Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013IP0224

    Resolutie van het Europees Parlement van 23 mei 2013 over de terugvordering van activa door de landen van de Arabische Lente die in een overgangsfase verkeren (2013/2612(RSP))

    PB C 55 van 12.2.2016, p. 90–94 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    12.2.2016   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 55/90


    P7_TA(2013)0224

    Teruggvordering van activa door landen van de Arabische Lente die in een overgangsfase verkeren

    Resolutie van het Europees Parlement van 23 mei 2013 over de terugvordering van activa door de landen van de Arabische Lente die in een overgangsfase verkeren (2013/2612(RSP))

    (2016/C 055/13)

    Het Europees Parlement,

    gezien zijn eerdere resoluties over landen van de Arabische Lente en over de Unie voor het Middellandse Zeegebied, en met name de resolutie van 14 maart 2013 over de situatie in Egypte (1) en de resolutie van 10 mei 2012 over „Trade for change: de handels- en investeringsstrategie van de EU voor het zuidelijke Middellandse Zeegebied na de revoluties van de Arabische Lente” (2),

    gezien de aanbevelingen van de Commissie voor politiek, veiligheid en mensenrechten van de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied van 12 april 2013,

    gezien de nieuwe verordening van de Raad van 26 november 2012 betreffende de vaststelling van een nieuw wetgevingskader om de terugvordering van activa in Egypte en Tunesië te vergemakkelijken,

    gezien de conclusies van de covoorzitters van de taskforce EU-Tunesië en de taskforce EU-Egypte van respectievelijk 28—29 september 2011 en 14 november 2012, en in het bijzonder de onderdelen ervan met betrekking tot de terugvordering van activa,

    gezien Verordening (EU) nr. 101/2011 van de Raad van 4 februari 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Tunesië en Verordening (EU) nr. 1100/2012 van de Raad tot wijziging hiervan,

    gezien Verordening (EU) nr. 270/2011 van de Raad van 21 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde personen, entiteiten en lichamen in verband met de situatie in Egypte en Verordening (EU) nr. 1099/2012 van de Raad tot wijziging hiervan,

    gezien Besluit 2011/137/GBVB van de Raad van 28 februari 2011 betreffende beperkende maatregelen in het licht van de situatie in Libië en Besluiten 2011/625/GBVB en 2011/178/GBVB van de Raad tot wijziging hiervan, Verordening (EU) nr. 204/2011 van de Raad van 2 maart 2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië en Verordening (EU) nr. 965/2011 van de Raad tot wijziging hiervan, en Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 364/2013 en (EU) nr. 50/2013 van de Raad houdende tenuitvoerlegging van artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 204/2011 betreffende beperkende maatregelen in verband met de situatie in Libië,

    gezien de bestaande wettelijke instrumenten van de EU ter verbetering van de inbeslagname en terugvordering van activa in het kader van Besluiten 2001/500/JBZ, 2003/577/JBZ, 2005/212/JBZ, 2006/783/JBZ en 2007/845/JBZ van de Raad, en het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie van 12 maart 2012 (COM(2012)0085),

    gezien het VN-Verdrag tegen corruptie (UNCAC) van 2005 en met name artikel 43 over internationale samenwerking en hoofdstuk V over vordering van vermogensbestanddelen, waarbij Egypte, Libië en Tunesië partij zijn en dat namens de Europese Unie is goedgekeurd bij Besluit 2008/801/EG van de Raad van 25 september 2008,

    gezien het VN-verdrag tegen grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit (het Verdrag van Palermo) van 2000,

    gezien de resolutie van de VN-Mensenrechtenraad van 19 april 2012 over de negatieve impact van de niet-repatriëring van middelen van onrechtmatige origine naar de landen van herkomst op het genot van de mensenrechten, en het feit dat het belangrijk is de internationale samenwerking te verbeteren (A/HRC/RES/19/38),

    gezien het initiatief van de secretaris-generaal van de VN van 17 september 2007 met betrekking tot de terugvordering van gestolen activa,

    gezien het Stolen Asset Recovery Initiative (StAR), een gemeenschappelijk programma van de Wereldbank en het VN-bureau voor drugs- en misdaadbestrijding,

    gezien het actieplan voor terugvordering van activa van het Deauville-partnerschap met Arabische landen die in een overgangsfase verkeren van de G8 van 21 mei 2012, waarbij de EU partij is,

    gezien het eindverslag van het Arabische Forum inzake de terugvordering van activa van 13 september 2012,

    gezien artikel 110, leden 2 en 4, van zijn Reglement,

    A.

