EUR-Lex Access to European Union law
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52011PC0370
Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on energy efficiency and repealing Directives 2004/8/EC and 2006/32/EC
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende energie-efficiëntie en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende energie-efficiëntie en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG
/* COM/2011/0370 definitief - 2011/0172 (COD) */
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende energie-efficiëntie en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG /* COM/2011/0370 definitief - 2011/0172 (COD) */
TOELICHTING
1.
ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
1.1.
Motivering en doelstellingen van het voorstel
De EU heeft zich tot
doel gesteld in 2020 een besparing op primaire energie van 20 % te
verwezenlijken[1].
Deze doelstelling is een van de vijf centrale streefcijfers van de Europa
2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei[2]. De
meest recente ramingen van de Commissie, die rekening houden met de nationale
energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 die de lidstaten vastgelegd hebben
in het kader van de Europa 2020-strategie, geven aan dat de EU in 2020 slechts
de helft van de beoogde 20 % zal bereiken[3].
De Europese Raad[4]
en het Europees Parlement[5]
hebben er bij de Commissie op aangedrongen een nieuwe ambitieuze strategie voor
energie-efficiëntie vast te stellen met krachtige maatregelen om het
aanzienlijke potentieel aan te boren. Om de
energie-efficiëntie een nieuwe impuls te geven, heeft de Commissie op 8 maart
2011 een nieuw energie-efficiëntieplan (EEP) voorgesteld. Dit omvat maatregelen
om verdere besparingen te realiseren in energievoorziening en -verbruik. Dit
wetgevingsvoorstel zet bepaalde aspecten van het EEP om in bindende
maatregelen. Het voorstel is er vooral op gericht een significante bijdrage te
leveren aan het realiseren van het energie-efficiëntiestreefcijfer van de EU
voor 2020. Om succesvol te zijn, moet het voorstel heel snel vastgesteld en
uitgevoerd worden in de lidstaten. Het
voorstel kijkt ook verder dan het streefcijfer van 20 % en streeft ernaar
een gemeenschappelijk kader uit te werken om de energie-efficiëntie in de Unie
na 2020 te bevorderen. Het voorstel is een strategische prioriteit in het
werkprogramma van de Commissie voor 2011.
1.2.
Algemene context
Tegen
een achtergrond van toenemende energie-invoer in de EU tegen stijgende prijzen
zal de toegang tot energiebronnen op middellange termijn een belangrijkere rol
gaan spelen, met het risico dat de economische groei van de EU ernstig in het
gedrang komt. Dit verklaart waarom energie-efficiëntie een van de voornaamste
aspecten is van het vlaggenschipinitiatief van Europa 2020 voor een
hulpbronnenefficiënt Europa[6].
Energie-efficiëntie is de meest kosteneffectieve en snelste manier om de
energievoorzieningszekerheid te verhogen en de uitstoot van broeikasgassen die
verantwoordelijk is voor klimaatverandering, terug te dringen. Zoals omschreven
in de mededeling van de Commissie ‘Een routekaart naar een concurrerende
koolstofarme economie in 2050’[7],
kan energie-efficiëntie de EU helpen om het streefcijfer voor de vermindering
van broeikasgasemissies te halen en zelfs te overtreffen. Naarmate
de EU-economie energie-efficiënter wordt, zullen ook de positieve gevolgen in
de zin van economische groei en het scheppen van arbeidsplaatsen toenemen. Door
energiebesparingen komen er financiële middelen vrij, die elders in de economie
opnieuw geïnvesteerd kunnen worden en de druk op overheidsbegrotingen kunnen
verlichten. Voor particulieren betekent energie-efficiëntie een minder hoge
energierekening. Energiearmoede kan strategisch aangepakt worden door
maatregelen te nemen die de energie-efficiëntie verbeteren. Tot slot zou meer
produceren met minder energie het concurrentievermogen van de EU-industrie
moeten verbeteren, waardoor deze een leidende positie kan verwerven op de
wereldmarkten voor energie-efficiënte technologieën. Energie-efficiëntie en
-besparingen komen de EU-economie als geheel, de overheidssector, ondernemingen
en particulieren ten goede. Daarom werd in de Europese Energiestrategie 2020
bepaald dat energie-efficiëntie een van de voornaamste prioriteiten van het
EU-energiebeleid is voor de komende jaren.
