Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE1584

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevriezing en confiscatie van de opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (COM(2012) 85 final — 2012/0036 (COD))

    PB C 299 van 4.10.2012, p. 128–132 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    4.10.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 299/128


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevriezing en confiscatie van de opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie

    (COM(2012) 85 final — 2012/0036 (COD))

    2012/C 299/23

    Rapporteur: de heer DE LAMAZE

    Het Europees Parlement en de Raad hebben op respectievelijk 15 maart en 4 april 2012 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te raadplegen over het

    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevriezing en confiscatie van de opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie

    COM(2012) 85 final — 2012/0036 (COD).

    De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 28 juni 2012 goedgekeurd.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 11 en 12 juli 2012 gehouden 482e zitting (vergadering van 11 juli 2012) onderstaand advies uitgebracht, dat met 142 stemmen vóór en geen stemmen tegen, bij 5 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1   Het EESC steunt het onderhavige initiatief van de Commissie dat gericht is op een versterking van het bestaande Europese wettelijke kader voor bevriezing en confiscatie van de opbrengsten van misdrijven. Het deelt de ongerustheid van het Parlement en de Raad en wijst erop dat de georganiseerde misdaad zich steeds verder vertakt en complexer wordt, getuigen daarvan haar grensoverschrijdend karakter en de aanzienlijke middelen waarover zij beschikt. Daar een geharmoniseerde Europese wetgeving ontbreekt, zoeken criminele organisaties te profiteren van de minst stringente regelgevingen; de inspanningen op Europees niveau om hieraan een eind te maken moeten dan ook dringend worden opgevoerd. Doel is immers de veiligheid van de Europese burgers te garanderen – een doelstelling die conform de artt. 5, lid 3, en 67 van het Verdrag betreffende de werking van de EU, een EU-optreden ten volle rechtvaardigt.

    1.2   Het EESC wijst er niettemin op dat bij de uitstippeling en tenuitvoerlegging van een en ander de traditie en nationale praktijken volledig in acht moeten worden genomen, alsook een aantal specifieke gevoeligheden die met name samenhangen met het soort criminaliteit dat bestreden wordt.

    1.3   Het EESC beklemtoont dat op dit gebied een alomvattende, operationele en geïntegreerde aanpak nodig is en het betreurt dan ook dat het communautaire acquis inzake justitiële samenwerking en samenwerking tussen de onderzoeksdiensten in het onderhavige voorstel niet is meegenomen. Om de opbrengsten van misdrijven op te sporen en vast te stellen moeten in eerste instantie met name de bevoegdheden van de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, alsook die van Eurojust worden versterkt. Voorts moet volgens het EESC meer werk worden gemaakt van:

    een betere samenwerking, ook wat betreft de aangewende middelen, tussen alle autoriteiten die belast zijn met het traceren en bestrijden van, alsook het rechtspreken over grootschalige illegale handel;

    een gemeenschappelijke cultuur onder alle betrokken beroepsbeoefenaars;

    een horizontale aanpak binnen alle directoraten-generaal van de Commissie;

    een harmonisatie van de belastingstelsels en de procedures, waaraan kan worden bijgedragen door de Europa 2020-strategie.

    1.3.1   Naast de nodige coördinatie en de systematische informatie-uitwisseling tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, is volgens het EESC op termijn ook Europese centralisatie geboden, ofwel via een nieuwe specifieke structuur, ofwel rechtstreeks via Eurojust. Gelet op de inzet, is eenvoudige samenwerking niet voldoende om de georganiseerde misdaad te bestrijden.

    1.4   Met het oog op de doeltreffendheid van de maatregelen voor bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven moet een alomvattende aanpak worden gehanteerd waarbij alle aspecten van het betreffende instrument worden geregeld en meer aandacht wordt besteed aan prioritair hergebruik van de geconfisqueerde goederen voor sociale doeleinden.

    In dit verband zij erop gewezen dat bij een directe verkoop van de goederen het risico moet worden vermeden dat criminele organisaties deze terug in bezit nemen.

