betreffen de delegatie van bevoegdheden aan de Commissie op grond van het Verdrag van Lissabon.

    Artikel 48

    Dit artikel is aangepast in het licht van de nieuwe comitéprocedures.

    Voormalig artikel 30

    Dit artikel is achterhaald en derhalve geschrapt.

    Artikelen 49 en 50

    Deze artikelen zijn geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de tekst van de richtlijn.

    Artikel 51

    Dit artikel bevat de nieuwe bepalingen inzake de overgangsregeling voor de indienststelling van voertuigen. Hierdoor kunnen de beide regelingen (Richtlijn 2008/57/EG en deze richtlijn) gedurende een bepaalde periode parallel worden toegepast.

    Artikel 52

    Als gevolg van het verdrag van Lissabon zijn een aantal bijlagen bij Richtlijn 2008/57/EG vervangen door uitvoeringsbesluiten die door de Commissie moeten worden vastgesteld. In dit artikel wordt geregeld welke bepalingen moeten worden toegepast tot de datum waarop die uitvoeringsbesluiten worden vastgesteld.

    Artikel 53

    Dit artikel voorziet in de concordantietabellen die de lidstaten dienen mee te delen bij de omzetting van deze richtlijn in nationale wetgeving. Die tabellen zijn nodig omdat de hoofdstukken V en VI van deze richtlijn ingrijpend zijn gewijzigd en om alle belanghebbenden in staat te stellen de toepasselijke nationale wetgeving gemakkelijk terug te vinden.

    Artikel 54

    Nieuw artikel betreffende de status van de adviezen en aanbevelingen van het Bureau.

    Artikelen 55 tot en met 57

    Deze bijlagen zijn geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de tekst van de richtlijn.

    Bijlage I

    Er wordt niet langer verwezen naar het trans-Europees spoorwegsysteem, aangezien het toepassingsgebied van de TSI's op het ogenblik waarop deze richtlijn in werking treedt de facto zal zijn uitgebreid.

    Het onderscheid tussen TSI's voor het hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem is eveneens geschrapt in het licht van de samenvoeging van een aantal TSI's voor HS en CR.

    In het licht van het voorgaande is de classificatie van voertuigen vereenvoudigd.

    Bijlagen II en III

    Geen inhoudelijke wijziging.

    Voormalige bijlage IV

    Deze bepalingen zijn verplaatst naar een uitvoeringsbesluit, zie artikel 8, lid 2.

    Voormalige bijlagen V en VI

    Deze bepalingen zijn verplaatst naar de uitvoeringsbesluiten, zie artikel 15, lid 7.

    Voormalige bijlage VII

    Deze bepalingen zijn verplaatst naar een uitvoeringsbesluit, zie artikel 14, lid 8.

    Voormalige bijlage VIII

    Deze bijlage is geschrapt omdat de bepalingen ervan zijn opgenomen in de artikelen 27, 28 en 29.

    Voormalige bijlage IX

    Deze bepalingen zijn verplaatst naar een uitvoeringsbesluit, zie artikel 7, lid 3.

    Bijlagen IV en V

    Deze bijlagen zijn geactualiseerd en in overeenstemming gebracht met de tekst van de richtlijn.

     2008/57/EG (aangepast)

    2013/0015 (COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    Betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap Ö Europese Unie Õ

    (Herschikking)

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op Gezien het Verdrag  betreffende de werking van de Europese Unie  tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen  91, lid 1, 170 en 171  71 en 156

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 4 ,

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's 5 ,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

     2008/57/EG overweging 1 (aangepast)

    Richtlijn 96/48/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem 6 en Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2001 betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem 7 zijn grondig gewijzigd bij Richtlijn 2004/50/EG van het Europees Parlement en de Raad 8 . Gezien de nieuwe wijzigingen die nu worden aangebracht, moeten de genoemde richtlijnen worden herschikt om de duidelijkheid te bewaren, en moeten ze, om redenen van vereenvoudiging, tot één tekst worden samengevoegd.

     nieuw

    (1)Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap 9 is reeds verschillende malen ingrijpend gewijzigd. Aangezien verdere wijzigingen nodig zijn, dient die richtlijn duidelijkheidshalve te worden herschikt.

     2008/57/EG overweging 2

    (2)Om de burgers van de Unie, de economische subjecten, alsmede de regionale en lokale gemeenschappen in staat te stellen ten volle profijt te trekken van de voordelen die aan de totstandbrenging van een ruimte zonder binnengrenzen zijn verbonden, moet met name de onderlinge koppeling en de interoperabiliteit van de nationale spoorwegnetten alsmede de toegang tot deze netten worden bevorderd door alle maatregelen ten uitvoer te leggen die nodig zijn op het gebied van de harmonisering van technische normen, zoals bepaald in artikel 155 van het Verdrag.

     nieuw

    (3)De inspanningen om in de Unie een interoperabel spoorwegsysteem tot stand te brengen moeten leiden tot de vaststelling van een optimaal niveau van technische harmonisatie, het mogelijk maken om internationaal spoorvervoer binnen de Unie en van en naar derde landen te faciliteren, te verbeteren en te ontwikkelen en bijdragen tot de geleidelijke invoering van een interne markt voor uitrusting en diensten voor de bouw, vernieuwing, verbetering en exploitatie van het spoorwegsysteem in de Unie.

     2008/57/EG overweging 3 (aangepast)

    Door de ondertekening van het Kyotoprotocol op 12 december 1997 heeft de Europese Unie zich ertoe verbonden de emissies van broeikasgassen te beperken. Om deze doelstelling te verwezenlijken, moet een nieuw evenwicht tussen de vervoerswijzen worden bereikt en moet het concurrentievermogen van het spoorwegvervoer worden verbeterd.

     2008/57/EG overweging 43 (aangepast)

    In de strategie van de Gemeenschap met betrekking tot de integratie van milieuoverwegingen en overwegingen inzake duurzame ontwikkeling in haar vervoersbeleid wordt eraan herinnerd dat er behoefte is aan maatregelen om het milieueffect van het vervoer te beperken.

     2008/57/EG overweging 5

    (4)Voor commerciële exploitatie van treinen op het gehele spoorwegnet is met name een uitstekende verenigbaarheid vereist van de kenmerken van de infrastructuur en van de voertuigen, alsook een doelmatige koppeling van de informatie- en communicatiesystemenstelsels van de verschillende infrastructuurbeheerders van verschillende infrastructuren en spoorwegondernemingen. Van deze afstemming en koppeling zijn de prestaties, veiligheid, kwaliteit en kostprijs van de dienstverlening afhankelijk, alsook de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem.

     2008/57/EG overweging 6 (aangepast)

     nieuw

    (5)ð In het regelgevingskader voor de spoorwegen moet duidelijk worden bepaald wie ï De lidstaten zijn bij de planning, aanleg, indienststelling en exploitatie van de netten verantwoordelijk Ö is Õ voor het toezicht op de naleving van de regels inzake veiligheid, gezondheid en bescherming van de consument voor de spoorwegnetten in het algemeen.

     2008/57/EG overweging 7 (aangepast)

    (6)Tussen de nationale regelingen, en de tussen door de spoorwegmaatschappijen gehanteerde interne regels en technische specificaties  voor spoorwegsystemen, subsystemen en componenten  bestaan aanzienlijke verschillen, en omdat zij zijn gebaseerd op technieken die specifiek zijn voor de nationale industrie, waarin bijzondere afmetingen en inrichtingen, alsmede speciale kenmerken worden voorgeschreven. Deze situatie verhindert dat treinen onder goede omstandigheden over het gehele grondgebied van de  Unie  Gemeenschap kunnen rijden.

     2008/57/EG overweging 8

     nieuw

    (7)Deze situatie heeft gaandeweg tot zeer nauwe banden tussen de nationale spoorwegindustrie en de nationale spoorwegmaatschappijen geleid, ten nadele van een daadwerkelijke openstelling van de markten ð waarop nieuwe spelers activiteiten kunnen ontwikkelen ï . Deze industrie dient, wil zij haar concurrentievermogen op wereldschaal kunnen ontwikkelen, over een open en op concurrentie gerichte Europese markt te kunnen beschikken.

     2008/57/EG overweging 9 (aangepast)

     nieuw

    (8)Derhalve dienen voor de hele Ö Unie Õ Gemeenschap geldende essentiële eisen voor  de interoperabiliteit van  haar spoorwegsysteem te worden vastgesteld.

     2008/57/EG overweging 10

    Met de vaststelling van Richtlijn 96/48/EG heeft de Raad op 23 juli 1996 een eerste maatregel genomen om deze doelstellingen te realiseren. Een volgende stap was de goedkeuring door het Europees Parlement en de Raad van Richtlijn 2001/16/EG.

     2008/57/EG overweging 11

    Het van kracht worden van Richtlijn 2001/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van Richtlijn 91/440/EEG van de Raad betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap 10 , Richtlijn 2001/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen 11 en Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2001 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering 12 heeft gevolgen gehad voor de implementatie van de interoperabiliteit. De uitbreiding van toegangsrechten dient, zoals dit ook bij andere vervoerwijzen het geval is, gelijktijdig plaats te vinden met de toepassing van de noodzakelijke bijbehorende harmonisatiemaatregelen. Derhalve dient de interoperabiliteit op het gehele net te worden geïmplementeerd en dient het toepassingsgebied van Richtlijn 2001/16/EG in geografische zin geleidelijk te worden uitgebreid. Tevens dient aan de rechtsgrond van Richtlijn 2001/16/EG te worden toegevoegd artikel 71 van het Verdrag, waarop Richtlijn 2001/12/EG is gebaseerd.

     2008/57/EG overweging 12 (aangepast)

     nieuw

    (9)Uit de ontwikkeling van de technische specificaties voor interoperabiliteit (TSI’s) blijkt dat de verhouding tussen de wezenlijke eisen en de TSI’s enerzijds, en de Europese normen en andere documenten van normerende aard anderzijds, moet worden verduidelijkt. Met name dient een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen de normen of delen van normen die in ieder geval een verplichtend karakter dienen te krijgen om de doelstellingen van deze richtlijn te verwezenlijken en de "geharmoniseerde" normen die zijn ontwikkeld   overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende Europese normalisatie, tot wijziging van de Richtlijnen 89/686/EEG en 93/15/EEG van de Raad alsmede de Richtlijnen 94/9/EG, 94/25/EG, 95/16/EG, 97/23/EG, 98/34/EG, 2004/22/EG, 2007/23/EG, 2009/23/EG en 2009/105/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 87/95/EEG van de Raad en Besluit nr. 1673/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad 13  in de geest van de nieuwe benadering op het gebied van technische harmonisatie en normalisatie. ð Wanneer dat strikt noodzakelijk is, mag in de TSI's expliciet worden verwezen naar Europese normen of specificaties, die bindend worden zodra de TSI van toepassing wordt. ï  

     nieuw

    (10)Om de concurrentiekracht van de spoorwegsector in de Unie echt te versterken zonder de concurrentie tussen de belangrijkste actoren van het spoorwegsysteem te verstoren, moeten de TSI's worden opgesteld met inachtneming van de beginselen inzake openheid, consensus en transparantie als gedefinieerd in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1025/2012.

    (11)Een kwalitatief hoogwaardig spoorvervoer in de Unie vergt onder meer een uitstekende compatibiliteit tussen de kenmerken van het net in de ruime betekenis van het woord, met inbegrip van de vaste componenten van alle betrokken subsystemen, en de voertuigen, met inbegrip van boordcomponenten van alle betrokken subsystemen. Deze compatibiliteit is bepalend voor het prestatieniveau, de veiligheid, de kwaliteit van de dienstverlening en de kosten.

     2008/57/EG overweging 13

    In het algemeen worden Europese specificaties ontwikkeld in de geest van de nieuwe benadering op het gebied van technische harmonisatie en normalisatie. Op grond van deze specificaties kan worden verondersteld dat sprake is van overeenstemming met bepaalde essentiële eisen uit deze richtlijn, met name in het geval van interoperabiliteitsonderdelen en interfaces. Deze Europese specificaties (of de van toepassing zijnde delen daarvan) hebben geen verplichtend karakter en in de TSI’s hoeft geen enkele expliciete verwijzing naar die specificaties te worden opgenomen. De referenties van deze Europese specificaties worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en de lidstaten publiceren de referenties van de nationale normen waarin de Europese normen worden omgezet.

     2008/57/EG overweging 14

    Wanneer dat in bepaalde gevallen strikt noodzakelijk is om te voldoen aan de doelstellingen van deze richtlijn, kan in TSI’s expliciet worden verwezen naar Europese normen of specificaties. Deze expliciete verwijzing heeft gevolgen die nader dienen te worden omschreven; deze Europese normen of specificaties worden met name verplicht vanaf het moment waarop de TSI van toepassing is.

     2008/57/EG overweging 15

    (12)In een TSI worden alle bepalingen opgenomen waaraan een interoperabiliteitsonderdeel dient te voldoen, alsmede de met het oog op de beoordeling van de overeenstemming te volgen procedure. Voorts dient te worden opgemerkt dat voor elk onderdeel de in de TSI's omschreven procedure dient te worden gevolgd voor beoordeling van de overeenstemming en van de geschiktheid voor gebruik en dat voor dat onderdeel het desbetreffende certificaat dient te zijn afgegeven.

     2008/57/EG overweging 16 (aangepast)

    (13)Bij de formulering van nieuwe TSI's moet steeds de verenigbaarheid met het bestaande goedgekeurde systeem worden gewaarborgd. Hierdoor wordt bijgedragen tot het mededingingsvermogen van het spoorwegvervoer en worden onnodige aanvullende kosten voorkomen naar aanleiding van de eis bestaande goedgekeurde subsystemen te moderniseren of te vernieuwen om met terugwerkende kracht te zorgen voor verenigbaarheid. In de uitzonderlijke gevallen waarin niet kan worden gezorgd voor verenigbaarheid, kunnen TSI’s het kader vormen dat nodig is om te besluiten of  een nieuwe vergunning voor de indienststelling van  het bestaande subsysteem Ö vereist is Õ eventueel opnieuw moet worden goedgekeurd en de termijnen daarvoor te bepalen.

     2008/57/EG overweging 17 (aangepast)

    (14)Om redenen van veiligheid dient de lidstaten te worden verzocht een identificatiecode te worden toegekend toe te kennen aan elk in dienst gesteld rijtuig. Het rijtuig dient vervolgens te worden geregistreerd in een nationaal register. De registers  moeten  dienen door alle lidstaten en door een aantal marktpartijen in de Unie te kunnen worden geraadpleegd. De  nationale voertuigenregisters  registers dienen samenhangend te zijn wat betreft het formaat van de gegevens. Daarom dienen voor deze registers gemeenschappelijke functionele en technische specificaties te worden opgesteld.

     nieuw

    (15)Technische aspecten die overeenkomen met essentiële eisen maar die niet uitdrukkelijk in een TSI kunnen worden opgenomen, moeten later worden geregeld en in een bijlage bij de TSI worden aangemerkt als "open punten". Voor deze open punten gelden, in afwachting van de voltooiing van de TSI, nationale voorschriften.

     2008/57/EG overweging 18 (aangepast)

    (16)Er dient een nadere omschrijving te worden opgesteld van de procedure die moet worden gevolgd wanneer essentiële eisen wel van toepassing zijn op een subsysteem maar er voor die eisen nog geen uitgebreide specificaties zijn opgesteld in waarop de desbetreffende TSI nog niet van toepassing is. In dergelijke gevallen is het wenselijk dat de instanties die zijn belast met de procedures voor de beoordeling van de overeenstemming en de keuringsprocedures de aangemelde instanties zijn die worden genoemd in artikel 17 20 van Richtlijn 2008/57/EG 96/48/EG en Richtlijn 2001/16/EG.

     nieuw

    (17)Richtlijn 2008/57/EG is van toepassing op het volledige spoorwegsysteem in de Unie en de werkingssfeer van de TSI's wordt uitgebreid tot alle voertuigen en netwerken van het trans-Europese spoorwegsysteem. Bijlage I moet derhalve worden vereenvoudigd door de specifieke verwijzingen naar het trans-Europese spoorwegsysteem te schrappen.

     2008/57/EG overweging 19

    Het onderscheid tussen het hogesnelheidsspoorwegsysteem en het conventionele spoorwegsysteem is onvoldoende om twee afzonderlijke richtlijnen te rechtvaardigen. De procedures voor de opstelling van technische specificaties voor interoperabiliteit en de procedures die moeten worden nageleefd bij de certificering van interoperabiliteitsonderdelen en subsystemen zijn identiek voor de twee systemen. Ook de essentiële eisen zijn quasi identiek, alsook de onderverdelingen van het systeem in subsystemen waarvoor technische specificaties moeten worden opgesteld. Aangezien de treinen vrij moeten kunnen rijden op zowel het hogesnelheidsnetwerk als het conventionele netwerk, overlappen de technische specificaties van de twee systemen elkaar grotendeels; uit de werkzaamheden voor de opstelling van de TSI’s is gebleken dat, voor bepaalde subsystemen, één TSI kan worden gebruikt voor de twee systemen. Het is derhalve opportuun de Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG samen te voegen.

     nieuw

    (18)De functionele en technische specificaties waaraan subsystemen en de interfaces daarvan moeten voldoen, kunnen variëren naargelang het gebruik van de subsystemen, bijvoorbeeld voor bepaalde categorieën lijnen en voertuigen.

    (19)Om te waarborgen dat het spoorwegsysteem in de hele Unie geleidelijk interoperabel wordt en de diversiteit van de oude systemen stelselmatig terug te dringen, moet in de TSI's worden vastgesteld welke voorschriften moeten worden toegepast bij de vernieuwing of verbetering van bestaande subsystemen en kan in de TSI's een termijn worden vastgesteld waarbinnen het doelsysteem moet worden gerealiseerd.

     2008/57/EG overweging 20

    Richtlijn 2004/50/EG voorzag in een progressieve uitbreiding van de werkingssfeer van Richtlijn 2001/16/EG naarmate nieuwe TSI’s werden goedgekeurd of bestaande TSI’s werden herzien. De onderhavige richtlijn is vanaf haar inwerkingtreding van toepassing op zowel de trans-Europese conventionele als hogesnelheidsnetwerken, zoals gedefinieerd in de communautaire richtsnoeren voor de trans-Europese vervoersnetwerken 14 en op de voertuigen die geschikt zijn om op deze netwerken te rijden. Het toepassingsgebied zal geleidelijk worden uitgebreid tot het volledige netwerk en tot alle voertuigen, voor zover uit een effectbeoordeling blijkt dat dit economische voordelen oplevert.

     2008/57/EG overweging 21

    (20)Gezien de geleidelijke aanpak bij het uit de weg ruimen van de belemmeringen voor de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem en de tijd die derhalve nodig zal zijn om TSI’s vast te stellen, moet voorkomen worden dat de lidstaten nieuwe nationale voorschriften vaststellen of gaan deelnemen aan projecten die de diversiteit van het bestaande systeem nog vergroten.

     nieuw

    (21)Om de belemmeringen voor interoperabiliteit weg te werken en als gevolg van de uitbreiding van het toepassingsgebied van de TSI's tot het volledige spoorwegsysteem van de Unie, moet het aantal nationale voorschriften geleidelijk worden teruggeschroefd. Daarbij moet een onderscheid worden gemaakt tussen nationale voorschriften die direct verband houden met de lokale context en voorschriften inzake open punten in TSI's. De tweede groep voorschriften moet geleidelijk worden opgeheven naarmate de open punten in de TSI's worden gesloten.

     2008/57/EG overweging 22

    (22)Een geleidelijke aanpak is aangewezen in verband met de bijzondere eisen die de beoogde interoperabiliteit van het spoorwegsysteem stelt. De aanpassing of vernieuwing van de oude nationale infrastructuren infrastructuur en verouderde voertuigen vergt grote investeringen en er moet met name over voor worden gewaakt dat het spoor economisch gezien geen hogere tol betaalt dan de andere vervoerstakken.

     2008/57/EG overweging 23

    Het Europees Parlement heeft in zijn wetgevingsresolutie van 10 maart 1999 betreffende het spoorwegvervoerspakket gesteld dat de stapsgewijze opening van de markt voor spoorwegverkeer vergezeld dient te gaan van zo snel en efficiënt mogelijke maatregelen met het oog op de technische harmonisatie.

     2008/57/EG overweging 24

    Tijdens zijn bijeenkomst van 6 oktober 1999 heeft de Raad de Commissie verzocht een strategie voor te stellen om de interoperabiliteit van de spoorwegen te vergroten en de knelpunten op te heffen, die een spoedige oplossing biedt voor de technische, administratieve en economische hinderpalen voor de interoperabiliteit van netwerken, en die tevens een hoog veiligheidsniveau en een hoog opleidings- en kwalificatieniveau van het betrokken personeel garandeert.

     2008/57/EG overweging 26 (nieuw)

    Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap 15 impliceert dat spoorwegondernemingen in toenemende mate toegang tot de spoorwegnetten van de lidstaten moeten hebben en dat daartoe dus interoperabiliteit van de infrastructuur, de installaties, het rollend materieel en de beheers- en exploitatiesystemen noodzakelijk is, met inbegrip van de kwalificaties en de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften op het werk voor het personeel dat nodig is voor de exploitatie en het onderhoud van de bedoelde subsystemen en voor de uitvoering van de afzonderlijke TSI's, maar de onderhavige richtlijn heeft noch direct, noch indirect tot doel de arbeidsvoorwaarden in de spoorwegsector te harmoniseren.

     2008/57/EG overweging 26 (aangepast)

    (23)Gezien de omvang en de complexiteit van het spoorwegsysteem, is het om praktische redenen noodzakelijk gebleken het in de volgende subsystemen onder te verdelen: infrastructuur,  baansystemen voor  besturing en seingeving  , boordsystemen voor besturing en seingeving  seinen, energie, rollend materiaal, exploitatie en verkeersleiding, onderhoud en telematicatoepassingen voor reizigers- en vrachtdiensten. Voor elk van deze subsystemen moeten voor de hele Gemeenschap geldende essentiële eisen worden gedefinieerd en dienen de technische specificaties te worden bepaald, met name ten aanzien van onderdelen en interfaces, om aan de essentiële eisen te voldoen. Een bepaald systeem wordt onderverdeeld in onroerende en roerende elementen die enerzijds het netwerk, dat bestaat uit de lijnen, stations, eindstations en alle soorten onroerende uitrusting die noodzakelijk zijn om het veilige en aanhoudende functioneren van het systeem te waarborgen, omvatten en anderzijds alle voertuigen die op dit net rijden. In de zin van onderhavige richtlijn is een voertuig derhalve samengesteld uit een subsysteem ("rollend materieel") en in voorkomend geval een of meer aantal delen van andere subsystemen (met name de boordsystemen voor zich aan boord bevindende delen van desubsystemen besturing en seingeving seinen en energie).

     nieuw

    (24)Toegankelijkheid is één van de algemene principes uit Het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, waarbij de Unie partij is en op grond waarvan de staten die partij zijn bij dat verdrag passende maatregelen dienen te nemen om personen met een handicap op voet van gelijkheid te behandelen met anderen, onder meer door minimumnormen en richtsnoeren inzake toegankelijkheid te ontwikkelen, te promoten en erop toe te zien op dat deze worden toegepast. Toegankelijkheid is derhalve een belangrijke eis voor de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem.

     2008/57/EG overweging 27

    (25)De toepassing van de bepalingen betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem mag uit een kosten/batenoogpunt niet leiden tot ongerechtvaardigde belemmeringen voor het behoud van de samenhang van het in elke lidstaat bestaande spoorwegnet, zij het dat ernaar moet worden gestreefd de interoperabiliteitsdoelstelling te behouden.

     2008/57/EG overweging 28

    (26)De technische specificaties inzake interoperabiliteit hebben ook gevolgen voor het gebruik van het spoor door de gebruikers, dus moet met de gebruikers overlegd worden over de aspecten die hen aanbelangen.

     2008/57/EG overweging 29 (aangepast)

     nieuw

    (27)Het moet voor de betrokken lidstaat mogelijk zijn bepaalde TSI’s in  een beperkt aantal gemotiveerde   bijzondere gevallen niet toe te passen. ð Deze gevallen en de procedures die moeten worden gevolgd wanneer de TSI's niet worden toegepast, moeten duidelijk worden gedefinieerd. ï Artikel 155 van het Verdrag stipuleert dat het optreden van de Gemeenschap op het gebied van de interoperabiliteit rekening houdt met de potentiële economische levensvatbaarheid van de projecten.

     2008/57/EG overweging 30

    (28)De opstelling en toepassing van de TSI’s op het spoorwegsysteem mag geen hinderpaal vormen voor technologische innovatie, die de verbetering van de economische prestaties moet bevorderen.

     2008/57/EG overweging 31

    De interoperabiliteit van het spoorwegsysteem moet, met name waar het het vrachtvervoer betreft, benut worden om de voorwaarden te scheppen voor meer interoperabiliteit tussen de verschillende vervoerstakken.

     2008/57/EG overweging 32 (aangepast)

    (29)Teneinde te voldoen aan de relevante bepalingen inzake de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de spoorwegsector en met name aan het bepaalde in Richtlijn 2004/17/2007 van het Europees Parlement en de Raad  van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten 16 , moeten de aanbestedende diensten de technische specificaties vermelden in de algemene stukken of in het bestek voor elke opdracht. Er  moeten voorschriften worden ontwikkeld  dient een geheel van Europese specificatiestot stand te worden gebracht waarnaar voor deze technische specificaties kan worden verwezen.

     2008/57/EG overweging 33 (aangepast)

    (30)Voor de  Unie  Gemeenschap is het bestaan van een internationaal normalisatiesysteem dat in staat is normen te produceren die door de internationale handelspartners daadwerkelijk worden toegepast en die aan de eisen van het  EU-beleid  Gemeenschapsbeleid voldoen, van belang. Derhalve dienen de Europese  normalisatieorganisaties  normalisatie-instellingen hun samenwerking met de internationale normalisatieorganisaties voort te zetten.

     2008/57/EG overweging 34 (aangepast)

    (31)De aanbestedende diensten stellen de extra specificaties op die nodig zijn ter aanvulling van de Europese specificaties of andere normen. Door deze specificaties mag de naleving van de op  EU-niveau  Gemeenschapsniveau geharmoniseerde essentiële eisen waaraan het spoorwegsysteem moet voldoen, niet in het gedrang komen.

     2008/57/EG overweging 35

    (32)De procedures voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van de onderdelen moeten gebaseerd zijn op de modules die zijn opgenomen in Besluit 93/465/EEG van de Raad 17  Besluit 2010/713/EU van de Commissie van 9 november 2010 inzake de modules voor de procedure voor de beoordeling van de conformiteit, de geschiktheid voor gebruik en de EG-keuring die moeten worden toegepast in het kader van de overeenkomstig Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde technische specificaties inzake interoperabiliteit 18 . Met het oog op de ontwikkeling van de betrokken industrieën moeten voor zover mogelijk procedures worden ontwikkeld waarbij het een kwaliteitsborgingssysteem wordt toegepast.

     2008/57/EG overweging 36 (aangepast)

    (33)Teneinde de interoperabiliteit van het systeem te waarborgen zijn de conformiteitseisen voor onderdelen derhalve hoofdzakelijk afgestemd op het toepassingsgebied ervan en niet alleen op het vrije verkeer ervan op de Gemeenschapsmarkt  EU-markt  . Van de onderdelen die het meest kritiek zijn voor de veiligheid, de beschikbaarheid of het doelmatig functioneren van het systeem moet de geschiktheid voor gebruik worden beoordeeld. Bijgevolg is het niet noodzakelijk dat de fabrikant de CE-markering op de onder deze richtlijn vallende onderdelen aanbrengt, en volstaat, uitgaande van de beoordeling van de conformiteit en/of de geschiktheid voor gebruik, een conformiteitsverklaring van de fabrikant.

     2008/57/EG overweging 37 (aangepast)

    (34)Fabrikanten zijn niettemin verplicht om op bepaalde onderdelen de CE-markering aan te brengen ten bewijze van de conformiteit daarvan met andere desbetreffende communautaire  EU-  bepalingen.

     2008/57/EG overweging 38

    (35)Wanneer een TSI van kracht wordt, zijn een aantal interoperabiliteitsonderdelen al in de handel gebracht. Er moet worden voorzien in een overgangsperiode, zodat deze interoperabiliteitsonderdelen in een subsysteem kunnen worden geïntegreerd, ook al voldoen ze niet strikt aan de desbetreffende TSI.

     2008/57/EG overweging 39 (aangepast)

    (36)De subsystemen die samen het spoorwegsysteem vormen, dienen aan een keuringsprocedure onderworpen te zijn. Deze keuring moet de bevoegde instanties die toestemming geven voor de indienststelling daarvan in staat stellen zich ervan te vergewissen dat het resultaat in het ontwerpstadium, bij de bouw aanleg en bij de indienststelling beantwoordt aan de geldende wettelijke, technische en operationele bepalingen. Zij moet tevens de constructeurs een gelijke behandeling waarborgen, ongeacht  de lidstaat  het land. Bijgevolg moeten een of meerdere modules worden vastgesteld waarin de beginselen en voorwaarden voor de EG-keuring van de subsystemen worden omschreven.

     2008/57/EG overweging 40

    (37)Na de indienststelling van een subsysteem moet erop worden toegezien dat dit subsysteem wordt geëxploiteerd en onderhouden overeenkomstig de essentiële eisen die erop van toepassing zijn. Volgens Richtlijn […/…] 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen (spoorwegveiligheidsrichtlijn) 19   20  zijn de infrastructuurbeheerder en de spoorwegonderneming ervoor verantwoordelijk dat hun subsystemen aan deze eisen voldoen. Bij de afgifte van veiligheidscertificaten en veiligheidsvergunningen, overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van de spoorwegveiligheidsrichtlijn, mogen de lidstaten nagaan of deze eisen zijn nageleefd.

     2008/57/EG overweging 41 (aangepast)

     nieuw

    (38)ð De procedure voor de indienststelling van ï Voor voertuigen ð en vaste installaties ï moet de procedure voor indienststelling worden verduidelijkt, rekening houdend met de ð verantwoordelijkheden van de infrastructuurbeheerders en spoorwegondernemingen. ï nieuwe definitie van het „voertuig” dat is samengesteld uit één of een aantal subsystemen. Daar Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG van toepassing zijn op nieuwe en gemoderniseerde subsystemen en Richtlijn 2004/49/EG van toepassing is op voertuigen die in gebruik zijn, moeten alle bepalingen inzake vergunning voor indienststelling van voertuigen in onderhavige richtlijn worden opgenomen. Voorts moet er, om de indienststelling van voertuigen te vergemakkelijken en de administratieve last te verlichten, een procedure worden toegevoegd voor goedkeuring van voertuigtypen. Ter vergemakkelijking van deze procedure en om te helpen bij de identificatie van voertuigtypen, moet door het Europees Spoorwegbureau (hierna „het Bureau” genoemd) een Europees Register van goedgekeurde typen voertuigen worden opgezet en bijgehouden.