1.3.
Bestaande bepalingen
Het
toepassingsgebied van twee richtlijnen, namelijk de richtlijn
warmtekrachtkoppeling (2004/8/EG, WKK-richtlijn) en de energiedienstenrichtlijn
(2006/32/EG, ESD)[8],
overlapt met dit voorstel. Geen van beide richtlijnen is erin geslaagd het
energiebesparingspotentieel te benutten. Daarom wordt voorgesteld deze twee
richtlijnen in te trekken wanneer de nieuwe richtlijn van kracht wordt, met
uitzondering van artikel 4, leden 1 tot 4, en de bijlagen I, III en IV bij de
ESD. Deze bepalingen zijn erop gericht tegen 2017 een indicatieve
energiebesparingsstreefwaarde te behalen van 9 % van het
eindenergieverbruik van elke lidstaat gedurende de vijf jaar voor de uitvoering
van de ESD. Dit streefcijfer - hoewel het toepassingsgebied en het
ambitieniveau verschilt - draagt bij tot de verwezenlijking van het
energie-efficiëntiestreefcijfer van de EU van 20 % tegen 2020 en moet
daarom van toepassing blijven tot 2017. Andere
bepalingen die met de bepalingen van de nieuwe richtlijn overlappen, zijn
artikel 9, leden 1 en 2, van Richtlijn 2010/30/EU betreffende
energie-etikettering[9].
Deze zullen worden ingetrokken wanneer de nieuwe richtlijn van kracht wordt.
1.4.
Consistentie met andere beleidsdomeinen en
doelstellingen van de EU
Het
voorstel is verankerd in de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en
inclusieve groei[10],
aangezien het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % van de EU een van
de vijf centrale streefcijfers onder deze strategie is. Een van de geplande
voorstellen voor 2011 bestaat erin werk te maken van een van de zeven
sleutelinitiatieven van de strategie, namelijk het vlaggenschipinitiatief van
Europa 2020 voor een hulpbronnenefficiënt Europa. Het is consistent met en
complementair ten aanzien van het EU-klimaatbeleid. Het
verminderde energieverbruik dat dit voorstel nastreeft, zou de lidstaten ook
moeten helpen hun streefcijfers te bereiken met betrekking tot het aandeel
energie uit hernieuwbare bronnen, vastgelegd in Richtlijn 2009/28/EG ter
bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen[11].
2.
Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling
2.1.
Raadpleging, gegevensverzameling en benutten van
deskundigheid
Het
voorstel werd uitgewerkt op basis van een ruime reeks bijdragen die lidstaten
en belanghebbenden bij diverse gelegenheden hebben geleverd, onder meer een
algemene openbare online-raadpleging[12].
Een andere breed overleg werd in januari 2011 gelanceerd door de werkgroepen
van het Forum Duurzame energie (Boekarest) (met onder meer vertegenwoordigers
van lidstaten en belanghebbende partijen)[13].
De effecten van de voorgestelde opties werden uitgebreid geanalyseerd aan de
hand van de resultaten van drie modellen en een groot aantal studies. De analyse
onderzocht de economische en sociale gevolgen en de milieueffecten van de
opties, rekening houdend met de subsidiariteits- en evenredigheidsbeginselen.
2.2.
