This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013DC0499
COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT, THE COUNCIL, THE EUROPEAN ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE AND THE COMMITTEE OF THE REGIONS European higher education in the world
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Het Europese hoger onderwijs in de wereld
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Het Europese hoger onderwijs in de wereld
/* COM/2013/0499 final */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Het Europese hoger onderwijs in de wereld /* COM/2013/0499 final */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET
EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET
COMITÉ VAN DE REGIO'S Het Europese hoger onderwijs in de wereld 1. EUROPA EN DE WERELDWIJDE
RACE OM TALENT Het hogeronderwijslandschap verandert grondig
door de globalisering en door technologische ontwikkelingen. De komende twintig
jaar zal de vraag naar hoger onderwijs naar verwachting exponentieel toenemen,
van de huidige 99 miljoen studenten wereldwijd tot 414 miljoen[1] in 2030; China kende de
afgelopen jaren veruit de hoogste stijging, gevolgd door Brazilië en India. De
drang naar kennis en de sociale mobiliteit in opkomende economieën zullen hoger
onderwijs bereikbaar maken voor honderden miljoenen mensen in de hele wereld. Ook de technologie en de verwachtingen van
studenten zijn aan het veranderen. Meer en meer verwachten studenten dat zij
kunnen kiezen wat, hoe en wanneer zij leren, rekening houdend met hun
persoonlijke behoeften en belangstelling. Zij willen studeren in hun land van herkomst,
in het buitenland, door middel van onlinecursussen of een combinatie van al
deze studiemogelijkheden. Onderwijs, en in het bijzonder het hoger
onderwijs, neemt een centrale plaats in in de Europa 2020-strategie en in
de Europese ambitie om een slimme, duurzame en inclusieve economie te worden:
het speelt een essentiële rol bij de persoonlijke en maatschappelijke
vooruitgang en levert door zijn band met innovatie en onderzoek de
hooggekwalificeerde mensen die in de kenniseconomie nodig zijn om te zorgen
voor groei en welvaart. Voortbouwend op de recente initiatieven Modernisering
van de Europese hogeronderwijssystemen[2]
en Een andere kijk op onderwijs[3],
en als antwoord op de conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over de
internationalisering van het hoger onderwijs[4] wil deze
mededeling de doelstellingen van de Europa 2020-strategie helpen verwezenlijken
door de lidstaten en hogeronderwijsinstellingen[5]
te ondersteunen bij de ontwikkeling van strategische partnerschappen waardoor
Europa mondiale uitdagingen doeltreffender zal kunnen aanpakken. Samenwerking op EU-niveau en in breder
Europees verband heeft al geleid tot een grotere vergelijkbaarheid en
verenigbaarheid van en tot meer uitwisseling tussen de
hogeronderwijsinstellingen en ‑stelsels van de Europese ruimte voor hoger
onderwijs. Het Bolognaproces, programma's zoals Erasmus, Tempus, Erasmus
Mundus en Marie Curie en transparantie-instrumenten zoals het
Europees systeem voor de overdracht van studiepunten (ECTS) en het Europees
kwalificatiekader (EQF) hebben bijgedragen tot aanzienlijke
internationalisering binnen de EU van de nationale stelsels voor hoger
onderwijs. Maar internationalisering houdt steeds vaker een mondiale dimensie
in: in de mededeling over de modernisering van de Europese hogeronderwijssystemen
komen samenwerking en mobiliteitskwesties binnen de EU aan bod; in de huidige
mededeling wordt vanuit een ruimere optiek het wederzijds voordeel onderzocht
dat de bredere internationale context biedt, en wordt waar nodig het gebruik
van Europese processen en instrumenten bij een wereldwijd publiek bevorderd. Europa blijft voor mobiele studenten een
aantrekkelijke bestemming, met een stabiel aandeel van ongeveer 45 %[6] van de internationaal mobiele
studentenpopulatie, die naar verwachting zal groeien van ongeveer 4 miljoen nu
tot 7 miljoen aan het einde van dit decennium. Als de
hogeronderwijsinstellingen in Europa ondanks de toenemende concurrentie vanuit
Azië, het Midden-Oosten en Latijns-Amerika echter de topbestemming willen
blijven, moeten zij de hoogstaande reputatie van het Europese hoger onderwijs
strategisch benutten. Zij moeten hun aantrekkelijkheid vergroten, de
internationale mobiliteit van studenten en personeel actief bevorderen, zorgen
voor innovatieve onderwijsprogramma's van wereldklasse en voor onderwijs en
onderzoeksvoorzieningen van topkwaliteit, en samenwerking en strategische
partnerschappen aangaan met andere hogeronderwijsinstellingen,
overheidsinstellingen, de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld
in de hele wereld. Verder moeten zij sterker bijdragen tot economische groei
door innovatie aan te moedigen en ervoor te zorgen dat het hoger onderwijs aan
de behoeften van de arbeidsmarkt beantwoordt[7].
Ook digitaal leren en met name het opduiken van op massale deelname gerichte,
open onlinecursussen (Massive Open Online Courses; MOOC's) geeft een nieuwe
impuls aan strategische partnerschappen tussen onderwijsinstellingen en biedt
nieuwe kansen om potentiële studenten te bereiken die misschien niet kunnen
reizen of hun beroepsactiviteit onderbreken, maar wel graag het buitenlandse
hogeronderwijsaanbod willen benutten. De lidstaten moeten deze inspanningen
ondersteunen door op nationaal en regionaal niveau gunstige omstandigheden voor
internationalisering te scheppen en door de resterende juridische en
administratieve belemmeringen voor mobiliteit weg te nemen. Terwijl de wereldeconomie meer
concurrentievermogen vereist, zijn niet langer slechts een paar landen of
wereldberoemde hogeronderwijsinstellingen gericht op het aantrekken en
ontwikkelen van toptalent. Veel instellingen voor hoger onderwijs trachten de
kwaliteit van hun opleidingen te verhogen om de allerbeste studenten aan te
trekken en te behouden. Door de internationalisering van het hoger onderwijs
zullen onze studenten, of zij nu in Europa blijven dan wel buiten Europa gaan
studeren, beter voorbereid zijn om in een geglobaliseerde wereld te leven en
tegelijk ervaringen en kennis opdoen, hun inzetbaarheid vergroten en hun
productiviteit en inkomenspotentieel verhogen. Zoals werd benadrukt in de
mededeling Intensivering en betere concentratie van internationale
samenwerking van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie[8], schept deze wereldwijde
ontwikkeling nieuwe kansen voor hogeronderwijsinstellingen ter bevordering van
strategische partnerschappen rond onderzoek en innovatie. Punt 2 van deze
mededeling behandelt sleutelgebieden voor hogeronderwijsinstellingen en
lidstaten die hun internationaliseringsinitiatieven trachten uit te breiden. De
specifieke maatregelen die de EU zal nemen, waarbij zij haar toegevoegde waarde
ter ondersteuning van deze internationaliseringsinspanningen zal inbrengen,
komen in punt 3 aan bod. In punt 4 worden de volgende stappen
toegelicht. 2. SLEUTELPRIORITEITEN VOOR
HOGERONDERWIJSINSTELLINGEN EN LIDSTATEN: NAAR VEELOMVATTENDE
INTERNATIONALISERINGSSTRATEGIEËN Hoewel verschillende
lidstaten en talrijke hogeronderwijsinstellingen al
internationaliseringsstrategieën hanteren[9], zijn deze
vaak voornamelijk gericht op studentenmobiliteit: de internationale academische
samenwerking is dikwijls nog versnipperd, gebaseerd op het initiatief van
individuele academici of onderzoeksteams en niet noodzakelijk verbonden met de
strategie van een onderwijsinstelling of met een nationale strategie.