    (39)Om om de indienststelling van voertuigen te vergemakkelijken en de administratieve last te verlichten  moet een vergunning om een voertuig in de handel te brengen worden ingevoerd die in de hele Unie geldig is en die door een spoorwegonderneming moet worden aangevraagd om een voertuig in dienst te kunnen stellen. Dit concept sluit bovendien beter aan bij Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad 21   . 

     nieuw

    (40)Om de traceerbaarheid van voertuigen en hun historiek te waarborgen, moeten de referenties van de vergunningen om voertuigen in de handel te brengen samen met de andere voertuiggegevens worden geregistreerd.

    (41)In de TSI's moet de procedure worden vastgesteld om na de afgifte van de vergunning om een voertuig in de handel te brengen en vóór het besluit tot indienststelling de compatibiliteit tussen voertuigen en het spoornet te controleren.

     2008/57/EG overweging 42

    De ervaring leert dat tenuitvoerlegging van een dergelijke procedure op nationaal niveau veelal ingewikkeld is en dat er moet worden voldaan aan verschillende nationale eisen die gebrek aan doorzichtigheid vertonen, of die zelfs dubbel werk betekenen. Deze procedure belemmert de oprichting van nieuwe spoorwegondernemingen dan ook in hoge mate, met name in de vrachtsector. Er moeten dus maatregelen worden genomen om de goedkeuringsprocedures voor voertuigen duidelijker en eenvoudiger te maken. Ten eerste moet als algemeen beginsel worden ingesteld dat één enkele vergunning voldoende is voor het hele netwerk van de Gemeenschap. Ten tweede moet de procedure voor goedkeuring van voertuigen die overeenkomen met de TSI eenvoudiger en sneller verlopen dan voor niet-TSI-conforme voertuigen. Ten derde moet het beginsel van wederzijdse erkenning zo veel mogelijk worden toegepast: indien een voertuig in een lidstaat reeds in dienst is gesteld mogen andere lidstaten niet op de grondslag van nationale voorschriften onnodige eisen opleggen en overbodige controles verlangen, tenzij deze strikt noodzakelijk zijn voor de controle van de technische verenigbaarheid van het voertuig met het net in kwestie. Om hieraan een eind te maken moeten de nationale voorschriften worden ingedeeld en aan de hand van een vragenlijst worden vergeleken om te bepalen in welke mate nationale voorschriften gelijkwaardig kunnen worden verklaard met betrekking tot eisen, prestaties en veiligheid. Ten vierde moet het beginsel van wettelijke zekerheid met betrekking tot de resultaten van de procedure in acht worden genomen. Met het oog hierop moet een aanvrager, indien er binnen de voorgeschreven termijnen geen besluit beschikbaar is van een nationale veiligheidsinstantie, het recht hebben een voertuig in dienst te stellen. Deze vergunning moet uitsluitend mogelijk zijn als het voertuig in een andere lidstaat reeds is goedgekeurd. Voorts moet het gebruik van een dergelijk voertuig uitsluitend mogelijk zijn door en onder volledige verantwoordelijkheid van een spoorwegonderneming of een infrastructuurbeheerder die overeenkomstig de richtlijn inzake de veiligheid van de spoorwegen naar behoren gecertificeerd is.

     nieuw

    (42)Om spoorwegondernemingen te ondersteunen bij de beslissing over de indienststelling van een voertuig en overlappende controles en overbodige administratie te vermijden, moeten de nationale voorschriften worden geclassificeerd om de gelijkwaardigheid te bepalen tussen de nationale voorschriften van verschillende lidstaten over eenzelfde aspect.

     2008/57/EG overweging 43

    De vergunningsprocedures voor voertuigen die aan de TSI’s voldoen en voertuigen die niet aan de TSI’s voldoen zijn anders. Er kunnen zich gevallen voordoen waarin de keuze van procedure niet voor de hand ligt. Voertuigen die vallen onder het toepassingsgebied van voertuigen die voldoen aan de TSI’s moeten de voertuigen zijn waarvoor alle desbetreffende TSI’s in werking zijn getreden, met inbegrip van ten minste één TSI inzake rollend materieel. Dit houdt in dat een aanzienlijk deel van de wezenlijke eisen bepaald is. Totdat de conventionele TSI’s voor locomotieven bijvoorbeeld van kracht is geworden, vallen locomotieven onder het toepassingsgebied van niet-TSI-conforme voertuigen, zelfs als zij ten tijde van de indienststelling eventueel voldoen aan andere ter zake geldende TSI’s.

     2008/57/EG overweging 44

    Indien bepaalde technische aspecten die overeenkomen met wezenlijke eisen niet uitdrukkelijk kunnen worden opgenomen in een TSI, worden zij in een bijlage bij de TSI omschreven als „open punten”. Wanneer een TSI-conform voertuig in een lidstaat reeds is toegelaten, moeten in aanvullende vergunningen uitsluitend de open punten in overweging worden genomen die betrekking hebben op de technische verenigbaarheid van voertuig en net.

     2008/57/EG overweging 45

    De lijst van parameters die moeten worden gecontroleerd in verband met de indienststelling van niet-TSI-conforme voertuigen is een sleutelelement om interoperabiliteit van spoorwegstelsels te verwezenlijken, met name waar het bestaande voertuigen betreft. In deze lijst wordt rekening gehouden met de ervaring die is opgedaan in een beperkt aantal netten. Het Bureau moet de parameters in bijlage VII daarom bezien en aan de Commissie de aanbevelingen doen die het noodzakelijk acht.

     2008/57/EG overweging 46 (aangepast)

    (43)De EG-keuringsprocedure is gebaseerd op de TSI. Deze technische specificaties vallen onder de toepassing van artikel 18 van Richtlijn 93/38/EEG. De aangemelde instanties die belast zijn met de procedures voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van onderdelen en met de keuringsprocedure voor de subsystemen,  dienen  moeten, met name bij ontstentenis van Europese specificaties, hun beslissingen zoveel mogelijk op elkaar af  te  stemmen.

     2008/57/EG overweging 47

    Het is wenselijk dat de aangemelde instanties zodanig zijn opgezet dat zij beantwoorden aan de voor deze instanties geldende criteria op alle gebieden van de nieuwe benadering op het vlak van technische harmonisering en beoordeling van de overeenstemming, met name wat de onafhankelijkheids- en bevoegdheidcriteria betreft.

     nieuw

    (44)Transparante accreditatie als voorzien bij Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 22 is als instrument om het nodige vertrouwen in de conformiteitsverklaring te waarborgen voor de nationale autoriteiten in de Unie de beste manier om de technische bekwaamheid aan te tonen van de aangemelde instanties en, mutatis mutandis, de met de controle op de naleving van de nationale voorschriften belaste instanties. De nationale autoriteiten kunnen evenwel van oordeel zijn dat zij over de passende middelen beschikken om deze evaluatie zelf uit te voeren. In dat geval dienen zij, om te waarborgen dat de door andere nationale autoriteiten uitgevoerde evaluaties voldoende geloofwaardig zijn, aan de Commissie en de andere lidstaten het nodige bewijsmateriaal te overleggen waaruit blijkt dat de geëvalueerde conformiteitsbeoordelingsinstanties aan de relevante regelgevingseisen voldoen.

    (45)Deze richtlijn moet worden beperkt tot de vaststelling van de interoperabiliteitseisen voor interoperabiliteitsonderdelen en subsystemen. Om de naleving van die eisen te faciliteren, moet het vermoeden van conformiteit worden gehanteerd voor interoperabiliteitsonderdelen en subsystemen die voldoen aan geharmoniseerde normen die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1025/2012 worden vastgesteld met het doel voor die eisen gedetailleerde technische specificaties te formuleren.

     2008/57/EG overweging 48 (aangepast)

     nieuw

    (46)De TSI’s  moeten  worden regelmatig  worden  herzien. Indien er  in de TSI's tekortkomingen  fouten worden ontdekt, ð moet het Spoorwegbureau van de Europese Unie (hierna: het Bureau) worden gevraagd een advies uit te brengen dat, onder bepaalde voorwaarden, kan worden gepubliceerd en door alle belanghebbenden (waaronder de sector en aangemelde instanties) kan worden toegepast als een aanvaardbare manier om in afwachting van de herziening daarvan aan de betrokken TSI's te voldoen. ïer een snelle procedure ad hoc worden ingesteld op zodanige wijze dat een voorlopig corrigendum in eerste instantie wordt vastgesteld in een commissie en vervolgens door het Bureau wordt bekendgemaakt. Aldus kan dit corrigendum door alle belanghebbenden, met inbegrip van de bedrijfstak, aangemelde instanties en autoriteiten, eerder worden toegepast in afwachting van een officiële herziening van de TSI door de Commissie. Om verwarring met officiële corrigenda van de Commissie te voorkomen wordt de term technisch advies gebruikt. Deze procedure sluit aan op de taakomschrijving die de Commissie heeft vastgesteld in het besluit van de Commissie van 13 juli 2007 inzake een kadertaakomschrijving van het Europees Spoorwegbureau voor de uitvoering van een aantal werkzaamheden overeenkomstig de Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG. Als de TSI moet worden gewijzigd vanwege een belangrijke of doorslaggevende fout, dient er echter een herzieningsprocedure te worden toegepast.

     2008/57/EG overweging 49

    De definitie van houder moet zo dicht mogelijk bij de definitie blijven die wordt gebruikt in het COTIF-verdrag van 1999. Tal van entiteiten kunnen houder van een voertuig zijn zoals de eigenaar, een bedrijf dat zaken doet met een vloot voertuigen, een bedrijf dat voertuigen least aan een spoorwegonderneming, een spoorwegonderneming, of een beheerder van infrastructuur die voertuigen gebruikt voor het onderhoud van zijn infrastructuur. Deze entiteiten hebben zeggenschap over het voertuig met het oog op gebruik ervan door de spoorwegondernemingen en de beheerders van infrastructuur. Om iedere twijfel te voorkomen, moet de houder duidelijk worden benoemd in het Nationaal Voertuigenregister.

     2008/57/EG overweging 50 (aangepast)

    De voor de uitvoering van deze richtlijn vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden 23 .

     2008/57/EG overweging 51

    Het is met name wenselijk dat de Commissie de bevoegdheid krijgt de TSI's vast te stellen en bij te werken. Daar het maatregelen van algemene strekking betreft tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn, onder meer door haar aan te vullen met nieuwe niet-essentiële onderdelen, moeten zij volgens de in artikel 5 bis van Besluit 1999/468/EG bepaalde regelgevingsprocedure met toetsing worden vastgesteld.

     2008/57/EG overweging 52

    Wanneer om dringende urgente redenen de normale termijnen van de regelgevingsprocedure met toetsing niet kunnen worden nageleefd, moet de Commissie voor de vaststelling van maatregelen tot wijziging van niet-essentiële elementen van deze richtlijn door deze aan te vullen met TSI’s of amendementen daarop, de in artikel 5 bis, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bepaalde urgentieprocedure kunnen toepassen.

     2008/57/EG overweging 53 (aangepast)

    (47)Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk te weten de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem binnen de hele  Unie  Gemeenschap, niet voldoende door de lidstaten  alleen  kan worden verwezenlijkt, omdat de afzonderlijke lidstaten niet in staat zijn de nodige maatregelen te treffen om deze interoperabiliteit tot stand te brengen en daarom beter door de  Unie  Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de  Unie  Gemeenschap maatregelen vaststellen in overeenstemming met het in artikel 5 van het Verdrag  betreffende de Europese Unie  neergelegde beginsel van subsidiariteit. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

     2008/57/EG overweging 54

    Overeenkomstig paragraaf 34 van de interinstitutionele overeenkomst over betere wetgeving 24 worden de lidstaten aangemoedigd voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap eigen tabellen op te stellen waarin zo ver mogelijk het verband wordt toegelicht tussen onderhavige richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze tabellen openbaar te maken.

     nieuw

    (48)De bevoegdheid om wetgevingshandelingen vast te stellen moet overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd voor de wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn en met name de aanpassing aan de technische vooruitgang van bijlage II met betrekking tot de indeling van het spoorwegsysteem in subsystemen en de omschrijving van die subsystemen, de inhoud van de TSI's en de wijzigingen daarvan, met inbegrip van wijzigingen om tekortkomingen weg te werken. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op deskundigenniveau. De Commissie dient er bij de voorbereiding en opstelling van de gedelegeerde handelingen voor te zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.

    (49)Om geconstateerde tekortkomingen in de TSI's weg te werken, dient de Commissie overeenkomstig de spoedprocedure gedelegeerde handelingen tot wijziging van die TSI's vast te stellen.

    (50)Om de tenuitvoerlegging te waarborgen van artikel 6, lid 1, van deze richtlijn betreffende de taak van het Bureau om ontwerp-TSI's en de wijzigingen daarvan op te stellen en daarover aanbevelingen te doen aan de Commissie, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend.

    (51)Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze richtlijn, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden verleend inzake: de inhoud, bijzonderheden, het formaat en de indieningsmodaliteiten van het dossier dat bij het verzoek tot ontheffing van één of meer TSI's of delen daarvan wordt gevoegd; de werkingssfeer en de inhoud van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik van interoperabiliteitsonderdelen alsmede het formaat en de in die verklaring opgenomen informatie; de classificering van de nationale voorschriften in verschillende groepen teneinde de compatibiliteitscontroles tussen vaste en mobiele uitrusting te vergemakkelijken; de procedures voor de keuring van subsystemen, met inbegrip van de algemene beginselen, de inhoud, procedure en documenten betreffende de EG-keuringsprocedure en de keuringsprocedure wanneer nationale voorschriften van toepassing zijn; de modellen voor de EG-keuringsverklaring en voor de keuringsverklaring bij toepassing van nationale voorschriften en de modellen voor het technisch dossier dat bij de keuringsverklaring moet worden gevoegd; de gemeenschappelijke specificaties betreffende de inhoud, het gegevensformaat, de functionele en technische architectuur, de bedrijfsmodus en de regels voor de invoer van gegevens en de raadpleging van het infrastructuurregister. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren 25 .

    (52)Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

     2008/57/EG overweging 55

    (53)De verplichting om deze richtlijn in nationale wetgeving om te zetten, moet beperkt blijven tot de bepalingen die inhoudelijk zijn gewijzigd ten opzichte van de voorgaande richtlijnen. De verplichting om de niet-gewijzigde bepalingen om te zetten, vloeit voort uit de voorgaande richtlijnen.

     nieuw

    (54)Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage IV, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van de aldaar genoemde richtlijnen en voor toepassing ervan onverlet te laten,

     2008/57/EG overweging 56

    Artikel 14 van Richtlijn 2004/49/EG en de Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG moeten derhalve worden ingetrokken,

     2008/57/EG (aangepast)

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK 1

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Doel  Onderwerp  en toepassingsgebied

    1. In deze Deze richtlijn  worden  beoogt de voorwaarden  vastgesteld  vast te stellen waaraan dient te worden voldaan om in het spoorwegsysteem spoorwegstelsel van de  Unie  Gemeenschap interoperabel te maken interoperabiliteit te verwezenlijken op een wijze die verenigbaar is met het bepaalde in Richtlijn 2004/49/EG […/… betreffende de veiligheid van het spoorwegsysteem in de Unie]. Deze voorwaarden betreffen het ontwerp, de constructie, de indienststelling, de verbetering, de vernieuwing, de exploitatie en het onderhoud van de onderdelen van dit systeem, alsmede de kwalificaties van en de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften voor het personeel dat bij de exploitatie en het onderhoud betrokken is.

     2. In deze richtlijn worden voor elk subsysteem de voorschriften inzake interoperabiliteitsonderdelen, interfaces en procedures vastgesteld en wordt bepaald welke voorwaarden inzake de algemene compatibiliteit van het spoorwegsysteem moeten worden vervuld om een interoperabel spoorwegsysteem tot stand te brengen.  

     2008/57/EG) (aangepast)

     nieuw

    2. De verwezenlijking van dit doel moet resulteren in de vaststelling van een optimaal niveau van technische harmonisatie en moet het mogelijk maken dat:

    a) de internationale spoorwegdiensten binnen de Unie en met derde landen te vergemakkelijken, te verbeteren en uit te breiden;

    b) wordt bijgedragen tot de geleidelijke totstandbrenging van de interne markt op het gebied van de uitrusting en diensten die nodig zijn voor de constructie, vernieuwing, verbetering en werking van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap;

    c) een bijdrage wordt geleverd tot de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap.

    3. Lidstaten kunnen van de uitvoeringsmaatregelen bij deze richtlijn uitsluiten  Deze richtlijn is niet van toepassing op :

     2008/57/EG (aangepast)

    a) metro's, trams en andere lightrailsystemen;

    b) netten die functioneel gescheiden zijn van de rest van het spoorwegsysteem en die alleen bedoeld zijn voor de exploitatie van lokale, stads- of voorstadsreizigersdiensten alsook spoorwegondernemingen die uitsluitend op deze netten opereren.

     4. De lidstaten kunnen bepalen dat de maatregelen voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn niet van toepassing zijn op: 

     2008/57/EG (aangepast)

    ac) spoorweginfrastructuur die particulier eigendom zijn is, en voertuigen  die enkel worden gebruikt  op deze infrastructuur, gebruikte voertuigen die uitsluitend door de eigenaar van de infrastructuur voor eigen goederenvervoer worden wordt gebruikt;

    bd) infrastructuur en voertuigen bestemd voor strikt lokaal, historisch of toeristisch gebruikinfrastructuur en voertuigen bestemd voor strikt lokaal, historisch of toeristisch gebruik.

    4. Het toepassingsgebied van de TSI’s wordt overeenkomstig artikel 8 geleidelijk uitgebreid tot het gehele spoorwegsysteem, met inbegrip van toegang via het spoor tot terminals en belangrijke haveninstallaties die meer dan één gebruiker bedienen of kunnen bedienen, onverminderd de afwijkingen van de toepassing van TSI’s, vermeld in artikel 9.

    Artikel 2

    Definities

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    (1)"trans-Europees spoorwegsysteem ð van de Unie ï ”: het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem en het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem als aangegeven  de  in bijlage I  genoemde elementen  , punt 1, respectievelijk punt 2;

     2008/57/EG (aangepast)

    (2)"interoperabiliteit": de geschiktheid van een spoorwegsysteem voor een veilig en ononderbroken treinverkeer, waarbij de voor de betrokken lijnen gespecificeerde prestaties worden geleverd;. Deze geschiktheid hang af van het geheel van wettelijke, technische en operationele voorwaarden die moeten worden vervuld om aan de essentiële eisen te voldoen;

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    (3)"voertuig": een  voor het verkeer geschikt  spoorvoertuig  met een vaste of variabele samenstelling  dat op eigen wielen voortbeweegt op spoorlijnen, met of zonder tractie. Een voertuig bestaat uit een of meer structurele en functionele subsystemen of onderdelen van dergelijke subsystemen;

     2008/57/EG

    (4)"netwerk": de lijnen, stations, terminals en alle soorten vaste uitrusting die nodig zijn voor een veilige en continue werking van het spoorwegsysteem;

     2008/57/EG (aangepast)

    (5)"subsysteem": het resultaat van de onderverdeling  de structurele en functionele delen  van het spoorwegsysteem, zoals  als bedoeld  in bijlage II aangegeven. Deze subsystemen waarvoor essentiële eisen moeten worden gedefinieerd, kunnen van structurele of functionele aard zijn;

    (6)"interoperabiliteitsonderdeel": een basiscomponent, groep componenten, deel van een samenstel of volledig samenstel van materieel, deel uitmakend of bestemd om deel uit te maken van een subsysteem, en waarvan de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem direct of indirect afhankelijk is  , met inbegrip van  . Het begrip „onderdeel” dekt niet alleen materiële, maar ook immateriële objecten, zoals programmatuur;

     2008/57/EG

    (7)"essentiële eisen": het geheel van de in bijlage III omschreven voorwaarden waaraan het spoorwegsysteem, de subsystemen en de interoperabiliteitsonderdelen, met inbegrip van de interfaces, moeten voldoen;

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    (8)"Europese specificatie": een gemeenschappelijke technische specificatie, een Europese technische goedkeuring  als gedefinieerd in bijlage XXI bij Richtlijn 2004/17/EG  of een  Europese  nationale norm  als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder b), van Verordening (EU) No 1025/2012;  waarin een Europese norm is omgezet, zoals gedefinieerd in bijlage XXI bij Richtlijn 2004/17/EG;

     2008/57/EG

    (9)"technische specificatie inzake interoperabiliteit" (TSI): een overeenkomstig deze richtlijn aangenomen specificatie die voor elk subsysteem of deel van een subsysteem geldt teneinde aan de essentiële eisen te voldoen en de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem te verzekeren;

    "aangemelde instanties": de instanties die belast zijn met de beoordeling van de overeenstemming of de geschiktheid voor het gebruik van de interoperabiliteitsonderdelen of met het onderzoek ten behoeve van de EG-keuringsprocedure van de subsystemen;

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    (10)"fundamentele parameter": elke wettelijke, technische of operationele voorwaarde die kritiek is op het vlak van de interoperabiliteit en die in de desbetreffende TSI’s wordt vermeld;

    (11)"specifiek geval": elk deel van het spoorwegsysteem waarvoor om geografische of topografische redenen of omwille van het stadsmilieu en de samenhang van het bestaande systeem, bijzondere tijdelijke of definitieve bepalingen in de TSI’s moeten worden opgenomen,. Dergelijke gevallen zijn bijvoorbeeld lijnen en netwerken die niet verbonden zijn met het netwerk in de rest van de  Unie  Gemeenschap, het profiel, de spoorwijdte of de spoorafstand, alsmede voertuigen die bestemd zijn voor strikt lokaal, regionaal of historisch gebruik en voertuigen met een plaats van vertrek of bestemming in derde landen;

    (12)"verbetering": belangrijke werkzaamheden waarbij een subsysteem of deel daarvan een subsysteem wordt gewijzigd ð , die een wijziging vergen van het technisch dossier dat de EG-keuringsverklaring eventueel vergezelt ï en die een verbetering van de algemene prestaties van het subsysteem tot gevolg hebben;

    (13)"vernieuwing": belangrijke vervangingswerkzaamheden waarbij een subsysteem of deel  daarvan  van een subsysteem wordt gewijzigd en die geen wijziging van de algemene prestaties van het subsysteem tot gevolg hebben;

    (14)"bestaand spoorwegsysteem": het geheel van de spoorweginfrastructuur spoorweginfrastructuren van het bestaande spoorwegsysteem, bestaande uit  enerzijds  de lijnen en vaste installaties en  anderzijds de  voertuigen, ongeacht categorie of herkomst, die op deze infrastructuur infrastructuren rijden;

     2008/57/EG

    (15)"vervanging in het kader van onderhoud": vervanging van onderdelen door onderdelen met een identieke functie en identieke prestaties in het kader van preventief onderhoud of herstelwerkzaamheden;

     2008/57/EG (aangepast)

    (16)"indienststelling": alle handelingen door middel waarvan een subsysteem of een voertuig in  bedrijf wordt genomen  zijn nominale werkingstoestand wordt gebracht;

    (17)"aanbestedende dienst": elk openbaar of particulier bedrijf of orgaan dat opdracht geeft voor het ontwerp en/of de bouw of de vernieuwing of verbetering van een subsysteem. Deze entiteit kan een spoorwegonderneming, een infrastructuurbeheerder, een houder of een concessionaris die belast is met de indienststelling van een project zijn;

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    (18)"houder": de persoon of entiteit die eigenaar is van een voertuig of het recht heeft het te gebruiken, het voertuig exploiteert als vervoermiddel en als zodanig geregistreerd is in het nationale voertuigenregister bedoeld in artikel 43 33 van onderhavige richtlijn;

    (19)"project in vergevorderd stadium": elk project waarvan de planning/aanleg zodanig is gevorderd dat een wijziging van  de technische specificaties de levensvatbaarheid van het geplande project in het gedrang kan brengen;  het technische aanbestedingsdossier voor de betrokken lidstaat onaanvaardbaar is om juridische, contractuele, economische, financiële, sociale of milieuredenen; dit moet voldoende worden gemotiveerd;

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    (20)"geharmoniseerde norm": Ö een Õ elke Europese norm  als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1025/2012  die is opgesteld door een van de Europese normalisatie-instellingen die worden vermeld in bijlage I bij Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij 26 in het kader van een door de Commissie gegeven mandaat dat volgens de procedure van artikel 6, lid 3, van die richtlijn is opgesteld, en die alleen of samen met andere normen een oplossing vormt voor het probleem van de naleving van een wetgevingsbepaling;

    (21)"nationale veiligheidsinstantie": een veiligheidsinstantie als gedefinieerd in artikel 3, onder g), van Richtlijn  …/… [betreffende de veiligheid van het spoorwegsysteem in de Unie]  Richtlijn 2004/49/EG;

    (22)"type”: een voertuigtype dat beantwoordt aan de fundamentele ontwerpkenmerken van het voertuig, aangegeven in een  type- of ontwerpkeuringscertificaat als beschreven in de toepasselijke keuringsmodule  enkele verklaring van EG-typeonderzoek zoals omschreven in module B van Besluit 93/465/EEG;

     2008/57/EG

    (23)"serie": een aantal identieke voertuigen van een typeontwerp;

    "Bureau": het Europees Spoorwegbureau, als opgericht bij Verordening (EG) nr. 881/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau („Spoorwegbureauverordening”) 27 ;

     2008/57/EG (aangepast)

    (24)"de met het onderhoud belaste entiteit”: een entiteit die belast is met het onderhoud  als gedefinieerd in artikel 3 van Richtlijn …/… [de spoorwegveiligheidsrichtlijn]  van een voertuig en als zodanig geregistreerd is in het nationale voertuigenregister.;

     nieuw

    (25)"lightrail": spoorvervoerssystemen voor stedelijke en/of voorstedelijk vervoer waarvan de capaciteit en snelheid lager ligt dan bij heavy rail en metrosystemen, maar hoger dan bij tramsystemen. Lightrailsystemen kunnen over een eigen bedding beschikken of deze delen met het wegverkeer en rijden gewoonlijk niet samen met voertuigen voor passagiersvervoer over lange afstand of goederentreinen;

    (26)"nationale voorschriften”: alle door lidstaten opgelegde bindende voorschriften die technische eisen of eisen betreffende de veiligheid op het spoor bevatten en die, ongeacht welke instantie ze uitvaardigt, van toepassing zijn op spoorwegondernemingen;

    (27)"nominale werkingstoestand": de normale bedrijfsmodus en de te verwachten gevallen van gestoord bedrijf (waaronder slijtage) binnen de in het technisch en onderhoudsdossier vermelde gebruiksvoorwaarden;

    (28)"aanvaardbare toepassingen van de eisen": niet-bindende adviezen van het Bureau waarin wordt gedefinieerd op welke manieren de naleving van de essentiële eisen kan worden vastgesteld;

    (29)"in de handel brengen": de eerste keer dat een interoperabiliteitsonderdeel, subsysteem, of voertuig dat klaar is om in normale bedrijfsmodus te functioneren in de Unie in de handel wordt gebracht;

    (30)"fabrikant": een natuurlijke of rechtspersoon die een interoperabiliteitsonderdeel of subsysteem produceert of laat ontwerpen of produceren en dat onder zijn naam of handelsnaam in de handel brengt;

    (31)"gemachtigde": een in de Unie gevestigde natuurlijke of rechtspersoon die schriftelijk door de fabrikant is gemachtigd om namens hem specifieke taken te vervullen;

    (32)"technische specificatie": een document waarin dat de technische voorschriften zijn uiteengezet waaraan een product, een proces of een dienst moet voldoen;

    (33)"accreditatie": heeft de betekenis als in Verordening (EG) nr. 765/2008;

    (34)"nationale accreditatie-instantie”: heeft de betekenis als in Verordening (EG) nr. 765/2008;

    (35)"conformiteitsbeoordeling”: het proces waarin wordt aangetoond of voldaan is aan de vastgestelde eisen voor een product, proces, dienst, systeem, persoon of instantie;

    (36)"conformiteitsbeoordelingsinstantie": een instantie die conformiteitsbeoordelingsactiviteiten verricht, zoals ijken, testen, certificeren en inspecteren;

    (37)"gehandicapte en persoon met beperkte mobiliteit": elke persoon met een permanente of tijdelijke fysieke, mentale, intellectuele of zintuiglijke beperking die hem, in wisselwerking met diverse drempels, kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met andere passagiers gebruik te maken van vervoersdiensten of van wie de mobiliteit bij het gebruiken van vervoersdiensten is beperkt door zijn leeftijd;

    (38)"infrastructuurbeheerder": de infrastructuurbeheerder als gedefinieerd in artikel 3 van Richtlijn …/… [tot instelling van één Europese spoorwegruimte];

    (39)"spoorwegonderneming”: spoorwegonderneming als gedefinieerd in artikel 3 van Richtlijn …/… [tot instelling van één Europese spoorwegruimte] en elke andere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke onderneming die goederen en/of reizigers over het spoor vervoert en die zelf de tractie verzekert; hiertoe behoren ook ondernemingen die uitsluitend tractie leveren.

     2008/57/EG

    Artikel 3

    Algemene samenhang

    1. Deze richtlijn heeft betrekking op de voorschriften, voor elk subsysteem, inzake parameters, interoperabiliteitsonderdelen, interfaces en procedures, alsmede op de voorwaarden voor algemene samenhang van het spoorwegsysteem, die noodzakelijk zijn om de interoperabiliteit te verwezenlijken.

    2. De bepalingen van deze richtlijn gelden onverminderd andere relevante communautaire bepalingen. In het geval van de interoperabiliteitsonderdelen, met inbegrip van de interfaces, kan het echter voor het voldoen aan de essentiële eisen van deze richtlijn noodzakelijk zijn gebruik te maken van daartoe vastgestelde bijzondere Europese specificaties.

    Artikel 34

    Essentiële eisen

    1. Het spoorwegsysteem, de subsystemen, de interoperabiliteitsonderdelen, inclusief de interfaces, moeten voldoen aan de desbetreffende essentiële eisen.

     2008/57/EG (aangepast)

    2. De in artikel 34 van Richtlijn 2004/17/EG bedoelde aanvullende technische specificaties die noodzakelijk zijn ter aanvulling van de Europese specificaties of de andere normen die in gebruik zijn in de  Unie  Gemeenschap, mogen niet in strijd zijn met de essentiële eisen.

     2008/57/EG (aangepast)

    HOOFDSTUK II

    TECHNISCHE SPECIFICATIES INZAKE INTEROPERABILITEIT

    Artikel 45

    Inhoud van  de technische specificaties inzake interoperabiliteit  TSI's

    1. Elk van de  in bijlage II gedefinieerde  subsystemen wordt bestreken door één TSI. Een subsysteem kan zo nodig bestreken worden door verscheidene TSI’s worden bestreken en één TSI kan verscheidene subsystemen betreffen. Voor het besluit om een TSI te ontwikkelen en/of te herzien en voor de keus van de technische en geografische reikwijdte daarvan is een mandaat overeenkomstig artikel 6, lid 1, vereist.

     nieuw

    2. De Commissie wordt gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 46 betreffende de aanpassing van bijlage II aan de technische vooruitgang met betrekking tot de indeling van het spoorwegsysteem in subsystemen en de omschrijving van die subsystemen.