    1.5   Het EESC wijst er ten slotte op dat doeltreffende bestrijding van de georganiseerde misdaad geen vrijgeleide mag zijn om de grondrechten te ondermijnen, met name het recht op verdediging, zoals in het Handvest van de grondrechten is aangegeven.

    2.   Inhoud van het Commissievoorstel

    2.1   Om de legale economie te bescherming tegen infiltratie van criminele netwerken worden in het onderhavige voorstel ter attentie van de lidstaten minimumregels vastgesteld voor de bevriezing en confiscatie van goederen van criminele herkomst: opbrengsten (ook indirect) en instrumenten. Daar de belangrijkste rechtsgrondslag artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is, is zijn toepassingsgebied beperkt tot "Europese misdrijven" – met inbegrip van misdrijven die zijn begaan in het kader van een deelname aan een misdaadorganisatie - voor zover hun behandeling reeds op Europees niveau geharmoniseerd is.

    2.2   Aangezien het voorstel in de plaats komt van het Gemeenschappelijk Optreden 98/699/JBZ en deels ook van de Kaderbesluiten 2001/500/JBZ (1) en 2005/212/JBZ (2) worden in het voorstel:

    de bestaande bepalingen hernomen over de confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten uit misdrijven na een definitieve veroordeling, alsook over de confiscatie van goederen met een waarde die overeenkomt met die van de opbrengsten van misdrijven (artikel 3);

    de bepalingen inzake ruimere confiscatie (artikel 4) gewijzigd zodat één minimumnorm wordt vastgesteld in de plaats van de huidige regeling op basis van facultatieve bepalingen. Deze norm is niet van toepassing in geval van verjaring of van toepassing van het beginsel ne bis in idem.

    2.3   In het onderhavige voorstel worden ook nieuwe bepalingen opgenomen waarbij:

    confiscatie zonder veroordeling mogelijk is (artikel 5) ingeval geen strafrechtelijke veroordeling kan worden verkregen omdat de verdachte is overleden of blijvend ziek is, of wanneer een daadwerkelijke vervolging binnen een redelijke termijn niet mogelijk is omdat de verdachte gevlucht of ziek is en de kans bestaat dat de vervolging op een wettelijke verjaringstermijn stuit;

    confiscatie mogelijk is van goederen die zijn overgedragen aan een derde die had moeten vermoeden dat ze van illegale herkomst waren (artikel 6);

    preventieve bevriezing en conservatoir beslag mogelijk is van goederen waarvoor het gevaar bestaat dat ze anders zullen verdwijnen, mits een dergelijke maatregel die door de bevoegde autoriteiten is genomen door een rechter wordt bevestigd (artikel 7);

    een onderzoek kan worden gedaan naar de vermogensbestanddelen van de betrokken persoon, zodat niet uitgevoerde besluiten toch ten uitvoer kunnen worden gelegd, zelfs na afloop van de strafprocedure (artikel 9);

    adequaat beheer van bevroren goederen wordt voorgeschreven om te voorkomen dat de waarde ervan zou dalen voor het geval ze later zouden worden geconfisqueerd (artikel 10).

    2.4   Deze beperkingen op de grondrechten (3) worden gecompenseerd door minimumgaranties voor de inachtneming van het vermoeden van onschuld, het recht op een onpartijdig gerecht, het recht op een doeltreffend rechtsmiddel bij een rechter en het recht op informatie over hoe dat rechtsmiddel kan worden ingesteld (artikel 8).

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1   Niet alleen brengt de georganiseerde misdaad menselijke, sociale, economische en financiële kosten met zich mee maar leidt ze ook tot beperkingen op het vlak van rechten en vrijheden voor burgers en economische actoren, wier vertrouwen aldus aangetast wordt. Het EESC onderstreept daarom het belang van de confiscatiemaatregelen met het oog op de bestrijding van die misdaad omdat zij zo haar belangrijkste bestaansreden, nl. winstbejag, verliest.