Doeltreffende strategieën zouden tevens betrekking moeten hebben op de
ontwikkeling van internationale onderwijsprogramma's, strategische
partnerschappen en nieuwe onderwijsvormen, en zouden ook complementair moeten
zijn met het bredere nationale beleid op het gebied van externe samenwerking,
internationale ontwikkeling, migratie, handel, werkgelegenheid, regionale
ontwikkeling en onderzoek en innovatie. Uit een recente studie van de Europese
Vereniging van Universiteiten (EUA) blijkt dat in de meerderheid van de
hogeronderwijsinstellingen de overtuiging heerst dat nationale en
instellingsgebonden internationaliseringsstrategieën de eigen initiatieven met
betrekking tot internationalisering positief beïnvloeden[10]. Een veelomvattende internationaliseringsstrategie
ontwikkelen betekent in de eerste plaats de hogeronderwijsinstelling en haar
studenten, onderzoekers en personeel en de nationale stelsels goed positioneren
op het internationale podium met betrekking tot alle activiteiten op het gebied
van onderzoek, innovatie en hoger onderwijs, rekening houdend met het
afzonderlijke profiel van de instelling en met de veranderende
arbeidsmarktbehoeften en de economische strategie van het land. Voor dit doel
is een uniforme aanpak niet geschikt. De lidstaten zouden hun nationale
strategieën op hun specifieke situatie moeten afstemmen om hun sterke punten en
internationale aanwezigheid te versterken en talent aan te trekken, met
bijzondere aandacht voor de vastgestelde nationale en interculturele tekorten
aan vaardigheden en voor de kennis- en onderzoeksbehoeften van hun
partnerlanden in ontwikkeling. De voorgelegde sleutelprioriteiten voor
hogeronderwijsinstellingen en lidstaten zouden dan ook moeten worden beschouwd
als een gereedschapskist met maatregelen die zij vanuit een veelomvattende
strategie en uitgaande van de eigen behoeften zouden moeten combineren. Een veelomvattende
internationaliseringsstrategie moet betrekking hebben op sleutelgebieden
behorende tot de volgende drie categorieën:
internationale mobiliteit van studenten en personeel; internationalisering en
verbetering van onderwijsprogramma's en digitaal leren; strategische
samenwerking, partnerschappen en capaciteitsopbouw. Deze categorieën moeten
niet afzonderlijk worden beschouwd, maar als geïntegreerde onderdelen van een
veelomvattende strategie. 2.1. De internationale mobiliteit
van studenten en personeel bevorderen Internationale diplomamobiliteit van
studenten, het meest voorkomende en waarschijnlijk nog steeds het krachtigste
internationaliseringsinstrument, verandert drastisch van omvang en vorm en is
voor sommige hogeronderwijsinstellingen een essentiële bron van inkomsten
geworden. Elk jaar stijgt het aantal studenten in het tertiair onderwijs die
naar het buitenland gaan met 7 %; veel van deze studenten komen uit China,
India en Zuid-Korea. Terwijl de OESO-landen 77 % van de totale vraag
opvangen en 52 % van de vraag naar internationale diplomamobiliteit
afkomstig is van studenten uit Azië, wordt de groep mobiele studenten die Australië,
Nieuw-Zeeland of Rusland als studiebestemming kiezen snel groter. Terzelfder
tijd blijft Noord-Amerika (VS en Canada) een aantrekkelijke regio met 21 %
van de mobiele studenten. Meer en meer worden de landen waar de studenten
vandaan komen zelf ook studiebestemmingen: China is niet enkel het
belangrijkste land van herkomst, maar ontvangt ook al 7 % van de
internationaal mobiele studentenpopulatie ter wereld. Als de totale omvang van
de inkomende mobiliteit wordt beschouwd, bekoren drie EU-lidstaten – het Verenigd
Koninkrijk, Frankrijk en Duitsland – 63 % van alle studenten van buiten de
Europese ruimte voor hoger onderwijs[11].
Creditmobiliteit (uitwisselingen, waarbij in
het thuisland ingeschreven studenten een deel van de studiepunten in het
buitenland verwerven) neemt toe: in Europa dankzij de mobiliteitsprogramma's,
in de VS door middel van programma's voor studeren in het buitenland; bovendien
worden gelijkaardige programma's in andere delen van de wereld ontwikkeld en
aangeboden. Deze vorm van mobiliteit draagt in belangrijke mate bij aan
internationalisering. Wegens deze toenemende mobiliteitsstromen zouden
transparantie en de erkenning van elders verworven leerresultaten een
sleutelprioriteit moeten zijn. Dankzij de reeds gedane inspanningen om in
de EU een kwaliteitskader voor mobiliteit te ontwikkelen en dankzij het ruimere
Bolognaproces is Europa op dit vlak de meest geavanceerde regio ter wereld. Het
Erasmus-handvest[12],
waarin is vastgelegd aan welke fundamentele beginselen en minimumvereisten
hogeronderwijsinstellingen bij de uitvoering van het Erasmus-mobiliteitsprogramma
moeten voldoen, kan op wereldvlak aantrekkelijk zijn, zoals ook het
diplomasupplement en het gebruik van het Europees systeem voor de overdracht
van studiepunten (ECTS). Wereldwijde erkenning van verworven studiepunten zou
ook sterk moeten worden aangemoedigd om de transparantie en
"overdraagbaarheid" van leerresultaten over de grenzen heen te
vergroten. Mobiliteit belangt niet alleen studenten aan:
personeelsmobiliteit heeft talrijke voordelen voor de instelling en de
betrokken personen, is een middel om nieuwe competenties, talen en
onderwijsmethoden te verwerven en smeedt internationale banden. Hogeronderwijsinstellingen
zouden het personeel moeten stimuleren om internationale ervaring op te doen en
deze in het kader van de loopbaanbeoordeling passend moeten waarderen.
Stimulansen en beloningen inbouwen in de strategie van de instelling is van
fundamenteel belang voor een succesvolle personeelsmobiliteit. Mobiliteit, en in het bijzonder
creditmobiliteit, zou moeten worden ingezet als een sterke stimulans ter
verbetering van de kwaliteit van het hoger onderwijs in Europa. Hogeronderwijsinstellingen
zouden een betere dienstverlening moeten ontwikkelen om internationale
studenten of onderzoekers uit te zenden en te ontvangen, met inbegrip van
individueel advies over de (studie)loopbaan, en om de integratie in de
stad/regio of het land te vergemakkelijken, waar nodig met een taalcursus.