Effectbeoordeling
De
effectbeoordeling (EB) onderzoekt een aantal opties die onderverdeeld worden in
drie niveaus: - De beleidsopties van het eerste niveau
analyseren manieren om het huidige beleidskader te verbeteren. Deze analyse is
toegespitst op vragen als: moet de huidige benadering van de
energiedienstenrichtlijn (ESD) om streefcijfers vast te leggen worden verlengd
tot 2020, moeten nationale energiebesparingsstreefcijfers opgeteld worden om
het EU-streefcijfer van 20 % te bereiken en zo ja, moeten deze dan bindend
of louter indicatief zijn. De analyse komt tot de conclusie dat de
ESD-streefcijfers voor eindgebruikerssectoren gehandhaafd moeten worden tot hun
deadline in 2016, maar dat ze, om het energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 %
te halen, aangevuld moeten worden met meer ambitieuze
energiebesparingsdoelstellingen in het kader van het Europa 2020-proces. Ze
geeft aan dat dergelijke streefcijfers momenteel niet bindend hoeven te zijn en
dat bindende maatregelen tot dezelfde of betere resultaten kunnen leiden. In
combinatie met het huidige beleidskader zouden deze bindende maatregelen moeten
volstaan om het EU-streefcijfer van 20 % in 2020 te bereiken. Maar de
voortgang moet worden bijgehouden en, als deze onvoldoende blijkt, moeten er
tijdig gepaste corrigerende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat
het streefcijfer van 20 % in 2020 wordt gehaald. - Beleidsopties van het tweede niveau onderzoeken verschillende
maatregelen om het resterende economische potentieel aan vraag- en aanbodzijde
te benutten. De
EB ziet regelingen voor energiebesparingsverplichtingen als mogelijke
optie om energiebesparingen op te leveren in eindgebruikerssectoren. De EB
concludeert dat regelingen voor energiebesparingsverplichtingen ruimte bieden
voor aanzienlijke besparingen, maar dat de bestaande bepalingen van de ESD
(waarbij dergelijke verplichtingen slechts een van de opties zijn waarover de lidstaten
beschikken om ervoor te zorgen dat energienutsbedrijven besparingen realiseren
in eindgebruikerssectoren) versterkt moeten worden. Vragen die dan rijzen zijn
welk niveau aan energiebesparingen gevraagd moet worden van de
energienutsbedrijven en of het opstellen van dergelijke regelingen volledig
overgelaten moet worden aan de lidstaten of dat de voornaamste kenmerken ervan
enigszins geharmoniseerd moeten worden. De EB raadt aan nationale regelingen
voor energie-efficiëntieverplichtingen door te voeren in alle lidstaten om tot
een jaarlijkse finale energiebesparing van 1,5 % te komen. Bepaalde
belangrijke kenmerken moeten geharmoniseerd worden op EU-niveau (doelsectoren,
streefniveau en meetmethodes), maar de lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen
om de regelingen aan te passen aan hun nationale omstandigheden of hun
bestaande regelingen in grote mate te behouden. Er werd ook overwogen om een
Europees systeem van verhandelbare witte certificaten door te voeren, maar deze
optie werd, om dezelfde redenen als de optie om alle belangrijke kenmerken van
de regeling te harmoniseren, verworpen. Een andere reeks beleidsopties onderzoeken maatregelen die betrekking
hebben op de overheidssector. De analyse stelt vast dat twee maatregelen
gunstig kunnen zijn. In de eerste plaats moet 3 % van de gebouwen die in
eigendom van de overheid zijn, jaarlijks gerenoveerd worden tegen
kostenoptimaal niveau. Dit komt overeen met een verdubbeling van het huidige
renovatietempo. In de tweede plaats moeten openbare instellingen ertoe worden
verplicht producten en gebouwen met hoge energieprestaties te kopen op basis
van de beschikbare energielabels en -certificaten. Ook
het stimuleren van de markt voor energiediensten, het beter en vaker via
facturen en slimme meters informeren van huishoudens en bedrijven over hun
feitelijke energieverbruik en verplichte energieaudits voor grote bedrijven
zijn opties die in vergelijking met de kosten een behoorlijk positief effect
hebben. De EB toont aan dat al deze maatregelen nuttig zijn om de
informatiekloof, die een van de hindernissen voor efficiëntie vormt, te
verkleinen en dat ze grote energiebesparingen kunnen opleveren. Andere
mogelijkheden om energie-efficiëntie via vrijwillige maatregelen te bevorderen,
worden onvoldoende geacht om het beschikbare potentieel voor besparingen
volledig te benutten. De
EB analyseert ook welke maatregelen eventueel kunnen helpen om het potentieel
aan energie-efficiëntie te benutten in energieomzetting en -distributie. De EB wijst de opties af die een voortzetting van de bepalingen van
de huidige WKK-richtlijn veronderstellen, aangezien deze niet de
energie-efficiëntie in de gehele energievoorzieningssector bevorderen, maar
alleen met betrekking tot warmtekrachtkoppeling, en zonder de werkelijke
ontwikkeling van WKK te garanderen (lidstaten hoeven alleen maar informatie te
verzamelen en aan de Commissie te rapporteren). De analyse wijst erop dat het
vastleggen van minimale prestatievereisten voor de energieopwekking (onder meer
in verband met verplichte WKK, vereisten inzake stadsverwarming en -koeling
voor nieuwe elektriciteitsinstallaties, verplichte aansluiting en prioritaire
toegang voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling tot het elektriciteitsnet) de
energie-efficiëntie bij energieopwekking aanzienlijk zou verbeteren.