     2008/57/EG

    32. De subsystemen stemmen overeenkomstig deze richtlijn met de op het moment van inwerkingtreding, vernieuwing of verbetering geldende TSI’s overeen; deze conformiteit blijft tijdens het gebruik van elk subsysteem ononderbroken gehandhaafd.

     2008/57/EG (aangepast)

    43. In elke Elke TSI zijn de volgende elementen opgenomen omvat, voor zover nodig, met het oog op de totstandbrenging van de doelstelling van artikel 1:

     2008/57/EG

    a) een vermelding van de beoogde reikwijdte (deel van het netwerk of voertuigen als bedoeld in bijlage I: subsysteem of deel van een subsysteem als vermeld in bijlage II);

     2008/57/EG (aangepast)

    b) de essentiële eisen voor het betrokken subsysteem en de interfaces van dit systeem met de overige subsystemen;

    c) de functionele en technische specificaties waaraan elk subsysteem en de interfaces ervan met de overige subsystemen moeten voldoen. Indien nodig kunnen deze specificaties naargelang van het gebruik van het subsysteem verschillen, bijvoorbeeld voor elke van de categorieën lijnen, knooppunten en/of voertuigen bedoeld in bijlage I;

     2008/57/EG

    d) de interoperabiliteitsonderdelen en interfaces waarvoor Europese specificaties moeten worden vastgesteld, waaronder de Europese normen die noodzakelijk zijn om de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem tot stand te brengen;

    e) per geval de procedures die moeten worden gehanteerd voor de beoordeling van de overeenstemming of de geschiktheid voor gebruik van interoperabiliteitsonderdelen enerzijds, of de EG-keuring van de subsystemen anderzijds. Die procedures moeten gebaseerd zijn op de in Besluit 2010/713/EU van de Commissie 28  93/465/EEG omschreven modules;

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    f) de  strategie voor de toepassing van  uitvoeringsstrategieënvoor de TSI's. Daarin staan met name de stappen via welke de bestaande situatie overgaat in de uiteindelijke situatie waarin overal aan de TSI's wordt voldaan,  indien nodig met inbegrip van de termijnen waarbinnen die stappen moeten worden afgerond  ;

    g) voor het betrokken personeel de kwalificaties en voorschriften inzake de gezondheids- en veiligheidsvoorschriften op het werk voor de exploitatie en het onderhoud van het subsysteem in kwestie en voor de toepassing van de TSI.;

     nieuw

    h) de bij de verbetering of vernieuwing van bestaande subsystemen en voertuigtypen toepasselijke bepalingen met of zonder nieuwe vergunning voor of nieuw besluit tot indienststelling;

    i) de door spoorwegondernemingen te controleren parameters en toe te passen procedures om die parameters te controleren tussen het moment waarop een vergunning om een voertuig in de handel te brengen is afgegeven en het moment waarop het besluit tot indienststelling wordt genomen, teneinde te waarborgen dat de voertuigen compatibel zijn met de trajecten waarop ze zullen worden ingezet;

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    54. Elke TSI wordt uitgewerkt aan de hand van een analyse van het bestaande subsysteem en geeft een subsysteem aan als doel dat geleidelijk, maar binnen een redelijke termijn, kan worden bereikt. Aldus kan dankzij de gefaseerde vaststelling en toepassing van de TSI's  binnen die termijn  langzamerhand de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem worden bereikt.

    65. TSI’s houden de samenhang van het bestaande spoorwegsysteem in elke lidstaat op passende wijze zoveel mogelijk in stand. In verband daarmee kan binnen elke TSI rekening worden gehouden met specifieke gevallen, zowel op het gebied van het netwerk als de voertuigen  en met name met  ; er wordt speciale aandacht besteed aan het profiel, de spoorwijdte of de spoorafstand en aan voertuigen met een plaats van vertrek of bestemming in derde landen. Voor elk specifiek geval wordt in de TSI aangegeven hoe de TSI-bepalingen  van  bedoeld in lid 4 3, onder c) tot en met g), moeten worden toegepast.

     2008/57/EG

    76. Indien bepaalde technische aspecten die overeenkomen met essentiële eisen niet uitdrukkelijk aan de orde kunnen komen in een TSI, worden zij duidelijk als open punten omschreven in een bijlage bij van de TSI. Op deze aspecten is artikel 17, lid 3 van toepassing.

     2008/57/EG (aangepast)

    87. TSI's vormen geen belemmering voor besluiten van de lidstaten om  beslissingen te nemen over  inzake het gebruik van de infrastructuur voor het verkeer van voertuigen waarop de TSI's niet van toepassing zijn.

    98. Indien dat strikt noodzakelijk is om te voldoen aan de doelstelling van deze richtlijn, kunnen TSI’s expliciet en duidelijk verwijzen naar Europese of internationale normen of specificaties of door het Bureau bekendgemaakte technische documenten. In dat geval worden die normen of specificaties (of de desbetreffende delen daarvan) of technische documenten beschouwd als een bijlage bij van de desbetreffende TSI en krijgen zij een verplicht karakter op het moment dat de TSI van toepassing is. Indien dergelijke normen, of specificaties of technische documenten ontbreken en nog moeten worden ontwikkeld dienen te worden, kan worden verwezen naar andere, duidelijk bepaalde documenten met een normatief karakter:  die gemakkelijk en publiek toegankelijk zijn  in dat geval betreft het eenvoudig toegankelijke documenten uit de openbare sfeer.

    Artikel 56

     Opstelling, aanneming en  Aanneming, herziening en bekendmaking van TSI’s

     2008/57/EG

    1. De ontwerp-TSI’s en latere ontwerpwijzigingen in TSI’s worden door het Bureau opgesteld in opdracht van de Commissie volgens de in artikel 29, lid 3, van deze richtlijn bedoelde regelgevingsprocedure. Zij worden opgesteld overeenkomstig de artikelen 3 en 12 van Verordening (EG) nr. 881/2004 en in samenwerking met de in die artikelen genoemde werkgroepen.

    Maatregelen die tot doel hebben de niet-essentiële elementen van deze richtlijn te wijzigen door deze richtlijn aan te vullen met TSI’s of met wijzigingen daarop, worden vastgesteld volgens de in artikel 29, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

    De Commissie mag om dwingende urgente redenen de in artikel 29, lid 5, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing toepassen.

    2. Het is de opdracht van het Bureau de herziening en bijwerking van de TSI’s voor te bereiden en aanbevelingen te doen aan de Commissie, teneinde rekening te houden met de ontwikkeling van de techniek en de maatschappelijke eisen. De Commissie stelt het in artikel 29 bedoelde comité in kennis van dergelijke aanbevelingen.

     nieuw

    1. De Commissie geeft het Bureau de opdracht de TSI's en de wijzigingen daarvan op te stellen en desgevallend aanbevelingen te doen aan de Commissie.

     2008/57/EG (aangepast)

    2. Elke ontwerp-TSI wordt in  de volgende  twee fasen opgesteld.

    a) Ten eerste Het Bureau bepaalt het Bureau de fundamentele parameters voor deze TSI, alsmede de interfaces met de andere subsystemen en alle andere noodzakelijke specifieke gevallen. Voor elk van deze parameters en interfaces worden de meest gunstige alternatieve oplossingen, vergezeld van technische en economische bewijsstukken, gepresenteerd.

    b) Ten tweede Het Bureau werkt het Bureau op basis van deze fundamentele parameters de ontwerp-TSI uit. Eventueel houdt het Bureau rekening met de vooruitgang van de techniek, reeds uitgevoerde normalisatiewerkzaamheden, de bevindingen van bestaande werkgroepen en aanvaarde onderzoeksresultaten. Elke ontwerp-TSI gaat vergezeld van een volledige raming van de te verwachten kosten en baten van de toepassing van de TSI’s.; Daarin daarin worden de verwachte gevolgen voor alle betrokken exploitanten en economische subjecten vermeld.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    4. Bij de opstelling, aanneming en herziening van elke TSI (met inbegrip van de fundamentele parameters) wordt rekening gehouden met de te voorziene kosten en baten van alle voorgestelde technische oplossingen en van de onderlinge interfaces, teneinde te bepalen welke oplossingen de meest gunstige zijn en die uit te voeren. De lidstaten leveren een bijdrage aan deze raming door de benodigde gegevens te verstrekken.

    ð 3. Teneinde rekening te houden met de technologische of maatschappelijke ontwikkelingen stelt het Bureau de TSI's en de wijzigingen daarvan op overeenkomstig het in lid 1 bedoelde mandaat en overeenkomstig de artikelen 4 en 15 van Verordening (EU) nr. …/… [de Spoorwegbureauverordening] en met inachtneming van de beginselen inzake openheid, consensus en transparantie als gedefinieerd in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1025/2012. ï

    45. Het in artikel 29 bedoelde comité wordt regelmatig op de hoogte gehouden van de werkzaamheden in verband met het opstellen van de TSI's. Op verzoek van het comité kan de De Commissie kan gedurende deze werkzaamheden ð voor de opstelling van de TSI's ï de nodige opdrachten of aanbevelingen formuleren betreffende de opzet van de TSI's, alsmede betreffende de raming van de kosten en baten. De Commissie kan met name op vraag van een lidstaat verzoeken alternatieve oplossingen te bestuderen en de raming van de kosten en baten van deze alternatieve oplossingen op te nemen in het verslag bij de ontwerp-TSI.

    5.6. Bij de aanneming van elke TSI wordt volgens de in artikel 29, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure, de datum vastgesteld waarop die van kracht wordt. Wanneer verschillende subsystemen om redenen van technische compatibiliteit tegelijkertijd in gebruik moeten worden genomen, moeten de data van inwerkingtreding van de desbetreffende TSI’s overeenstemmen.

    6.7. Bij de opstelling, aanneming en herziening van de TSI’s wordt rekening gehouden met de mening van de gebruikers ten aanzien van eigenschappen die rechtstreeks van invloed zijn op het gebruik van de subsystemen door die gebruikers. Daartoe pleegt het Bureau bij de opstelling en herziening van de TSI’s overleg met de representatieve gebruikersverenigingen en -organisaties. Het voegt een verslag van de uitkomst van dit overleg bij de ontwerp-TSI.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    7.  Overeeenkomstig artikel 6 van Verordening (EU) nr. …/… (de spoorwegbureauverordening) stelt het Bureau de  De lijst op van  gebruikersverenigingen en -organisaties  verenigingen en organisaties waarmee overleg moet worden gepleegd  en werkt het die lijst regelmatig bij. Deze lijst , wordt door de Commissie, op advies van het comité, volgens de in artikel 29, lid 2, bedoelde adviesprocedure opgesteld en kan op verzoek van een lidstaat of op initiatief van de Commissie worden herzien en bijgewerkt

    8. Bij de opstelling, aanneming en herziening van de TSI's wordt rekening gehouden met het advies van de sociale partners ten aanzien van de voorschriften van artikel 54, lid 4, onder g). Daartoe ð raadpleegt het Bureau de sociale partners alvorens de Commissie aanbevelingen te doen over de TSI's en de wijzigingen daarvan. ï sociale partners worden geraadpleegd voordat de ontwerp-TSI met het oog op de aanneming of herziening ervan bij het comité van artikel 29 wordt ingediend.De sociale partners worden geraadpleegd in het kader van het comité voor de sectoriële dialoog, opgericht bij Besluit 98/500/EG van de Commissie van 20 mei 1998 betreffende de oprichting van Comités voor de sectoriële dialoog tussen de sociale partners op Europees niveau 29 . De sociale partners brengen hun advies uit binnen een termijn van drie maanden.

    9. Indien herziening van een TSI wijziging van de eisen tot gevolg heeft, moet de nieuwe TSI verenigbaarheid waarborgen met overeenkomstig vorige versies van de TSI in dienst genomen subsystemen.

    10. De Commissie krijgt de bevoegdheid om betreffende de TSI's en de wijzigingen daarvan gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 46.

    Wanneer overeenkomstig artikel 6 in de TSI's tekortkomingen worden vastgesteld en er sprake is van dwingende spoed, is de in artikel 47 uiteengezette procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.

    Ingeval een nieuwe vergunning, vernieuwing of bijstelling van deze subsystemen noodzakelijk is met het oog op naar behoren gemotiveerde veiligheid of om redenen van interoperabiliteit, worden de desbetreffende termijnen vastgesteld in de TSI, of zo nodig door de lidstaten.

    10. De TSI’s worden door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.

    Artikel 67

    Tekortkomingen van TSI’s

    1. Indien blijkt dat een TSI na aanneming ervan niet geheel voldoet aan de essentiële eisen, kan het in artikel 29 bedoelde comité op verzoek van een lidstaat of op initiatief van de Commissie worden geraadpleegd.

    De Commissie kan het Bureau om een technisch advies verzoeken. De Commissie onderzoekt dit technisch advies met de medewerking van het comité.

    2. Indien de TSI wegens een geringe fout moet worden gewijzigd en indien dit geen gerede aanleiding is tot onmiddellijke herziening van de TSI, kan de Commissie aanbevelen dat het technisch advies wordt gebruikt in afwachting van de herziening van de TSI overeenkomstig artikel 6, lid 1. In dat geval publiceert het Bureau dit technisch advies.

    3. Indien de TSI wegens een ernstige of kritieke fout moet worden gewijzigd, wordt onmiddellijk de in artikel 6, lid 1, bedoelde procedure toegepast.

     nieuw

    1. Indien na de vaststelling daarvan blijkt dat een TSI een tekortkoming vertoont, wordt de TSI gewijzigd overeenkomstig artikel 5, lid 3.

    2. Met het oog op de herziening van de TSI kan de Commissie het Bureau om advies vragen. De Commissie analyseert het advies van het Bureau en stelt de lidstaten in kennis van haar conclusies.

    3. Op verzoek van de Commissie is het in lid 2 bedoelde advies van het Bureau een aanvaardbare toepassing van de essentiële eisen en mag het derhalve worden gebruikt voor de beoordeling van projecten.

     2008/57/EG

    Artikel 8

    Uitbreiding van de werkingssfeer van de TSI’s

    1. De Commissie neemt, volgens de in artikel 29, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing een of meer mandaten aan met het oog op de ontwikkeling van nieuwe TSI’s en/of de herziening van reeds aangenomen TSI’s, teneinde lijnen en voertuigen op te nemen waarvoor nog geen TSI’s bestaan.

    2. Het eerste mandaat omvat een eerste groep van nieuwe TSI’s en/of wijzigingen van TSI’s die tegen januari 2012 moeten worden vastgesteld, zonder afbreuk te doen aan artikel 5, lid 5, inzake de mogelijkheid om te voorzien in specifieke gevallen, en artikel 9, dat de mogelijkheid biedt in bepaalde omstandigheden afwijkingen toe te staan. Dit eerste mandaat wordt opgesteld op basis van een aanbeveling van het Bureau en heeft tot doel vast te stellen welke nieuwe TSI’s moeten worden opgesteld en/of welke bestaande TSI’s moeten worden gewijzigd op basis van de verwachte kosteneffectiviteit van elke voorgestelde maatregel en het beginsel van proportionaliteit met betrekking tot de op communautair niveau te treffen maatregelen. Te dien einde zal op passende wijze rekening worden gehouden met bijlage I, punt 4, en met een noodzakelijk evenwicht tussen de doelstellingen van een ononderbroken werking van de spoorwegen en technische harmonisatie enerzijds, en het betrokken trans-Europese, nationale, regionale of lokale verkeersniveau anderzijds.

    3. Zolang het toepassingsgebied van de TSI’s niet is uitgebreid tot het gehele spoorwegsysteem, wordt

    a) de vergunning voor indienststelling:

    van voertuigen en boordapparatuur van de subsystemen besturing en seingeving die vooral bedoeld zijn om te worden gebruikt op het deel van het netwerk dat nog niet onder het toepassingsgebied van de TSI's valt, voor dit deel van het netwerk;

    van subsystemen infrastructuur, energie en besturing en seingeving langs het spoor op de delen van het netwerk die nog niet onder het toepassingsgebied van de TSI's vallen;

    verleend conform de nationale voorschriften als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2004/49/EG, of, indien van toepassing, artikel 17, lid 3, van onderhavige richtlijn;

    b) de vergunning voor indienststelling van soms op het deel van het netwerk dat nog niet onder het toepassingsgebied van de TSI's valt te gebruiken voertuigen, voor dit deel van het netwerk, verleend conform de artikelen 21 tot 27 en de nationale voorschriften als bedoeld in artikel 8 van Richtlijn 2004/49/EG, of, indien van toepassing, artikel 17, lid 3, van onderhavige richtlijn.

    4. Een lidstaat hoeft de overeenkomstig lid 2 aangenomen nieuwe of herziene TSI’s niet toe te passen op projecten in een gevorderde ontwikkelingsfase of waarvoor een uitvoeringsovereenkomst loopt wanneer de desbetreffende reeks TSI’s wordt gepubliceerd.

     2008/57/EG (aangepast)

    Artikel 79

    Afwijkingen  Ontheffing van de TSI's 

     nieuw

    1. In de volgende gevallen mogen de lidstaten afzien van de toepassing van één of meer TSI's of delen daarvan:

    a) bij een voorgesteld nieuw subsysteem of een deel daarvan, de vernieuwing of verbetering van een bestaand subsysteem of een deel daarvan, elk element als genoemd in artikel 1, lid 1, dat zich in een gevorderde ontwikkelingsfase bevindt of waarvoor een uitvoeringsovereenkomst loopt op het moment waarop  die TSI’s bekend worden gemaakt;

    b) wanneer het bij een snelle herstelling van het net na een ongeluk of een natuurramp economisch of technisch niet mogelijk is de overeenkomstige TSI geheel of gedeeltelijk toe te passen. In dat geval mag slechts tijdelijk van de TSI worden afgeweken; 

    c) bij elke voorgestelde vernieuwing, uitbreiding of verbetering van een bestaand subsysteem of deel daarvan waarbij de toepassing van de TSI's de economische levensvatbaarheid van het project in het gedrang zou brengen.

    2. In het in lid 1, onder a), bedoelde geval stelt de lidstaat de Commissie binnen een jaar na de inwerkingtreding van elke TSI in kennis van een lijst van projecten die op zijn grondgebied worden uitgevoerd en die zich in een vergevorderd stadium van ontwikkeling bevinden.

    3. In alle in lid 1 bedoelde gevallen dienen de betrokken lidstaten bij de Commissie een verzoek in om de TSI niet toe te passen, met vermelding van de alternatieve regelingen die de lidstaat in plaats van de TSI's wenst toe te passen. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de inhoud van het dossier dat bij een aanvraag tot ontheffing van één of meer TSI's of delen daarvan moet worden gevoegd, alsmede de bijzonderheden, het formaat en de indieningsmodaliteiten van dat dossier. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 48, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. De Commissie onderzoekt het dossier, analyseert de alternatieve regelingen die de lidstaat in plaat van de TSI wenst toe te passen en beslist of zij het verzoek tot ontheffing van de TSI aanvaardt dan wel verwerpt en stelt de lidstaat in kennis van haar beslissing.

    4. In afwachting van de beslissing van de Commissie mag een lidstaat in het in lid 3 bedoelde geval alternatieve regelingen toepassen.

    5. De Commissie neemt uiterlijk vier maanden na de indiening van het verzoek en het volledige dossier een beslissing. Als een dergelijke beslissing niet wordt genomen, wordt het verzoek geacht te zijn aanvaard.

     2008/57/EG (nieuw)

    1. Bij gebreke van relevante specifieke gevallen is een lidstaat in de volgende gevallen niet verplicht een of meer TSI’s overeenkomstig dit artikel toe te passen:

    a) een voorgesteld nieuw subsysteem, de vernieuwing of verbetering van een bestaand subsysteem, elk element als genoemd in artikel 1, lid 1, in een gevorderde ontwikkelingsfase of waarvoor een uitvoeringsovereenkomst loopt wanneer die TSI's worden gepubliceerd;

    b) voor een project voor de vernieuwing of verbetering van een bestaand subsysteem, wanneer het profiel, de spoorwijdte of de spoorafstand, of de elektrische spanning niet verenigbaar zijn met die van het bestaande subsysteem;

    c) voor een project voor een nieuw subsysteem of een project voor de vernieuwing of herinrichting van een bestaand subsysteem, uit te voeren op het grondgebied van die lidstaat, wanneer het spoorwegnet van die lidstaat niet grenst aan of door de zee of als gevolg van speciale geografische omstandigheden afgesneden is van het spoorwegnet van de rest van de Gemeenschap;

    d) voor elk project betreffende de vernieuwing, uitbreiding of verbetering van een bestaand subsysteem, wanneer de toepassing van deze TSI's de economische levensvatbaarheid van het project en/of de samenhang van het spoorwegsysteem van de lidstaat in gevaar brengt;

    e) wanneer het, na een ongeluk of een natuurramp, in verband met de noodzakelijke snelle herstelling van het net economisch of technisch niet mogelijk is de overeenkomstige TSI geheel of gedeeltelijk toe te passen.;

    f) voor voertuigen met een plaats van vertrek of bestemming in een derde land met een andere spoorwijdte dan die van het hoofdspoorwegnet binnen de Gemeenschap.

    2. De betrokken lidstaat dient in de in lid 1 bedoelde gevallen bij de Commissie een dossier in dat de in bijlage IX vermelde punten bevat. De Commissie analyseert de door de lidstaat geplande maatregelen en stelt het in artikel 29 vermelde comité daarvan in kennis.

    3. In het in lid 1, onder a), bedoelde geval stelt de lidstaat de Commissie binnen een jaar na de inwerkingtreding van elk TSI in kennis van een lijst van projecten die op zijn grondgebied worden uitgevoerd en die in een vergevorderd stadium van ontwikkeling zijn.

    4. In de gevallen bedoeld in lid 1, onder a), c) en e), gaat de Commissie na of het dossier conform is en stelt zij de lidstaat in kennis van de resultaten van haar analyse. Indien nodig wordt een aanbeveling gedaan betreffende de toe te passen specificaties. De lidstaat kan zonder afwachten de in bijlage IX bedoelde alternatieve bepalingen toepassen.

    5. In de gevallen bedoeld in lid 1, onder b), d) en f), beslist de Commissie volgens de in artikel 29, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing of een verzoek te mogen afwijken wordt aanvaard. In het geval bedoeld in lid 1, onder b), wordt in het besluit van de Commissie evenwel niet verwezen naar het profiel en de spoorbreedte. Uiterlijk zes maanden nadat het verzoek, samen met het volledige dossier, is ingediend, neemt de Commissie een beslissing. Als een dergelijke beslissing niet wordt genomen, wordt het verzoek geacht te zijn aanvaard. In afwachting van de beslissing van de Commissie mag een lidstaat in het geval bedoeld in lid 1, onder f), de in bijlage IX bedoelde alternatieve bepalingen toepassen.

     2008/57/EG

    6. Alle lidstaten worden op de hoogte gesteld van de resultaten van de analyses en van de resultaten van de in lid 3 de leden 4 en 5 bedoelde procedure.

     2008/57/EG (aangepast)

    HOOFDSTUK III

    INTEROPERABILITEITSONDERDELEN

    Aritkel 810

    Het in de handel op de markt brengen van interoperabiliteitsonderdelen

    1. De lidstaten nemen alle dienstige maatregelen opdat de interoperabiliteitsonderdelen:

    a) alleen in de handel op de markt worden gebracht indien zij de interoperabiliteit van het systeem mogelijk maken en door te voldoen aan de essentiële eisen;

    b) binnen hun toepassingsgebied worden gebruikt overeenkomstig hun bestemming en naar behoren worden geïnstalleerd en onderhouden.

    Deze bepalingen vormen geen belemmering voor het in de handel op de markt van deze onderdelen voor andere toepassingen.

    2. De lidstaten mogen niet uit hoofde van deze richtlijn het in de handel brengen op hun grondgebied van interoperabiliteitsonderdelen met het oog op het gebruik daarvan voor het spoorwegsysteem verbieden, beperken of belemmeren, wanneer deze onderdelen aan de bepalingen van deze richtlijn voldoen. In het bijzonder mogen zij geen verificaties verlangen die al zijn verricht in het kader van de procedure die tot de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik heeft geleid. De onderdelen van deze procedure zijn aangegeven in bijlage IV.

     nieuw

    De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de werkingssfeer en de inhoud van de EG-verklaring van conformiteit en geschiktheid voor gebruik van interoperabiliteitsonderdelen, alsmede het formaat daarvan en de informatie die in die verklaring moet worden opgenomen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 48, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    Artikel 911

    Conformiteit of geschiktheid voor gebruik

    1. De lidstaten  en het Bureau  beschouwen de interoperabiliteitsonderdelen  als interoperabel en in overeenstemming met de essentiële eisen  als conform de desbetreffende essentiële eisen van deze richtlijn, wanneer zij voorzien zijn van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik.

     2008/57/EG

     nieuw

    2. Voor elk interoperabiliteitsonderdeel dient de procedure te worden gevolgd voor de beoordeling van de overeenstemming en van de geschiktheid voor gebruik zoals omschreven in de desbetreffende TSI, en voor dat onderdeel dient het desbetreffende certificaat te zijn afgegeven.

    3. De lidstaten  en het Bureau  gaan ervan uit dat een interoperabiliteitsonderdeel voldoet aan de essentiële eisen indien het voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de desbetreffende TSI of aan de Europese specificaties die zijn ontwikkeld om aan die voorwaarden te voldoen.

    4. Reserveonderdelen voor subsystemen die reeds in dienst zijn gesteld als de desbetreffende TSI van kracht wordt, mogen in deze subsystemen worden aangebracht zonder dat zij aan de in lid 2 bedoelde procedure worden onderworpen.

    5. De TSI’s kunnen voorzien in een overgangsperiode voor de in deze TSI’s als interoperabiliteitsonderdelen aangemerkte spoorvervoerproducten die bij de inwerkingtreding van de TSI’s al in de handel zijn gebracht. Deze onderdelen moeten voldoen aan de eisen van artikel 810, lid 1.

    Artikel 12

    Het niet voldoen van Europese specificaties aan essentiële eisen

    Wanneer een lidstaat of de Commissie van mening is dat bepaalde Europese specificaties die rechtstreeks of indirect worden gebruikt ten behoeve van deze richtlijn niet voldoen aan de essentiële eisen, wordt de kwestie aan het in artikel 29 bedoelde comité voorgelegd en neemt de Commissie de meest geschikte maatregel en wel:

    a) de gehele of gedeeltelijke verwijdering van deze specificaties uit de publicaties waarin zij zijn opgenomen, of de wijziging ervan, na overleg met het bij Richtlijn 98/34/EG ingestelde comité, wanneer het Europese normen betreft, of

    b) de herziening van de TSI overeenkomstig artikel 7.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    Artikel 1013

    Procedure voor de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik

    1. Voor de opstelling van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel moet de fabrikant of diens in de Gemeenschap  Unie  gevestigde gemachtigde de desbetreffende TSI’s hanteren.

    2. Wanneer de desbetreffende TSI dit voorschrijft, wordt de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van een interoperabiliteitsonderdeel uitgevoerd door de aangemelde  conformiteitsbeoordelingsinstantie  instantie waarbij de fabrikant of diens in de Gemeenschap  Unie  gevestigde gemachtigde daartoe een aanvraag heeft ingediend.

    3. Wanneer op interoperabiliteitsonderdelen andere communautaire richtlijnen  van de Unie  betreffende andere aspecten van toepassing zijn, geeft de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik aan dat de betrokken interoperabiliteitsonderdelen eveneens aan de eisen van die andere richtlijnen voldoen.

    4. Wanneer noch de fabrikant, noch diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde de in de leden 1 en 3  vastgestelde  genoemde verplichtingen heeft vervuld, gaan deze verplichtingen over op eenieder die het interoperabiliteitsonderdeel in de handel brengt. Dezelfde verplichtingen gelden, wat deze richtlijn betreft, voor  iedereen  degene die interoperabiliteitsonderdelen van diverse herkomst of delen daarvan assembleert dan wel voor eigen gebruik vervaardigt.

    5. Teneinde te vermijden dat niet-conforme interoperabiliteitsonderdelen in de handel worden gebracht  en Oonverminderd het bepaalde in artikel 1114:

    a) is, wanneer door een lidstaat wordt geconstateerd dat de EG-verklaring van conformiteit ten onrechte is opgesteld, de fabrikant of diens in de  Unie  Gemeenschap gevestigde gemachtigde verplicht, voor zover nodig, het betrokken interoperabiliteitsonderdeel in overeenstemming te brengen en een einde te maken aan de inbreuk overeenkomstig de door die lidstaat gestelde voorwaarden;

     2008/57/EG

    b) moet, wanneer het betrokken interoperabiliteitsonderdeel niet in overeenstemming wordt gebracht, de lidstaat alle passende maatregelen nemen om het in de handel brengen daarvan te beperken of te verbieden of het uit de handel te laten nemen volgens de procedures van artikel 1114.

    Artikel 1114

    Het niet voldoen van interoperabiliteitsonderdelen aan essentiële eisen

     2008/57/EG

     nieuw

    1. Wanneer een lidstaat vaststelt dat een van de EG-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik voorzien interoperabiliteitsonderdeel dat in de handel wordt gebracht en wordt gebruikt overeenkomstig zijn bestemming, de naleving van de essentiële eisen in het gedrang dreigt te brengen, neemt hij alle dienstige maatregelen om het toepassingsgebied van dat onderdeel te beperken, het gebruik ervan te verbieden, of het uit de handel te nemen  of terug te roepen  . De lidstaat stelt de Commissie  en de andere lidstaten  onmiddellijk in kennis van de genomen maatregelen en geeft de redenen van zijn besluit aan, en met name of het gebrek aan conformiteit het gevolg is van:

     2008/57/EG

    a) het niet voldoen aan de essentiële eisen;

    b) een gebrekkige toepassing van de Europese specificaties, voor zover de toepassing van deze specificaties wordt aangehaald,

    c) de ontoereikendheid van de Europese specificaties.

     2008/57/EG (aangepast)

    2. De Commissie pleegt zo spoedig mogelijk overleg met de betrokken partijen. Wanneer de Commissie na dit overleg vaststelt dat de maatregel gerechtvaardigd is, stelt zij de lidstaat die daartoe het initiatief heeft genomen, alsmede de overige lidstaten, onmiddellijk daarvan in kennis. Wanneer de Commissie na dit overleg vaststelt dat de maatregel niet gerechtvaardigd is, stelt zij de lidstaat die daartoe het initiatief heeft genomen, alsmede de fabrikant of diens in de  Unie  Gemeenschap gevestigde gemachtigde, onmiddellijk daarvan in kennis. Indien de in lid 1 bedoelde beslissing wordt gemotiveerd onder verwijzing naar een leemte in de Europese specificaties, dan wordt de procedure van artikel 12 toegepast.