Instellingen voor hoger onderwijs zouden hun onderwijsprogramma's moeten
vergelijken met evenwaardige instellingen en verbeteren, ter verhoging van de
onderwijskwaliteit en ter versterking van de leiding en het beheer van de
instellingen. Internationale studentenuitwisselingen in het kader van een programma
zullen een stimulans bieden om buitenlandse diploma's te erkennen. Zo zal
mobiliteit niet alleen de ontwikkeling en inzetbaarheid van personen, maar ook
de instellingen ten goede komen. Terzelfder tijd zijn intensieve plaatselijke
samenwerkingsverbanden tussen universiteiten en de economie van groot belang om
het onderzoeks- en onderwijspotentieel van universiteiten ter bevordering van
innovatie en groei te benutten. Regelgeving inzake de immigratie van
burgers van derde landen zou de inspanningen van hogeronderwijsinstellingen
ter versterking van hun internationaal profiel moeten ondersteunen en
geen belemmeringen voor de mobiliteit moeten opwerpen die het imago van Europa
in het buitenland schaden. Tijd en geld om de benodigde visa en/of vergunningen
te verkrijgen, alsook de grote verschillen in de praktijk tussen de landen van
de EU, kunnen studenten of onderzoekers ontmoedigen om de EU als bestemming te
kiezen. Volgens de recente studie Immigratie van internationale studenten
naar de EU[13]
van het Europees migratienetwerk hebben de lidstaten door de werking van
Richtlijn 2004/114/EG de toelating van studenten uit derde landen tot de
EU wel vergemakkelijkt, maar worden die nog steeds geconfronteerd met problemen
als gevolg van nationale voorschriften en/of praktijken. Het recente voorstel[14] van de Commissie tot
herschikking van de Richtlijnen 2005/71/EG en 2004/114/EG
betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf en de rechten van burgers
van derde landen met het oog op onderzoek, studie enz., zou het voor studenten
en onderzoekers van buiten de EU gemakkelijker en aantrekkelijker moeten maken
om naar de EU te komen en hier langer dan 90 dagen te blijven. Dit
voorstel bevat onder meer duidelijke termijnen waarbinnen de nationale
autoriteiten moeten beslissen over aanvragen, voorziet in meer mogelijkheden om
tijdens een studieverblijf te werken en bevordert mobiliteit binnen de EU. Dit zijn voor hogeronderwijsinstellingen en voor de lidstaten de sleutelprioriteiten inzake mobiliteit: – een belangrijk mobiliteitsluik voor studenten, onderzoekers en personeel in de internationaliseringsstrategieën inbouwen en daarrond een kwaliteitskader ontwikkelen met bijzondere aandacht voor begeleidings‑ en adviesdiensten; – programma's voor wederzijdse mobiliteit met landen buiten de EU ontwikkelen voor een breed scala aan studiegebieden en deze waar nodig specifiek richten op werkgelegenheidsgebieden waarvoor tekorten aan vaardigheden zijn vastgesteld; – billijke en formele erkenning van in het buitenland verworven competenties voor internationaal mobiele studenten, onderzoekers en personeel ondersteunen en daarbij beter gebruikmaken van transparantie- en vergelijkingsinstrumenten en meer aandacht besteden aan leerresultaten; – de voorgestelde herschikking tot samenvoeging van de Richtlijnen 2005/71/EG en 2004/114/EG tijdig vaststellen, omzetten en uitvoeren. 2.2. Internationalisering at home
en digitaal leren bevorderen In elke internationaliseringsstrategie zou
voor het personeel en de studenten een passend niveau en patroon op het gebied
van internationale mobiliteit moeten worden bepaald. Maar internationalisering
mag niet enkel voordelen opleveren voor de in alle hogeronderwijsinstellingen
beperkte groep studenten en personeelsleden die een periode in het buitenland verblijven. Gebleken is[15]
dat de uitgaande mobiliteit van studenten, studentenuitwisselingen en het
aantrekken van buitenlandse studenten nog steeds de topprioriteiten in het
internationaliseringsbeleid van de EU-lidstaten en afzonderlijke
hogeronderwijsinstellingen zijn. Nochtans zal mobiliteit altijd beperkt blijven
tot een relatief klein percentage van de studenten en het personeel. Het
hogeronderwijsbeleid moet zich steeds meer richten op de integratie van een
mondiale dimensie in het ontwerp en de inhoud van alle onderwijsprogramma's en
onderwijs-/leerprocessen (soms "internationalisering at home"
genoemd). Hierdoor kan de grote meerderheid van de studenten, de groep van
80-90 % die geen diploma of studiepunten in het buitenland verwerft,
niettemin de internationale vaardigheden verwerven die in de geglobaliseerde
wereld vereist zijn. De aanwezigheid op de campus van
internationaal gericht en buitenlands onderwijs-/onderzoekspersoneel en van
buitenlandse studenten is een middel om de meerderheid van de studenten, die
niet naar het buitenland gaat, in de internationale benadering te betrekken;
aldus kunnen de prestaties en de onderwijskwaliteit van
hogeronderwijsinstellingen worden verbeterd, door de uitwisseling van
cursusmateriaal aan te moedigen en door het efficiënte gebruik van virtuele
campussen, educatieve software en samenwerking online steeds meer te
vereenvoudigen. Netwerken met betrekking tot één studiegebied en
multidisciplinaire netwerken kunnen als hefboom voor personeelsuitwisselingen
en internationalisering van het onderwijsprogramma fungeren. De integratie van een internationale dimensie
in de onderwijsprogramma's brengt het belang van talen aan het licht. Enerzijds maakt kennis van het Engels de facto deel
uit van elke internationaliseringsstrategie voor studenten, docenten en
onderwijsinstellingen. In sommige lidstaten worden nu al specifieke opleidingen
in het Engels aangeboden of zal dit gebeuren, hoofdzakelijk op masterniveau, om
talent aan te trekken dat anders niet naar Europa zou komen. Anderzijds is meertaligheid een grote troef van
Europa: zij wordt door internationale
studenten[16] sterk gewaardeerd en zou in de loop van de studie in het hoger
onderwijs in onderwijs- en onderzoeksactiviteiten moeten worden gestimuleerd. Kennis van andere Europese talen zorgt voor betere
loopbaanperspectieven en speelt voor afgestudeerden of onderzoekers een rol bij
de keuze om na het afstuderen al dan niet in Europa te blijven, zoals blijkt
uit het voorbeeld van de van buiten de EU afkomstige studenten die in het kader
van Erasmus Mundus een gezamenlijke graad willen behalen en daartoe in
ten minste twee Europese landen gaan studeren. Om
hun mogelijkheden optimaal te benutten en zich succesvol in hun gastland te
integreren hebben mobiele studenten, onderzoekers en onderwijzend personeel
behoefte aan specifieke ondersteuning voor taalverwerving, onder meer om de
plaatselijke taal (talen) te kunnen leren — al dan niet dezelfde als de taal
van het studieprogramma of het onderzoeksteam. Digitaal leren en het toenemende gebruik van
ICT kunnen de toegankelijkheid van de Europese hogeronderwijsinstellingen
vergroten en het onderwijsprogramma openstellen voor kennis, materiaal en
onderwijsmethoden uit de hele wereld, waarbij nieuwe vormen van partnerschap,
synergie en uitwisseling tussen studierichtingen en faculteiten worden
gestimuleerd die anders moeilijk zouden kunnen worden gerealiseerd. Meer
openheid en een betere toegang dankzij de technologie zullen de concurrentie en
transparantie verbeteren en de hogeronderwijsinstellingen in staat stellen hun
onderwijsmethoden en cursusmateriaal af te stemmen op de behoeften van
studenten die op een geglobaliseerde arbeidsmarkt zullen functioneren. Dit zal leiden tot een ommekeer in het
bedrijfsmodel van alle hogeronderwijsinstellingen, die zich nu kunnen
openstellen voor een volledig nieuw publiek (bijvoorbeeld internationale
studenten van buiten de campus; personen die geen volledig programma, maar
slechts één cursus volgen; verschillende leeftijdscategorieën) en nieuwe diensten
(bijvoorbeeld leerondersteuning door het onderwijzend personeel; evaluatie;
certificering). Hierdoor wordt de maatschappelijke rol van
hogeronderwijsinstellingen als leveranciers van kennis en innovatie en motoren
voor de ontwikkeling gewijzigd, waardoor deze instellingen worden verplicht
verder te reflecteren over hun maatschappelijke verantwoordelijkheden op
plaatselijk, regionaal en nationaal niveau, alsmede over hun
verantwoordelijkheid voor capaciteitsopbouw in opkomende economieën en ontwikkelingslanden.