Energie-efficiëntieverplichtingen opstellen voor energieregulatoren zou ook
nuttig zijn om de efficiëntie te verbeteren bij transport en distributie van
energie. De
EB onderzoekt mogelijkheden voor een nationale rapportering van en controle op
de uitvoering. Om de administratieve rompslomp te beperken en toch een goede
controle op de voortgang te verzekeren, raadt de EB een lichte vorm van
jaarlijkse rapportering aan die gebaseerd is op een selectie van
energie-efficiëntie- en besparingsindicatoren, welke opgenomen kunnen worden in
de jaarlijkse nationale hervormingsprogramma's. De lidstaten hoeven dit slechts
om de drie jaar aan te vullen met meer gedetailleerde informatie over
energie-efficiëntiemaatregelen en -programma's. - Beleidsopties op het derde
niveau beoordelen de wettelijke vorm van de geselecteerde maatregelen op
het eerste en tweede niveau. De conclusie is dat, het EU-beleid om het
energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % van de EU te halen, het
energiebesparingspotentieel in elke sector moet benutten, ook in sectoren die
niet onder het toepassingsgebied van de ESD vallen. Daarom wordt voorgesteld
een nieuw wetgevingsvoorstel in te dienen dat het toepassingsgebied van beide
richtlijnen omvat en dit uitbreidt naar alle sectoren met een
energiebesparingspotentieel. De samenvoeging van de twee richtlijnen tot één
wetgevende tekst werd de beste manier geacht om het bestaande wetgevingskader
te stroomlijnen en om voor meer coherentie te zorgen. De
analyse was niet even eenduidig met betrekking tot de wettelijke vorm. Maar
naarmate de specifieke bepalingen van het wetgevingsvoorstel verder uitgewerkt
werden, werd het duidelijk dat een richtlijn de meest aangewezen wettelijke
vorm is, rekening houdend met de inhoud en de noodzaak om verdere nationale
uitvoeringsmaatregelen vast te stellen. Uit
de modellering die werd uitgevoerd om het totale effect van de geselecteerde
beleidsopties te beoordelen, blijkt dat het netto-effect van de voorgestelde
maatregelen voor de EU‑27 de doelstelling van 20 % besparing op
primaire energie haalt. De EB toont ook aan dat de extra kosten voor het
bereiken van het globale streefcijfer van 20 % via de reeks geselecteerde
maatregelen bescheiden zijn in vergelijking met de voordelen. De totale
economische en sociale gevolgen en de milieueffecten van deze maatregelen
zullen een sterke bijdrage leveren aan het EU-beleid en de Europa
2020-strategie ondersteunen. Energie-efficiëntie
is een van de belangrijkste middelen om de doelstellingen van de 'Routekaart
naar een koolstofarme economie in 2050' te behalen. De prijs van ETS-rechten is
een belangrijke motivatie om de uitstoot van broeikasgassen te verlagen. Hoewel
de modelberekeningen die ter voorbereiding van dit voorstel werden uitgevoerd,
aantoonden dat de maatregelen met zekerheid zullen zorgen voor een extra
vermindering van de uitstoot van broeikasgassen, gaven ze geen uitsluitsel over
de mogelijke gevolgen voor de prijs van ETS-rechten. Bij het streven naar de 20 %-energie-efficiëntiedoelstelling
zal de Commissie het effect moeten nagaan van de nieuwe maatregelen op
Richtlijn 2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in
broeikasgasemissierechten (ETS) om de stimulansen in de regeling waarbij koolstofarme
investeringen worden beloond, te handhaven en de onder de regeling vallende
sectoren voor te bereiden op de innovaties die in de toekomst nodig zullen
zijn. In dit opzicht moet worden gedacht aan passende maatregelen waaronder het
bijstellen van de regeling door een overeenkomstig aantal rechten te reserveren
voor het gedeelte dat in de periode 2013-2020 moet worden geveild, mocht een
politiek besluit in die zin worden genomen.