    3. Wanneer een interoperabiliteitsonderdeel dat voorzien is van de EG-verklaring van conformiteit niet conform blijkt te zijn, neemt de bevoegde lidstaat passende maatregelen ten aanzien van  de personen  degene die de verklaring hebben heeft opgesteld en stelt hij de Commissie en de overige lidstaten daarvan in kennis.

     2008/57/EG

    4. De Commissie ziet erop toe dat de lidstaten op de hoogte worden gehouden van het verloop en de resultaten van deze procedure.

    HOOFDSTUK IV

    SUBSYSTEMEN

    Artikel 15

    Procedure voor de indienststelling

    1. Onverminderd hoofdstuk V geeft elke lidstaat toestemming voor de indienststelling van de zich op zijn grondgebied bevindende of geëxploiteerde subsystemen van structurele aard, die van het spoorwegsysteem deel uitmaken.

    Daarvoor nemen de lidstaten alle noodzakelijke maatregelen opdat deze subsystemen alleen in dienst kunnen worden gesteld indien zij zodanig zijn ontworpen, geconstrueerd en geïnstalleerd en/of zodanig worden geëxploiteerd dat de inachtneming van de desbetreffende essentiële eisen niet in het gedrang komt wanneer zij in het spoorwegsysteem worden opgenomen. Zij controleren met name:

    de technische compatibileit van deze subsystemen met het systeem waarin ze worden opgenomen;

    de veilige integratie van deze subsystemen in overeenstemming met artikel 4, lid 3, en artikel 6, lid 3, van Richtlijn 2004/49/EG.

    2. Alvorens deze subsystemen in dienst worden gesteld gaat iedere lidstaat na of zij, eventueel, voldoen aan de desbetreffende TSI-bepalingen inzake bedrijf en onderhoud.

    3. Na de indienststelling van deze subsystemen vindt de verificatie plaats:

    a) voor infrastructuur in het kader van de toekenning van en het toezicht op de veiligheidsgoedkeuringen overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2004/49/EG;

    b) voor voertuigen in het kader van de toekenning van en het toezicht op de veiligheidsgoedkeuringen overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2004/49/EG.

    Hiertoe wordt gebruikgemaakt van de beoordelings- en keuringsprocedures die zijn omschreven in de desbetreffende structurele en functionele TSI’s.

     2008/57/EG (aangepast)

    Artikel 1216

    Vrij verkeer van subsystemen

    1. Onverminderd hoofdstuk V artikel 15, lid 1, kunnen de lidstaten niet uit hoofde van deze richtlijn de constructie, de indienststelling en de exploitatie op hun grondgebied van subsystemen van structurele aard die deel uitmaken van het spoorwegsysteem en die aan de essentiële eisen voldoen, op hun grondgebied niet uit hoofde van deze richtlijn verbieden, beperken of belemmeren. Met name mogen zij geen controles eisen die reeds zijn uitgevoerd:

    (a)ofwel in het kader van de procedure die tot de "EG"-keuringsverklaring of controle heeft geleid en waarvan de bestanddelen in bijlage V worden opgesomd;

    (b)of in andere lidstaten vóór of na inwerkintreding van deze richtlijn, teneinde te controleren of onder gelijke bedrijfsvoorwaarden wordt voldaan aan gelijke eisen.

    Artikel 1317

    Conformiteit met TSI’s en nationale voorschriften

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    1. De lidstaten  en het Bureau  beschouwen de van het spoorwegsysteem deel uitmakende subsystemen van structurele aard die zijn voorzien van de EG-keuringsverklaring als interoperabel en conform de desbetreffende essentiële eisen.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    2. De verificatie van de interoperabiliteit, met inachtneming van de essentiële eisen, van een subsysteem van structurele aard dat deel uitmaakt van het spoorwegsysteem, geschiedt aan de hand van de TSI’s, indien deze bestaan  en de overeenkomstig lid 3 aangemelde nationale voorschriften .

     2008/57/EG (aangepast)

    3. De lidstaten stellen voor elk subsysteem een lijst op van de  nationale  technische voorschriften op die  in de volgende gevallen worden  gebruikt voor de uitvoering van de essentiële eisen, en zij zenden deze lijst aan de Commissie toe wanneer:

     2008/57/EG

    er geen desbetreffende TSI’s bestaan; of

     nieuw

    a)indien de TSI's bepaalde aspecten in verband met de essentiële eisen (open punten) niet volledig bestrijken; 

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    b)indien er op grond van artikel 8 7 kennis is gegeven van  de niet-toepassing van één of meer TSI's  een afwijking ð of delen daarvan ï ; of

    c)indien het in specifieke gevallen nodig is technische regels toe te passen die niet in de desbetreffende TSI zijn opgenomen;.

     nieuw

    d)wanneer nationale voorschriften worden gebruikt voor de beschrijving van bestaande systemen.

     2008/57/EG (aangepast)

    4.    De lidstaten wijzen Bij deze gelegenheid wijzende lidstaten tevens de instanties aan die, in het geval van technische voorschriften, worden belast met de  optstelling  uitvoering van de keuringsprocedure  EG-keuringsverklaring  als bedoeld in artikel 1815. 

     2008/57/EG

    De Commissie deelt deze informatie mee aan het Bureau, dat ze publiceert.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    Artikel 14
      Nationale voorschriften 

    1.  De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de in artikel 13, lid 3, bedoelde lijst van nationale voorschriften  Van deze lijst wordt kennis gegeven:

    (a)telkens wanneer de lijst van technische voorschriften waarvan overeenkomstig artikel 16, lid 3, van Richtlijn 96/48/EG en artikel 16, lid 3, van Richtlijn 2001/16/EG uiterlijk op 30 april 2005 kennis moest worden gegeven, wordt gewijzigd; of

    (b)bij de aanmelding  indiening van een verzoek tot ontheffing van de TSI overeenkomstig artikel 7  de afwijking; of

     2008/57/EG

     nieuw

    (c)na de publicatie van de desbetreffende TSI  of de herziening daarvan, teneinde de nationale voorschriften die overbodig zijn geworden door de sluiting van de open punten in de TSI's op te heffen. .

     nieuw

    2. De lidstaten delen de volledige tekst van de bestaande nationale voorschriften via de passende IT-instrumenten mee aan het Bureau en de Commissie overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) nr. …/… (spoorwegbureauverordening).

    3. De lidstaten mogen alleen in de volgende gevallen nieuwe nationale voorschriften vaststellen:

    a) wanneer een TSI niet volledig aan de essentiële eisen beantwoordt;

    b) als dringende preventieve maatregel, in het bijzonder na een ongeval.

    4. Wanneer een lidstaat voornemens is een nieuw nationaal voorschrift in te voeren, stelt hij het Bureau en de Commissie daarvan via de passende IT-instrumenten in kennis overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) nr. …/… (spoorwegbureauverordening).

    5. De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale voorschriften, met inbegrip van de voorschriften betreffende de interfaces tussen de voertuigen en het netwerk, gratis en in een voor alle belanghebbende partijen verstaanbare taal beschikbaar is.

    6. Lidstaten kunnen besluiten voorschriften en beperkingen van strikt plaatselijke aard niet overeenkomstig dit lid aan te melden. In dat geval vermelden de lidstaten die voorschriften en beperkingen in de infrastructuurregisters als bedoeld in artikel 45.

    7. Overeenkomstig dit artikel aangemelde nationale voorschriften vallen niet onder de kennisgevingsprocedure van Richtlijn 98/34/EG.

    8. De Commissie definieert door middel van uitvoeringshandelingen de classificatie van de aangemelde nationale voorschriften in verschillende groepen om de compatibiliteitscontroles tussen vaste en mobiele apparatuur te vergemakkelijken. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 48, lid 3.

    Het Bureau classificeert de op grond van dit artikel aangemelde nationale voorschriften overeenkomstig de in de eerste alinea bedoelde uitvoeringshandelingen.

    9. Ontwerpen van nationale voorschriften en reeds geldende nationale voorschriften worden door het Bureau onderzocht overeenkomstig de procedure van de artikelen 21 en 22 van Verordening (EU) nr. …/… (spoorwegbureauverordening).

     2008/57/EG

    De lidstaten stellen de volledige tekst van de aangemelde voorschriften op verzoek van de Commissie beschikbaar. Om te voorkomen dat verdere belemmeringen worden opgeworpen en met het oog op de bevordering van de classificatie van nationale voorschriften overeenkomstig artikel 27, ziet de Commissie toe op de invoering van nieuwe voorschriften door de lidstaten. Indien de Commissie van oordeel is dat nieuwe voorschriften neerkomen op willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van spoorwegvervoersactiviteiten tussen de lidstaten, wordt een aan de betrokken lidstaat gericht besluit aangenomen volgens de procedure van artikel 29, lid 3.

    Lidstaten kunnen ervoor kiezen om voorschriften en beperkingen van strikt plaatselijke aard niet overeenkomstig dit lid aan te melden. In dat geval vermelden de lidstaten dergelijke voorschriften en beperkingen in de infrastructuurregisters als bedoeld in artikel 35.

    De lidstaten zien erop toe dat bindende technische voorschriften worden gepubliceerd en beschikbaar komen voor alle infrastructuurbeheerders, spoorwegondernemingen en aanvragers van vergunningen voor indienststelling, in een heldere, voor alle betrokkenen begrijpelijke taal.

    Artikel 1518

    Procedure voor de opstelling van de EG-keuringsverklaring

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    1. Voor de opstelling van de EG-keuringsverklaring  vraagt  nodigt de aanvrager de  aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie  keuringsinstantie uit die hij daarvoor heeft uitgekozen om te voldoen aan de keuringsprocedure  toe te passen  zoals aangegeven in bijlage VI. De aanvrager kan de aanbestedende dienst, de fabrikant of hun gemachtigde in de  Unie  Gemeenschap zijn.

    2. De taak van de met de EG-keuring van een subsysteem belaste aangemelde  conformiteitsbeoordelingsinstantie  instantie begint in het ontwerpstadium en bestrijkt de gehele constructieperiode tot het stadium van de goedkeuring vóór de indienststelling van het subsysteem. Tot die taak  kan  behoort ook de verificatie ð behoren ï van de interfaces van het betrokken subsysteem met het systeem waarvan het deel uitmaakt, gebaseerd op de informatie in de desbetreffende TSI en in de registers als bedoeld in de artikelen 44 en 45 34 en 35.

    3. De aangemelde  conformiteitsbeoordelingsinstantie  instantie is verantwoordelijk voor de samenstelling van het technische dossier waarvan de EG-keuringsverklaring vergezeld moet gaan. Dit technische dossier moet alle noodzakelijke documenten betreffende de eigenschappen van het subsysteem bevatten, alsmede in voorkomend geval alle stukken waaruit de conformiteit van de interoperabiliteitsonderdelen blijkt. Ook moet het alle gegevens inzake de gebruiksvoorwaarden en beperkingen, alsmede inzake de voorschriften voor onderhoud, permanent of periodiek toezicht en afregeling bevatten.

     nieuw

    4. Voor elke wijziging van het in lid 3 bedoelde technisch dossier die een impact heeft op de uitgevoerde keuringen moet een nieuwe EG-keuringsverklaring worden opgesteld.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    54. De aangemelde  conformiteitsbeoordelingsinstantie  instantie kan tussentijdse keuringsverklaringen afgeven voor bepaalde stadia van de keuringsprocedure of bepaalde delen van het subsysteem. In dat geval is de  overeenkomstig lid 7, onder a), vastgestelde   keuringsprocedure  procedure van bijlage VI van toepassing.

    65. Als dat het volgens de betrokken TSI’s toegestaan is, mag de aangemelde  conformiteitsbeoordelingsinstantie  instantie conformiteitsverklaringen afgeven die betrekking hebben op een serie subsystemen of bepaalde onderdelen van deze subsystemen.

     nieuw

    7. De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen:

    (a)de procedures voor de keuring van subsystemen, met inbegrip van de algemene principes, de inhoud, de procedure en documenten in verband met de EG-keuringsprocedure en de keuringsprocedure bij toepassing van nationale voorschriften;

    (b)modellen voor de EG-keuringsverklaring en voor de keuringsverklaring bij toepassing van nationale voorschriften, alsmede modellen voor documenten van het technisch dossier dat bij de keuringsverklaring moet worden gevoegd.

    Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 48, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

     2008/57/EG

    Artikel 1619

    Het niet voldoen van subsystemen aan essentiële eisen

    1. Indien een lidstaat constateert dat een subsysteem van structurele aard dat voorzien is van de EG-keuringsverklaring, vergezeld van het technische dossier, niet geheel aan de bepalingen van deze richtlijn en met name aan de essentiële eisen voldoet, kan hij verzoeken dat aanvullende verificaties worden verricht.

    2. De lidstaat die dit verzoek heeft gedaan, stelt de Commissie onmiddellijk, met opgaaf van redenen, van de gevraagde aanvullende verificaties in kennis. De Commissie pleegt overleg met de belanghebbende partijen.

    3. De lidstaat die dit verzoek heeft gedaan, preciseert of het niet volledig naleven van de richtlijn voortvloeit uit:

    a) de niet-naleving van de essentiële eisen of van een TSI, of uit de slechte toepassing van een TSI. In dat geval doet de Commissie onmiddellijk kennisgeving aan de lidstaat waar degene verblijft die onrechtmatig de EG-keuringsverklaring heeft opgesteld, en vraagt zij die lidstaat passende maatregelen te nemen;

    b) een tekortkoming in een TSI. In dat geval wordt de procedure voor de wijziging van de TSI op gang gebracht overeenkomstig artikel 67.

     nieuw

    Artikel 17

    Vermoeden van overeenstemming

    Interoperabiliteitsonderdelen en subsystemen die conform zijn met geharmoniseerde normen of delen daarvan waarvan de referenties in het Publicatieblad van de Unie zijn bekendgemaakt, worden geacht conform te zijn met de essentiële eisen die door die normen of delen daarvan worden bestreken, als beschreven in bijlage III.

     2008/57/EG

    Artikel 20

    Indienststelling van bestaande subsystemen na vernieuwing of verbetering

    1. In geval van vernieuwing of verbetering zendt de aanbestedende dienst of de fabrikant bij de betrokken lidstaat een dossier in waarin het project beschreven wordt. De lidstaat bestudeert dit dossier en besluit, mede in het licht van de uitvoeringsstrategie in de desbetreffende TSI, of de omvang van de werkzaamheden het nodig maakt dat er opnieuw toestemming voor indienststelling in de zin van deze richtlijn wordt gegeven.

    Een dergelijke hernieuwde toestemming voor indienststelling is altijd vereist wanneer de voorgenomen werkzaamheden negatieve gevolgen kunnen hebben voor de algehele veiligheid van het betrokken subsysteem. Als een nieuwe toestemming nodig is, besluit de lidstaat in hoeverre de TSI’s op het project moeten worden toegepast.

    De lidstaat neemt een besluit uiterlijk vier maanden na de indiening van het volledige dossier door de aanvrager

    2. Wanneer een nieuwe toestemming is vereist en de TSI niet volledig wordt toegepast, verstrekken de lidstaten de onderstaande informatie aan de Commissie:

    de reden waarom de TSI niet volledig wordt toegepast;

    de technische kenmerken die van toepassing zijn in plaats van de TSI;

    de organismen die, wat deze kenmerken betreft, bevoegd zijn voor de toepassing van de in artikel 18 bedoelde verificatieprocedure.

    3. De Commissie deelt de in lid 2 bedoelde informatie mee aan het Bureau, dat ze publiceert.

    HOOFDSTUK V

    VOERTUIGEN

     nieuw

    HOOFDSTUK V

    IN DE HANDEL BRENGEN EN IN DIENST STELLEN

    Artikel 18

    In dienst stellen van vaste installaties

    1.    Baansubsystemen besturing en seingeving, energie en infrastructuur mogen slechts in dienst worden gesteld indien zij overeenkomstig de essentiële eisen van bijlage III zijn ontworpen, geconstrueerd en geïnstalleerd en nadat overeenkomstig lid 2 de betreffende vergunning is afgegeven.

    2.    Elke nationale veiligheidsinstantie verleent een vergunning voor de indienststelling van de subsystemen energie en infrastructuur die op het grondgebied van zijn lidstaat worden geëxploiteerd of aanwezig zijn.

    Het Bureau verleent vergunningen voor de indienststelling van baansubsystemen besturing en seingeving die zich in de Unie bevinden of er worden geëxploiteerd.

    Het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties verstrekken gedetailleerde richtsnoeren over de manier waarop een in het eerste en tweede lid bedoelde vergunning moet worden aangevraagd. Aan aanvragers wordt kosteloos een document ter beschikking gesteld met een beschrijving en toelichting van de voorwaarden om een vergunning te krijgen en een opsomming van de vereiste documenten. Het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties werken samen om die informatie te verspreiden.

    3.    Teneinde een vergunning te verlenen voor de indienststelling van de in lid 1 bedoelde subsystemen, dient de nationale veiligheidsinstantie of het Bureau, naargelang welke van beide overeenkomstig lid 2 optreedt als bevoegde instantie, bewijs te verkrijgen van:

    (a)de EG-keuringsverklaring;

    (b)de technische compatibiliteit van deze subsystemen met de systemen waarin ze worden geïntegreerd, aangetoond op basis van de toepasselijke TSI's, nationale voorschriften en registers;

    (c)de veilige integratie van deze subsystemen, vastgesteld op basis van de toepasselijke TSI's, nationale voorschriften, registers, en de in artikel 6 van Richtlijn …/… betreffende de veiligheid van het spoorwegsysteem in de Unie uiteengezette CSM's.

    4.    Voor een vernieuwing of verbetering van bestaande subsystemen dient de aanvrager een dossier met een beschrijving van het project in bij de nationale veiligheidsinstantie (subsystemen energie en infrastructuur) of het Bureau (baansubsystemen besturing en seingeving). De nationale veiligheidsinstantie of het Bureau onderzoekt dit dossier en beslist op basis van de in lid 5 genoemde criteria of al dan niet een nieuwe vergunning voor de indienststelling is vereist. De nationale veiligheidsinstantie en het Bureau nemen een besluit binnen een vooraf bepaalde redelijke termijn en uiterlijk vier maanden na ontvangst van alle relevante informatie. 

    5.    Voor de vernieuwing of verbetering van bestaande subsystemen is in de in artikel 15, lid 4, bedoelde gevallen een nieuwe EG-keuringsverklaring vereist. Voorts is een nieuwe vergunning voor de indienststelling vereist wanneer:

    (a)het algemene veiligheidsniveau van de betrokken subsystemen door de geplande werkzaamheden kan worden aangetast; of

    (b)een dergelijke vergunning vereist is in de desbetreffende TSI's; of

    (c)een dergelijke vergunning vereist is op grond van het door de lidstaten opgestelde nationale implementatieplan.

    Artikel 19

    Het in de handel brengen van mobiele subsystemen

    1.    De subsystemen rollend materieel en de boordsystemen voor besturing en seingeving mogen door de aanvrager alleen in de handel worden gebracht indien zij overeenkomstig de essentiële eisen van bijlage III zijn ontworpen, geconstrueerd en geïnstalleerd.

    2.    De aanvrager dient er met name voor te zorgen dat een EG-keuringsverklaring beschikbaar is.

    3.    Voor de vernieuwing of verbetering van bestaande subsystemen is in de gevallen als bedoeld in artikel 15, lid 4, een nieuwe EG-keuringsverklaring vereist.

     2008/57/EG

    Artikel 21

    Vergunning voor de indienststelling van voertuigen

    1. Alvorens op een net te worden gebruikt, wordt voor de indienststelling van een voertuig een vergunning afgegeven door de nationale veiligheidsinstantie die voor dit net bevoegd is, tenzij in dit hoofdstuk anderszins is bepaald.

    2. Voor een TSI-conform voertuig wordt een vergunning verleend overeenkomstig artikel 22 of 23.

    3. Voor een niet-TSI-conform voertuig wordt een vergunning verleend overeenkomstig artikel 24 of 25.

    4. Voor een voertuig dat conform is met een toegelaten type, wordt een vergunning verleend overeenkomstig artikel 26.

    5. Een door een lidstaat verleende vergunning wordt in alle lidstaten erkend, onverminderd het bepaalde in de artikelen 23 en 25 betreffende aanvullende vergunningen. De lidstaten zorgen voor verduidelijking door specifieke nationale regels vast te stellen en door middel van nationale bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn, indien aanvullende vergunningen nodig zijn overeenkomstig de relevante bepalingen van artikel 23 in het geval van TSI-conforme voortuigen, of artikel 25 in het geval van niet-TSI-conforme voertuigen.

    6. De bevoegde nationale veiligheidsinstantie neemt een besluit over alle aanvragen om een vergunning tot indienststelling, overeenkomstig de artikelen 22 en 23, of de artikelen 24 en 25. In de vergunning voor indienststelling mogen gebruiksvoorwaarden en andere beperkingen worden vermeld.

    7. Elke beslissing van de bevoegde veiligheidsinstantie tot weigering van indienststelling van een voertuig moet worden gemotiveerd. De aanvrager kan binnen een termijn van één maand na de ontvangst van de afwijzing, met voldoende redenen omkleed, vragen of de bevoegde nationale veiligheidsinstantie haar besluit herziet. De nationale veiligheidsinstantie beschikt vervolgens over een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van het beroep om haar besluit ter bevestigen of te herzien. Indien het negatieve besluit wordt bevestigd, mag de aanvrager, met voldoende redenen omkleed, verzoeken dat het beroepsorgaan dat door de bevoegde lidstaat is aangewezen uit hoofde van artikel 17, lid 3, van Richtlijn 2004/49/EG het besluit om voldoende gemotiveerde redenen herziet. De lidstaten mogen hun overeenkomstig artikel 30 van Richtlijn 2001/14/EG ingestelde controle-instantie aanwijzen voor de afhandeling van deze beroepsprocedure.

    8. Indien binnen de voorgeschreven termijn geen beslissing is genomen door een bevoegde veiligheidsinstantie, als bedoeld in de artikelen 23, lid 7, en 25, lid 5, beschouwt de aanvrager het betrokken voertuig als goedgekeurd na een periode van drie maanden na afloop van deze termijnen. De goedkeuringen die op grond van dit lid zijn verleend gelden alleen voor het netwerk met betrekking waartoe de bevoegde nationale veiligheidsinstantie niet binnen de voorgeschreven termijnen een beslissing heeft genomen.

    9. Een nationale veiligheidsinstantie die voornemens is een door haarzelf afgegeven goedkeuring tot indienststelling of een aan een aanvrager uit hoofde van lid 8 verleende goedkeuring in te trekken maakt hiervoor gebruik van de procedure voor de herziening van veiligheidscertificaten bedoeld in artikel 10, lid 5, van Richtlijn 2004/49/EG of eventueel van de procedure voor de herziening van veiligheidsgoedkeuringen bedoeld in artikel 11, lid 2, van die richtlijn.

    10. In geval van een beroepsprocedure kan de bevoegde beroepsinstantie bedoeld in lid 7 om een advies van het Europese Spoorwegbureau verzoeken dat in dat geval uiterlijk een maand na de indiening van de aanvraag moet worden uitgebracht en ter kennis moet worden gebracht van de aanvrager, de beroepsinstantie en de nationale veiligheidsinstantie die de goedkeuring heeft geweigerd.

    11. In geval van voertuigen die tussen een lidstaat en derde land rijden op een netwerk waarvan de spoorbreedte verschillend is van die van het hoofdspoorwegnet in de Gemeenschap en waarvoor overeenkomstig artikel 9, lid 5, een afwijking kan worden toegestaan, of waarop een uitzondering van toepassing is, kunnen de in de artikelen 22 en 24 bedoelde nationale voorschriften internationale overeenkomsten omvatten, voor zover deze verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht.

    12. Vergunningen voor indienststelling die zijn afgegeven vóór 19 juli 2008 te verzoeken, met inbegrip van vergunningen die in het kader van internationale overeenkomsten, met name de RIC (Regolamento Internazionale Carrozze) en de RIV (Regolamento Internazionale Veicoli), zijn verleend, blijven geldig overeenkomstig de voorwaarden waaronder de vergunningen zijn verleend. Deze bepaling heeft voorrang op de artikelen 22 tot en met 25.

    13. De lidstaten mogen vergunningen verlenen voor de indienststelling van een serie voertuigen. Te dien einde brengen de nationale veiligheidsinstanties de aanvrager op de hoogte van de te volgen procedure.

    14. Goedkeuringen voor indienststelling, verleend overeenkomstig dit artikel, laten andere eisen onverlet die spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders zijn opgelegd voor het exploiteren van dergelijke voertuigen op het relevante netwerk overeenkomstig de artikelen 9, 10 en 11 van Richtlijn 2004/49/EG.

     nieuw

    Artikel 20

    Vergunning om een voertuig in de handel te brengen

    1.    Een voertuig mag slechts in de handel worden gebracht nadat het Bureau overeenkomstig lid 5 een vergunning heeft afgegeven om dat voertuig in de handel te brengen.

    2.    Het Bureau verleent vergunningen om voertuigen in de handel te brengen. De waarden van de in de TSI genoemde relevante parameters voor de controle van de technische compatibiliteit tussen het voertuig en de vaste installaties worden in die vergunningen vermeld. In de vergunning om een voertuig in de handel te brengen wordt ook informatie verstrekt over de mate waarin dat voertuig voldoet aan de toepasselijke TSI's en de nationale voorschriften in verband met deze parameters. 

    3.    In de vergunning om een voertuig in de handel te brengen, kunnen voorwaarden voor het gebruik van het voertuig en andere beperkingen worden opgelegd.

    4.    De vergunning om een voertuig in de handel te brengen wordt afgegeven op basis van een door de aanvrager opgesteld dossier over het voertuig of voertuigtype, waarin de volgende aspecten met documenten worden gestaafd:

    (a)het in de handel brengen van mobiele subsystemen die deel uitmaken van het voertuig overeenkomstig artikel 19;

    (b)de technische compatibiliteit van de onder a) bedoelde subsystemen in het voertuig, aangetoond op basis van de toepasselijke TSI's, nationale voorschriften en registers;

    (c)de veilige integratie van de onder a) bedoelde subsystemen, vastgesteld op basis van de toepasselijke TSI's, nationale voorschriften en de in artikel 6, lid 1, van Richtlijn …/… betreffende de veiligheid van het spoorwegsysteem in de Unie uiteengezette CSM's.

    5.    Het Bureau neemt het in lid 2 bedoelde besluit binnen een vooraf bepaalde, redelijke, termijn en uiterlijk vier maanden na de ontvangst van alle relevante informatie. Deze vergunningen zijn geldig in alle lidstaten.

    Het Bureau verstrekt gedetailleerde richtsnoeren over de manier waarop een vergunning om een voertuig in de handel te brengen moet worden aangevraagd. Aan aanvragers wordt kosteloos een document ter beschikking gesteld met een beschrijving en toelichting van de voorwaarden om een vergunning om een voertuig in de hangel te brengen te krijgen en een opsomming van de vereiste documenten. Het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties werken samen om die informatie te verspreiden.

    6.    Het Bureau kan voor een serie voertuigen een vergunning afgeven om deze in de handel te brengen. Die vergunningen zijn geldig in alle lidstaten.

    7.    De aanvrager kan tegen beslissingen van het Bureau of de niet-naleving door het Bureau van de in lid 5 bedoelde termijnen beroep aantekenen bij de overeenkomstig artikel 51 van Verordening (EU) nr. …/… tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau aangewezen kamer van beroep.

    8.    Voor de vernieuwing of verbetering van bestaande voertuigen waarvoor reeds een vergunning is afgegeven om ze in de handel te brengen:

    (a)is een nieuwe EG-keuringsverklaring vereist in de gevallen als bedoeld in artikel 15, lid 4, en

    (b)is een nieuwe vergunning om een voertuig in de handel te brengen vereist indien de waarden van de in de reeds afgegeven vergunning opgenomen parameters worden gewijzigd.

    9. Op verzoek van de aanvrager kan in de vergunning om een voertuig in de handel te brengen duidelijk worden vermeld op welke lijnen of groepen van lijnen of netten de spoorwegonderneming het voertuig zonder verdere keuringen, controles of testen van de technische compatibiliteit tussen het voertuig en deze netten of lijnen mag exploiteren. In dat geval verstrekt de aanvrager bij zijn verzoek het bewijs van de technische compatibiliteit tussen het voertuig en de betrokken lijnen of netten.

    Die bewijzen mogen, op verzoek van de oorspronkelijke of een andere aanvrager, ook worden overgelegd na de afgifte van de toepasselijke vergunning om een voertuig in de handel te brengen.

    Artikel 21

    Indienststelling van voertuigen

    1.    Spoorwegondernemingen nemen een voertuig pas in dienst nadat zij, in overleg met de infrastructuurbeheerder, de technische compatibiliteit tussen het voertuig en het traject en de veilige integratie van het voertuig in het systeem waarin het zal worden geëxploiteerd, hebben gecontroleerd op basis van de toepasselijke TSI's, nationale voorschriften, registers en de in artikel 6 van de richtlijn uiteengezette gemeenschappelijke veiligheidsmethoden. 

    Daarom wordt overeenkomstig artikel 20 eerst een vergunning om het voertuig in de handel te brengen afgegeven.

    2.    De spoorwegonderneming deelt haar besluiten betreffende de indienstelling van voertuigen mee aan het Bureau, de infrastructuurbeheerder en de betrokken nationale veiligheidsinstantie. Deze besluiten worden opgenomen in de nationale voertuigenregisters als bedoeld in artikel 43.

    3.    Voor de vernieuwing of verbetering van bestaande voertuigen is in de gevallen als bedoeld in artikel 15, lid 4, een nieuwe EG-keuringsverklaring vereist. Voorts dient de spoorwegonderneming een nieuwe besluit tot indienststelling van voertuigen te nemen wanneer:

    (a)het algemene veiligheidsniveau van het betrokken subsysteem door de geplande werkzaamheden kan worden aangetast; of

    (b)een dergelijk besluit vereist is op grond van de toepasselijke TSI's.

     2008/57/EG

    Artikel 22

    Eerste vergunning voor indienststelling van TSI-conforme voertuigen

    1. Dit artikel is van toepassing op voertuigen die voldoen aan alle relevante TSI’s die op het ogenblik van indienststelling van kracht zijn, op voorwaarde dat de essentiële eisen voor een groot deel in deze TSI’s zijn opgenomen en dat de relevante TSI inzake rollend materiaal in werking is getreden en van toepassing is.