Europa beschikt over
enkele van de best uitgebouwde universiteiten voor afstandsonderwijs die naast
afstandsonderwijs ook gecombineerd afstands- en contactonderwijs ("blended
learning") en andere niet-traditionele onderwijsvormen aanbieden. Het
aanbieden van open onderwijsmiddelen (Open Educational Resources; OER's)[17] en met name open lesmateriaal (Open Courseware; OCW)[18] en op massale deelname gerichte, open onlinecursussen (Massive Open
Online Courses; MOOC's) is op gang gekomen, heeft zich de laatste jaren snel
ontwikkeld en is er op kwalitatief en organisatorisch[19] vlak
sterk op vooruitgegaan. Hoewel onlinecursussen en ‑opleidingen
geen nieuw verschijnsel zijn, kunnen de exponentiële groei van het aanbod van
onlineonderwijs en digitaal materiaal en de steeds beter uitgebouwde evaluatie,
validering en academische erkenning van uitgelezen MOOC's (een nieuwe tendens
waarbij met name veel hogeronderwijsinstellingen uit landen als de VS en
Australië betrokken zijn) zorgen voor een grondige transformatie van het hoger
onderwijs. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied van digitaal leren en het
opkomen van MOOC's zouden de hogeronderwijsinstellingen ertoe moeten aanzetten
verder te reflecteren over hun kostenstructuur en mogelijk ook over hun missie,
en wereldwijde partnerschappen aan te gaan om de inhoudelijke en didactische
kwaliteit door "blended learning" (gecombineerd afstands- en
contactonderwijs) te verbeteren. Europa moet het voortouw nemen bij de
wereldwijde inspanningen om de mogelijkheden van digitaal leren — o.a. de
beschikbaarheid van ICT, het gebruik van OER's en het aanbod van MOOC's — te
benutten en de nog bestaande structurele belemmeringen op het vlak van
kwaliteitsborging, studentenevaluatie, erkenning en financiering op te heffen.
In het kader van een toekomstig initiatief zal de Commissie zich over deze
mogelijkheden en belemmeringen buigen. Dit zijn voor hogeronderwijsinstellingen en voor de lidstaten de sleutelprioriteiten inzake internationalisering at home en digitaal leren: – de internationale ervaring en competenties van het personeel van hogeronderwijsinstellingen benutten met het oog op de ontwikkeling van internationale onderwijsprogramma's ten voordele van zowel de niet-mobiele als de mobiele studenten; – studenten, onderzoekers en personeel meer mogelijkheden bieden om hun taalvaardigheden te ontwikkelen, in het bijzonder door taalonderwijs ter plaatse voor studenten die cursussen in het Engels volgen, om ten volle de voordelen van de taalkundige verscheidenheid in Europa te benutten; – mogelijkheden voor internationale samenwerking scheppen via onlineleren en het gebruik van ICT en open onderwijsmiddelen (OER's) voor nieuwe onderwijsvormen uitbreiden om de toegankelijkheid te vergroten, de onderwijsprogramma's te internationaliseren en de weg vrij te maken voor nieuwe vormen van partnerschap. 2.3. Strategische samenwerking,
partnerschappen en capaciteitsopbouw versterken Door nieuwe ontwikkelingen zoals buitenlandse
campussen en hoger onderwijs online en door het opkomen van nieuwe
kennisactoren verandert het evenwicht tussen samenwerking en concurrentie in de
internationaliseringsstrategieën. Het economische belang van het
internationale hoger onderwijs neemt snel toe. Enkele landen, waaronder populaire
bestemmingen zoals het Verenigd Koninkrijk, Canada, de VS en Australië, hechten
veel belang aan het hoger onderwijs als aanzienlijke bron van inkomsten (8,25
miljard GBP in het Verenigd Koninkrijk en 15,5 miljard AUD in Australië in
2010). In sommige EU-lidstaten, zoals Nederland, Zweden
en Denemarken, zijn hoge collegegelden voor studenten van buiten de EU
ingevoerd; onderwijsinstellingen verwerven zo hogere inkomsten, waardoor zij
bijvoorbeeld aan studenten uit opkomende landen en ontwikkelingslanden gerichte
studiebeurzen kunnen aanbieden. Andere lidstaten daarentegen hebben in het
kader van hun internationaliseringsstrategie de duidelijke politieke keuze
gemaakt om van burgers van derde landen lage of helemaal geen collegelden te
verlangen teneinde meer internationale studenten aan te trekken. Ongeacht of zij al dan niet collegegeld moeten
betalen, hebben buitenlandse studenten een gunstig economisch effect op het
gastland. Uit een studie[20]
uit 2012 van de Nederlandse overheid blijkt dat zelfs als slechts 2,5 %
van de buitenlandse afgestudeerden in het land zou blijven om er te werken,
hieruit boven op de terugverdiende investering positieve langetermijneffecten
op de overheidsfinanciën zouden voortvloeien. De Europese hogeronderwijsstelsels bieden een
aantal concurrentievoordelen die zouden moeten worden benut, zoals een stevig
en succesvol palmares van gezamenlijke en dubbele graden, opleidingen voor het
behalen van de doctorsgraad, industriële doctoraten en de recente ontwikkeling
van kennis‑ en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het EIT[21] op gebieden van mondiaal
belang. Maar internationalisering vereist nog meer samenwerking, met nieuwe
centra voor hoger onderwijs op andere continenten. De Europese hogeronderwijsinstellingen
zouden zich moeten positioneren aan de hand van hun sterke punten op het gebied
van onderwijs, onderzoek of innovatie, en partnerschappen moeten smeden in en
buiten Europa om hun afzonderlijk profiel te
versterken en aan te vullen door middel van gezamenlijke projecten en
onderzoeksactiviteiten en webcursussen waarin traditionele en nieuwe media en
onderwijsvormen worden gecombineerd, alsmede door middel van gezamenlijke of
buitenlandse campussen in landen buiten de EU. Reeds bestaande
onderzoeksnetwerken zouden moeten fungeren als springplank voor het opzetten
van nieuwe onderwijsgerichte samenwerkingsverbanden, en volwaardige
onderwijspartnerschappen zouden nieuwe onderzoeksprojecten moeten bevorderen. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat gezamenlijke
en dubbele graden krachtige instrumenten zijn om kwaliteitsborging en de
wederzijdse erkenning van kwalificaties te bevorderen, om talent aan te trekken
en partnerschappen te verdiepen, en om de internationale ervaring,
interculturele competentie en inzetbaarheid van afgestudeerden te verbeteren.