3.
Juridische elementen van het voorstel
3.1.
Samenvatting van de voorgestelde maatregel
De
voorgestelde richtlijn stelt een gemeenschappelijk kader op ter bevordering van
de energie-efficiëntie in de Unie. Het is de bedoeling om er zo voor te zorgen
dat het streefcijfer van 20 % besparing op primaire energie in 2020
gehaald wordt en om nadien de weg te effenen voor verdere energie-efficiëntie.
Er worden regels in vastgelegd om hinderpalen weg te nemen en een aantal
markttekortkomingen te overwinnen die efficiëntie bij energievoorziening en
-verbruik belemmeren. Voor
eindgebruikerssectoren gaat de aandacht in de voorgestelde richtlijn vooral uit
naar maatregelen die de overheidssector verplichtingen opleggen, zowel voor de
renovatie van overheidsgebouwen als voor de toepassing van hoge
energie-efficiëntienormen op de aankoop van gebouwen, producten en diensten.
Het voorstel verplicht de lidstaten ertoe nationale regelingen voor energie-efficiëntieverplichting
op te stellen. Het stelt regelmatige energieaudits voor grote bedrijven
verplicht en legt energiebedrijven een reeks vereisten op met betrekking tot
meting en facturering. Voor
de energievoorzieningssector eist het voorstel dat lidstaten nationale warmte-
en koudekrachtkoppelingsplannen vaststellen om het potentieel voor
hoogrenderende energieopwekking en efficiënte stadsverwarming en -koeling te
ontwikkelen en om ervoor te zorgen dat voorschriften inzake ruimtelijke ordening
hiermee overeenstemmen. De lidstaten moeten toelatingscriteria aannemen die
garanderen dat installaties zijn gevestigd in de buurt van punten waar vraag is
naar warmte en dat alle nieuwe elektriciteitsinstallaties en bestaande
installaties die ingrijpend gerenoveerd zijn, uitgerust zijn met hoogrenderende
WKK-eenheden. De lidstaten moeten evenwel de mogelijkheid krijgen voorwaarden
voor vrijstelling van deze verplichting vast te stellen, indien aan bepaalde
voorwaarden is voldaan. Het voorstel verplicht lidstaten er eveneens toe een
inventaris op te stellen van energie-efficiëntiegegevens voor alle installaties
die brandstof stoken en minerale olie en gas raffineren en het stelt eisen met
betrekking tot prioritaire/gewaarborgde toegang tot het net, voorrang voor de
distributie van elektriciteit afkomstig van hoogrenderende
warmtekrachtkoppeling en de aansluiting van nieuwe fabrieken die afvalwarmte
produceren voor netwerken voor stadsverwarming en -koeling. Andere
voorgestelde maatregelen zijn onder meer efficiëntievereisten voor nationale
energieregulatoren, acties gericht op informatie en bewustmaking, eisen met
betrekking tot de beschikbaarheid van certificeringsregelingen, acties om de
ontwikkeling van energiediensten te bevorderen en een verplichting voor
lidstaten om belemmeringen aan energie-efficiëntie weg te werken, in het
bijzonder de opsplitsing van stimulansen tussen de eigenaar en de huurder van
een gebouw of tussen eigenaars van een gebouw. Tot
slot voorziet het voorstel in de opstelling van nationale
energie-efficiëntiestreefcijfers voor 2020 en vraagt het de Commissie om in
2014 te beoordelen of de Unie het streefcijfer van 20 % besparing op
primaire energie in 2020 kan halen. De Commissie moet deze beoordeling
voorleggen aan het Europees Parlement en de Raad, indien van toepassing gevolgd
door een wetgevingsvoorstel dat verplichte nationale doelstellingen vastlegt.