    3.2   Het EESC onderschrijft de doelstellingen van het onderhavige initiatief om het Europese wettelijke kader ter zake kracht bij te zetten. De noodzaak hiervan werd overigens ook reeds geruime tijd onderstreept door het Europees Parlement en de Raad, aansluitend bij het programma van Stockholm. In dit verband is het een goede zaak dat op initiatief van het Parlement een speciale commissie is opgericht die zich met georganiseerde misdaad, corruptie en witwassen van geld bezighoudt. Een en ander bevestigt de wil om de strijd op te voeren tegen deze kwalijke fenomenen – een strijd die bovenaan staat op de lijst van beleidsprioriteiten van de EU.

    3.3   Het EESC zou graag zien dat terdege rekening wordt gehouden met de kritieke context ingevolge de crisis en met de onrustwekkende toename van illegale activiteiten in de EU, en dringt aan op meer maatregelen met het oog op harmonisatie tussen de lidstaten van de behandeling van criminele netwerken en hun bezittingen.

    3.4   De gedachtegang om illegaal verworven winsten, die vaak tot enorme bedragen oplopen, te confisqueren en terug in de legale economie te pompen, opent in deze context van crisis perspectieven die volgens het EESC vanuit sociaaleconomisch oogpunt niet verwaarloosd mogen worden. Voorts moet de bestrijding van de georganiseerde misdaad ervoor zorgen dat de opwaartse spiraal die door deze denkwijze wordt gecreëerd, ook wordt geschraagd door een betere werking van de interne markt, door de marktverstoringen te verminderen waarvan vandaag legale ondernemingen het slachtoffer zijn.

    3.5   Noodzaak van een alomvattende, operationele en geïntegreerde aanpak

    3.5.1   De doeltreffendheid van de bestrijding van criminaliteit hangt af van een noodzakelijkerwijs alomvattende aanpak. Het EESC betreurt dan ook dat de harmonisatie van de bevriezings- en confiscatiemaatregelen niet gebeurt via een instrument dat zelf alomvattend is en het communautaire acquis overneemt dat is goedgekeurd in het kader van de vroegere derde pijler inzake justitiële samenwerking en samenwerking van de onderzoeksdiensten. Dit zijn immers complementaire en onafscheidelijke onderdelen van eenzelfde beleid.

    3.5.2   Het EESC wijst erop dat met het oog op de doeltreffendheid van de maatregelen voor bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven een alomvattende aanpak moet worden gehanteerd teneinde tot een regelgeving te komen waarbij rekening wordt gehouden met alle aspecten van de betreffende problematiek. Daarbij moet er bijzondere aandacht aan worden besteed dat bij een directe verkoop van goederen het risico moet worden vermeden dat criminele organisaties deze terug in bezit nemen.

    3.5.3   Met het oog op de samenhang, alsook op meer rechtszekerheid en een betere omzetting en toepassing van de Europese regelgeving, zou het EESC daarom graag zien dat in de richtlijn wordt verwezen naar de besluiten 2006/783/JBZ over de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van beslissingen tot confiscatie, en 2007/845/JBZ over de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van het opsporen en identificeren van winsten van misdrijven.

    3.5.4   De bevriezings- en confiscatiemaatregelen kunnen immers pas doeltreffend ten uitvoer worden gelegd indien zij zelf steunen op een doeltreffend systeem voor het identificeren en opsporen van winsten van misdrijven, zelfs indien deze een witwasoperatie hebben ondergaan.

    3.5.5   Wat het hergebruik van geconfisqueerde goederen betreft, zij beklemtoond dat het van belang is regelingen voor samenwerking tussen de lidstaten uit te werken om de uitwisseling van goede praktijken tussen de bevoegde nationale overheden te bevorderen.

    3.5.6   In dit verband wijst het EESC erop dat:

    voor de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen de toegang tot financiële informatie (met name informatie over bankrekeningen) moet worden vergemakkelijkt (4);

    het voor de lidstaten van belang is het potentieel van Eurojust ten volle te gebruiken. De meerwaarde van deze instantie op het gebied van grensoverschrijdende onderzoeken en vervolging staat als een paal boven water en er kan nuttig gebruik van worden gemaakt om de interactie tussen de bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen en de gerechtelijke autoriteiten te vergemakkelijken;

    de bevoegdheden van Eurojust om initiatieven te nemen, met name om onderzoeken op te starten, dringend moeten worden verstrekt;