Daarom zouden de EU en de lidstaten een krachtige stimulans moeten bieden om de
rol van gezamenlijke en dubbele graden in de internationaliseringsstrategieën
van Europese hogeronderwijsinstellingen te versterken, gebruikmakend van de
ervaring van de bijna 700 Europese en niet-Europese hogeronderwijsinstellingen
die de voordelen van de gezamenlijke en dubbele graden in het kader van het Erasmus
Mundus-programma al hebben ondervonden. Twee specifieke hinderpalen
bemoeilijken voor hogeronderwijsinstellingen het opstarten van gezamenlijke
programma's, zowel uit academisch als uit administratief oogpunt, en deze
moeten worden weggewerkt: regels van de onderwijsinstellingen
(accreditatieprocedures, beoordelingssystemen, regelgeving inzake examens en
verhandelingen, inschrijvingsprocedures of het beleid betreffende
collegegelden) en nationale regelgeving (in het bijzonder met betrekking tot de
verlening van gezamenlijke graden). Internationale strategische partnerschappen
met een evenwichtige betrokkenheid van zowel het bedrijfsleven als het hoger
onderwijs zijn van wezenlijk belang voor grensoverschrijdende innovatie om
mondiale uitdagingen aan te pakken. Dit is met name het geval in de opkomende
economieën, waar Europa een evenwichtige samenwerking met centra van
topkwaliteit ("centres of excellence") moet uitbouwen met het oog op
een versterkte en duurzame aanwezigheid ter plaatse. Zowel het Europese
concurrentievermogen als de partnerlanden zullen baat hebben bij
partnerschappen die tot doel hebben ondernemerschap en innovatie te bevorderen
en die de studenten aanzetten tot de ontwikkeling van innovatieve benaderingen,
ondernemersvaardigheden en –attitudes. Een bijzondere kans ligt in de promotie
van betaalbare en inclusieve innovatie, die de opkomende economieën zou kunnen helpen
om hun maatschappelijke uitdagingen aan te pakken, en van markttoegang, handel
en investeringen voor Europese bedrijven. Samenwerking met ontwikkelingslanden en hun
instellingen voor hoger onderwijs zou in de internationaliseringsstrategieën
moeten worden opgenomen, waarbij innovatieve vormen
van partnerschap, zoals gezamenlijke programma's en studenten- en
personeelsmobiliteit, zowel de noord-zuidsamenwerking als de
zuid-zuidsamenwerking kunnen versterken. Uit tal van gegevens blijkt[22] dat het hoger onderwijs van
doorslaggevend belang is om de vereiste kennis over te dragen voor economische
ontwikkeling: door banen te scheppen en voor beter bestuur, meer
ondernemerschap en intergenerationele mobiliteit, en een sterker
maatschappelijk middenveld te zorgen. De Europese hogeronderwijsinstellingen
erkennen dat zij een belangrijke rol moeten spelen bij het ondersteunen van de
moderniseringsinspanningen van opkomende en ontwikkelingsgebieden en dat zij
moeten bijdragen tot het vinden van oplossingen voor mondiale uitdagingen zoals
de klimaatverandering of het verkleinen van ontwikkelingsachterstanden tussen
volkeren en naties. De meeste lidstaten ondersteunen ook samenwerkings- en
capaciteitsopbouwprogramma's die worden aangevuld door het optreden van de EU op
dit gebied. De studenten, personeelsleden en onderzoekers die in Europese
gastinstellingen voor hoger onderwijs werken of studeren, dragen vaak in hoge
mate bij tot de samenwerking met hun thuisland en onderwijsinstelling aldaar en
met name tot de ontwikkeling, coördinatie en follow-up van internationale
samenwerkingsprojecten. Naast specifieke, traditionele acties voor
capaciteitsopbouw kan mobiliteit en in het bijzonder creditmobiliteit sterk
kwaliteitsverhogend werken voor het hoger onderwijs in ontwikkelingslanden,
door de opzet van internationaliseringsstrategieën en het gebruik van
transparantie‑ en erkenningsinstrumenten te versnellen, door
onderwijsinstellingen te helpen bij de ontwikkeling van een betere
dienstverlening om buitenlandse studenten of onderzoekers uit te zenden of te
ontvangen, en door de erkenning van buitenlandse diploma's te bevorderen. Zoals naar voren komt in het project Access
to Success[23],
krijgt ontwikkelingssamenwerking in de opdrachtverklaring van
hogeronderwijsinstellingen niet altijd de plaats die zij verdient. Toch kan
deelname van Europese hogeronderwijsinstellingen aan capaciteitsopbouw buiten
de EU terzelfder tijd op academisch vlak lonend zijn voor deze
onderwijsinstellingen en passen in hun maatschappelijke verantwoordelijkheid.
Door samen te werken met hogeronderwijsinstellingen in de meest behoeftige
landen, zoals staten in de fase na een conflict, en door partnerschappen met
minder goed uitgeruste onderwijsinstellingen aan te gaan kunnen de Europese
instellingen voor hoger onderwijs een grote bijdrage leveren tot de
ontwikkeling van een specifieke regio en op die wijze een duurzame strategische
band met deze regio opbouwen. Kansen keren snel in een vlug veranderende
wereld. De ontwikkelingslanden van vandaag zijn de opkomende economieën van
morgen. Dit zijn voor hogeronderwijsinstellingen en voor de lidstaten de sleutelprioriteiten inzake partnerschap: – de capaciteit van het hoger onderwijs en onderzoek versterken om mondiale uitdagingen aan te pakken door innovatiegerichte internationale partnerschappen en allianties aan te gaan; – de resterende belemmeringen voor de ontwikkeling en uitvoering van programma's voor het behalen van gezamenlijke en dubbele graden aanpakken, zowel op het niveau van de onderwijsinstellingen als op nationaal niveau, en de voorzieningen voor kwaliteitsborging en grensoverschrijdende erkenning verbeteren; – op ondernemerschap en innovatie gerichte onderwijsprogramma's aanbieden waarin overdraagbare vaardigheden aan bod komen, en internationale opleidingsmogelijkheden scheppen door samenwerking met werkgevers van binnen en buiten de EU; – de coherentie tussen de internationaliseringsstrategieën en het EU-beleid inzake ontwikkelingssamenwerking waarborgen door de beginselen van billijkheid en de eigen verantwoordelijkheid van het partnerland in acht te nemen; de bijdrage benutten die studenten, onderzoekers en personeelsleden uit landen buiten de EU leveren aan de samenwerking met hogeronderwijsinstellingen in die landen. 3. DE BIJDRAGE VAN DE EU TOT DE