3.2.
Rechtsgrondslag
Het
voorstel is gebaseerd op artikel 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de
werking van de Europese Unie. Artikel 194, lid 1, stelt: ‘In het kader van de
totstandbrenging en de werking van de interne markt en rekening houdend met de
noodzaak om het milieu in stand te houden en te verbeteren, is het beleid van
de Unie op het gebied van energie, in een geest van solidariteit tussen de
lidstaten, erop gericht (…) c) energie-efficiëntie, energiebesparing en de
ontwikkeling van nieuwe en duurzame energie te stimuleren’. Dit voorstel heeft
precies tot doel een gemeenschappelijk kader op te zetten om de
energie-efficiëntie in de Unie te stimuleren.
3.3.
Subsidiariteitsbeginsel
Het
subsidiariteitsbeginsel is van toepassing op dit voorstel in zoverre het
energiebeleid niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt. De
EU heeft zichzelf ten doel gesteld in 2020 een besparing op primaire energie
van 20 % te behalen en heeft dit tot een van de vijf centrale
streefcijfers van de Europa 2020-strategie gemaakt. Het huidige kader voor energie-efficiëntie,
in het bijzonder de ESD- en WKK-richtlijnen, is er niet in geslaagd het
bestaande potentieel voor energiebesparing aan te boren. De maatregelen die
momenteel op het niveau van de lidstaten worden genomen, volstaan evenmin om de
resterende markt- en regelgevingsbelemmeringen uit de weg te ruimen. De
energieuitdagingen waarop dit voorstel een antwoord biedt (zekerheid van de
energievoorziening, duurzaamheid en klimaatverandering, evenals het
concurrentievermogen van de EU) zijn zorgen van de EU als geheel. Een
collectieve reactie op EU-niveau is nodig om te garanderen dat de acties
gecoördineerd worden en dat de gemeenschappelijke doelstellingen op meer
doeltreffende wijze verwezenlijkt worden. De
maatregelen die in de nieuwe richtlijn worden voorgesteld, zullen ertoe
bijdragen dat alle lidstaten een gepaste bijdrage leveren aan de inspanningen
die nodig zijn om het streefcijfer van 20 % te verwezenlijken en een
gelijk speelveld voor alle marktspelers tot stand te brengen. Dit zal in het bijzonder
gebeuren door minimumvereisten vast te leggen voor energieprestaties
(bijvoorbeeld voor toegang tot overheidsmarkten, verplichte energieaudit voor
bedrijven, verplichte energiebesparing voor energienutsbedrijven en toegang tot
het net voor WKK-producenten). Het voorstel geeft investeerders zekerheid over
de verwezenlijking van het EU-streefcijfer en steun voor maatregelen tot
verbetering van de energie-efficiëntie, zoals hoogrenderende
warmtekrachtkoppeling en stadsverwarming en -koeling.
3.4.
Evenredigheidsbeginsel en keuze van
rechtsinstrument
Het
voorstel gaat niet verder dan wat nodig is om het
energie-efficiëntiestreefcijfer te verwezenlijken. Het legt op een aantal
vlakken strikte eisen voor energie-efficiëntie op, maar de lidstaten behouden
een ruime beslissingsbevoegdheid om die maatregelen tot verbetering van de
energie-efficiëntie te kiezen die het best aansluiten bij hun nationale
omstandigheden. Het
gekozen instrument is een richtlijn die door de lidstaten omgezet moet worden
in nationaal recht. Een richtlijn bepaalt het definitieve resultaat dat
verwezenlijkt moet worden evenals de algemene vereisten, maar geeft de
lidstaten voldoende flexibiliteit om de uitvoering aan te passen aan hun
specifieke nationale situatie. In dit specifieke geval volstaat een richtlijn
om de doelstellingen van het voorstel te verwezenlijken. De verplichtingen die
worden opgelegd zijn dan ook evenredig met de doelstelling.