    overwegende dat de bevriezing van activa weliswaar een bevoegdheid van de EU is, maar dat de terugvordering en repatriëring van activa een bevoegdheid van de lidstaten is en overeenkomstig de nationale wettelijke bepalingen moeten worden uitgevoerd; overwegende dat de EU-instellingen een cruciale rol toekomt bij het stimuleren en faciliteren van dit proces;

    B.

    overwegende dat het een morele en wettelijke plicht is ervoor te zorgen dat de landen van de Arabische Lente die in een overgangsfase verkeren hun activa kunnen terugkrijgen, alsmede een hoogst politieke kwestie in het kader van de betrekkingen van de EU met haar zuidelijke nabuurschap; overwegende dat het ook een belangrijke economische kwestie is voor de zuidelijke buurlanden in kwestie, gezien het potentieel van deze activa wanneer zij worden terugbezorgd en op transparante en doeltreffende wijze worden gebruikt om bij te dragen tot het economische herstel van deze landen; overwegende dat met de terugwinning van activa een krachtige signaal wordt gegeven dat er geen sprake is van straffeloosheid voor diegenen die betrokken zijn bij corruptie en witwassen;

    C.

    overwegende dat er ter zake een uitgebreid internationaal rechtskader bestaat, in het bijzonder het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (UNAC) van 2003, dat de landen die partij bij het verdrag zijn, duidelijke verplichtingen oplegt; overwegende dat in artikel 51 van het UNAC staat dat de teruggave van activa een „fundamenteel beginsel” van het verdrag is en dat landen die partij bij het verdrag zijn, elkaar in dit verband de „grootst mogelijke medewerking en bijstand” verlenen;

    D.

    overwegende dat de juridische procedure voor de terugvordering van activa complex en lang is; overwegende dat tijdens deze procedure de toepasselijke wetsbepalingen van de aangezochte landen niet kunnen worden omzeild en rechtmatige derden hun wettelijke rechten niet kan worden ontzegd; overwegende dat de gebrekkige juridische deskundigheid en de beperkte institutionele capaciteit in de aanzoekende landen bijkomende obstakels vormen voor initiatieven op dit gebied; overwegende dat er te weinig doeltreffende samenwerking is tussen de verzoekende en de aangezochte landen;

    E.

    overwegende dat de EU na de revoluties van de Arabische Lente in Egypte en Tunesië onmiddellijk de vermogens van de voormalige dictators, hun familieleden en verscheidene andere, aan hun regimes verbonden personen heeft bevroren; overwegende dat de EU in overeenstemming met resolutie 1970 (2011) van de VN-Veiligheidsraad eenzelfde besluit heeft genomen met betrekking tot Libië;

    F.

    overwegende dat het nieuwe wetgevingskader dat de Raad op 26 november 2012 heeft vastgesteld, de EU-lidstaten toestaat bevroren activa op grond van in de EU-lidstaten erkende gerechtelijke uitspraken vrij te geven aan de Egyptische en Tunesische autoriteiten en de uitwisseling van informatie tussen de EU-lidstaten en de bevoegde autoriteiten vergemakkelijkt;

    G.

    overwegende dat de taskforce EU-Tunesië en de taskforce EU-Egypte hebben benadrukt hoe belangrijk de teruggave is van illegaal verworven activa die momenteel nog in een aantal derde landen zijn bevroren; overwegende dat de taskforces hebben toegezegd de laatste hand te zullen leggen aan een stappenplan dat onder meer voor elk land de oprichting van een door de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) gecoördineerde groep voor de terugvordering van activa kan omvatten;

    H.

    overwegende dat de G8 via het Deauville-partnerschap van mei 2011 landen in de Arabische wereld steunt bij de overgang naar „vrije, democratische en tolerante samenlevingen”; overwegende dat in het op 21 mei 2012 gepubliceerde actieplan wordt erkend dat de terugvordering van activa in vervolg op de Arabische Lente een dringender aandachtspunt is geworden in de regio en in de internationale gemeenschap;

    I.

    overwegende dat Egypte, Libië en Tunesië reeds veel hebben gedaan om ervoor te zorgen dat door voormalige dictators en hun regimes verduisterde activa naar die landen worden gerepatrieerd, onder meer door speciale nationale onderzoekscommissies in te stellen die tot taak hebben deze activa op te sporen, in kaart te brengen en terug te vorderen en rechtszaken aan te spannen in de EU-lidstaten; overwegende dat verscheidene belangrijke internationale actoren — waaronder de EU, leden van de G8 en Zwitserland — positief op deze inspanningen hebben gereageerd; overwegende dat er tot dusver echter weinig concrete resultaten zijn behaald; overwegende dat dit bij de regeringen en de bevolkingen van de aanzoekende landen tot toenemende frustratie heeft geleid;