INTERNATIONALISERING VAN HET HOGER ONDERWIJS De lidstaten en hun instellingen voor hoger
onderwijs zijn verantwoordelijk voor de aanpassing van hun
hogeronderwijsstelsels en voor de ondersteuning van de
internationaliseringsstrategieën. De toegevoegde waarde van de EU — in
samenwerking met de lidstaten en met volledige eerbiediging van de autonomie
van de instellingen voor hoger onderwijs — voornamelijk door middel van Europa
2020 en het programma Erasmus+ in het kader van het meerjarig financieel
kader (MFK) voor de periode 2014-2020[24],
bestaat erin te zorgen voor krachtigere beleidsondersteuning en financiële
stimulansen voor internationaliseringsstrategieën. Het programma Erasmus+ voor de periode
2014-2020 zal voorzien in aanzienlijke investeringen op EU-niveau op de
belangrijkste domeinen van de internationaliseringsstrategieën: internationale
mobiliteit, gezamenlijke graden en partnerschappen voor internationale
samenwerking, met inbegrip van capaciteitsopbouw en personeelsontwikkeling in
opkomende en ontwikkelingsgebieden. Erasmus+, waarin de externe
instrumenten zijn geïntegreerd, maakt een einde aan de huidige fragmentatie van
de verschillende externe hogeronderwijsprogramma's en heeft tot doel de
EU-maatregelen zichtbaarder, samenhangender en aantrekkelijker te maken. In het Horizon 2020-kaderprogramma voor
onderzoek en innovatie en de op onderwijs gerichte onderdelen ervan — de Marie
Skłodowska-Curie-acties voor de mobiliteit van onderzoekers en het Europees
Instituut voor innovatie en technologie (EIT) — zullen de rol en het imago
van Europa als verstrekker van kwalitatief hoogstaand en maatschappelijk
verantwoord onderwijs worden versterkt en meer middelen strategisch worden
toegewezen aan zowel inkomende als uitgaande mobiliteit van studenten,
onderzoekers en personeel naar en vanuit landen buiten de EU. In het kader van
de Marie Skłodowska-Curie-acties zal bij benadering 20 % van alle
bursalen van buiten Europa afkomstig zijn en zullen de onderzoeksbanden met
partners uit de hele wereld door middel van perioden van mobiliteit worden
geïntensiveerd. Om in de periode 2014-2020 met EU-middelen tot de internationaliseringsstrategieën bij te dragen zal de Commissie: – meer financiële steun uittrekken in het kader van het nieuwe programma Erasmus+ voor mobiliteit naar en vanuit landen buiten de EU, waarmee tot 135 000 studenten en personeelsleden worden bereikt; en 15 000 onderzoekers van buiten de EU de kans geven hun loopbaan in Europa te starten of voort te zetten dankzij de Marie Skłodowska-Curie-acties in het kader van Horizon 2020; – ondersteuning bieden aan internationale partnerschappen van hogeronderwijsinstellingen bij de ontwikkeling van gezamenlijke master- en doctorsgraden, via respectievelijk Erasmus+ en de Marie Skłodowska-Curie-acties, en studiebeurzen van hoog niveau verstrekken voor maximaal 60 000 afgestudeerden; – strategische partnerschappen voor samenwerking en innovatie ondersteunen, waaronder tot 1 000 partnerschappen met het oog op capaciteitsopbouw tussen hogeronderwijsinstellingen van binnen en buiten de EU. De EU-bijdrage zal gericht zijn op de twee
hieronder beschreven beleidsdoelstellingen: de aantrekkelijkheid van het
Europese hoger onderwijs vergroten door de kwaliteit en transparantie te
verbeteren, en door middel van partnerschappen, dialoog en capaciteitsopbouw de
wereldwijde samenwerking met het oog op innovatie en ontwikkeling vergroten. 3.1. De aantrekkelijkheid van het
Europese hoger onderwijs vergroten door de kwaliteit en transparantie te
verbeteren Om de erkenning van buitenlandse
kwalificaties te verbeteren zal de EU de internationale dialoog inzake
hogeronderwijsbeleid blijven aangaan met belangrijke partnerlanden en ‑regio's
in de hele wereld. De Unie zal een beter inzicht aanmoedigen inzake de Europese
normen en instrumenten, zoals het Europees kwalificatiekader, Tuning, ECTS, het
diplomasupplement, het netwerk van nationale informatiecentra voor academische
erkenning (NARIC) en het Erasmus-handvest, teneinde het gebruik van deze
Europese instrumenten en hun potentieel als mondiale normen te bevorderen.
Terzelfder tijd zou de EU de beleidsdialoog moeten versterken en de kennis over
de onderwijsstelsels en instrumenten van de partnerlanden moeten verruimen,
onder meer door het intergouvernementele Bolognaproces, om eigen Europese
normen en instrumenten te ontwikkelen. Internationalisering kan pas echt de kwaliteit
van het hoger onderwijs ten goede komen indien met andere regio's in de wereld
waar gelijkwaardige stelsels bestaan, nauwer wordt samengewerkt in het kader
van kwaliteitsborging wat betreft de diensten voor mobiele studenten, de
academische inhoud van hun cursussen, en gezamenlijke projecten en programma's.
Ook de accreditatieprocedures van opleidingen vereisen hechtere samenwerking. Gezien het toenemende belang van ranglijsten
van universiteiten en de invloed ervan op branding en derhalve op de gekozen
studiebestemmingen ondersteunt de Commissie de ontwikkeling van een transparantie-instrument
als alternatief voor en als aanvulling op de traditionele ranglijsten, waarin
het accent ligt op onderzoek. De eerste resultaten van de nieuwe
gebruikersgerichte, meerdimensionale en internationale ranglijst voor
hogeronderwijsinstellingen, U-Multirank, worden begin 2014
bekendgemaakt. Vanaf 2016-2017 is het beheer van de ranglijst in handen van een
onafhankelijke organisatie. Door de nieuwe aanpak van de ranglijst wordt de
verscheidenheid van de Europese hogeronderwijsinstellingen qua profiel,
sterkten op onderwijs- en onderzoeksgebied en specialisaties tot uitdrukking
gebracht. Niet-Europese onderwijsinstellingen kunnen ook deelnemen, tegen
dezelfde voorwaarden. Met behulp van U-Multirank zullen de
hogeronderwijsinstellingen zich kunnen positioneren aan de hand van
verschillende indicatoren zoals hun internationaal profiel, en gelijkgestemde
partners voor samenwerking kunnen vinden die een aanvulling kunnen geven.