    2. De eerste vergunning wordt door een nationale veiligheidsinstantie als volgt verleend:

    a) ingeval voor alle structurele subsystemen van een voertuig een vergunning is afgegeven overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk IV, wordt de vergunning zonder verdere controles afgegeven;

    b) in het geval van voertuigen die zijn voorzien van alle noodzakelijke EG-keuringsverklaringen, als bedoeld in artikel 18, mag een nationale veiligheidsinstantie met het oog op de verlening van een vergunning voor indienststelling alleen de volgende criteria beoordelen:

    technische verenigbaarheid tussen betrokken subsystemen van het voertuig en de veilige integratie ervan overeenkomstig artikel 15, lid 1;

    technische verenigbaarheid tussen het voertuig en het betrokken net;

    de nationale voorschriften die van toepassing zijn op de openstaande punten;

    de nationale voorschriften die van toepassing zijn op de specifieke gevallen die in de toepasselijke TSI’s naar behoren zijn omschreven.

    Artikel 23

    Aanvullende vergunningen tot indienststelling van voertuigen die in overeenstemming zijn met TSI’s

    1. Voertuigen die volledig in overeenstemming zijn met TSI’s die alle aspecten van de relevante subsystemen zonder specifieke gevallen en openstaande punten die strikt verband houden met de technische verenigbaarheid tussen voertuig en netwerk bestrijken, behoeven geen aanvullende vergunning voor indienststelling zolang zij rijden op TSI-conforme netten in de andere lidstaten of onder de in de bijbehorende TSI gespecificeerde voorwaarden.

    2. In het geval van voertuigen die in dienst worden gesteld overeenkomstig artikel 22, maar die niet vallen onder lid 1, besluiten de lidstaten of aanvullende goedkeuringen op hun grondgebied vereist zijn. In dit geval zijn de leden 3 tot 7 van toepassing.

    3. De aanvrager legt de nationale veiligheidsinstantie een dossier over aangaande het voertuig of het voertuigtype en het beoogde gebruik ervan op het net. Het dossier bevat:

    a) bewijsstukken dat in een andere lidstaat een vergunning voor indienststelling van het voertuig is afgegeven overeenkomstig artikel 22;

    b) een kopie van het technisch dossier bedoeld in bijlage VI. In geval van voertuigen die zijn uitgerust met gegevensrecorders omvat dit tevens informatie over de procedure voor het verzamelen van gegevens zodat deze gegevens kunnen worden gelezen en geëvalueerd, voor zover deze informatie niet is geharmoniseerd door de betreffende TSI;

    c) informatie over het onderhoud in het verleden van het voertuig en, waar van toepassing, de na de vergunningsafgifte aangebrachte technische wijzigingen;

    d) bewijsmateriaal inzake technische en operationele kenmerken waaruit blijkt dat het voertuig verenigbaar is met de infrastructuur en de vaste installaties met inbegrip van klimatologische omstandigheden, energievoorziening, besturing en seingeving, spoorbreedte en infrastructuurprofielen, maximale asbelasting en andere netwerkeisen.

    4. De criteria die een nationale veiligheidsinstantie controleert mogen alleen betrekking hebben op:

    technische verenigbaarheid tussen het voertuig en het betrokken net, met inbegrip van de nationale voorschriften die van toepassing zijn op de openstaande punten die nodig zijn om deze verenigbaarheid te waarborgen;

    de nationale voorschriften die van toepassing zijn op de specifieke gevallen die in de betreffende TSI’s zijn omschreven.

    5. De bevoegde nationale veiligheidsinstantie kan verlangen dat aanvullende informatie wordt verstrekt, dat risicoanalysen worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 6, lid 3, onder a), van Richtlijn 2004/49/EG of dat tests op het net plaatsvinden, teneinde de in lid 4 bedoelde criteria te verifiëren. Na de goedkeuring van het in artikel 27 van die richtlijn bedoelde referentiedocument mag de nationale veiligheidsautoriteit een dergelijke verificatie evenwel alleen verrichten op basis van de in de categorieën B of C van dit document opgenomen nationale voorschriften.

    6. De nationale veiligheidsinstantie bepaalt na raadpleging van de aanvrager de draagwijdte en de inhoud van de gevraagde aanvullende informatie, risicoanalysen en tests. De infrastructuurbeheerder doet, in overleg met de aanvrager, al het mogelijke om ervoor te zorgen dat eventuele tests kunnen plaatsvinden binnen drie maanden na het verzoek van de aanvrager. Indien nodig treft de nationale veiligheidsinstantie maatregelen om te waarborgen dat de tests plaatsvinden.

    7. Alle aanvragen voor een vergunning voor indienststelling die overeenkomstig dit artikel zijn ingediend, zijn het voorwerp van een besluit door de nationale veiligheidsinstantie dat zo spoedig mogelijk moet worden genomen en niet later dan:

    a) twee maanden na de indiening van het in lid 3 bedoelde dossier;

    b) waar van toepassing, één maand na het verstrekken van aanvullende informatie waar de nationale veiligheidsinstantie om heeft verzocht;

    c) waar van toepassing, één maand na het verstrekken van testresultaten waar de nationale veiligheidsinstantie om heeft verzocht.

    Artikel 24

    Eerste vergunning voor indienststelling van niet-TSI-conforme voertuigen

    1. Dit artikel is van toepassing op voertuigen die niet voldoen aan alle relevante TSI’s die op het ogenblik van de indienststelling van kracht zijn, met inbegrip van voertuigen waarvoor afwijkingen gelden, of wanneer een belangrijk gedeelte van de essentiële eisen niet is opgenomen in één of meer TSI’s.

    2. De eerste vergunning wordt door een nationale veiligheidsinstantie als volgt verleend:

    voor de technische aspecten die onder een eventuele TSI vallen wordt de EG-keuringsprocedure toegepast;

    voor de andere technische aspecten gelden nationale voorschriften waarvan overeenkomstig artikel 17, lid 3, van deze richtlijn en artikel 8 van Richtlijn 2004/49/EG kennis is gegeven.

    De eerste vergunning is alleen geldig op het netwerk van de die deze verleent.

    Artikel 25

    Aanvullende vergunningen voor indienststelling van niet-TSI-conforme voertuigen

    1. Voor voertuigen waarvoor in een lidstaat een vergunning tot indienststelling is afgegeven overeenkomstig artikel 21, lid 12, of artikel 24, kunnen andere lidstaten overeenkomstig dit artikel besluiten of aanvullende vergunningen voor indienststelling op hun grondgebied zijn vereist.

    2. De aanvrager legt de nationale veiligheidsinstantie een technisch dossier voor over het betreffende voertuig of het voertuigtype, met gegevens over het beoogde gebruik ervan op het net. Het dossier bevat:

    a) bewijsstukken dat in een andere lidstaat een vergunning voor indienststelling van het voertuig is afgegeven, samen met documenten over de gevolgde procedure om aan te tonen dat het voertuig voldoet aan de vigerende veiligheidsvoorschriften, inclusief, waar van toepassing, informatie over afwijkingen die conform artikel 9 worden toegepast of zijn verleend;

    b) de technische gegevens, het onderhoudsprogramma en de operationele eigenschappen. In geval van voertuigen die zijn uitgerust met gegevensrecorders omvat dit tevens informatie over de procedure voor het verzamelen van gegevens zodat deze gegevens kunnen worden gelezen en geëvalueerd, zoals bepaald in artikel 20, lid 2, onder c), van Richtlijn 2004/49/EG;

    c) informatie over de staat van dienst van het voertuig en het onderhoud en, waar van toepassing, de technische wijzigingen die na de vergunningverlening zijn aangebracht;

    d) bewijsmateriaal inzake technische en operationele kenmerken waaruit blijkt dat het voertuig verenigbaar is met de infrastructuur en de vaste installaties met inbegrip van klimatologische omstandigheden, energievoorziening, besturing en seingeving, spoorbreedte en infrastructuurprofielen, maximale asbelasting en andere netwerkeisen.

    3. De in lid 2, onder a) en b), bedoelde informatie mag niet in twijfel worden getrokken door de nationale veiligheidsinstantie, behalve wanneer deze, onverminderd artikel 16, het bestaan van een belangrijk veiligheidsrisico kan aantonen. Na de aanneming van het in artikel 27 bedoelde referentiedocument, kan de nationale veiligheidsinstantie zich in dit verband niet meer beroepen op een in dat document opgenomen voorschrift van categorie A.

    4. De nationale veiligheidsinstantie kan om aanvullende informatie verzoeken, om de uitvoering van risicoanalysen overeenkomstig artikel 6, lid 3, onder a), van Richtlijn 2004/49/EG of om tests op het netwerk teneinde na te gaan of de in lid 2, onder c) en d), van dit artikel bedoelde informatie voldoet aan de vigerende nationale voorschriften zoals die overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2004/49/EG aan de Commissie zijn meegedeeld. Na de aanneming van het in artikel 27 van deze richtlijn bedoelde referentiedocument, mag de nationale veiligheidsinstantie deze controle echter alleen uitvoeren op basis van de nationale voorschriften van categorie B of C die in dat document zijn opgenomen.

    De nationale veiligheidsinstantie legt, na raadpleging van de aanvrager, de reikwijdte en de inhoud van de aanvullende informatie, de risicoanalysen of de vereiste tests vast. De infrastructuurbeheerder doet, in overleg met de aanvrager, al het mogelijke om ervoor te zorgen dat eventuele tests kunnen plaatsvinden binnen drie maanden na het verzoek van de aanvrager. Indien nodig treft de nationale veiligheidsinstantie maatregelen om te waarborgen dat de tests plaatsvinden.

    5. Alle aanvragen voor een vergunning voor indienststelling die overeenkomstig dit artikel zijn ingediend, zijn het voorwerp van een besluit door de nationale veiligheidsinstantie dat zo spoedig mogelijk moet worden genomen en niet later dan:

    a) vier maanden na de overlegging van het in lid 2 bedoelde technische dossier;

    b) waar van toepassing, twee maanden na het verstrekken van de aanvullende informatie of risicoanalysen waar de nationale veiligheidsinstantie overeenkomstig lid 4 om heeft verzocht;

    c) waar van toepassing twee maanden na het verstrekken van de testresultaten waar de nationale veiligheidsinstantie overeenkomstig artikel 4 om heeft verzocht.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    Artikel 2226

    Vergunning om voor voertuigtypen  in de handel te brengen  

    1.  Het Bureau verleent  Lidstaten kunnen vergunningen  om voertuigentypen in de handel te brengen  voor voertuigtypen verlenen.

     nieuw

    Het Bureau verstrekt gedetailleerde richtsnoeren over de manier waarop een vergunning om een voertuigtype in de handel te brengen moet worden aangevraagd. Aan aanvragers wordt kosteloos een document ter beschikking gesteld met een beschrijving en toelichting van de voorwaarden om een vergunning om een voertuigtype in de hangel te brengen te krijgen en een opsomming van de vereiste documenten. Het Bureau en de nationale veiligheidsinstanties werken samen om die informatie te verspreiden.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    2. Wanneer  het Bureau  een lidstaat echter een vergunning  om een voertuig in de handel te brengen afgeeft, verleent zij  voor een voertuig afgeeft, geeft hij tegelijkertijd een vergunning voer het voertuigtype af ð om het overeenkomstige voertuigtype in de handel te brengen ï .

     nieuw

    3.    Voor een voertuig dat conform is met een voertuigtype waarvoor reeds een vergunning om het in de handel te brengen is verleend, wordt zonder verdere controles een vergunning afgegeven om het in de handel te brengen op basis van een door de aanvrager overgelegde verklaring van conformiteit met dit type.

     2008/57/EG

    3. Een voertuig dat overeenstemt met een type waarvoor reeds een vergunning in een lidstaat is afgegeven, krijgt van deze lidstaat zonder verdere controles een vergunning op basis van een door de aanvrager overgelegde verklaring van overeenstemming met dit type. Indien echter de betrokken bepalingen in TSI’s en nationale voorschriften op grond waarvan voor een voertuigtype een vergunning is afgegeven, zijn gewijzigd, besluiten de lidstaten of reeds afgegeven vergunningen voor voertuigtypen geldig blijven of moeten worden vernieuwd. De criteria die een nationale veiligheidsinstantie controleert in geval van een vernieuwde vergunning mogen alleen betrekking hebben op de gewijzigde voorschriften. De vernieuwing van de typegoedkeuring heeft geen invloed op voertuigvergunningen die op grond van eerder goedgekeurde typen werden afgegeven.

     nieuw

    4.    Bij de wijziging van toepasselijke bepalingen in de TSI's of nationale voorschriften op grond waarvan een vergunning om een voertuigtype in de handel te brengen is afgegeven, wordt in de TSI of het nationaal voorschrift bepaald of de reeds afgegeven vergunning om een voertuigtype in de handel te brengen geldig blijft, dan wel moet worden vernieuwd. Indien die vergunning moet worden vernieuwd, mag het Bureau alleen controles uitvoeren met betrekking tot de nieuwe voorschriften. De vernieuwing van de vergunning om een voertuigtype in de handel te brengen doet geen afbreuk aan op grond van vorige vergunningen om een voertuigtype in de handel te brengen verleende vergunningen om individuele voertuigen in de handel te brengen.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    54. Het model voor de De verklaring van conformiteit overeenstemming met het type wordt ð opgesteld overeenkomstig Besluit 2010/713/EU ï door de Commissie uiterlijk op 19 juli 2009 aangenomen op basis van een door het Bureau voorbereid ontwerp en overeenkomstig de in artikel 29, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure.

    65. De verklaring van conformiteit overeenstemming met het type wordt opgesteld in overeenstemming met:

    a) voor TSI-conforme voertuigen: de keuringsprocedures van de relevante TSI’s;

    b) voor niet-TSI-conforme voertuigen, de keuringsprocedures zoals omschreven in de modules D of E van Besluit 93/465/EEG. In voorkomend geval kan de Commissie een ad-hockeuringsprocedure vaststellen overeenkomstig de in artikel 29, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure.

     nieuw

    b) voor niet-TSI-conforme voertuigen: de conformiteitsbeoordelingsprocedures als omschreven in de modules B+D en B+F van Besluit 768/2008/EG. Zo nodig kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen om de modules voor de conformiteitsbeoordeling ad hoc te bepalen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 48, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure. 

     2008/57/EG

    6. De aanvrager kan tegelijkertijd een typevergunning in verschillende lidstaten aanvragen. In dat geval werken de nationale veiligheidsinstanties samen teneinde de procedure te vereenvoudigen en administratieve inspanningen tot een minimum te beperken.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    7.  Vergunningen om een voertuigtype in de handel te brengen  Typevergunningen worden geregistreerd in het in artikel 4434 bedoelde Europese register van goedgekeurde voertuigtypen  vergunningen om voertuigtypen in de handel te brengen.  In dit register worden de lidstaten vermeld waar een voertuigtype is goedgekeurd.

     2008/57/EG

    Artikel 27

    Classificatie van de nationale voorschriften

    1. Met het oog op een vlotter verloop van de vergunningsprocedure voor de indienststelling van voertuigen als bedoeld in artikel 25 worden de nationale voorschriften geclassificeerd overeenkomstig bijlage VII.

    2. Onverminderd artikel 30, lid 3, evalueert het Bureau uiterlijk op 19 januari 2009 de parameters vermeld in deel 1 van bijlage VII en doet het passende aanbevelingen aan de Commissie.

    3. Het Bureau stelt een aanbeveling voor een referentiedocument op waarin wordt verwezen naar alle internationale voorschriften die door de lidstaten worden toegepast om voertuigen in dienst te nemen. De nationale veiligheidsinstanties werken hiertoe samen met het Bureau.

    4. Het referentiedocument en elke herziening daarvan wordt door de Commissie goedgekeurd op basis van de aanbeveling van het Bureau en volgens de in artikel 29, lid 3, bedoelde procedure.

    HOOFDSTUK VI

     2008/57/EG (aangepast)

    AANGEMELDE INSTANTIES  AANMELDING VAN CONFORMITEITSBEOORDELINGSINSTANTIES  

     2008/57/EG

    Artikel 28

    Aangemelde instanties

    1. De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten mee welke instanties met de uitvoering van de procedure voor de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik, bedoeld in artikel 13, en de keuringsprocedure, bedoeld in artikel 18, zijn belast onder vermelding van hun respectieve bevoegdheden en het vooraf van de Commissie ontvangen identificatienummer. De Commissie maakt de lijst van deze instanties met hun respectieve identificatienummer evenals hun bevoegdheden bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie en draagt zorg voor de bijwerking van deze lijst.

    2. De lidstaten moeten de in bijlage VIII opgenomen criteria hanteren voor de beoordeling van de aan te melden instanties. De instanties die voldoen aan de beoordelingscriteria welke in de relevante Europese normen zijn opgenomen, worden geacht aan die criteria te voldoen.

    3. Indien een instantie niet meer voldoet aan de criteria van bijlage VIII, trekt de betrokken lidstaat de erkenning van die instantie in. Hij stelt de Commissie en de overige lidstaten daarvan onmiddellijk in kennis.

    4. Indien een lidstaat of de Commissie van oordeel is dat een door een lidstaat aangemelde instantie niet voldoet aan de in bijlage VIII bedoelde criteria, pleegt de Commissie overleg met de betrokken partijen. De Commissie brengt laatstgenoemde lidstaat op de hoogte van alle wijzigingen die noodzakelijk zijn, opdat de aangemelde instantie de status die haar is verleend, behoudt.

    5. De Commissie stelt een coördinatiegroep voor aangemelde instanties in (hierna te noemen „de coördinatiegroep”), waar alle aangelegenheden worden besproken die verband houden met de toepassing van de procedures voor beoordeling van de overeenstemming en van de geschiktheid voor gebruik als bedoeld in artikel 13 en van de keuringsprocedure als bedoeld in artikel 18, of met de toepassing van de TSI op dit gebied. Vertegenwoordigers van de lidstaten kunnen als waarnemer deelnemen aan de werkzaamheden van de coördinatiegroep.

    De Commissie en de waarnemers stellen het in artikel 29 bedoelde comité in kennis van de werkzaamheden die plaatsvinden in het kader van de coördinatiegroep. De Commissie zal, in voorkomend geval, de maatregelen voorstellen die nodig zijn om de problemen te verhelpen. Indien nodig wordt het optreden van de aangemelde instanties gecoördineerd in overeenstemming met artikel 30, lid 4.

    6. In het eerste van de in artikel 39 bedoelde verslagen wordt tevens de toepassing van de in bijlage VIII vermelde criteria geëvalueerd en worden indien nodig passende maatregelen voorgesteld.

     nieuw

    Artikel 23

    Aanmelding

    De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de instanties die bevoegd zijn om uit hoofde van deze richtlijn conformiteitsbeoordelingen door derde partijen te verrichten.

    Artikel 24

    Aanmeldende instanties

    1. De lidstaten wijzen een aanmeldende instantie aan die verantwoordelijk is voor de instelling en uitvoering van de nodige procedures voor de beoordeling en aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en het toezicht op de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties, met inbegrip van de naleving van de artikelen 27 tot en met 29.

    2. De lidstaten kunnen de beoordeling en het toezicht als bedoeld in lid 1 laten uitvoeren door een nationale accreditatie-instantie in de zin van en overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008.

    3. Indien de aanmeldende instantie de beoordeling, de aanmelding of het toezicht als bedoeld in lid 1 delegeert of op andere wijze toevertrouwt aan een instantie die geen overheidsinstantie is, dient deze instantie een rechtspersoon te zijn en te voldoen aan de eisen van artikel 25. Zij treft regelingen om de aansprakelijkheid voor haar activiteiten te dekken.

    4. De aanmeldende instantie is volledig aansprakelijk voor de taken die de in lid 3 vermelde instantie verricht.

    Artikel 25

    Eisen voor aanmeldende instanties

    1. Een aanmeldende instantie is zodanig opgericht dat zich geen belangenconflicten met conformiteitsbeoordelingsinstanties voordoen.

    2. Een aanmeldende instantie is zodanig georganiseerd en functioneert zodanig dat de objectiviteit en onpartijdigheid van haar activiteiten gewaarborgd zijn.

    3. Een aanmeldende instantie is zodanig georganiseerd dat elk besluit in verband met de aanmelding van een conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt genomen door bekwame personen die de beoordeling niet zelf hebben verricht.

    4. Een aanmeldende instantie verricht geen activiteiten die worden uitgevoerd door conformiteitsbeoordelingsinstanties en verleent geen adviesdiensten op commerciële basis of in concurrentie en biedt evenmin aan dergelijke activiteiten te verrichten of dergelijke adviezen te verlenen.

    5. Een aanmeldende instantie waarborgt dat de verkregen informatie vertrouwelijk wordt behandeld.

    6. Een aanmeldende instantie beschikt over een voldoende aantal bekwame personeelsleden om haar taken naar behoren uit te voeren.

    Artikel 26

    Informatieverplichting voor aanmeldende instanties

    De lidstaten stellen de Commissie in kennis van hun procedures voor de beoordeling en aanmelding van conformiteitsbeoordelingsinstanties en voor het toezicht op aangemelde instanties, en van alle wijzigingen daarvan.

    De Commissie maakt deze informatie openbaar.

    Artikel 27

    Eisen voor conformiteitsbeoordelingsinstanties

    1. Om te kunnen worden aangemeld, moeten conformiteitsbeoordelingsinstanties aan de eisen in de leden 2 tot en met 7 en de artikelen 28 en 29 voldoen. Deze eisen gelden eveneens voor door lidstaten op grond van artikel 13, lid 4, aangewezen instanties.

    2. Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is naar nationaal recht opgericht en heeft rechtspersoonlijkheid.

    3. Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is in staat alle conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten die haar in de betrokken TSI zijn toegewezen en waarvoor zij is aangemeld, ongeacht of deze taken door de conformiteitsbeoordelingsinstantie zelf of namens haar en onder haar verantwoordelijkheid worden verricht.

    De conformiteitsbeoordelingsinstantie beschikt te allen tijde, voor elke conformiteitsbeoordelingsprocedure en voor elke soort of elke categorie producten waarvoor zij is aangemeld over:

    a) het nodige personeel met technische kennis en voldoende relevante ervaring om de conformiteitsbeoordelingstaken te verrichten;

    b) relevante beschrijvingen van de procedures voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordeling, waarbij de transparantie en de mogelijkheid tot reproductie van deze procedures worden gewaarborgd. Zij voert een passend beleid en hanteert passende procedures om een onderscheid te maken tussen taken die zij als aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie verricht en andere activiteiten;

    c) passende procedures voor de uitoefening van haar activiteiten die naar behoren rekening houden met de omvang van een onderneming, de sector waarin zij actief is, haar structuur, de relatieve complexiteit van de producttechnologie in kwestie en het massa- of seriële karakter van het productieproces.

    Zij beschikt over de middelen die nodig zijn om de technische en administratieve taken in verband met de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten op passende wijze uit te voeren en heeft toegang tot alle vereiste apparatuur en faciliteiten.

    4. Conformiteitsbeoordelingsinstanties sluiten een aansprakelijkheidsverzekering af, tenzij de wettelijke aansprakelijkheid op basis van het nationale recht door de staat wordt gedekt of de lidstaat zelf rechtstreeks verantwoordelijk is voor de conformiteitsbeoordeling.

    5. Het personeel van een conformiteitsbeoordelingsinstantie is gebonden aan het beroepsgeheim ten aanzien van alle informatie waarvan het kennis neemt bij de uitoefening van haar taken uit hoofde van de betrokken TSI of bepalingen van nationaal recht die daaraan uitvoering geven, behalve ten opzichte van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de werkzaamheden plaatsvinden. De eigendomsrechten worden beschermd.

    6. Conformiteitsbeoordelingsinstanties nemen deel aan, of zorgen ervoor dat hun beoordelingspersoneel op de hoogte is van, relevante normalisatieactiviteiten en de activiteiten van de coördinatiegroep van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties die is opgericht uit hoofde van de desbetreffende harmonisatiewetgeving van de Unie en hanteren de door die groep genomen administratieve beslissingen en geproduceerde documenten als algemene richtsnoeren.

    7. Conformiteitsbeoordelingsinstanties nemen deel aan, of zorgen ervoor dat hun beoordelingspersoneel op de hoogte is van, de activiteiten van de overeenkomstig artikel 25 van Verordening (EU) nr. …/… [tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau] ingestelde ad-hocwerkgroep voor ERTMS. Zij volgen de op basis van de werkzaamheden van de groep opgestelde richtsnoeren. Wanneer conformiteitsbeoordelingsinstanties van oordeel zijn dat het niet raadzaam of onmogelijk is om deze richtsnoeren toe te passen, leggen zij hun bevindingen met het oog op de permanente verbetering van die richtsnoeren ter bespreking voor aan de ad-hocwerkgroep voor ERTMS.

    Artikel 28
    Onpartijdigheid van conformiteitsbeoordelingsinstanties

    1. Een conformiteitsbeoordelingsinstantie is een derde partij die onafhankelijk is van de organisatie of de fabrikant waarvan zij het product beoordeelt.

    Een instantie die lid is van een organisatie van ondernemers en/of van een vakorganisatie die ondernemingen vertegenwoordigt die betrokken zijn bij het ontwerp, de vervaardiging, de levering, de montage, het gebruik of het onderhoud van de door haar beoordeelde producten, kan als een dergelijke instantie worden beschouwd op voorwaarde dat haar onafhankelijkheid en de afwezigheid van belangenconflicten aangetoond worden.

    2. De onpartijdigheid van de conformiteitsbeoordelingsinstanties, hun hoogste leidinggevenden en het beoordelingspersoneel moet worden gewaarborgd.

    3. Een conformiteitsbeoordelingsinstantie, haar hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, mogen niet de ontwerper, fabrikant, leverancier, installateur, koper, eigenaar, gebruiker of onderhouder zijn van de door hen beoordeelde producten, noch de gemachtigde van één van deze partijen. Dit vormt echter geen beletsel voor het gebruik van beoordeelde producten die nodig zijn voor de activiteiten van de conformiteitsbeoordelingsinstantie of voor het gebruik van de producten voor persoonlijke doeleinden.

    4. Een conformiteitsbeoordelingsinstantie, haar hoogste leidinggevenden en het personeel dat de conformiteitsbeoordelingstaken verricht, mogen niet rechtstreeks of als vertegenwoordiger van de betrokken partijen zijn betrokken bij het ontwerpen, vervaardigen of bouwen, verhandelen, installeren, gebruiken of onderhouden van deze producten. Zij oefenen geen activiteiten uit die hun onafhankelijk oordeel of hun integriteit met betrekking tot conformiteitsbeoordelingsactiviteiten waarvoor zij zijn aangemeld, in het gedrang kunnen brengen. Dit geldt met name voor adviesdiensten.

    5. Conformiteitsbeoordelingsinstanties zorgen ervoor dat de activiteiten van hun dochterondernemingen of onderaannemers geen afbreuk doen aan de vertrouwelijkheid, objectiviteit of onpartijdigheid van hun conformiteitsbeoordelingen.

    6. Conformiteitsbeoordelingsinstanties en hun personeel voeren de conformiteitsbeoordelingsen uit met de grootste mate van beroepsintegriteit en met de vereiste technische bekwaamheid op het specifieke gebied en zij zijn vrij van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun oordeel of de resultaten van hun conformiteitsbeoordelingen kunnen beïnvloeden, inzonderheid van personen of groepen van personen die belang hebben bij de resultaten van deze activiteiten.

    Artikel 29
    Personeel van conformiteitsbeoordelingsinstanties

    1. Het voor de uitvoering van de conformiteitsbeoordelingen verantwoordelijke personeel dient over de volgende vaardigheden te beschikken:

    a) een gedegen technische en beroepsopleiding die alle relevante conformiteitsbeoordelingsactiviteiten omvat waarvoor de conformiteitsbeoordelingsinstantie is aangemeld;

    b) een toereikende kennis van de eisen inzake de beoordelingen die het verricht en voldoende bevoegdheden om deze beoordelingen uit te voeren;

    c) voldoende kennis over en inzicht in de essentiële eisen, de toepasselijke geharmoniseerde normen en de relevante bepalingen van het EU-recht en de uitvoeringshandelingen daarvan;

    d) de bekwaamheid om certificaten, dossiers en rapporten op te stellen die aantonen dat de beoordelingen zijn verricht.

    2. De beloning van de hoogste leidinggevenden en het beoordelingspersoneel van een conformiteitsbeoordelingsinstantie hangt niet af van het aantal uitgevoerde beoordelingen of van de resultaten daarvan.

    Artikel 30

    Vermoeden van conformiteit van een conformiteitsbeoordelingsinstantie

    Wanneer een conformiteitsbeoordelingsinstantie aantoont dat zij voldoet aan de criteria in de ter zake doende geharmoniseerde normen of delen ervan waarvan de referentienummers in het Publicatieblad van de Europese Unie zijn bekendgemaakt, wordt zij geacht aan de eisen van de artikelen 27 tot en met 29 te voldoen, op voorwaarde dat de van toepassing zijnde geharmoniseerde normen deze eisen dekken.

    Artikel 31

    Dochterondernemingen en uitbesteding door conformiteitsbeoordelingsinstanties

    1. Wanneer de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie specifieke taken in verband met de conformiteitsbeoordeling uitbesteedt of door een dochteronderneming laat uitvoeren, waarborgt zij dat de onderaannemer of dochteronderneming aan de eisen van de artikelen 27 tot en met 29 voldoet, en brengt zij de aanmeldende instantie hiervan op de hoogte.

    2. Aangemelde instanties nemen de volledige verantwoordelijkheid op zich voor de taken die worden verricht door onderaannemers of dochterondernemingen, ongeacht waar deze gevestigd zijn.

    3. Activiteiten van aangemelde instanties mogen uitsluitend met instemming van de klant worden uitbesteed of door een dochteronderneming worden uitgevoerd.

    4. Aangemelde instanties houden alle relevante documenten over de beoordeling van de kwalificaties van de onderaannemer of de dochteronderneming en over de door de onderaannemer of dochteronderneming uit hoofde van de betrokken TSI uitgevoerde werkzaamheden ter beschikking van de aanmeldende instantie.

    Artikel 32

    Geaccrediteerde interne instanties

    1. Een onderneming die een aanvraag indient, mag voor de uitvoering van conformiteitsbeoordelinsactiviteiten met het oog op de toepassing van de in bijlage II bij Besluit 768/2008/EG uiteengezette modules A1, A2, C1 of C2 en de in bijlage I bij Besluit 2010/713/EU van de Commissie gedefinieerde modules CA1 en CA2 een beroep doen op een geaccrediteerde interne instantie. Deze instantie vormt een afzonderlijk en te onderscheiden deel van de onderneming die de aanvraag indient en is niet betrokken bij het ontwerp, de productie, de levering, de installatie, het gebruik of het onderhoud van de producten die zij moet beoordelen.