    J.

    overwegende dat communicatie essentieel is voor pogingen tot terugvordering, teneinde good practices te verspreiden en stimulansen te creëren door ruchtbaarheid te geven aan succesverhalen; overwegende dat dit misleidende verklaringen over de omvang van de terug te vorderen activa zou voorkomen;

    K.

    overwegende dat de terugvordering van activa kan worden bewerkstelligd door bilaterale gerechtelijke mechanismen en multilaterale samenwerking; overwegende dat operaties voor de terugvordering van activa zowel op nationaal als op internationaal niveau moeten worden opgezet;

    L.

    overwegende dat de Libanese autoriteiten Tunesië in april 2013 bijna 30 miljoen dollar hebben teruggegeven die illegaal op de bankrekening van de voormalige Tunesische machthebbers waren gezet;

    1.

    onderstreept dat de teruggave van door de voormalige dictators en hun regimes gestolen activa aan de landen van de Arabische Lente die in een overgangsfase verkeren, afgezien van het economische belang ervan, een morele en wettelijke plicht is en tegelijkertijd een uitermate politieke kwestie, gezien de implicaties voor het herstel van rechtvaardigheid en verantwoordingsplicht in de geest van democratie en de rechtsstaat, alsook voor de politieke wil en geloofwaardigheid van de EU, en derhalve een essentiële dimensie vormt van het partnerschap van de EU met de landen van het zuidelijke nabuurschap, in het bijzonder Egypte, Libië en Tunesië;

    2.

    onderkent dat voor de landen van de Arabische Lente de terugvordering van gestolen activa ook van economisch en sociaal belang is, aangezien er geld nodig is voor de stabilisatie van de economie en het creëren van werkgelegenheid en groei in die landen, die voor grote economische uitdagingen staan;

    3.

    merkt op dat er, ondanks de aanzienlijke inspanningen van de Egyptische, Libische en Tunesische autoriteiten en de sterke politieke wil van alle betrokken partijen, weinig succes is geboekt bij het terugvorderen van verduisterde activa, en dit vooral ten gevolge van de talrijke en complexe bepalingen en procedures in de verschillende nationale juridische systemen, wettelijke starheid en het gebrek aan knowhow in de betrokken landen van de Arabische Lente over de wettelijke, financiële en administratieve procedures in Europese en andere jurisdicties alsook de weinige middelen waarover zij beschikken;

    4.

    verzoekt de EU en haar lidstaten verdere aanzienlijke inspanningen te doen om de teruggave aan de bevolking van de landen van de Arabische Lente van bezittingen die door de voormalige regimes zijn ontvreemd binnen een redelijke termijn te vergemakkelijken; moedigt de nationale bureaus voor de terugvordering van activa in alle lidstaten aan nauw samen te werken en hun betrekkingen met de bevoegde autoriteiten van de landen van de Arabische Lente te ontwikkelen om hen te helpen met de complexe betreffende juridische procedures; verzoekt de Europese Dienst voor extern optreden een proactieve leidende rol op zich te nemen, met name bij het coördineren van de inspanningen van de lidstaten, het ondersteunen van de capaciteitsopbouw en het aanmoedigen van samenwerking tussen alle betrokken landen;

    5.

    onderstreept dat terugvordering van activa een essentiële dimensie is van de steun van de Unie voor de overgang naar democratie en economisch herstel in die landen, en kan leiden tot een versterking van het wederzijdse vertrouwen tussen beide partijen in de geest van partnerschap met samenlevingen, hetgeen een hoeksteen van het herziene Europese nabuurschapsbeleid vormt;

    6.

    is dit verband verheugd over het initiatief van Canada, Frankrijk, Duitsland, Italië, het Verenigd Koninkrijk, Japan, Zwitserland en de Verenigde Staten om een handleiding te publiceren met een uitgebreide beschrijving van hun nationale juridische systemen met betrekking tot de terugvordering van activa, zodat de verzoekende landen meer inzicht kunnen krijgen in de wettelijke mogelijkheden, de beschikbare informatie, het soort onderzoek dat kan worden uitgevoerd en de procedures die moeten worden gevolgd om via wederzijdse juridische bijstand doeltreffende terugvordering van activa te bereiken; spoort alle lidstaten aan hetzelfde te doen en een gemeenschappelijke EU-reeks van beginselen op te stellen;

    7.