Beleidsmakers, hogeronderwijsinstellingen en studenten zullen afzonderlijke
instellingen of programma's kunnen rangschikken op grond van de voor hen
belangrijkste criteria. Door de transparantie van de profielen van de Europese
hogeronderwijsinstellingen te vergroten wordt het voor potentiële
internationale studenten of onderzoekers eenvoudiger om na te gaan welke
instelling of welk programma aan hun behoeften voldoet en wordt ook een groter
aantal hogeronderwijsinstellingen aantrekkelijker gemaakt. Wil Europa een erg aantrekkelijke bestemming
voor internationaal mobiele studenten blijven ondanks het groeiende aantal
nieuwe regionale centra voor hoger onderwijs op andere continenten, dan moet
het zich nog meer inspannen om de hoogstaande kwaliteit en de rijke
culturele en taalkundige verscheidenheid van het Europese hoger onderwijs
wereldwijd onder de aandacht te brengen. Tot op vandaag worden internationale
informatie- en promotiecampagnes op het niveau van de Unie georganiseerd op de
gebruikelijke wijzen, zoals deelname onder de vlag van Studeren in Europa aan
internationale studentenbeurzen, de websites en communicatiemiddelen van Studeren
in Europa en Bestemming Europa[25],
een reeks beurzen over het Europese hoger onderwijs in Azië en Latijns-Amerika
en activiteiten in het kader van het Erasmus Mundus-programma. De
Commissie zal samenwerken met nationale promotiebureaus en belanghebbenden ter
aanvulling van de nationale inspanningen voor informatie en promotie inzake
studie- en financieringsmogelijkheden, met name in de lidstaten met een minder
sterke aanwezigheid van internationale studenten. Ook zal zij met de hulp van
de EU-delegaties en onderwijs- en onderzoeksadviseurs in de ambassades van de
lidstaten de Europese dimensie van het hoger onderwijs bevorderen buiten
Europa. De meeste EU-lidstaten hebben Engelstalige
websites volgens het eenloketsysteem met informatie en hulp voor mobiele studenten
of onderzoekers. Nationale websites waarop de studie-, arbeids- en
financieringsmogelijkheden worden bekendgemaakt, zoals die van Finland en
Nederland[26],
worden op Europees niveau aangevuld. De Commissie blijft portaalsites over
het hoger onderwijs[27]
financieren waarmee het gehele Europese aanbod aan onderwijs en beurzen wordt
gepromoot, alsook de portaalsite EURAXESS[28] met daarop vacatures voor
onderzoekers, links naar verschillende diensten met praktische informatie over
de levensomstandigheden in verschillende landen, tips voor wie verhuist en
informatie over de sociale zekerheid. De EU-portaalsite over immigratie[29] biedt studenten uit derde
landen informatie op maat over de immigratieprocedures, zowel op Europees
niveau als op het niveau van de lidstaten. Verder zal zinvol gebruik worden
gemaakt van nieuwe kanalen, bijvoorbeeld studenten- en alumniverenigingen die
als ambassadeurs en pleitbezorgers van het hoger onderwijs in de EU optreden,
en van nieuwe media, om een digitaal geletterd doelpubliek te bereiken. Verenigingen van alumni van internationale
onderwijsprogramma's zouden moeten worden ingezet als een waardevol instrument
voor zachte diplomatie, om nieuwe doelgroepen te beïnvloeden en over te
halen, in het belang van afzonderlijke lidstaten of van de Unie; de Commissie
zal samen met de lidstaten nagaan wat de beste aanpak is. De Commissie zal: – via internationale samenwerking en dialoog de vergelijkbaarheid van kwalificaties, puntenoverdracht‑ en registratiesystemen stimuleren; – de kwaliteit van de verblijven in het buitenland verhogen door uiterlijk eind 2013 het Erasmus-handvest te verbeteren, onder meer door richtsnoeren voor de hogeronderwijsinstellingen met betrekking tot zelfevaluatie en toezicht; – het gebruik promoten van U-Multirank, het nieuwe instrument om meerdimensionale en internationale ranglijsten van hogeronderwijsinstellingen op te stellen, teneinde de transparantie en de onderlinge vergelijkbaarheid van de instellingen voor hoger onderwijs te vergroten; – samenwerking met nationale promotiebureaus en alumniverenigingen ondersteunen door informatie-uitwisseling en de coördinatie van gezamenlijke acties, om Europa als kwalitatief hoogstaande bestemming voor studie en onderzoek aan te prijzen (bijvoorbeeld studentenbeurzen en het ontwerp van gezamenlijke promotie-instrumenten). 3.2. De wereldwijde samenwerking
met het oog op innovatie en ontwikkeling vergroten Op internationale onderwijs‑, studie‑
en onderzoeksnetwerken van topkwaliteit gebaseerde programma's voor het
behalen van gezamenlijke en dubbele graden zijn een zeer geslaagd onderdeel
van de internationale samenwerking van de EU[30].
In het kader van Erasmus+ zal een groter aantal programma's voor het
behalen van een gezamenlijke mastergraad worden ondersteund. Deze
gezamenlijke programma's, die de master- en doctorsgraden van de kennis‑
en innovatiegemeenschappen (KIG's) van het EIT aanvullen, staan borg
voor een opleiding van topkwaliteit met een sterke nadruk op de vaardigheden
die de toekomstige werkgevers nodig achten. Innovatie en internationale
uitwisseling tussen hogeronderwijsinstellingen en bedrijfspartners zal worden
versterkt; studenten en onderzoekers zullen in een ander land kunnen werken en
zowel in de academische als in de particuliere sector ervaring kunnen opdoen.
De Marie Skłodowska-Curie-acties met onder meer gezamenlijke
doctoraten, innovatieve opleidingsnetwerken en Europese industriële doctoraten
zullen de hogeronderwijsinstellingen helpen om de onderzoeksbanden met partners
uit de hele wereld te intensiveren en om de kennisdriehoek tussen hoger
onderwijs, bedrijfsleven en onderzoek te versterken. Evenzo zullen de kennisallianties
in het kader van Erasmus+ innovatie stimuleren en de banden tussen
werkgevers en de deelnemende instellingen voor hoger onderwijs verstevigen, ook
op internationaal niveau. De beleidsdialoog is een
intersystemische uitwisseling met landen of regio's van buiten de Unie over
gemeenschappelijke uitdagingen. Hij wordt aan Europese zijde door de Commissie
geleid en dient naargelang de internationale partners verschillende doelen; hij
zou moeten worden versterkt als soepel instrument voor samenwerking en zachte
diplomatie. De Commissie zal hiertoe in deze dialogen samenwerkend leren
("peer learning") en capaciteitsopbouw voor beide partijen bevorderen,
alsook de uitwisseling van goede praktijken, met inbegrip van de betrokkenheid
van de voornaamste belanghebbenden. Hierdoor zullen de partners de
mogelijkheden van een dergelijke uitwisseling die in het kader van de nieuwe
EU-programma's worden aangeboden, beter kunnen benutten. De beleidsdialoog in
het hoger onderwijs met internationale partners zou moeten worden afgestemd op
de externe prioriteiten van de EU, en zou moeten plaatsvinden binnen de
bestaande samenwerkingskaders, zoals de uitbreidingsstrategie, het Europees
nabuurschapsbeleid (bijvoorbeeld in het kader van het Oostelijk Partnerschap)
of de uiteenlopende (multisectoriële) partnerschapsovereenkomsten met opkomende
of geïndustrialiseerde landen, zoals de intermenselijke dialoog op hoog niveau
tussen de EU en China[31],
de onderwijs- en opleidingsdialoog in het kader van het strategische
partnerschap van de Europese Unie en Brazilië, en de gemeenschappelijke ruimten
van de EU en Rusland. Internationale partnerschappen met het oog
op capaciteitsopbouw zijn van wezenlijk belang om
landen buiten de EU te helpen de kwaliteit van hun hogeronderwijsstelsels te
verbeteren en deze stelsels te moderniseren en te internationaliseren, om de
weg te effenen voor academische en onderzoekssamenwerking in de toekomst, om
grensoverschrijdende thema's aan te pakken en om de kennis van de lokale
markten te verruimen. De Commissie zal de beleidsvorming op
het gebied van internationaal onderwijs meer op empirische gegevens doen
steunen en waarborgen dat het beleid op de nieuwste kennis over het
grensoverschrijdende aanbod van hoger onderwijs gebaseerd is. Met name is er
behoefte aan een betere verzameling van gegevens over internationale
mobiliteitsstromen van studenten, onderzoekers en personeel en over internationale
academische samenwerking. Nieuwe samenwerkingsinstrumenten zoals OER's zullen
ook nauwlettend toezicht vereisen om de effecten ervan op studenten en
onderwijsverstrekkers naar behoren in te schatten. Om deze doelstellingen te
verwezenlijken zal de Commissie samenwerken met de nationale en internationale
autoriteiten om de kennislacunes te bepalen en aan te vullen door middel van
onderzoek, de verzameling en analyse van statistische gegevens, en dialoog met
deskundigen op dit gebied uit de EU en daarbuiten. De Commissie zal: – de bilaterale en multilaterale beleidsdialogen met belangrijke internationale partners voortzetten; – het EIT en zijn KIG's promoten ter ondersteuning van internationale samenwerking in het hoger onderwijs en van innovatie, teneinde maatschappelijke uitdagingen aan te gaan in synergie met andere Europese en nationale activiteiten op het gebied van onderzoek en innovatie; – de beleidsvorming op het gebied van internationaal onderwijs meer op empirische gegevens doen steunen door middel van onderzoek, de verzameling en analyse van statistische gegevens, en dialoog met deskundigen; – in het najaar van 2013 een initiatief voorstellen om digitaal leren en een beter gebruik van ICT en OER's in het onderwijs te bevorderen. 4. DE VOLGENDE STAPPEN Deze mededeling wil de doelstellingen van de
Europa 2020-strategie helpen verwezenlijken door de lidstaten en
hogeronderwijsinstellingen te ondersteunen bij de ontwikkeling van strategieën
en partnerschappen waardoor Europa mondiale uitdagingen doeltreffender zal
kunnen aanpakken. Veelomvattende
internationaliseringsstrategieën zullen alleen slagen indien zij voortvloeien
uit samenwerking. Bij het uitwerken van deze voorstellen heeft de Commissie een
ruime groep belanghebbenden informeel geraadpleegd: onder meer belangrijke
organisaties die de hogeronderwijsinstellingen en werkgevers vertegenwoordigen,
studenten- en alumniverenigingen, deskundigen op dit gebied en
vertegenwoordigers van ministeries van onderwijs van binnen en buiten de EU.