    2. Een geaccrediteerde interne instantie dient te voldoen aan de volgende vereisten:

    a) zij is geaccrediteerd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008;

    b) de instantie en haar personeel zijn organisatorisch te onderscheiden en beschikken binnen de onderneming waar zij deel van uitmaken over rapportagemethoden die hun onpartijdigheid waarborgen en aan de nationale accreditatie-instantie aantonen;

    c) de instantie noch haar personeel zijn verantwoordelijk voor het ontwerp, de vervaardiging, de levering, de installatie, het gebruik of het onderhoud van de door hen beoordeelde producten en zij oefenen geen activiteiten uit die hun onafhankelijke oordeel of hun integriteit met betrekking tot hun beoordelingsactiviteiten in het gedrang kunnen brengen;

    d) de instantie verleent haar diensten uitsluitend aan de onderneming waar zij deel van uitmaakt.

    3. Geaccrediteerde interne instanties worden niet bij de lidstaten of de Commissie aangemeld, maar op verzoek van de aanmeldende instantie wordt door de onderneming waar zij deel van uitmaken of door de nationale accreditatie-instantie informatie over hun accreditatie aan de aanmeldende instantie verstrekt.

    Artikel 33

    Verzoek om aanmelding

    1. Een conformiteitsbeoordelingsinstantie dient een verzoek om aanmelding in bij de aanmeldende instantie van de lidstaat waar zij gevestigd is.

    2. Bij het verzoek wordt een beschrijving gevoegd van de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsmodule(s) en het product of de producten waarvoor de instantie verklaart bekwaam te zijn en, indien beschikbaar, van een accreditatiecertificaat dat is afgegeven door een nationale accreditatie-instantie, waarin wordt verklaard dat de conformiteitsbeoordelingsinstantie voldoet aan de eisen van de artikelen 27 tot en met 29.

    3. Wanneer de betrokken conformiteitsbeoordelingsinstantie geen accreditatiecertificaat kan overleggen, verschaft zij de aanmeldende instantie alle bewijsstukken die nodig zijn om haar conformiteit met de eisen van de artikelen 27 tot en met 29 te verifiëren en te erkennen en daar geregeld toezicht op te houden.

    Artikel 34

    Aanmeldingsprocedure

    1. Aanmeldende instanties mogen uitsluitend conformiteitsbeoordelingsinstanties aanmelden die voldoen aan de eisen van de artikelen 27 tot en met 29.

    2. Zij verrichten de aanmelding bij de Commissie en de andere lidstaten door middel van het door de Commissie ontwikkelde en beheerde elektronische aanmeldingssysteem.

    3. Bij de aanmelding worden de conformiteitsbeoordelingsactiviteiten, de conformiteitsbeoordelingsmodule(s), het product of de producten en de bekwaamheidsattestatie uitvoerig beschreven.

    4. Wanneer een aanmelding niet gebaseerd is op een accreditatiecertificaat als bedoeld in artikel 33, lid 2, verschaft de aanmeldende instantie de Commissie en de andere lidstaten de bewijsstukken waaruit de bekwaamheid van de keuringsinstantie blijkt, evenals de regeling die waarborgt dat deze instantie regelmatig wordt gecontroleerd en blijft voldoen aan de eisen van de artikelen 27 tot en met 29.

    5. De betrokken instantie mag de activiteiten van een aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie alleen verrichten als de Commissie en de andere lidstaten geen bezwaren hebben ingediend binnen een termijn van twee weken na een aanmelding indien een accreditatiecertificaat wordt gebruikt of binnen een termijn van twee maanden na een aanmelding indien geen accreditatie wordt gebruikt.

    6. De Commissie en de andere lidstaten worden in kennis gesteld van alle relevante latere wijzigingen die van belang zijn voor de aanmelding.

    Artikel 35

    Identificatienummers en lijsten van aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties

    1. De Commissie kent aan aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstanties een identificatienummer toe.

    Aan een conformiteitsbeoordelingsinstantie wordt één uniek identificatienummer toegekend, zelfs wanneer die instantie op grond van verschillende EU-rechtshandelingen is aangemeld.

    2. De Commissie maakt de lijst van de uit hoofde van deze richtlijn aangemelde instanties openbaar, met vermelding van de toegekende identificatienummers en de activiteiten waarvoor de instanties zijn aangemeld.

    De Commissie zorgt ervoor dat deze lijst wordt bijgewerkt.

    Artikel 36

    Wijzigingen in aanmeldingen

    1. Wanneer een aanmeldende instantie heeft geconstateerd of vernomen dat een aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie niet meer aan de eisen van de artikelen 27 tot en met 29 voldoet of haar verplichtingen niet nakomt, wordt de aanmelding door de aanmeldende instantie beperkt, geschorst of ingetrokken, afhankelijk van de ernst van de inbreuk op deze verplichtingen. Zij brengt de Commissie en de andere lidstaten daar onmiddellijk van op de hoogte.

    2. Wanneer de aanmelding wordt beperkt, geschorst of ingetrokken, of de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie haar activiteiten heeft gestaakt, doet de aanmeldende lidstaat het nodige om ervoor te zorgen dat de dossiers van die instantie hetzij door een andere aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie worden behandeld, hetzij aan de verantwoordelijke aanmeldende instanties en markttoezichtautoriteiten op hun verzoek ter beschikking kunnen worden gesteld.

    Artikel 37

    Betwisting van de bekwaamheid van aangemelde instanties

    1. De Commissie onderzoekt alle gevallen waarin zij twijfelt of in kennis wordt gesteld van twijfels over de bekwaamheid van een aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie of over de vraag of een aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie nog aan de eisen voldoet en haar verantwoordelijkheden nakomt.

    2. De aanmeldende lidstaat verstrekt de Commissie op verzoek alle informatie over de grondslag van de aanmelding of het op peil houden van de bekwaamheid van de betrokken instantie.

    3. Alle gevoelige informatie die de Commissie in het kader van haar onderzoek ontvangt, wordt door haar vertrouwelijk behandeld.

    4. Wanneer de Commissie vaststelt dat een aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie niet of niet meer aan de aanmeldingseisen voldoet, brengt zij de aanmeldende lidstaat daarvan op de hoogte en verzoekt zij deze lidstaat de nodige corrigerende maatregelen te nemen, en zo nodig de aanmelding in te trekken.

    Artikel 38

    Operationele verplichtingen van aangemelde instanties

    1. Aangemelde instanties voeren conformiteitsbeoordelingen uit volgens de conformiteitsbeoordelingsprocedures in de betrokken TSI.

    2. De conformiteitsbeoordelingen worden op evenredige wijze uitgevoerd, waarbij voorkomen wordt de marktdeelnemers onnodig te belasten. Conformiteitsbeoordelingsinstanties houden bij de uitoefening van hun activiteiten naar behoren rekening met de omvang van een onderneming, de sector waarin zij actief is, haar structuur, de mate van complexiteit van de producttechnologie in kwestie en het massa- of seriële karakter van het productieproces.

    Daarbij handelen zij steeds met het oogmerk te beoordelen of het product conform is met de bepalingen van deze richtlijn.

    3. Wanneer een aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie vaststelt dat een fabrikant niet heeft voldaan aan de eisen in de betrokken TSI of aan de overeenkomstige geharmoniseerde normen of technische specificaties, verlangt zij van die fabrikant dat hij passende corrigerende maatregelen neemt en verleent zij geen conformiteitscertificaat.

    4. Wanneer een aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie bij het toezicht op de conformiteit na de verlening van een certificaat vaststelt dat een product niet meer in overeenstemming is met de toepasselijke TSI of de geharmoniseerde normen of technische specificaties, verplicht zij de fabrikant passende corrigerende maatregelen te nemen en gaat zij, indien nodig, over tot de schorsing of intrekking van het certificaat.

    5. Wanneer geen corrigerende maatregelen worden genomen of de genomen maatregelen niet het vereiste effect hebben, worden de certificaten door de aangemelde conformiteitsbeoordelingsinstantie naargelang het geval beperkt, geschorst of ingetrokken.

    Artikel 39

    Informatieverplichting voor aangemelde instanties

    1. Aangemelde instanties brengen de aanmeldende instantie op de hoogte van:

    a) elke weigering, beperking, opschorting of intrekking van certificaten;

    b) alle omstandigheden die van invloed zijn op de werkingssfeer van en de voorwaarden voor hun aanmelding;

    c) alle informatieverzoeken over conformiteitsbeoordelingsactiviteiten die zij van markttoezichtautoriteiten ontvangen;

    d) op verzoek, de binnen de werkingssfeer van hun aanmelding verrichte conformiteitsbeoordelingsactiviteiten en andere activiteiten, waaronder grensoverschrijdende activiteiten en uitbestede activiteiten.

    2. Aangemelde instanties verstrekken de andere uit hoofde van deze richtlijn aangemelde instanties die vergelijkbare conformiteitsbeoordelingsactiviteiten voor dezelfde producten verrichten, relevante informatie over negatieve conformiteitsbeoordelingsresultaten, en op verzoek ook over positieve conformiteitsbeoordelingsresultaten.

    3. Aangemelde instanties verstrekken het Bureau de EG-verklaringen betreffende respectievelijk de keuring van subsystemen, de conformiteit van interoperabiliteitsonderdelen en de geschiktheid voor gebruik van interoperabiliteitsonderdelen.

    Artikel 40

    Uitwisseling van ervaringen

    De Commissie voorziet in de organisatie van de uitwisseling van ervaringen tussen de nationale instanties van de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor het aanmeldingsbeleid.

    Artikel 41

    Coördinatie van aangemelde instanties

    De Commissie zorgt voor passende coördinatie en samenwerking tussen instanties die zijn aangemeld uit hoofde van deze richtlijn in de vorm van een sectorale groep van aangemelde instanties. Het Bureau ondersteunt de activiteiten van de aangemelde instanties overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EU) nr. …/… tot oprichting van een Europees Spoorwegbureau.

    De lidstaten zorgen ervoor dat de door hen aangemelde instanties rechtstreeks of via aangestelde vertegenwoordigers aan de werkzaamheden van die groep deelnemen.

     2008/57/EG

    HOOFDSTUK VII

    COMITÉ EN WERKPROGRAMMA

    Artikel 31

    Werkprogramma

    1. De Commissie stelt een werkprogramma op waarin rekening wordt gehouden met de bij artikel 8, voorziene uitbreiding van de werkingssfeer, de bij artikel 6, lid 1, voorziene wijziging van de TSI en de andere verplichtingen die uit hoofde van deze richtlijn tot haar werkterrein behoren. De Commissie houdt het comité volledig op de hoogte van de opstelling en actualisering van het programma en betrekt het hierbij.

    2. Het werkprogramma omvat de volgende etappen:

    a) uitwerking, uitgaande van een door het bureau voorbereid plan, van een model voor het communautaire spoorwegsysteem op basis van de lijst van subsystemen (bijlage II), die de samenhang van de TSI’s moet garanderen. Dit model moet met name de verschillende systeemonderdelen en hun interfaces omvatten; zij dient als referentiekader voor de afbakening van het toepassingsgebied van elke TSI;

    b) ontwikkeling van een modelstructuur voor de uitwerking van de TSI's;

    c) ontwikkeling van een methodiek voor de kosten-batenanalyse van de met de TSI's beoogde oplossingen;

    d) vaststelling van de nodige opdrachten voor de uitwerking van de TSI's;

    e) identificatie van de fundamentele parameters voor elke TSI;

    f) goedkeuring van de ontwerpen voor het normalisatieprogramma;

       g) beheer van de overgangsperiode, die loopt van de datum van inwerkingtreding van Richtlijn 2004/50/EG tot de bekendmaking van de TSI’s, met inbegrip van de vaststelling van het in artikel 36 bedoelde referentiekader.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    HOOFDSTUK VIII

    REGISTERS VAN NETTEN EN VOERTUIGEN

    Artikel 4232

    Nummeringssysteem voor voertuigen

    1. Elk in het spoorwegsysteem van de Gemeenschap  Unie  ingezet voertuig is voorzien van een Europees voertuignummer (EVN), dat  vóór de eerste indienstelling van het voertuig  wordt toegekend wanneer de eerste vergunning voor indienststelling wordt verleend  door de bevoegde nationale veiligheidsinstantie  .

     2008/57/EG

    2. De aanvrager van de eerste vergunning is tevens verantwoordelijk voor het aanbrengen van het toegewezen EVN op het betrokken voertuig.

     nieuw

    2. De spoorwegonderneming die een voertuig exploiteert, zorgt ervoor dat het toegekende EVN op het voertuig wordt aangebracht.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    3. Het EVN  is  wordt in de TSI „exploitatie en verkeersleiding” gespecificeerd  in Beschikking 2007/756/EG .

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    4. Een voertuig krijgt slechts eenmaal een EVN toegekend, tenzij anders is bepaald in  Beschikking 2007/756/EG  de TSI exploitatie en verkeersleiding.

     2008/57/EG (aangepast)

    5. Onverminderd lid 1 mogen de lidstaten voertuigen die worden geëxploiteerd of bestemd zijn om te worden geëxploiteerd vanuit of naar derde landen waarvan de spoorbreedte verschillend is van die van het hoofdspoorwegnet in de  Unie  Gemeenschap, aanvaarden mits zij duidelijk geïdentificeerd zijn aan de hand van een verschillend codesysteem.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    Artikel 4333

    Nationale voertuigenregisters

    1. Elke lidstaat houdt een register bij van de voertuigen die op zijn grondgebied  in dienst zijn gesteld  zijn goedgekeurd. Dit register voldoet aan de volgende criteria:

    a) het voldoet aan de gemeenschappelijke specificaties als bedoeld in lid 2;

    b) het wordt bijgehouden door een instantie die onafhankelijk is van enige spoorwegonderneming;

     2008/57/EG (aangepast)

    c) het is toegankelijk voor de  nationale  veiligheidsinstanties en de onderzoeksorganen die zijn aangewezen in het kader van de artikelen 16 en 21 van Richtlijn …/… betreffende de veiligheid van het spoorwegsysteem in de Unie 2004/49/EG; het is tevens, voor elk wettig verzoek, toegankelijk voor de toezichthoudende instanties die zijn aangewezen in het kader van  de artikelen 55 en 56 van Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte 30  artikel 30 van Richtlijn 2001/14/EG en voor het Bureau, voor de spoorwegonderneming en voor infrastructuurbeheerders, alsook voor personen of organisaties die voertuigen registreren of in het register zijn opgenomen.

     2008/57/EG

    2. De gemeenschappelijke specificaties van het register worden bepaald volgens de in artikel 29, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure en op basis van ontwerpspecificaties van het Bureau. Deze ontwerpspecificaties omvatten: inhoud, dataformaat, functionele en technische architectuur, bedrijfsmodus, met inbegrip van een regeling voor de uitwisseling van gegevens en voorschriften voor gegevensinvoer en overleg.

     nieuw

    2. Op basis van de door het Bureau opgestelde ontwerpen stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen voor de nationale voertuigenregisters de specificaties vast betreffende de inhoud, het gegevensformaat, de functionele en technische architectuur, de bedrijfsmodus, met inbegrip van regelingen voor de uitwisseling van gegevens, en regels voor de invoer en raadpleging van gegevens in die registers. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 48, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

     2008/57/EG

    Voor elk voertuig worden in dit register in ieder geval de volgende gegevens opgenomen:

       a) het EVN;

       b) referenties van de EG-keuringsverklaring en van de dienst die deze verklaring heeft afgegeven;

       c) referenties van het Europees register van goedgekeurde voertuigentypes als bedoeld in artikel 34;

       d) de gegevens van de eigenaar en de houder van het voertuig;

       e) beperkingen ten aanzien van de exploitatiewijze van het rijtuig;

       f) de met het onderhoud belaste entiteit.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    3. De registratiehouder brengt elke wijziging van de gegevens die in het nationale voertuigenregister zijn ingevoerd, de vernietiging van een voertuig of zijn besluit een voertuig niet langer te registreren, onverwijld ter kennis van de  nationale veiligheidsinstantie  instantie van de lidstaat waar het voertuig  in dienst is gesteld  voor het eerst een vergunning heeft gekregen.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    4. Zolang de nationale voertuigenregisters van de lidstaten niet met elkaar zijn verbonden, werkt elke lidstaat zijn register bij door met betrekking tot de hem betreffende gegevens de aanpassingen over te nemen die een andere lidstaat in zijn eigen register heeft aangebracht.

    5. In het geval van voertuigen die voor het eerst in een derde land in dienst zijn gesteld en  daarna in  waarvoor een lidstaat een vergunning voor indienstelling op zijn grondgebied heeft afgegeven, ð in dienst zijn gesteld ï zorgt die lidstaat ervoor dat de in lid 2, onder d, e) en f), vermelde gegevens ð van het voertuig ï via het nationale voertuigenregister  of op grond van een internationale overeenkomst  kunnen worden opgevraagd. De in lid 2, onder f), bedoelde gegevens kunnen worden vervangen door kritieke veiligheidsgegevens met betrekking tot het onderhoudsschema.

    Artikel 4434

     2008/57/EG (aangepast)

    Europees register  van vergunningen om  goedgekeurde voertuigentypen  in de handel te brengen  

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    1. Het Bureau zorgt voor het opzetten en bijhouden van een register typen voertuigen waarvoor de lidstaten een vergunning voor indienstelling op het spoorwegsysteem van de Gemeenschap hebben afgegeven ð van overeenkomstig artikel 22 verleende vergunningen om voertuigtypen in de handel te brengen ï. Dit register voldoet aan de volgende criteria:

    a) het is openbaar en via elektronische weg toegankelijk;

    b) het voldoet aan de gemeenschappelijke specificaties bedoeld in lid 34;

    c) het is verbonden met alle nationale voertuigenregisters.

     nieuw

    2. De Commissie neemt uitvoeringshandelingen aan tot vaststelling van de gemeenschappelijke specificaties in verband met de inhoud, het gegevensformaat, de functionele en technische architectuur, de bedrijfsmodus en de regels voor de invoer en raadpleging van gegevens in het register van vergunningen om voertuigtypen in de handel te brengen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 48, lid 3.

     2008/57/EG

    2. Dit register omvat de volgende gegevens voor elk type voertuig:

    a) de technische kenmerken van het type voertuig, zoals omschreven in de betrokken TSI’s;

    b) de naam van de fabrikant;

    c) de data, referenties en lidstaten die de opeenvolgende vergunningen voor dit type voertuig verlenen, met inbegrip van eventuele beperkingen of intrekkingen.

    3. Wanneer een typegoedkeuring in een lidstaat wordt verleend, gewijzigd, opgeschort of ingetrokken, stelt de nationale veiligheidsinstantie van deze lidstaat het Bureau daarvan in kennis, zodat het Bureau het register kan bijwerken.

    4. De gemeenschappelijke specificaties van het register worden bepaald volgens de in artikel 29, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure en op basis van ontwerpspecificaties van het Bureau. Deze ontwerpspecificaties omvatten: inhoud, dataformaat, functionele en technische architectuur, bedrijfsmodus, voorschriften voor gegevensinvoer en overleg.

    Artikel 4535

    Infrastructuurregister

     nieuw

    1.Elke lidstaat publiceert een infrastructuurregister met de waarden van de netwerkparameters van elk betrokken subsysteem of deel van een subsysteem.

    2.De waarden van de in het infrastructuurregister opgenomen parameters moeten worden gebruikt in combinatie met de waarden van de in de vergunning om een voertuig in de handel te brengen opgenomen parameters om de technische compatibiliteit tussen het voertuig en het netwerk te controleren.

    3.In het infrastructuurregister kunnen voorwaarden voor het gebruik van vaste installaties en andere beperkingen worden opgenomen.

    4.Elke lidstaat werkt het infrastructuurregister bij overeenkomstig Besluit 2011/633/EU van de Commissie.

    5.Andere registers, zoals een register inzake toegankelijkheid, kunnen aan het infrastructuurregister worden gekoppeld.

    6.De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen voor het infrastructuurregister de specificaties vast betreffende de inhoud, het gegevensformaat, de functionele en technische architectuur, de bedrijfsmodus en de regels voor de invoer en raadpleging van gegevens in het infrastructuurregister. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 48, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

     2008/57/EG

    1. Elke lidstaat ziet erop toe dat een infrastructuurregister gepubliceerd en geactualiseerd wordt op basis van de in lid 2 bedoelde bijwerkingscyclus. In dat register worden voor elk betrokken subsysteem of deel daarvan de belangrijkste kenmerken aangegeven (bijvoorbeeld de fundamentele parameters) en in hoeverre deze overeenstemmen met de kenmerken die voorgeschreven zijn in de desbetreffende TSI’s. Met het oog daarop wordt in elke TSI exact vermeld welke informatie de infrastructuurregisters moeten bevatten.

    2. Het Bureau stelt ontwerpspecificaties betreffende dit register op voor de presentatie en het formaat ervan, de bijwerkingscyclus ervan en de gebruikswijze, waarbij tevens rekening wordt gehouden met een passende overgangsperiode voor infrastructuur die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn in dienst is gesteld. De Commissie keurt de specificaties goed overeenkomstig de in artikel 29, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure.

    HOOFDSTUK IX

    OVERGANGSBEPALINGEN

    Artikel 36

    Ontwerpreferentiekaders

    1. Aan de hand van de informatie die de lidstaten verstrekken in het kader van artikel 17, lid 3, van deze richtlijn alsmede op basis van de technische vakliteratuur en de teksten van relevante internationale overeenkomsten stelt het bureau overeenkomstig de artikelen 3 en 12 van Verordening (EG) nr. 881/2004 een ontwerp op van een referentiekader van technische voorschriften ter handhaving van het huidige interoperabiliteitsniveau van de netten en voertuigen die overeenkomstig artikel 1 van deze richtlijn aan de werkingssfeer van deze richtlijn worden toegevoegd. Indien nodig stelt de Commissie het referentiekader vast overeenkomstig de procedure van artikel 29, lid 3, van deze richtlijn.

    2. Na aanneming van dit referentiekader moeten de lidstaten de Commissie in kennis stellen van elk voornemen voor de aanneming van nationale bepalingen dan wel de ontwikkeling van elk project op hun grondgebied die afwijken van het referentiekader.

     2008/57/EG (aangepast)

    HOOFDSTUK VIIIX

    OVERGANGS- EN  SLOTBEPALINGEN

     nieuw

    Artikel 46

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.    De in de artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

    3.    Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    5.    Een overeenkomstig artikel 4, lid 2, en artikel 5, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn van twee maanden de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 47

    Spoedprocedure

    1. Gedelegeerde handelingen die overeenkomstig dit artikel worden vastgesteld, treden onverwijld in werking en zijn van toepassing zolang geen bezwaar wordt aangetekend overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen gebruik wordt gemaakt van de spoedprocedure.

    2. Zowel het Europees Parlement als de Raad kunnen overeenkomstig de in artikel 46, lid 5, bedoelde procedure bezwaar aantekenen tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onverwijld in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    Artikel 4829

    Comitéprocedure

    1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 21 van Richtlijn 96/48/EG ingestelde comité (hierna "het comité"). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.  

    2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG  , is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011  van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit,

    3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG  , is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011  van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit,

     nieuw

    4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

     2008/57/EG

    De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

    4. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

    5. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 bis, leden 1, 2, 4 en 6, en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 daarvan.

    Artikel 30

    Aanvullende taken

    1. De Commissie kan aan het comité elke aangelegenheid voorleggen die verband houdt met de uitvoering van deze richtlijn.

    2. Het comité kan elke kwestie bespreken die betrekking heeft op de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem, daaronder begrepen kwesties inzake de interoperabiliteit van dit systeem in de Gemeenschap met dat van derde landen.

    3. Maatregelen die tot doel hebben niet-essentiële elementen van deze richtlijn te wijzigen, worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 29, lid 4, bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing en die betrekking hebben op de aanpassing van de bijlagen II tot en met IX.

    4. Het comité kan in voorkomend geval werkgroepen oprichten om zich te laten assisteren bij de vervulling van zijn taken, met name met het oog op de coördinatie van de aangemelde instanties.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    Artikel 4937

    Motivering

    Elk krachtens deze richtlijn genomen besluit betreffende de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van interoperabiliteitsonderdelen en de keuring van subsystemen die deel uitmaken van het spoorwegsysteem, of elk krachtens de artikelen 67, 12, 1114 en 1619 genomen besluit wordt nauwkeurig met redenen omkleed. Het wordt zo spoedig mogelijk aan de belanghebbende meegedeeld met vermelding van de rechtsmiddelen die volgens de in de betrokken lidstaat geldende wetgeving openstaan, alsmede van de termijnen waarbinnen deze rechtsmiddelen moeten worden ingesteld.

    Artikel 5039

    Verslaglegging en informatie

    1. De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad om de drie jaar en voor het eerst  drie jaar na de bekendmaking van deze richtlijn  op 19 juli 2011om de drie jaar een verslag voor over de vorderingen die met de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem zijn gemaakt. Dit verslag bevat ook een analyse van de in artikel 79 bedoelde gevallen  en van de toepassing van hoofdstuk V  .

    2. De Commissie publiceert uiterlijk op 19 juli 2013 een verslag met onder meer een analyse van de toepassing van hoofdstuk V en van de verbeteringen met de wederzijdse aanvaarding van voertuigen in de Gemeenschap voor wat betreft lengte en kosten van de procedures voor de aanvragers. In voorkomend geval bevat het verslag tevens een beoordeling van de gevolgen van verschillende opties voor het verder vereenvoudigen van procedures inzake de goedkeuring van voertuigen. In dit geval worden verschillende opties inzake de samenwerking tussen nationale veiligheidsinstanties en het Bureau geanalyseerd.

     2008/57/EG (aangepast)

    32. Het Bureau stelt een regelmatig bij te werken  overzicht  instrument op waarmee op verzoek van een lidstaat of van de Commissie een overzicht van het interoperabiliteitsniveau van het spoorwegsysteem kan worden samengesteld. In dit instrument wordt gebruikgemaakt van de informatie in de registers als bedoeld in hoofdstuk VII bedoeld in de artikelen 33, 34 en 35.

     nieuw

    Artikel 51

    Overgangsregeling voor de indienststelling van voertuigen

    1. De lidstaten mogen de bepalingen van hoofdstuk V van Richtlijn 2008/57/EG toepassen tot [twee jaar na de datum van inwerkingtreding].

    2. Vergunningen voor de indienststelling van voertuigen die overeenkomstig lid 1 zijn afgegeven, met inbegrip van vergunningen die in het kader van internationale overeenkomsten, met name het RIC (Regolamento Internazionale Carrozze) en het RIV (Regolamento Internazionale Veicoli), zijn verleend, blijven geldig overeenkomstig de voorwaarden waaronder de vergunningen zijn verleend.

    3. Voor voertuigen die overeenkomstig leden 1 en 2 in dienst zijn gesteld, is een nieuwe vergunning om deze voertuigen in de handel te brengen vereist voor de exploitatie op één of meer netwerken waarvoor hun vergunning niet geldt. De indienststelling op deze aanvullende netwerken valt onder artikel 21.

    Artikel 52

    Andere overgangsbepalingen

    De bijlagen IV, V, VI, VII en IX bij Richtlijn 2008/57/EG zijn van toepassing tot de datum waarop de overeenkomstig uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 8, lid 2, artikel 14, lid 8, artikel 15, lid 7, en artikel 7, lid 3, van deze richtlijn van kracht worden.

    Artikel 53

    Aanbevelingen en adviezen van het Bureau

    Overeenkomstig artikel 15 van Verordening …/… [de Spoorwegbureauverordening] formuleert het Bureau aanbevelingen en adviezen voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn. Die aanbevelingen en adviezen vormen de basis voor op grond van deze richtlijn vastgestelde EU-maatregelen.

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    Artikel 5438

    Omzetting

    1. De lidstaten doen de nodige wettelijke, regelgevende en administratieve bepalingen in werking treden om op 19 juli 2010 aan artikel 1, artikel 2, artikel 4, lid 2, artikel 5, leden 2, 5, 6 en 8, artikel 6, leden 1, 2, 3, 9 en 10, artikelen 7, 1 en 9, artikel 11, leden 4 en 5, artikel 12, artikel 13, lid 5, artikelen 4, 11 en 17, artikel 18, leden 1, 2, 4 en 5, artikel 19, lid 3, artikelen 20 tot en met 27, artikel 28, leden 4 en 6, artikelen 32 tot en met 35, en bijlagen I tot en met VIII te voldoen  uiterlijk [twee jaar na de inwerkingtreding] te voldoen aan artikel 1, artikel 2, artikel 7, leden 1 tot en met 4, artikel 11, lid 1, artikel 13, artikel 14, leden 1 tot en met 7, artikel 15, leden 1 tot en met 6, de artikelen 17 tot en met 21, artikel 22, leden 3 tot en met 7, de artikelen 23 tot en met 36, artikel 37, lid 2, artikel 38, artikel 39, de artikelen 41 tot en met 43, artikel 45, leden 1 tot en met 5, artikel 51, en de bijlagen I tot en met III. Zij delen de Commissie onverwijld de tekst van die maatregelen mede ð alsmede een concordantietabel tussen die maatregelen en deze richtlijn. De concordantietabellen zijn nodig om alle betrokken actoren in staat te stellen een duidelijk overzicht te krijgen van de op nationaal niveau toepasselijke regelgeving voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn ï .

    Wanneer de lidstaten deze maatregelen aannemen, wordt in die maatregelen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die maatregelen. Ö In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn. Õ De regels voor deze verwijzing Ö en de formulering van deze vermelding Õ worden vastgesteld door de lidstaten.

     2008/57/EG

    2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

     2008/57/EG (aangepast)

    23. De verplichting tot omzetting en uitvoering van  artikel 13, artikel 14, leden 1 tot en met 7, artikel 15, leden 1 tot en met 6, de artikelen 17 tot en met 21, artikel 42, artikel 43, artikel 45, leden 1 tot en met 5, en artikel 51  de hoofdstukken IV, V, VII en VIII van deze richtlijn is niet van toepassing op de Republiek Cyprus en de Republiek Malta zolang deze landen niet beschikken over een spoorwegsysteem op hun grondgebied

     2008/57/EG (aangepast)

    Zodra achter een openbare of particuliere entiteit een officiële aanvraag indient voor de aanleg van een spoorweglijn met het oog op de exploitatie ervan door één of meer spoorwegondernemingen, stellen de betreffende lidstaten binnen een jaar na ontvangst van de aanvraag wetgeving vast ter uitvoering van de Ö artikelen als bedoeld in lid 1 Õ hoofdstukken bedoeld in de eerste alinea.

    Artikel 5540

    Intrekking

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG worden 2008/57/EG  , als gewijzigd door de in bijlage IV, deel A, genoemde richtlijnen,  wordt  [twee jaar na de inwerkingtreding]met ingang van 19 juli 2010 ingetrokken, onverminderd verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de termijnen voor de omzetting in nationale wetgeving en de toepassing van die richtlijnen  als bedoeld in bijlage IV, deel B .

    Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VXI.

    Artikel 14 van Richtlijn 2004/49/EG wordt ingetrokken met ingang van 19 juli 2008.

    Artikel 5641

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

     nieuw

    De artikelen 3 tot en met 10, artikel 11, leden 2, 3 en 4, artikel 12 en artikel 16 zijn van toepassing met ingang van [twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn].