    is verheugd over het G8-initiatief inzake het actieplan van het Deauville-partnerschap voor de terugvordering van activa, waarin concrete maatregelen om samenwerking, individuele bijstand, inspanningen voor capaciteitsopbouw en technische bijstand te bevorderen worden geformuleerd, en stelt een gezamenlijk regionaal initiatief voor, het Forum voor terugvordering van Arabische activa, voor discussie en samenwerking over verdere maatregelen;

    8.

    is verheugd over het nieuwe wetgevingskader dat de Raad op 26 november 2012 heeft vastgesteld, dat de teruggave van verduisterde gelden aan Egypte en Tunesië makkelijker maakt doordat het de lidstaten toestaat bevroren activa op grond van erkende gerechtelijke uitspraken vrij te geven en de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten in de lidstaten enerzijds en in Egypte en Tunesië anderzijds bevordert; onderstreept evenwel dat er concrete resultaten moeten worden geboekt en dat Libië volledig bij dit proces moet worden betrokken;

    9.

    is verheugd over de nauwe samenwerking tussen de EU-instellingen en andere belangrijke internationale actoren met betrekking tot de terugvordering van activa door Egypte, Libië en Tunesië, in het bijzonder het Stolen Asset Recovery Initiative (StAR) van de Wereldbank en het VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding; onderstreept dat het belangrijk is gebruik te maken van bestaande mechanismen op zowel nationaal als internationaal niveau, in combinatie met het vaststellen van de nodige nieuwe wetgeving en het aanpassen van bestaande wetgeving ter zake op nationaal niveau;

    10.

    roept de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied op om de kwestie van de terugvordering van activa bij de nationale parlementen aan te kaarten, zodat de parlementsleden van beide zijden ervan kunnen worden overtuigd dat wettelijke maatregelen voor een nauwere samenwerking tussen de betrokken politiële en justitiële autoriteiten actief moeten worden bevorderd;

    11.

    dringt erop aan onverwijld een EU-mechanisme in het leven te roepen bestaande uit een team van nationale en internationale opsporingsambtenaren, officieren van justitie, juristen en andere deskundigen, voor het geven van juridisch en technisch advies en bijstand aan landen van de Arabische Lente die bezig zijn met het terugvorderen van activa; vindt dat dit mechanisme voldoende moet worden gefinancierd met middelen van de relevante financiële instrumenten voor externe betrekkingen van de EU; onderstreept, gezien de complexe, gevoelige en lange juridische procedures, het belang van duurzaamheid van dit EU-mechanisme; vraagt de EU-instellingen lering te trekken uit en voort te bouwen op deze ervaring; wijst ook op de mogelijkheid om dit mechanisme in een latere fase van extra financiering te voorzien via medefinancieringsovereenkomsten met de verzoekende landen;

    12.

    verzoekt de Arabische Liga met klem mechanismen voor samenwerking met betrekking tot de terugvordering van activa te ontwikkelen, vast te stellen en op korte termijn te implementeren, en verzoekt in het bijzonder de Golfstaten hun samenwerking met en ondersteuning van de landen van de Arabische Lente te intensiveren met betrekking tot het proces van terugvordering van activa;

    13.

    erkent en steunt ten volle de bijdrage die maatschappelijke organisaties, in zowel de aanzoekende als de aangezochte landen, aan het proces van terugvordering van activa leveren, met name door informatie te verschaffen aan de bevoegde autoriteiten, samenwerking tussen de voornaamste nationale en internationale actoren aan te moedigen, toezicht te houden op de teruggave van activa en erop toe te zien dat de teruggegeven activa in de verzoekende landen op transparante en efficiënte wijze worden gebruikt;

    14.

    bevestigt opnieuw dat het de democratische overgang in de landen van de Arabische Lente wil steunen en belooft deze landen te steunen en te helpen met het instellen van sterke en stabiele democratieën waar de rechtsstaat wordt gehandhaafd, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, met inbegrip van vrouwenrechten en vrijheid van meningsuiting, worden geëerbiedigd en verkiezingen worden gehouden overeenkomstig de internationale normen; benadrukt dat het uiterst belangrijk is dat de EU laat zien dat zij dit proces op concrete en oprechte wijze steunt;

    15.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid/vicevoorzitter van de Commissie, de parlementen en de regeringen van de lidstaten, het parlement en de regering van Zwitserland, het Congres en de president van de Verenigde Staten, de Parlementaire Vergadering van de Unie voor het Middellandse Zeegebied en de parlementen en de regeringen van Egypte, Libië en Tunesië.


    (1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0095.

    (2)  Aangenomen teksten, P7_TA(2012)0201.


    Top