    het van nut is alle autoriteiten die belast zijn met het traceren en bestrijden van, alsook het rechtspreken over grootschalige illegale handel, met alle mogelijke middelen (digitale databanken, uitwisseling van informatie, het tegen elkaar afzetten van informatie, personele middelen, expertise en instrumenten) te doen samenwerken;

    in Europa dringend een gemeenschappelijke cultuur i.v.m. deze taken tot stand moet worden gebracht door beambten van douane-, politie-, belastings- en gerechtelijke diensten uit te wisselen;

    de nodige synergie moet worden gecreëerd tussen de verschillende directoraten-generaal van de Europese Commissie die hiertoe een bijdrage kunnen leveren;

    de belastingen en procedures moeten worden geharmoniseerd om de achterpoortjes voor de georganiseerde misdaad in Europa te sluiten;

    de bestrijding van de georganiseerde misdaad moet worden gekoppeld aan de Europa 2020-strategie.

    3.5.7   Het succes en de doeltreffendheid van bepaalde nationale initiatieven om geconfisqueerde vermogensbestanddelen te centraliseren (5) is een stimulans om deze ervaring ook op Europees niveau over te nemen. Het EESC stelt daarom voor om naast de noodzakelijke coördinatie en de systematische uitwisseling van informatie tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen, ook terdege na te denken over een potentiële Europese centralisatie, ofwel via een specifieke nieuwe structuur, ofwel rechtstreeks via Eurojust. Een dergelijke centralisatie kan thans nog met een aantal delicate nationale gevoeligheden inzake deling van bepaalde databanken af te rekenen hebben maar moet als een doelstelling ook al zij het op langere termijn worden beschouwd. Eenvoudige samenwerking volstaat immers niet, gelet op de te verwezenlijken doelstellingen voor een doeltreffende bestrijding van de georganiseerde misdaad.

    3.5.8   Ten slotte zij er nog op gewezen dat de Europese confiscatiestrategie pas ten volle doeltreffend zal zijn als zij deel uitmaakt van een aanpak van de problematiek op wereldniveau. Het EESC betreurt dan ook dat in het onderhavige voorstel geen rekening is gehouden met dit nochtans wezenlijke aspect.

    4.   Specifieke opmerkingen

    4.1   Art. 1 van het richtlijnvoorstel: "in strafzaken" vervangen door "na het plegen van strafbare feiten".

    4.2   Art. 2, lid 1 van het richtlijnvoorstel inzake het voorwerp van de maatregelen tot bevriezing en confiscatie:

    4.2.1   Het EESC stelt tevreden vast dat de toepassing van deze voorstellen uitgebreid wordt naar indirecte opbrengsten, wat een duidelijke vooruitgang betekent ten opzichte van Kaderbesluit 2005/212/JBZ.

    4.3   Art. 3, lid 2 van het richtlijnvoorstel inzake waardeconfiscatie:

    4.3.1   Het EESC beveelt aan waardeconfiscatie uit te breiden tot de goederen die worden gebruikt om strafbare feiten te plegen ("hulpmiddelen" genoemd). Er bestaat geen reden om deze maatregel te beperken tot de opbrengsten van de strafbare feiten. Het EESC wijst erop dat onder deze "hulpmiddelen" de middelen vallen die worden gebruikt om de opbrengsten van strafbare feiten in de Unie te laten circuleren.

    4.4   Art. 4 van het richtlijnvoorstel inzake de uitgebreide confiscatiebevoegdheden:

    4.4.1   Het EESC is ingenomen met de uitvaardiging van een enkele norm op dit vlak, wat een vereenvoudiging betekent. Het systeem van opties waarin Kaderbesluit 2005/212/JBZ voorzag leidde namelijk tot een te grote verscheidenheid in de nationale benaderingen, waardoor het principe van de wederzijdse erkenning op dit vlak niet goed kon worden toegepast.