     2008/57/EG

    Artikel 5742

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De voorzitter    De voorzitter

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    BIJLAGE I

    Onderdelen van het spoorwegsysteem in de Unie  TOEPASSINGSGEBIED

    1. Het trans-Europese conventionele spoorwegsysteem

    1.1. Netwerk

    Het net van het trans-Europese conventionele spoorwegsysteem komt overeen met die van de conventionele lijnen van het trans-Europese vervoersnet die zijn genoemd in Beschikking nr. 1692/96/EG.

    Voor de toepassing van deze richtlijn omvat wordt dit  het  net  van de Unie  onderverdeeld in de volgende categorieën:

    speciaal aangelegde hogesnelheidslijnen die zijn uitgerust voor snelheden die meestal ten minste 250 km/u bedragen; 

    lijnen die speciaal zijn aangepast voor snelheden van ongeveer 200 km/u; 

    lijnen die speciaal zijn aangepast voor hoge snelheden en die een specifiek karakter hebben omdat de snelheid per geval moet worden afgestemd op topografische belemmeringen, het reliëf of de bebouwing. Deze categorie omvat ook de verbindingslijnen tussen hogesnelheidslijnen en conventionele netwerken, de doortochten in stations, de toegangen tot terminals en remises, enz, die tegen conventionele snelheid door hogesnelheidstreinen worden gebruikt; 

    conventionele  lijnen voor personenvervoer;

    conventionele  lijnen voor gemengd vervoer (personen, en goederen);

    conventionele  lijnen die speciaal zijn ontworpen of aangelegd voor het goederenvervoer  zijn bedoeld  ;

     2008/57/EG (aangepast)

    knooppunten voor het personenvervoer;

    knooppunten voor het goederenvervoer, met inbegrip van intermodale terminals;

    de verbindingen tussen bovengenoemde onderdelen.

    Dit net omvat verkeersleidings-, plaatsbepalings- en navigatiesystemen, technische installaties voor gegevensverwerking en telecommunicatie ten behoeve van het langeafstandsreizigersvervoer en het goederenvervoer over dit net om een veilige en soepele exploitatie van het net en een efficiënte verkeersleiding te waarborgen.

    1.2. Voertuigen

     2008/57/EG (aangepast)

     nieuw

    Voor de toepassing van deze richtlijnen omvat het begrip EU-voertuigen  Het trans-Europese conventionele spoorwegsysteem omvat alle voertuigen die geschikt zijn om te rijden op het gehele  spoorwegnet van de Unie  of op een gedeelte Ö daarvan Õ van het trans-Europese conventionele spoorwegnet, met inbegrip van:

     nieuw

    locomotieven en reizigersmaterieel, met inbegrip van elektrische en dieseltreinstellen, al dan niet elektrische passagierstreinen, passagiersrijtuigen;

    goederenwagons, met inbegrip van voertuigen voor het vervoer van vrachtwagens;

    bijzondere voertuigen, zoals spoormachines.

    Elk van deze categorieën kan worden onderverdeeld in:

    voertuigen voor internationaal verkeer;

    voertuigen voor binnenlands verkeer.

    In de TSI's worden de eisen vastgesteld om de veilige exploitatie van deze voertuigen op de verschillende lijncategorieën te verzekeren.

     2008/57/EG

    voertuigen die zijn ontworpen om te rijden op speciaal voor hoge snelheid aangelegde lijnen, met een snelheid van ten minste 250 km/uur, waarbij onder geschikte omstandigheden snelheden van meer dan 300 km/uur kunnen worden bereikt; 

    of met een snelheid van ongeveer 200 km/uur op de in punt 2.1 genoemde lijnen, voor zover het prestatieniveau van die lijnen dit mogelijk maakt; 

    al dan niet elektrische motortreinstellen;

    al dan niet elektrische tractievoertuigen;

    reizigersrijtuigen;

    wagons voor vrachtvervoer, met inbegrip van voertuigen die ontworpen zijn voor het vervoer van vrachtwagens.

    Uitrusting voor de bouw en het onderhoud van mobiele spoorweginfrastructuur kan hieronder vallen.

    Elk van deze categorieën kan worden onderverdeeld in:

    voertuigen voor internationaal verkeer;

    voertuigen voor binnenlands verkeer.

    Voor voertuigen die zijn ontworpen om te rijden met een maximumsnelheid van minder dan 200 km/uur en die ook bedoeld zijn voor om op hogesnelheidslijnen te rijden, worden in de TSI de eisen vastgesteld om de veilige exploitatie van die voertuigen op hogesnelheidslijnen te waarborgen. 

    2. Het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem

    2.1. Netwerk

    Het net van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem valt samen met de hogesnelheidslijnen van het trans-Europese vervoersnetwerk die zijn genoemd in Beschikking nr. 1692/96/EG.

    Het hogesnelheidsnet omvat:

    de speciaal aangelegde hogesnelheidslijnen, die zijn uitgerust voor snelheden van gewoonlijk ten minste 250 km/uur;

    de lijnen die speciaal zijn aangepast voor hoge snelheden en die zijn uitgerust voor snelheden van ongeveer 200 km/uur;

    lijnen die speciaal zijn aangepast voor hoge snelheden en die een specifiek karakter hebben omdat de snelheid per geval moet worden afgestemd op topografische belemmeringen, het reliëf of de stedelijke bebouwing. Deze categorie omvat ook de verbindingslijnen tussen hogesnelheids- en conventionele netwerken, de doortochten in stations, de toegangen tot terminals en remises, enz, die tegen conventionele snelheid worden gebruikt door „hogesnelheidsmateriaal”.

    Dit net omvat verkeersleidings-, plaatsbepalings- en navigatiesystemen, technische installaties voor gegevensverwerking en telecommunicatie ten behoeve van het vervoer op deze lijnen, om een veilige en soepele exploitatie van het net en een efficiënte verkeersleiding te waarborgen.

    2.2. Voertuigen

    Het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem bestaat uit voertuigen die zijn ontworpen om te rijden:

    op speciaal voor hoge snelheid aangelegde lijnen, met een snelheid van ten minste 250 km/uur, waarbij onder geschikte omstandigheden snelheden van meer dan 300 km/uur kunnen worden bereikt;

    of met een snelheid van ongeveer 200 km/uur op de in punt 2.1 genoemde lijnen, voor zover het prestatieniveau van die lijnen dit mogelijk maakt.

    Voorts wordt door voertuigen die zijn ontworpen om te rijden met een maximumsnelheid van minder dan 200 km/uur en die geschikt zijn om te worden ingezet op het gehele of op een gedeelte van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegnet voor zover het prestatieniveau van dit net dat mogelijk maakt, voldoen aan de eisen voor een veilige werking op dit net. Daartoe bevatten de TSI’s voor conventionele voertuigen tevens eisen inzake de veilige werking van conventionele voertuigen op hogesnelheidsnetten.

    3. Compatibiliteit binnen het spoorwegsysteem

    Voor een kwalitatief hoogwaardig Europees spoorvervoer is onder andere een uitstekende compatibiliteit tussen de kenmerken van het net (in de ruime betekenis van het woord, dus met inbegrip van de vaste componenten van alle betrokken subsystemen) en de voertuigen (met inbegrip van de in alle subsystemen opgenomen delen) een randvoorwaarde. Deze compatibiliteit is bepalend voor het prestatieniveau, de veiligheid, de kwaliteit van de dienstverlening en de kosten.

    4. Uitbreiding van het toepassingsgebied

    4.1. Subcategorieën van netten en voertuigen

    De werkingssfeer van de TSI’s wordt geleidelijk verruimd tot het gehele spoorwegsysteem bedoeld in artikel 1, lid 4. Met het oog op een kosteneffectieve interoperabiliteit worden alle in deze bijlage vermelde categorieën van netten en voertuigen indien nodig verder uitgewerkt in subcategorieën. Zo nodig mogen de functionele en technische specificaties als bedoeld in artikel 5, lid 3, verschillen naargelang van de subcategorie.

    4.2. Kostenbeheersingsmaatregelen

    Bij het bepalen van de kosten-batenanalyse van de voorgenomen maatregelen, dient onder andere rekening te worden gehouden met de volgende verwachte voordelen:

    kosten van de voorgestelde maatregel,

    voordelen die een verruiming van de werkingssfeer tot bepaalde subcategorieën van netten en voertuigen met zich meebrengt voor de interoperabiliteit,

    vermindering van de kapitaalkosten en van de lasten ten gevolge van schaalvoordelen en een beter gebruik van voertuigen,

    daling van de investerings- en de onderhouds-/werkingskosten ten gevolge van toegenomen concurrentie tussen producenten en onderhoudsfirma’s,

    milieuvoordelen, ten gevolge van technische verbeteringen van het spoorwegsysteem,

    een verbetering van de bedrijfsveiligheid.

    Bovendien worden daarin de verwachte gevolgen voor alle betrokken exploitanten en economische subjecten vermeld.

     2011/18/EU Art. 1 en bijlage I

    BIJLAGE II

    SUBSYSTEMEN

    1. Lijst van subsystemen

    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt het spoorwegsysteem onderverdeeld in subsystemen die overeenkomen met:

    a) gebieden van structurele aard:

    infrastructuur;

    energie;

    baanuitrusting voor besturing en seingeving;

    boorduitrusting voor besturing en seingeving;

    rollend materieel;

    b) gebieden van functionele aard:

    exploitatie en verkeersleiding;

    onderhoud;

    telecommunicatietoepassingen voor reizigers en vracht.

    2. Beschrijving van de subsystemen

    Voor elk subsysteem of onderdeel van een subsysteem stelt het Bureau bij de opstelling van de betrokken ontwerp-TSI de lijst op van de interoperabiliteitsonderdelen en -aspecten. Onder voorbehoud van de vaststelling van deze aspecten en interoperabiliteitsonderdelen of van de volgorde waarin de subsystemen aan TSI’s worden onderworpen, omvatten de subsystemen:

    2.1. Infrastructuur

     2011/18/EU Art. 1 en bijlage I (aangepast)

    Lopend spoor, wissels, kunstwerkens (bruggen, tunnels enz.),  spoorgebonden stationsvoorzieningen (waaronder ingangen, perrons, toegangszones, diensten, toiletten en informatiesystemen, alsmede de toegankelijkheid daarvan voor personen met beperkte mobiliteit en personen met een handicap  met oog voor de behoeften van personen met beperkte mobiliteit,...), veiligheids- en beschermingsinstallaties.

     2011/18/EU Art. 1 en bijlage I (aangepast)

     nieuw

    2.2. Energie

    Het elektrificatiesysteem, met inbegrip van de bovenleiding en de baancomponent van het systeem om het stroomverbruik te meten.

    2.3. Baanuitrusting voor besturing en seingeving

    Alle uitrusting op en langs de spoorbaan die nodig is om de veiligheid te waarborgen en voor de besturing en controle van de bewegingen van de op het net toegelaten treinen.

    2.4. Boorduitrusting voor besturing en seingeving

    Alle boorduitrusting die nodig is om de veiligheid te waarborgen en voor de besturing en controle van de bewegingen van de op het net toegelaten treinen.

    2.5. Exploitatie en verkeersleiding

    De procedures en bijbehorende uitrusting die zorgen voor een coherente exploitatie van de verschillende structurele subsystemen, zowel bij normaal functioneren als bij gestoord bedrijf, met name inzake de samenstelling en besturing van de trein, verkeersplanning en verkeersleiding.

    Het geheel van vereiste beroepskwalificaties voor ð alle soorten spoorvervoerdiensten ï grensoverschrijdende diensten.

    2.6. Telematicatoepassingen

    Overeenkomstig Evenals bijlage I omvat dit subsysteem twee delen:

    a) de toepassingen ten dienste van de passagiers, met inbegrip van de informatiesystemen voor reizigers vóór en tijdens de reis, reserveringssystemen, betalingssystemen, het bagagebeheer, het beheer van aansluitingen tussen treinen en andere vervoerswijzen;

    b) toepassingen voor het vrachtverkeer, met inbegrip van de informatiesystemen (continu volgen van goederen en treinen), rangeer- en samenstellingssystemen, reserverings-, betalings- en factureringssystemen, het beheer van aansluitingen met andere vervoertakken, het opstellen van begeleidende elektronische documenten.

    2.7. Rollend materieel

    De structuur, het besturingssysteem van de gehele uitrusting van de trein, de stroomafnemers, de tractie-eenheden en transformatoren, boordapparatuur om het stroomverbruik te meten, het remsysteem, koppeling, loopwerk (draaistellen, assen) en ophanging, deuren, mens/machine-interface (bestuurder, treinpersoneel, passagiers, Ö toegangsvoorzieningen Õ voorzieningen voor personen met beperkte mobiliteit  en personen met een handicap ), passieve en actieve beveiliging, voorzieningen voor de gezondheid van passagiers en treinpersoneel.

    2.8. Onderhoud

    De procedures, de betrokken uitrusting, de logistieke onderhoudsinstallaties en, de reserves waarmee corrigerende en preventieve onderhoudswerkzaamheden dienen te worden uitgevoerd om de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem en de vereiste prestaties te garanderen.

     2008/57/EG

    BIJLAGE III

    ESSENTIËLE EISEN

    1. Algemene vereisten

    1.1. Veiligheid

    1.1.1. Het ontwerp, de bouw of de fabricage, het onderhoud van en het toezicht op voor de veiligheid kritieke inrichtingen en meer bepaald de bij het treinverkeer betrokken onderdelen moeten de veiligheid waarborgen op het niveau dat beantwoordt aan de voor het net gestelde doelstellingen, ook in de nader omschreven situaties van gestoord bedrijf met beperkte werking.

    1.1.2. De parameters die van invloed zijn op het contact tussen wiel en rail moeten voldoen aan de criteria inzake rijstabiliteit die noodzakelijk zijn om veilig verkeer bij de toegestane maximumsnelheid te waarborgen. De parameters dienen te garanderen dat het mogelijk is om met de toegestane maximumsnelheid binnen de gegeven remafstand te stoppen.

    1.1.3. De gebruikte onderdelen dienen tijdens hun levensduur bestand te zijn tegen alle normale of uitzonderlijke belastingen die zijn omschreven. De gevolgen van onverwachte storingen op de veiligheid moeten met behulp van geschikte middelen worden beperkt.

    1.1.4. De vaste installaties en het rollend materieel moeten zodanig zijn ontworpen en de gebruikte materialen moeten zodanig zijn gekozen dat bij brand het ontstaan, de verspreiding en de gevolgen van vuur en rook zoveel mogelijk worden beperkt.

    1.1.5. Inrichtingen die zijn bestemd om door de gebruikers te worden bediend, moeten zodanig zijn ontworpen dat het veilig gebruik van de inrichtingen of de gezondheid en de veiligheid van de gebruikers niet in gevaar wordt gebracht wanneer de inrichtingen worden gebruikt op een wijze die wel voorzienbaar is maar niet in overeenstemming is met de aangegeven methode.

    1.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid

    Het toezicht op en het onderhoud van de vaste of mobiele elementen die bij het treinverkeer zijn betrokken, moeten zodanig worden georganiseerd, uitgevoerd en gekwantificeerd dat de werking daarvan in te voorziene omstandigheden in stand wordt gehouden.

    1.3. Gezondheid

    1.3.1. Materialen die, bij het beoogde gebruik, de gezondheid van de personen die daartoe toegang hebben, in gevaar kunnen brengen, mogen in de treinen en de spoorweginfrastructuur spoorweginfrastructuren niet worden toegepast.

    1.3.2. Deze materialen moeten zodanig worden gekozen, aangewend en gebruikt dat de emissie van schadelijke en gevaarlijke rook of gassen, met name bij brand, wordt beperkt.

    1.4. Milieubescherming

     2008/57/EG (aangepast)

    1.4.1. Bij het ontwerpen van het spoorwegsysteem moeten de gevolgen voor het milieu van de aanleg en exploitatie van dat systeem worden beoordeeld en in aanmerking worden genomen overeenkomstig de geldende  EU-regels  Gemeenschapsbepalingen.

     2008/57/EG

    1.4.2. De in de treinen en de infrastructuur infrastructuren gebruikte materialen moeten de emissie van rook of voor het milieu gevaarlijke en schadelijke gassen, met name bij brand, voorkomen.

    1.4.3. Het rollend materieel en de energievoorzieningsystemen moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat zij uit elektromagnetisch oogpunt compatibel zijn met de installaties, voorzieningen en openbare of particuliere netten waarmee zij kunnen interfereren.

    1.4.4. Bij de exploitatie van het spoorwegnet moeten de wettelijke normen inzake geluidshinder in acht worden genomen.

    1.4.5. De exploitatie van het spoorwegnet mag geen trillingsniveau in de bodem veroorzaken dat ontoelaatbaar is met het oog op de activiteiten en het milieu in de nabijheid van de infrastructuur en in normale staat van onderhoud.

    1.5. Technische compatibiliteit

    De technische eigenschappen van de infrastructuur infrastructuren en de vaste installaties moeten onderling en met die van de treinen die op het spoorwegnet rijden compatibel zijn.

    Wanneer het op bepaalde gedeelten van het net moeilijk is om deze technische eigenschappen in acht te nemen, mogen tijdelijke oplossingen, waardoor de compatibiliteit in de toekomst wordt gewaarborgd, ten uitvoer worden gelegd.

    2. Bijzondere eisen voor elk subsysteem

    2.1. Infrastructuur

    2.1.1. Veiligheid

    Er moeten aangepaste maatregelen worden getroffen om de toegang tot of ongewenste binnendringing in de installaties te voorkomen.

    Er moeten maatregelen worden getroffen om de gevaren voor personen te beperken, met name bij de doorrit van treinen in stations waar treinen passeren.

    Infrastructuren Infrastructuur die voor het publiek toegankelijk is, moet zijn, moeten zodanig zijn ontworpen en uitgevoerd dat de gevaren voor de veiligheid van personen beperkt zijn (stabiliteit, brand, toegang, ontruiming, perron enz.).

    Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in tunnels met een aanzienlijke lengte en op in viaducten.

    2.2. Energie

    2.2.1. Veiligheid

    De werking van de energievoorzieningsinstallaties mag de veiligheid van treinen of personen (gebruikers, spoorwegpersoneel, aanwonenden en derden) niet in gevaar brengen.

    2.2.2. Milieubescherming

    De werking van de elektrische of thermische energievoorzieningsinstallaties mag geen verstoring van het milieu teweegbrengen die de aangegeven grenzen overschrijdt.

    2.2.3. Technische compatibiliteit

    De elektrische of thermische energievoorzieningssystemen die worden gebruikt, moeten:

    de treinen in staat stellen de voorgeschreven prestaties te leveren verrichten,

    bij elektrische energievoorziening compatibel zijn met de op de treinen gemonteerde stroomafname-inrichtingen.

    2.3. Besturing en seingeving

    2.3.1. Veiligheid

    De besturings- en seingevingsinstallaties en -handelingen die voor het spoorwegsysteem worden gebruikt, moeten treinverkeer mogelijk maken op het veiligheidsniveau dat beantwoordt aan de doelstellingen voor het net. De besturings- en seingevingsinstallaties moeten te allen tijde zo functioneren dat treinen die bij gestoord bedrijf in welbepaalde moeilijke situaties mogen rijden, volkomen veilig kunnen circuleren.

    2.3.2. Technische compatibiliteit

    Nieuwe infrastructuren infrastructuur en nieuw rollend materieel die zijn ontwikkeld of gebouwd na de invoering van compatibele besturings- en seinsystemen seinstelsels moeten aan de toepassing van deze systemen worden aangepast.

    Besturings- en seingevingsinstallaties in de stuurcabine van een trein moeten een normale exploitatie in de opgegeven omstandigheden in het spoorwegsysteem mogelijk maken.

    2.4. Rollend materieel

    2.4.1. Veiligheid

    De constructie van het rollend materieel en van de verbindingen tussen de rijtuigen moet zodanig zijn ontworpen dat de ruimten voor de reizigers en de bestuurder bij een botsing of ontsporing beschermd zijn.

    De elektrische uitrusting mag de veilige werking van de besturings- en seingevingsinstallaties niet in gevaar brengen.

    De remtechnieken en de uitgeoefende krachten moeten compatibel zijn met het ontwerp van de sporen, de kunstwerken en de seinsystemen seinstelsels.

    Er moeten maatregelen worden getroffen met betrekking tot de toegang tot onder spanning staande onderdelen, teneinde de veiligheid van personen niet in gevaar te brengen.

    Er moeten inrichtingen zijn aangebracht die het mogelijk maken dat de reizigers gevaren melden aan de bestuurder en dat het treinpersoneel bij gevaar in contact kan treden met de bestuurder.

    De toegangsdeuren moeten van een systeem voor het openen en sluiten daarvan zijn voorzien dat de veiligheid van de reizigers waarborgt.

    Er moet in nooduitgangen en in de aanduiding daarvan zijn voorzien.

    Er moeten passende maatregelen worden getroffen om rekening te houden met de bijzondere veiligheidsomstandigheden in tunnels met een aanzienlijke lengte.

    Een noodverlichtingssysteem van voldoende sterkte en met voldoende eigen voeding is verplicht aan boord van de treinen.

    De treinen moeten zijn voorzien van een geluidsinstallatie waarmee het treinpersoneel berichten kan kunnen doorgeven aan de passagiers.

    2.4.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid

    Het ontwerp van de vitale rij-, tractie-, rem- en besturingsuitrusting moet het mogelijk maken dat de trein in een nader omschreven situatie van gestoord bedrijf met beperkte werking de reis voortzet zonder nadelige gevolgen voor de uitrusting die nog functioneert.

    2.4.3. Technische compatibiliteit

    De elektrische uitrusting moet compatibel zijn met de werking van de besturings- en seingevingsinstallaties.

    In het geval van elektrische tractie moeten de eigenschappen van de stroomafname-inrichtingen het treinverkeer met de verschillende energievoorzieningssystemen van het spoorwegsysteem mogelijk maken.

    De eigenschappen van het rollend materieel moeten het rijden op alle lijnen waarop de exploitatie ervan is gepland, mogelijk maken, rekening houdend met relevante klimatologische omstandigheden.

    2.4.4. Bedieningsorganen

    Treinen moeten worden uitgerust met een registratieapparaat. De met dit apparaat verkregen gegevens en de verwerking ervan moeten worden geharmoniseerd.

    2.5. Onderhoud

    2.5.1. Gezondheid en veiligheid

    De technische installaties en de methoden die in de werkplaatsen worden toegepast, moeten een veilig gebruik van het betrokken subsysteem garanderen en mogen geen gevaar vormen voor de gezondheid en de veiligheid.

    2.5.2. Milieubescherming

    De technische installaties en de methoden die in de onderhoudscentra worden toegepast, mogen het toegestane niveau van schadelijke gevolgen voor het omgevingsmilieu niet overschrijden.

    2.5.3. Technische compatibiliteit

    De onderhoudsinstallaties voor het rollend materieel moeten het mogelijk maken op al het materieel de veiligheids-, hygiëne- en comfortbehandelingen te verrichten waarvoor zij zijn ontworpen.

    2.6. Exploitatie en verkeersleiding

    2.6.1. Veiligheid

    Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten en de kwalificatie van de bestuurders, het treinpersoneel en het personeel van de onderhoudscentra moeten een veilige exploitatie waarborgen, rekening houdend met de verschillende eisen van grensoverschrijdende en binnenlandse diensten.

    De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en de onderhoudscentra en het kwaliteitsborgingssysteem dat in de controle- en onderhoudscentra van de betrokken exploitanten is opgezet, moeten een hoog veiligheidsniveau waarborgen.

    2.6.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid

    De periodieke onderhoudsbeurten, de opleiding en de kwalificatie van het onderhoudspersoneel en de onderhoudscentra en het kwaliteitsborgingssysteem dat door de betrokken exploitanten in de controle- en onderhoudscentra is opgezet, moeten een hoog niveau van betrouwbaarheid en beschikbaarheid van het systeem waarborgen.

    2.6.3. Technische compatibiliteit

    Het op elkaar afstemmen van de exploitatievoorschriften van de netten, alsmede de kwalificatie van de bestuurders, het treinpersoneel en de verkeersleiding moeten de doeltreffendheid van de exploitatie op het spoorwegsysteem waarborgen, rekening houdend met de verschillende eisen van grensoverschrijdende en binnenlandse diensten.

    2.7. Telematicatoepassingen voor passagiers en vracht

    2.7.1. Technische compatibiliteit

    De essentiële eisen op het gebied van telematicatoepassingen die een minimumdienstverleningskwaliteit voor de reizigers en de klanten in de goederenvervoersector moeten garanderen, hebben meer bepaald betrekking op de technische compatibiliteit.

    Wat deze toepassingen betreft, moet ervoor worden gezorgd dat:

    de databanken, de programma’s en de communicatieprotocollen voor gegevensoverdracht zodanig worden ontwikkeld dat de mogelijkheden voor gegevensuitwisseling tussen verschillende toepassingen en tussen verschillende exploitanten maximaal zijn met uitzondering van vertrouwelijke commerciële gegevens;

    de gebruikers gemakkelijk toegang hebben tot de informatie.

    2.7.2. Betrouwbaarheid en beschikbaarheid

    De wijze van gebruik, het beheer, het bijwerken de bijwerking en het onderhoud van deze databanken, programma’s en communicatieprotocollen voor gegevensoverdracht moeten de doelmatigheid van deze systemen en de kwaliteit van de dienstverlening waarborgen.

    2.7.3. Gezondheid

    De interfaces tussen deze systemen en de gebruikers moeten voldoen aan minimumvoorschriften op het gebied van ergonomie en bescherming van de gezondheid.

    2.7.4. Veiligheid

    Voor de opslag en doorgifte van gegevens die verband houden met de veiligheid zijn adequate integriteits- en betrouwbaarheidsniveaus vereist.

     2008/57/EG (nieuw)

    BIJLAGE IV

    EG-VERKLARING VAN CONFORMITEIT EN GESCHIKTHEID VOOR GEBRUIK VAN DE INTEROPERABILITEITSONDERDELEN

    1. Interoperabiliteitsonderdelen

    De EG-verklaring heeft betrekking op de interoperabiliteitsonderdelen van het spoorwegsysteem, als bedoeld in artikel 3. Deze interoperabiliteitsonderdelen kunnen de vorm aannemen van:

    1.1. Onderdelen voor algemeen gebruik

    Dit zijn onderdelen die niet specifiek zijn ontworpen voor het spoorwegsysteem en die in ongewijzigde vorm voor andere toepassingen kunnen worden gebruikt.

    1.2. Onderdelen voor algemeen gebruik met specifieke eigenschappen

    Dit zijn onderdelen die niet specifiek voor het spoorwegsysteem zijn ontworpen, maar die specifieke prestaties moeten leveren bij gebruik in de spoorwegsector.

    1.3. Specifieke onderdelen

    Dit zijn onderdelen die specifiek zijn ontworpen voor spoorwegtoepassingen.

    2. Toepassingsgebied

    De EG-verklaring heeft betrekking op:

    hetzij de beoordeling, door (een) aangemelde instantie(s), van de intrinsieke conformiteit van een op zichzelf beschouwd interoperabiliteitsdeel met de technische specificaties waaraan het moet voldoen;

    hetzij de beoordeling/waardering, door (een) aangemelde instantie(s), van de geschiktheid voor gebruik van een binnen de spoorwegsector beschouwd interoperabiliteitsdeel, met name wanneer dit van belang is voor interfaces, aan de hand van de technische specificaties, in het bijzonder van functionele aard, waarvan de inachtneming moet worden nagegaan.

    Bij de beoordelingsprocedures die door de aangemelde instanties zowel in het ontwerp- als in het productiestadium worden gevolgd, wordt gebruikgemaakt van de in Besluit 93/465/EEG opgenomen modules volgens de voorschriften van de TSI.

    3. Inhoud van de EG-verklaring

    De EG-verklaring van conformiteit of van geschiktheid voor gebruik, alsmede de bijgevoegde documenten, moeten gedateerd en ondertekend worden.

    Deze verklaring moet worden opgesteld in dezelfde taal als de handleiding en moet de volgende gegevens bevatten:

    de referenties van de richtlijnen;

    naam en adres van de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres en, wanneer het een gemachtigde vertegenwoordiger betreft, ook de firmanaam van de fabrikant);

    beschrijving van het interoperabiliteitsdeel (merk, type, enz.);

    omschrijving van de voor de opstelling van de verklaring van conformiteit, respectievelijk geschiktheid voor gebruik, gevolgde procedure (artikel 13);

    alle relevante beschrijvingen waaraan het interoperabiliteitsdeel beantwoordt en met name de gebruiksvoorwaarden;

    naam en adres van de aangemelde instantie(s) die is (zijn) betrokken bij de voor de beoordeling van de conformiteit, respectievelijk de geschiktheid voor gebruik, gevolgde procedure en datum van het onderzoekcertificaat, in voorkomend geval met vermelding van de geldigheidsduur en van de voorwaarden waaronder het certificaat geldig is;

    in voorkomend geval, de referentie van de Europese specificaties;

    de identiteit van de ondertekenaar aan wie de bevoegdheid is verleend om, namens de fabrikant of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde, verplichtingen aan te gaan.

     2011/18/EU Art. 1 en bijlage II

    BIJLAGE V

    EG-KEURINGSVERKLARING VOOR SUBSYSTEMEN

    1. de EG-keuringsverklaring van subsystemen

    De EG-keuringsverklaring en de bijgevoegde documenten moeten gedateerd en ondertekend worden.

    De EG-keuringsverklaring is gebaseerd op de door toepassing van de EG-keuringsprocedure voor subsystemen als bedoeld in afdeling 2 van bijlage VI verkregen informatie. De verklaring moet gesteld zijn in dezelfde taal als die van het technisch dossier en minstens de onderstaande elementen bevatten:

    de referenties van de richtlijnen;

    naam en adres van de aanbestedende dienst of de fabrikant, of diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde (firmanaam en volledig adres en, wanneer het een gemachtigde betreft, ook de firmanaam van de aanbestedende dienst of de fabrikant);

     2011/18/EU Art. 1 en bijlage II

    een beknopte beschrijving van het subsysteem;

    naam en adres van de aangemelde instantie die de in artikel 18 bedoelde EG-keuring heeft uitgevoerd;

    de referenties van de documenten in het technisch dossier;

    alle tijdelijke of definitieve toepasselijke bepalingen waaraan het subsysteem dient te voldoen en met name, in voorkomend geval, alle exploitatiebeperkingen of -voorwaarden;

    indien tijdelijk: de geldigheidsduur van de EG-verklaring;

    de identiteit van de ondertekenaar.

    Wanneer in bijlage VI naar de EG-TKV-verklaring wordt verwezen, zijn de bepalingen van dat deel van toepassing op die verklaring.

    2. Keuringsverklaring van subsystemen bij toepassing van nationale voorschriften

    Wanneer in bijlage VI wordt verwezen naar de keuringsverklaring van subsystemen bij toepassing van nationale voorschriften, is deel I mutatis mutandis van toepassing op die verklaring.”