Zij zal verder met deze belanghebbenden contact houden, het Europees Parlement,
de andere Europese instellingen en de EU-lidstaten bij de verdere ontwikkeling
van dit initiatief betrekken en de follow-upgroep voor het Bolognaproces
inschakelen met het oog op de uitvoering van de voorgestelde maatregelen. De ontwikkeling en de follow-up van de
beleidsrichtsnoeren en maatregelen die aan het eind van ieder punt van deze
mededeling worden voorgesteld, worden verricht op basis van de
uitvoeringsinstrumenten voor de programma's Erasmus+ en Horizon 2020,
de gezamenlijke verslaglegging over het strategisch kader voor Europese
samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding (ET 2020), de bepalingen
inzake bestuur van de Europa 2020-strategie, de jaarlijkse Onderwijs- en
opleidingenmonitor van de EU, het Bolognaproces en de beleidsdialoog met
belangrijke internationale belanghebbenden. [1] www.oecd.org/edu/highereducationandadultlearning/highereducationto2030vol1demography.htm [2] COM(2011)
567 definitief. [3] COM(2012)
669 final. [4] http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:C:2010:135:0012:0014:NL:PDF [5] Dit
begrip omvat alle soorten tertiaire instellingen, waaronder instellingen voor
toegepaste wetenschappen, technologische instituten, "Grandes
Ecoles", business schools, ingenieursopleidingen, technische universiteiten,
hogescholen, instellingen voor hoger beroepsonderwijs, polytechnische
instituten en academies. [6] Institute
for Statistics van de UNESCO. [7] Een
sterkere Europese industrie om bij te dragen tot groei en economisch herstel:
COM(2012) 582 final. [8] COM(2012) 497 final. [9] ec.europa.eu/education/external-relation-programmes/doc/mapping_en.pdf [10] http://www.eua.be/Libraries/Publications_homepage_list/EUA_International_Survey.sflb.ashx [11] The European Higher Education Area in
2012: Bologna Process Implementation Report (De Europese ruimte voor hoger
onderwijs in 2012: uitvoeringsverslag met betrekking tot het Bolognaproces),
blz. 154. [12] ec.europa.eu/education/erasmus/euc_en.htm [13] http://www.emnbelgium.be/sites/default/files/publications/0_immigration_of_international_ students_to_the_eu_sr_10april2013_finalpublic_0.pdf [14] http://europa.eu/rapid/press-release_IP-13-275_nl.htm [15] www.iau-aiu.net/content/global-surveys [16] ec.europa.eu/dgs/education_culture/evalreports/education/2012/mundus_en.pdf [17] OER's zijn onderwijsmateriaal van
eender welke soort, dat tot het publieke domein behoort of onder een open
licentie beschikbaar is. Dit open materiaal kan door iedereen legaal en vrij
worden gekopieerd, gebruikt, verwerkt en opnieuw worden gedeeld. OER's variëren
van studieboeken tot studiepakketten, syllabi, collegenota's, huistaken,
toetsen, projecten, geluids‑ en videofragmenten en tekenfilms. [18] OCW is onderwijsmateriaal van hoge kwaliteit op tertiair niveau, vrij
en open gepubliceerd in digitale vorm. Dit open lesmateriaal wordt in de vorm
van cursussen georganiseerd en omvat vaak planningmateriaal,
evaluatie-instrumenten en thematische inhoud. OCW is onder een open licentie
voor iedereen en op elk tijdstip beschikbaar via internet. [19] Bijvoorbeeld www.coursera.org; www.udacity.com; www.edx.org [20] www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2012/05/16/de-economische-effecten-van-internationalisering-in-het-hoger-onderwijs.html [21] Het Europees Instituut voor innovatie
en technologie (EIT) is een orgaan van de Europese Unie dat in maart 2008 is
opgericht teneinde bij te dragen tot duurzame groei en een duurzame
concurrentiepositie in Europa door de innovatiecapaciteit van de EU te
versterken. [22] http://chet.org.za/papers/higher-education-and-economic-development-review-literature [23] http://www.accesstosuccess-africa.eu/images/finalconference/eua_whitepaper_eng_web.pdf [24] Vanaf medio 2011 heeft de Europese
Commissie haar voorstellen voor een nieuw meerjarig financieel kader (MFK) voor
de begrotingscyclus 2014-2020 ingediend. [25] http://ec.europa.eu/research/iscp/index.cfm?pg=destinationEurope [26] www.studyinfinland.fi; www.studyinholland.nl [27] Bv.
ec.europa.eu/education/study-in-europe;www.study-info.eu;
www.distancelearningportal.eu [28] ec.europa.eu/euraxess met onder meer de EURAXESS LINKS-netwerken die Europa als
aantrekkelijke bestemming moeten promoten bij Europese en niet-Europese
onderzoekers uit de VS, China, Japan, India, de ASEAN-landen en Brazilië. [29] http://ec.europa.eu/immigration/ [30] www.iie.org/en/Research-and-Publications/Publications-and-Reports/IIE-Bookstore/Joint-Degree-Survey-Report-2009 [31] ec.europa.eu/education/external-relation-programmes/doc/china/joint12_en.pdf