    4.4.2   Toch betreurt het EESC ten zeerste dat de onevenredigheid tussen de waarde van de goederen en de wettelijke inkomsten niet meer tot de voornaamste criteria behoort (6), maar enkel impliciet behoort tot de "specifieke feiten" op basis waarvan de rechtbank een beslissing neemt (art. 4.1). De nationale wetgevingen die op het vlak van de strijd tegen de georganiseerde criminaliteit het verst staan, hebben aan dit criterium ook een beslissende waarde toegekend. Het EESC neemt er nota van dat de Commissie nationale rechtelijke instanties de vrijheid heeft willen laten om dit criterium toe te passen en verzoekt het EP en de Raad dit criterium opnieuw in de ontwerprichtlijn in te voeren door na de passage "aan een persoon die is veroordeeld voor een strafbaar feit" de volgende woorden toe te voegen: "naar rato van zijn rechtmatig inkomen". Het nodigt tegelijkertijd de nationale overheden uit om het een centrale plaats te geven.

    4.5   Art. 5 van het richtlijnvoorstel inzake confiscatie zonder veroordeling:

    4.5.1   Conceptueel lijkt het moeilijk om confiscatie te verzoenen met het feit dat de betrokken persoon geen rekenschap kan geven van de handelingen die tot deze maatregel hebben geleid. Toch erkent het EESC dat een dergelijke maatregel praktisch nut kan hebben en kan het zich in deze maatregel vinden wegens de doeltreffendheid ervan. Bovendien zou deze maatregel tot een eenvoudigere wederzijdse erkenning leiden met common law-landen, waar civielrechtelijke confiscatieprocedures al bestaan.

    4.5.2   Toch vreest het EESC dat de "blijvende ziekte van de verdachte of beklaagde" de deur openzet voor talrijke kunstgrepen. Aangezien elke vervolgde persoon in de Unie het recht heeft om zich door een advocaat te laten vertegenwoordigen, vraagt het EESC om de verwijzing naar een ziekte niet als criterium te hanteren voor confiscatie zonder veroordeling en dringt het bijgevolg aan op de schrapping van die verwijzing in de ontwerprichtlijn (artikel 5).

    4.6   Art. 7 van het richtlijnvoorstel inzake bevriezing:

    4.6.1   Het EESC herinnert eraan dat wat betreft de gerechtelijke procedure, en dus de rechten van de verdediging, geen uitzonderingen mogen worden gemaakt onder het voorwendsel dat de doeltreffendheid van de beteugeling ervan afhangt.

    4.6.2   Volgens het EESC moet elke bevriezingsmaatregel binnen een redelijke termijn door een rechter worden bevestigd, terwijl de bevoegde administratieve overheid bevoegd zou moeten zijn om alle onmiddellijke conservatoire maatregelen te nemen.

    4.7   Art. 8 van het richtlijnvoorstel inzake waarborgen voor de rechten van de verdediging:

    4.7.1   Dit voorstel voorziet in procedurele minimumwaarborgen en rechtsmiddelen voor de verweerder, overeenkomstig de benadering die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkeld heeft om geval per geval de evenredigheid na te gaan van maatregelen die het fundamentele eigendomsrecht beperken (met name uitgebreide confiscatie, confiscatie zonder veroordeling, confiscatie bij een derde). Hoewel het overbodig lijkt aan het recht op een onpartijdig gerecht te herinneren, is het nuttig te preciseren dat elke gerechtelijke beslissing tot confiscatie met redenen dient te worden omkleed en aan de betrokkene bekendgemaakt.

    4.7.2   In aansluiting op de vereisten die zijn vastgelegd in de Europese normen inzake de strijd tegen witwaspraktijken, beklemtoont het EESC, in de context van het toekomstige instrument op dit gebied, dat het noodzakelijk is ervoor te zorgen dat elke persoon wiens bezittingen in beslag zijn genomen volledige rechtsbijstand kan genieten.

    4.7.3   Naar de mening van het EESC zou de vervolgde persoon niet minder rechten mogen hebben dan een derde bewaarder van de goederen. Om op dit vlak elke dubbelzinnigheid te vermijden stelt het EESC voor het eerste lid als volgt te herformuleren: "Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de personen die worden geraakt door de in deze richtlijn bedoelde maatregelen, recht hebben op een doeltreffende voorziening in rechte en volledige rechtsbijstand kunnen genieten. Elke gerechtelijke beslissing tot confiscatie dient met redenen te worden omkleed en aan de betrokkene bekendgemaakt."