     2011/18/EU Art. 1 en bijlage III (nieuw)

    BIJLAGE VI

    EG-KEURINGSPROCEDURE VOOR SUBSYSTEMEN

    1. ALGEMENE BEGINSELEN

    De EG-keuring van een subsysteem is de procedure volgens welke een aangemelde instantie nagaat of en verklaart dat het subsysteem:

    op dusdanige wijze is ontworpen, vervaardigd en geïnstalleerd dat het aan de toepasselijke essentiële eisen voor dat subsysteem voldoet, en

    mag worden goedgekeurd om in dienst te worden genomen.

    EG-KEURINGSPROCEDURE

    2.1 Inleiding

    De EG-keuring is de procedure volgens welke een aangemelde instantie nagaat en verklaart dat het subsysteem:

    in overeenstemming is met de toepasselijke TSI’s,

    voldoet aan de overige uit het Verdrag afgeleide bepalingen.

    2.2 Onderdelen van het subsysteem en stadia

    2.2.1 Tussentijdse keuringsverklaring (TKV)

    Indien de TSI’s daarin voorzien of desgevallend op verzoek van de aanvrager kan het subsysteem worden ingedeeld in bepaalde onderdelen of worden gecontroleerd in bepaalde stadia van de keuringsprocedure.

    De tussentijdse keuringsverklaring (TKV) is de procedure waarbij een aangemelde instantie bepaalde onderdelen van het subsysteem in bepaalde stadia van de keuringsprocedure controleert en certificeert.

    Na elke TKV verleent de door de aanvrager gekozen aangemelde instantie een tussentijds EG-keuringscertificaat waarna de aanvrager desgevallend een tussentijdse EG-keuringsverklaring opstelt. In het TKV-certificaat en de TKV-verklaring moet worden vermeld aan welke TSI’s de conformiteit van het subsysteem is getoetst.

    2.2.2 Onderdelen van het subsysteem

    De aanvrager kan voor elk onderdeel een TKV aanvragen. Elk onderdeel wordt in elk in punt 2.2.3 beschreven stadium gecontroleerd.

    2.2.3 Stadia van de keuringsprocedure

    Het subsysteem, of bepaalde onderdelen daarvan, wordt gecontroleerd in elk van de volgende stadia:

    algemeen ontwerp;

    totstandbrenging: constructie van het subsysteem, met name de uitvoering van civieltechnische werken, de fabricage, de montage van onderdelen en de afregeling van het geheel;

    testen van het afgewerkte subsysteem.

    De aanvrager kan een TKV aanvragen voor het ontwerpstadium (met inbegrip van typetesten) en voor het productiestadium.

    2.3 Keuringscertificaat

    2.3.1. De voor de EG-keuring verantwoordelijke aangemelde instantie beoordeelt het ontwerp, de productie en de tests van het afgewerkte subsysteem en stelt een EG-keuringscertificaat op voor de aanvrager, die op zijn beurt een EG-keuringsverklaring opstelt. In het EG-keuringscertificaat moet worden vermeld aan welke TSI’s de conformiteit van het subsysteem is getoetst.

    Wanneer de overeenstemming met bepaalde toepasselijke TSI's (in geval van een afwijking, gedeeltelijke toepassing van de TSI's, verbetering of vernieuwing, overgangsperiode in een TSI of een specifiek geval) van het subsysteem niet is gecontroleerd, moet in het EG-certificaat exact worden vermeld aan welke TSI's of onderdelen daarvan de aangemelde instantie de conformiteit niet heeft getoetst in het kader van de EG-keuringsprocedure.

    2.3.2. Een voor de EG-keuring van het subsysteem verantwoordelijke aangemelde instantie houdt rekening met een reeds afgegeven EG-TKV-certificaat en dient voorafgaand aan de verlening van een EG-keuringscertificaat:

    na te gaan of het EG-TKV-certificaat de toepasselijke eisen van de TSI’s volledig dekt;

    alle aspecten te controleren die niet worden gedekt door het EG-TKV-certificaat, en

    de testen van het afgewerkte subsysteem als geheel te controleren.

    2,4. Technisch dossier

    Het technisch dossier bij de EG-keuringsverklaring moet de volgende stukken bevatten:

    de technische kenmerken van het ontwerp, met inbegrip van de voor het betrokken subsysteem relevante algemene en detailplannen zoals die worden uitgevoerd, elektrische en hydraulische schema’s, schema’s van de besturingscircuits, een beschrijving van de geautomatiseerde systemen, handleidingen voor bediening en onderhoud, enz.;

    een lijst van de interoperabiliteitsonderdelen, als bedoeld in artikel 5, lid 3, onder d), die in het subsysteem zijn verwerkt;

    kopieën van de EG-verklaringen van conformiteit of geschiktheid voor gebruik, waarvan genoemde onderdelen krachtens artikel 13 van de richtlijn voorzien moeten zijn, in voorkomend geval vergezeld van de desbetreffende berekeningen en van een kopie van de processen-verbaal van de testen en onderzoeken die op basis van de gemeenschappelijke technische specificaties door de aangemelde instanties zijn uitgevoerd;

    de beschikbare EG-TKV-certificaten en, in dergelijk geval, de EG-TKV-verklaringen die het EG-keuringscertificaat vergezellen, met inbegrip van het resultaat van de geldigheidscontrole van de certificaten door de aangemelde instantie;

    een EG-keuringscertificaat, vergezeld van de desbetreffende berekeningen en ondertekend door de met de EG-keuring belaste aangemelde instantie, waarin wordt bevestigd dat het subsysteem in overeenstemming is met de bepalingen van de toepasselijke TSI's en met vermelding van een eventueel tijdens de uitvoering van de werkzaamheden gemaakt voorbehoud dat niet is ingetrokken; de EG-keuringscertificaat dient tevens vergezeld te gaan van de inspectie- en auditrapporten die dezelfde instantie in het kader van haar opdracht heeft opgesteld, zoals gespecificeerd in de punten 2.5.3 en 2.5.4;

    de overeenkomstig andere op het Verdrag gebaseerde wetgeving afgegeven EG-certificaten.

    Wanneer vereist op grond van Verordening (EG) nr. 352/2009 31  de veilige integratie van het subsysteem moet worden aangetoond, dient de aanvrager het in artikel 6, lid 3, van Richtlijn 2004/49/EG bedoelde beoordelingsverslag inzake de gemeenschappelijke veiligheidsmethoden (CSM) inzake risicobeoordeling op te nemen in het technisch dossier.

    2.5 Toezicht

    2.5.1. Het doel van het EG-toezicht is na te gaan of tijdens de totstandbrenging van het subsysteem de uit het technische dossier voortvloeiende verplichtingen zijn vervuld.

    2.5.2. De met het toezicht belaste aangemelde instantie moet permanent toegang hebben tot bouwplaatsen, constructiewerkplaatsen, opslagplaatsen, eventuele locaties voor prefabricage, beproevingsinstallaties en meer in het algemeen alle plaatsen die zij noodzakelijk acht voor de vervulling van haar taak. De aanvrager dient de aangemelde instantie alle documenten te bezorgen die daarbij van nut kunnen zijn, met name de plannen voor de uitvoering van en de technische documentatie met betrekking tot het subsysteem.

    2.5.3. De met het toezicht belaste aangemelde instantie voert periodiek audits uit om na te gaan of de bepalingen van de toepasselijke TSI's worden nageleefd, waarna zij een auditverslag voorlegt aan de met de uitvoering belaste bedrijven. Haar aanwezigheid kan vereist zijn bij bepaalde fasen van de werkzaamheden.

    2.5.4. Daarnaast kan de aangemelde instantie onaangekondigde bezoeken brengen aan de bouwplaats of de constructiewerkplaatsen. Bij deze bezoeken kan de aangemelde instantie volledige of gedeeltelijke audits uitvoeren. Zij legt een verslag van deze bezoeken en in voorkomend geval een auditverslag voor aan de met de uitvoering belaste bedrijven.

    2.5.5. Met het oog op de afgifte van een EG-verklaring van geschiktheid voor gebruik als bedoeld in deel 2 van bijlage IV, kan de aangemelde instantie toezicht houden op een subsysteem waarin een operabiliteitsonderdeel is gemonteerd teneinde, wanneer de desbetreffende TSI dit voorschrijft, de geschiktheid daarvan voor gebruik binnen de spoorwegsector te beoordelen.

    2.6 Depot

    Het volledige in punt 2.4 bedoelde dossier wordt aan de aanvrager bezorgd ter staving van het EG-TKV-certificaat, indien beschikbaar, dat is afgegeven door de hiermee belaste aangemelde instantie, of ter staving van het door de met de keuring van het subsysteem belaste aangemelde instantie afgegeven keuringscertificaat. Het dossier moet gehecht worden aan de EG-keuringsverklaring, die door de aanvrager wordt ingediend bij de bevoegde instantie waar hij toestemming vraagt voor de indienststellining.

    Een kopie van het dossier wordt door de aanvrager bewaard gedurende de volledige levensduur van het subsysteem. Andere lidstaten kunnen desgewenst inzage krijgen in het dossier.

    2.7 Publicatie

    Iedere aangemelde instantie publiceert periodiek alle relevante informatie over:

    de ingediende aanvragen om EG-keuringen en TKV;

    de aanvragen voor de beoordeling van de conformiteit en/of de geschiktheid voor gebruik van interoperabiliteitsonderdelen;

    toegekende of geweigerde TKV;

    toegekende of geweigerde EG-verklaringen van conformiteit of geschiktheid voor gebruik;

    de afgegeven of geweigerde EG-keuringscertificaten.

    2.8 Taal

    Dossiers en briefwisseling met betrekking tot de EG-keuringsprocedures worden gesteld in een officiële EU-taal van de lidstaat waar de aanvrager is gevestigd, dan wel in een door de aanvrager aanvaarde EU-taal.

    3. KEURINGSPROCEDURE WANNEER NATIONALE VOORSCHRIFTEN VAN TOEPASSING ZIJN

    3,1 Inleiding

    Wanneer nationale voorschriften van toepassing zijn, geldt de keuringsprocedure waarbij de overeenkomstig 17, lid 3, aangewezen instantie (de aangewezen instantie) controleert of en certificeert dat het subsysteem voldoet aan de overeenkomstig artikel 17, lid 3, aangemelde nationale voorschriften.

    3,2 Keuringscertificaat

    De aangewezen instantie die verantwoordelijk is voor de keuringsprocedure bij toepassing van nationale voorschriften stelt het keuringscertificaat op voor de aanvrager.

    In dat certificaat wordt precies beschreven aan welke nationale voorschriften de aangewezen instantie de conformiteit van het subsysteem in het kader van de keuringsprocedure heeft getoetst, met inbegrip van de onderdelen waarvoor een afwijking geldt op de TSI of vanwege verbetering of vernieuwing.

    Wanneer nationale voorschriften van toepassing zijn voor subsystemen die deel uitmaken van een voertuig bevat het door de aangewezen instantie opgestelde certificaat twee delen: een eerste deel met de referenties van de nationale voorschriften inzake de technische compatibiliteit tussen het voertuig en het betrokken netwerk, en een tweede deel met alle overige nationale voorschriften.

    3.3. Technisch dossier

    Het technisch dossier dat het keuringscertificaat vergezelt wanneer nationale voorschriften van toepassing zijn, moet worden opgenomen in het in punt 2.4 bedoelde technisch dossier en bevat alle technische gegevens die relevant zijn om te beoordelen of het subsysteem voldoet aan de nationale voorschriften.

     2008/57/EG

    BIJLAGE VII

    TE VERIFIËREN PARAMETERS VOOR DE INDIENSTSTELLING VAN NIET-TSI-CONFORME VOERTUIGEN EN CLASSIFICATIE VAN DE NATIONALE VOORSCHRIFTEN

     2009/131/EG Art. 1 en bijlage

    1. Lijst van parameters

    1.1. Algemene documentatie

    Algemene documentatie (waaronder de beschrijving van een nieuw, vernieuwd of aangepast voertuig en het beoogde gebruik daarvan, het ontwerp, de reparatie, informatie over exploitatie en onderhoud, het technisch dossier enz.).

    1.2. Structuur en mechanische onderdelen

    Mechanische integriteit en interface tussen voertuigen (met inbegrip van buffers en tractieorganen, doorgangen), stevigheid van de voertuigstructuur en toebehoren (bv. stoelen), de laadcapaciteit, de passieve veiligheid (met inbegrip van de botsbestendigheid van de binnen- en buitenzijde).

    1.3. Wisselwerking voertuig-spoor en omgrenzingsprofiel

    Mechanische interfaces met de infrastructuur (met inbegrip van statisch en dynamisch gedrag, spelingen en toleranties, het omgrenzingsprofiel, de tractieorganen enz.).

    1.4. Remuitrusting

    Aspecten in verband met het remsysteem (waaronder de antiblokkeerinrichting, remregeling en remprestaties in bedrijf, nood- en stilstandmodus).

    1.5. Passagiergerelateerde aspecten

    Passagiersfaciliteiten en passagiersomgeving (met inbegrip van de passagiersramen en -deuren, eisen voor personen met beperkte mobiliteit enz.).

    1.6. Milieuvoorschriften en aerodynamische effecten

    Impact van het milieu op het voertuig en impact van het voertuig op het milieu (met inbegrip van de aerodynamische aspecten en zowel de interface tussen het voertuig en het baangedeelte van het spoorwegsysteem als de interface met het externe milieu).

    1.7. Tyfoon, merking, functies en eisen inzake software-integriteit

    Tyfoon, merking, functies en eisen inzake software-integriteit, bijvoorbeeld veiligheidsgerelateerde functies die het gedrag van de trein beïnvloeden, met inbegrip van de treinbus.

    1.8. Stroom- en besturingssystemen aan boord

    Aandrijf-, stroom- en besturingssystemen aan boord, plus de interfaces van het voertuig met de infrastructuur voor stroomvoorziening en alle aspecten van elektromagnetische compatibiliteit.

    1.9. Faciliteiten voor het personeel, interfaces en omgeving

    Faciliteiten aan boord, interfaces, arbeidsomstandigheden en omgeving voor het personeel (met inbegrip van de stuurcabine en de bestuurdersinterface).

    1.10. Brandveiligheid en evacuatie

    1.11. Onderhoud

    Faciliteiten aan boord en interfaces voor het onderhoud.

    1.12. Besturing en seingeving aan boord

    Alle boorduitrusting die nodig is voor de veiligheid, de besturing en controle van de bewegingen van de treinen die op het net mogen rijden en de effecten daarvan op het baangedeelte van het spoorwegsysteem.

    1.13. Specifieke operationele voorschriften

    Specifieke exploitatievereisten voor voertuigen (met inbegrip van de modi voor gestoord bedrijf, reparatie en wegslepen van het voertuig enz.).

    1.14. Goederengerelateerde aspecten

    Specifieke voorschriften voor goederenvervoer en milieu (met inbegrip van de vereiste specifieke installaties voor gevaarlijke goederen).

    De hierboven vermelde toelichting en de cursief gedrukte voorbeelden worden slechts ter informatie gegeven en vormen geen definities van de parameters.

     2008/57/EG

    2. Classificatie van de voorschriften

    De nationale voorschriften met betrekking tot de in punt 1 genoemde parameters worden ingedeeld in één van de drie hierna omschreven categorieën. Met voorschriften en beperkingen van zuiver lokale aard wordt in dit kader geen rekening gehouden; de verificatie daarvan dient te gebeuren in onderling overleg tussen spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders.

    Categorie A

    Categorie A omvat:

    internationale normen;

    nationale voorschriften welke op het gebied van veiligheid als gelijkwaardig worden beschouwd met de nationale voorschriften van andere lidstaten.

    Categorie B

    Categorie B omvat alle voorschriften die niet onder categorie A of C vallen, of nog niet in een van deze categorieën zijn ingedeeld.

    Categorie C

    Categorie C omvat de voorschriften met betrekking tot de technische kenmerken van de infrastructuur die strikt noodzakelijk zijn om een veilige en interoperabele exploitatie op het betrokken net te kunnen waarborgen.

    BIJLAGE VIII

    DOOR DE LIDSTATEN IN ACHT TE NEMEN MINIMUMCRITERIA BIJ DE AANMELDING VAN INSTANTIES

    1. De instantie, de directeur daarvan en het met de keuring belaste personeel mogen bij het ontwerp, de fabricage, de constructie, de verkoop of het onderhoud van de interoperabiliteitsonderdelen of subsystemen en bij de exploitatie noch rechtstreeks, noch als gemachtigden optreden. Uitwisseling van technische informatie tussen de fabrikant en de instantie wordt door deze bepaling niet uitgesloten.

    2. De instantie en het personeel dat met de controles is belast, moeten de controles met de grootst mogelijke beroepsintegriteit en technische bekwaamheid uitvoeren; zij moeten vrij zijn van elke druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun oordeel of de uitkomst van hun inspectie kan beïnvloeden, met name door personen of groepen die belang hebben bij de resultaten van de controles.

    Met name dienen de instantie en het met de keuringen belaste personeel vanuit functioneel oogpunt onafhankelijk te zijn van de overheden die zijn aangewezen voor de afgifte van vergunningen voor indienststelling in het kader van deze richtlijn, van vergunningen in het kader van Richtlijn 95/18/EG en van veiligheidscertificaten in het kader van Richtlijn 2004/49/EG, alsmede van de diensten die belast zijn met onderzoek bij ongevallen.

    3. De instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige middelen te bezitten om de met de uitvoering van de keuringen verbonden technische en administratieve taken op passende wijze te vervullen; tevens dient de instantie toegang te hebben tot het nodige materiaal voor bijzondere controles.

    4. De bij de verificaties betrokken personeelsleden moeten:

    een goede technische en vakopleiding te hebben genoten;

    voldoende kennis te bezitten van de voorschriften betreffende de controles die het verricht, en voldoende ervaring met deze controles te hebben;

    in staat zijn de verklaringen, dossiers en verslagen op te stellen waaruit blijkt dat de verificaties zijn uitgevoerd.

    5. De onafhankelijkheid van het personeel dat met de controle wordt belast, dient te zijn gewaarborgd. De bezoldiging van elke functionaris mag niet afhangen van het aantal controles dat hij verricht, noch van de uitslag van de controles.

    6. De instantie dient een verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid te sluiten, tenzij deze aansprakelijkheid op basis van het nationale recht door de staat wordt gedekt of de controles rechtstreeks door de lidstaat worden uitgevoerd.

    7. Het personeel van de instantie is gebonden door het beroepsgeheim ten aanzien van alles wat het verneemt bij de uitoefening van zijn taken in het kader van deze richtlijn of van de bepalingen van intern recht die daaraan uitvoering geven (behalve tegenover de ter zake bevoegde overheidsinstanties en instanties voor het onderzoek van ongevallen van de staat waarin de instantie haar werkzaamheden uitoefent, alsmede tegenover instanties voor het onderzoek van ongevallen die zijn veroorzaakt door een falen van de gecontroleerde interoperabiliteitsonderdelen of subsystemen).

     2008/57/EG

    BIJLAGE IX

    DOSSIER VOOR EEN AANVRAAG TOT AFWIJKING

    Wanneer lidstaten een afwijking aanvragen, moeten zij de volgende documenten indienen:

    a) een brief waarin het voornemen af te wijken formeel aan de Commissie wordt meegedeeld;

    b) als bijlage bij die brief een dossier dat minstens het volgende bevat:

    een beschrijving van de werken, goederen en diensten waarop de afwijking betrekking heeft, waarbij de belangrijkste datums, de geografische situatie en het functionele en technische domein worden gepreciseerd;

    een exacte referentie naar de TSI’s (of delen ervan) waarvoor een afwijking wordt aangevraagd;

    een exacte referentie en de bijzonderheden van de alternatieve bepalingen die zullen worden toegepast;

    voor aanvragen in het kader van artikel 7, lid 1, onder a): de verantwoording van het feit dat het project zich in een vergevorderd stadium bevindt;

    de rechtvaardiging van de afwijking, met de belangrijkste technische, economische, commerciële, operationele en/of administratieve redenen;

    alle andere elementen die de aanvraag tot afwijking rechtvaardigen;

    een beschrijving van de maatregelen die de lidstaat voornemens is te nemen om de uiteindelijke interoperabiliteit van het project te bevorderen. Als het om een kleine afwijking gaat, is deze beschrijving niet nodig.

    Om de documenten onder de leden van het comité te kunnen verspreiden, moeten ze zowel op papier als in de vorm van elektronische bestanden worden ingediend.

     2008/57/EG (aangepast)

    BIJLAGE IVX

    DEEL A

    Ingetrokken richtlijnen

    met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan 

    (bedoeld in artikel 5540)

    Richtlijn 96/48/EC  2008/57/EG  

     (PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1. 

    Richtlijn 2001/16/EC  2009/131/EG 

     (PB L 273 van 17.10.2009, blz. 12. 

    Richtlijn 2004/49/EC  2011/18/EU 

    Only Article 14  (PB L 57, van 2.3.2011, blz. 21. 

    DEEL B

    Termijnen voor de omzetting in nationale wetgeving

    (bedoeld in artikel 5540)

    Richtlijn

    Omzettingstermijn

    96/48/EC  2008/57/EG 

    9 april 1999  19 juli 2010  

    2001/16/EC  2009/131/EG 

    20 april 2003  19 juli 2010 

    2004/49/EC 2011/18/EU 

    30 april 2006  31 december 2011 

     2008/57/EG

    BIJLAGE XI

    CONCORDANTIETABEL

    Richtlijn 96/48/EG

    Richtlijn 2001/16/EG

    Deze richtlijn

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1, lid 2

    Artikel 1, lid 2

    Artikel 1, lid 2

    Artikel 1, lid 3

    Artikel 1, lid 3

    Artikel 1, lid 4

    Artikel 2, aanhef

    Artikel 2, aanhef

    Artikel 2, aanhef

    Artikel 2, onder a) t.e.m. l)

    Artikel 2, onder a) t.e.m. l)

    Artikel 2, onder a) en b) en e) t.e.m. m)

    Artikel 2, onder c) en d)

    Artikel 2, onder n)

    Artikel 2, onder m)

    Artikel 2, onder n)

    Artikel 2, onder o)

    Artikel 2, onder n)

    Artikel 2, onder o)

    Artikel 2, onder m)

    Artikel 2, onder o)

    Artikel 2, onder p)

    Artikel 2, onder p)

    Artikel 2, onder p)

    Artikel 2, onder q)

    Artikel 2, onder r) tot en met z)

    Artikelen 3, 4 en 5

    Artikelen 3, 4 en 5

    Artikelen 3, 4 en 5, leden 1 tot en met 5

    Artikel 5, lid 6

    Artikel 5, lid 7

    Artikel 5, lid 7

    Artikel 5, lid 6

    Artikel 5, lid 8

    Artikel 6, leden 1 t.e.m. 8

    Artikel 6, leden 1 t.e.m. 8

    Artikel 6, leden 1 t.e.m. 8

    Artikel 6, leden 9 en 10

    Artikelen 7 en 8

    Artikel 7

    Artikel 7

    Artikel 9

    Artikel 8

    Artikel 8

    Artikel 10, lid 1

    Artikel 9

    Artikel 9

    Artikel 10, lid 2

    Artikel 10, leden 1 t.e.m. 3

    Artikel 10, leden 1 t.e.m. 3

    Artikel 11, leden 1 t.e.m. 3

    Artikel 10, lid 6

    Artikel 11, lid 4

    Artikel 11, lid 5

    Artikelen 11 t.e.m. 13

    Artikelen 11 t.e.m. 13

    Artikelen 12 tot en met 14

    Artikel 14, leden 1 en 2

    Artikel 14, leden 1 en 2

    Artikel 15, leden 1 en 2

    Artikel 14, lid 3

    Artikel 14, lid 3

    Artikel 20

    Artikel 14, leden 4 en 5

    Artikel 14, leden 4 en 5

    Artikel 33

    Artikel 15, leden 2 en 3

    Artikelen 15 en 16

    Artikelen 15 en 16

    Artikelen 16 en 17

    Artikel 16, lid 3

    Artikel 16, lid 3

    Artikel 17, lid 3

    Artikel 18, leden 1 t.e.m. 3

    Artikel 18, leden 1 t.e.m. 3

    Artikel 18, leden 1 t.e.m. 3

    Artikel 18, leden 4 en 5

    Artikel 19

    Artikel 19

    Artikel 19

    Artikel 20

    Artikel 20

    Artikel 28

    Artikelen 21 tot en met 27

    Artikel 21, leden 1 t.e.m. 3

    Artikel 21, leden 1 t.e.m. 3

    Artikel 29, leden 1 t.e.m. 3

    Artikel 29, leden 4 en 5

    Artikel 21 bis, lid 1

    Artikel 22

    Artikel 30, lid 2

    Artikel 21, lid 4

    21(4)

    Artikel 30, lid 4

    Artikel 21 bis, lid 2

    Artikel 21 bis

    Artikel 30, lid 1

    Artikel 21 ter

    Artikel 21 quater

    Artikel 21 ter

    Artikel 30, lid 3

    Artikel 22

    Artikel 26

    Artikel 37

    Artikel 22 bis

    Artikel 24

    Artikelen 34 en 35

    Artikel 32

    Artikel 23

    Artikel 31

    Artikel 25

    Artikel 36

    Artikel 23

    Artikel 27

    Artikel 38

    Artikel 24

    Artikel 28

    Artikel 39

    Artikel 40

    Artikel 25

    Artikel 29

    Artikel 41

    Artikel 26

    Artikel 30

    Artikel 42

    Bijlagen I tot VI

    Bijlagen I tot VI

    Bijlagen I tot VI

    Bijlage VII

    Bijlage VII

    Bijlage VII

    Bijlage VIII

    Bijlagen IX tot en met XI

    BIJLAGE V

    CONCORDANTIETABEL

    Richtlijn 2008/57/EG

    Deze richtlijn

    Artikel 1

    Artikel 1

    Artikel 2, onder a) t.e.m. z)

    Artikel 2, leden 1 t.e.m. 24

    -----

    Artikel 2, leden 25 t.e.m. 41

    Artikel 3

    -----

    Artikel 4

    Artikel 3

    Artikel 5, leden 1 t.e.m. 3, onder g)

    Artikel 4, leden 1 t.e.m. 3, onder g)

    -----

    Artikel 4, lid 3, onder h) en i)

    Artikel 5, leden 4 t.e.m. 8

    Artikel 4, leden 4 t.e.m. 8

    Artikel 6

    Artikel 5

    Artikel 7

    Artikel 6

    Artikel 8

    -----

    Artikel 9

    Artikel 7

    Artikel 10

    Artikel 8

    Artikel 11

    Artikel 9

    Artikel 12

    -----

    Artikel 13

    Artikel 10

    Artikel 14

    Artikel 11

    Artikel 15, lid 1

    Artikel 18, lid 3, en artikel 19, lid 2

    Artikel 15, leden 2 en 3

    -----

    Artikel 16

    Artikel 12

    Artikel 17

    Artikelen 13 en 14

    Artikel 18

    Artikel 15

    Artikel 19

    Artikel 16

    -----

    Artikel 17

    ----

    Artikel 18 (behalve art. 18, lid 3)

    ----

    Artikelen 19 en 20

    Artikel 20

    -----

    Artikel 21

    Artikel 21

    Artikelen 22 tot en met 25

    ----

    Artikel 26

    Artikel 22

    Artikel 27

    Artikel 14, lid 8

    Artikel 28 en Bijlage VIII

    Artikelen 23 tot en met 41

    Artikel 29

    Artikel 48

    Artikelen 30 en 31

    -----

    Artikel 32

    Artikel 42

    Artikel 33

    Artikel 43

    Artikel 34

    Artikel 44

    Artikel 35

    Artikel 45

    Artikel 36

    -----

    -----

    Artikelen 46 en 47

    Artikel 37

    Artikel 49

    Artikel 38

    Artikel 54

    Artikel 39

    Artikel 50

    ----

    Artikelen 51 en 52

    -----

    Artikel 53

    Artikel 40

    Artikel 55

    Artikel 41

    Artikel 56

    Artikel 42

    Artikel 57

    Bijlagen I tot en met III

    Bijlagen I tot en met III

    Bijlage IV

    Artikel 8, lid 2

    Bijlagen V en VI

    Artikel 15, lid 7

    Bijlage VII

    Artikel 14, lid 8

    Bijlage VIII

    Artikelen 27, 28 en 29

    Bijlage IX

    Artikel 7, lid 3

    Bijlage X

    Bijlage IV

    Bijlage XI

    Bijlage V

    (1) http://www.consilium.europa.eu/uedocs/cms_data/docs/pressdata/en/ec/127599.pdf
    (2) COM(2012) 299 final.
    (3) COM(2012) 259 final.
    (4) PB C […] van […], blz. […].
    (5) PB C […] van […], blz. […].
    (6) PB L 235 van 17.9.1996, blz. 6. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/32/EG van de Commissie (PB L 141 van 2.6.2007, blz. 63.
    (7) PB L 110 van 20.4.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/32/EG.
    (8) Richtlijn 2004/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van Richtlijn 96/48/EG van de Raad betreffende de interoperabiliteit van het trans-Europese hogesnelheidsspoorwegsysteem en Richtlijn 2001/16/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende de interoperabiliteit van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 114, gerectificeerd in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 40).
    (9) PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1.
    (10) PB L 75 van 15.3.2001, blz. 1.
    (11) PB L 75 van 15.3.2001, blz. 26.
    (12) PB L 75 van 15.3.2001, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/58/EG (PB L 315 van 3.12.2007, blz. 44).
    (13) PB L 316 van 14.11.2012, blz. 12.
    (14) PB L 228 van 9.9.1996, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).
    (15) PB L 237 van 24.8.1991, blz. 25. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/58/EG.
    (16) Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water- en energievoorziening, vervoer en postdiensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 1). Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EG) nr. 213/2008 van de Commissie (PB L 74 van 15.3.2008, blz. 1).
    (17) Besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 betreffende de modules voor de verschillende fasen van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures en de voorschriften inzake het aanbrengen en het gebruik van de CE-markering van overeenstemming (PB L 220 van 30.8.1993, blz. 23).
    (18) PB L 319 van 4.12.2010, blz. 1.
    (19) PB L 164 van 30.04.2004, blz. 44. Gewijzigde versie in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 16.
    (20) PB L […] van […], blz. […]. 
    (21) PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82.
    (22) PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30.
    (23) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11.
    (24) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.
    (25) PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.
    (26) PB L 204 van 21.7.1998, blz. 37. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/96/EG van de Raad (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 81).
    (27) PB L 164 van 30.4.2004, blz. 1. Gewijzigde versie in PB L 220 van 21.6.2004, blz. 3.
    (28) PB L 319 van 4.12.2010, blz. 1.
    (29) PB L 225 van 12.8.1998, blz. 27. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1792/2006 (PB L 362 van 20.12.2006, blz. 1).
    (30) PB L 343 van 14.12.2012, blz. 32.
    (31) PB L 108 van 22.4.2009, blz. 4.
    Top