    4.8   Art. 9 van het richtlijnvoorstel inzake daadwerkelijke tenuitvoerlegging:

    4.8.1   Volgens het EESC is het op zich een rechtmatige doelstelling om de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie te verzekeren, maar dit mag na een definitieve veroordeling niet leiden tot "verdere maatregelen" die bovenop het arrest van de rechters zouden komen. De beginselen m.b.t. een eerlijk proces en de strafbepaling moeten immers worden beschermd. Alleen verdere onderzoeksmaatregelen ten behoeve van de continuïteit van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de straf die de rechter heeft uitgesproken, blijven uiteraard nog aanvaardbaar.

    4.8.2   Het EESC herinnert eraan dat confiscatie gepaard kan gaan met een veroordeling tot het betalen van strafrechtelijke, fiscale en douaneboetes, teneinde het risico op fraude tegen te gaan dat de Staat loopt inzake het geheel van illegaal verkregen goederen. In de richtlijn zou dan ook moeten worden voorzien in nauwere samenwerking tussen de lidstaten, zodat elke lidstaat zeker kan zijn van de tenuitvoerlegging van deze veroordelingen. Dit zou een onmisbare voorwaarde zijn voor efficiënte vervolgingen.

    4.9   De kwestie van de herbestemming en teruggave van geconfisqueerde middelen

    4.9.1   De vraag naar de herbestemming van deze middelen is zeker niet van ondergeschikt belang en heeft een rechtstreekse invloed op de algemene doeltreffendheid van de confiscatiestrategie. Aangezien criminele organisaties de goederen na een rechtstreekse verkoop via omwegen vaak opnieuw in bezit kunnen nemen, benadrukt het EESC dat het belangrijk is deze goederen, zoals in Italië, hoofdzakelijk voor maatschappelijke doelstellingen in te zetten. Zoals ook het Europees Parlement aangeeft (7), wordt zo een dubbele doelstelling gediend: de voorkoming van georganiseerde criminaliteit en de bevordering van economische en sociale ontwikkeling.

    4.9.2   Belangrijk is het reflectieproces dat DG Justitie aangevat heeft inzake de maatschappelijke herbestemming van deze goederen. Op dit vlak zijn er verschillende mogelijkheden, die door de centrale overheden in de lidstaten moeten worden bekeken, onderzocht en aangepast rekening houdend met de slachtoffers, het algemeen belang en de aard van de bevroren goederen.

    4.9.3   De redenen waarom het subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel in acht dienen te worden genomen, mogen de EU niet beletten om op dit gebied een rechtskader, weze het algemeen, in het leven te roepen. Het EESC roept de lidstaten dan ook met aandrang op om hun beste praktijkvoorbeelden op dit vlak uit te wisselen.

    4.9.4   In de eerste plaats zijn hiervoor duidelijke regels inzake teruggave nodig. Vaak is de lidstaat waar de goederen in beslag worden genomen immers niet de lidstaat waaraan de goederen moeten worden teruggegeven. Om redenen van billijkheid en teneinde homogene regels voor de lidstaten vast te leggen, vraagt het EESC dat de EU op dit punt meer duidelijkheid schept, in het bijzonder wat betreft het Kaderbesluit van 2006, dat voorziet in een fiftyfifty verdeling tussen de lidstaten.

    Brussel, 11 juli 2012

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Staffan NILSSON


    (1)  Inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven.

    (2)  Inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen.

    (3)  Of op deze beginselen.

    (4)  Zie het verslag van de Commissie op basis van artikel 8 van 2007/845/JBZ van 12 april 2011.

    (5)  Met name AGRASC in Frankrijk en BOOM in Nederland.

    (6)  Dit criterium was een van de drie alternatieve en/of cumulatieve opties waarin Kaderbesluit 2005/212/JBZ (art. 3, lid 2, onder c)) voorzag.

    (7)  Verslag over de georganiseerde criminaliteit in de EU, oktober 2011.


    Top