4.
Gevolgen voor de begroting
Zoals vastgelegd in het financieel memorandum
bij deze richtlijn, zal de richtlijn worden uitgevoerd met behulp van de
bestaande begroting en zullen er geen gevolgen zijn voor het meerjarige
financiële kader.
5.
Aanvullende informatie
5.1.
Vereenvoudiging van het ‘acquis’
Het
voorstel draagt bij aan de vereenvoudiging van het ‘acquis’, hoewel het
niet opgenomen is in de lijst met maatregelen van het werkplan voor
vereenvoudiging. Met dit voorstel zullen de ESD- en WKK-richtlijnen vervangen
worden door één richtlijn, waardoor energie-efficiëntie en -besparingen op een
meer geïntegreerde manier aangepakt worden. Het feit dat er slechts één
richtlijn in plaats van twee hoeft te worden omgezet, moet ook tot enige
administratieve vereenvoudiging leiden. Momenteel
zijn er rapporteringsverplichtingen vastgelegd in beide richtlijnen. Deze zullen
worden vervangen door één reeks jaarlijkse (om de drie jaar diepgaande)
rapporten, die voortbouwen op het rapporteringsproces in het kader van de
Europa 2020-strategie. Bovendien
vereenvoudigt dit voorstel de vereisten voor het berekenen van de energiebesparing
die zijn opgenomen in de bestaande ESD. Dit moet de administratieve rompslomp
waarmee de lidstaten momenteel te kampen hebben, aanzienlijk verminderen.
5.2.
Intrekking van bestaande wetgeving
De vaststelling
van het voorstel zal tot de intrekking van bestaande wetgeving leiden. Dit
heeft betrekking op artikel 9, leden 1 en 2, van Richtlijn 2010/30/EU,
Richtlijn 2004/8/EG en Richtlijn 2006/32/EG. Artikel 4, leden 1 tot 4, en de
bijlagen I, III en IV bij Richtlijn 2006/32/EG zullen pas met ingang van 1
januari 2017 worden ingetrokken.
5.3.
Evaluatie-/herzienings-/uitdovingsclausule
Het
voorstel omvat verschillende evaluatieclausules.
5.4.
Omwerking
Dit
voorstel impliceert geen omwerking.
5.5.
Concordantietabel
De
lidstaten moeten de Commissie de tekst verstrekken van de nationale bepalingen
waarmee de richtlijn wordt omgezet, plus een concordantietabel tussen die
bepalingen en de richtlijn.
5.6.
Europese Economische Ruimte (EER)
Het
voorstel heeft betrekking op een EER-aangelegenheid en moet daar dan ook op van
toepassing zijn. 2011/0172 (COD) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende energie-efficiëntie en houdende
intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 194, lid 2, Gezien het voorstel van de Europese Commissie[14], Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[15], Gezien het advies van het Comité van de
Regio's[16], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: (1)
De Unie wordt geconfronteerd met ongekende
uitdagingen die voortvloeien uit de verhoogde afhankelijkheid van
energie-invoer en schaarse energiebronnen, en met de noodzaak om de
klimaatverandering te beperken en de economische crisis te overwinnen.
Energie-efficiëntie is een nuttige manier om het hoofd te bieden aan deze
uitdagingen. Het verbetert de energievoorzieningszekerheid van de Unie doordat
het primaire energieverbruik en de energie-invoer daalt. Het helpt de
broeikasgasemissies op een kostenefficiënte manier te verminderen en zo de
klimaatverandering te temperen. De verschuiving naar een energie-efficiënte
economie moet ook de verspreiding van innovatieve technologische oplossingen
versnellen en het concurrentievermogen van de industrie in de Unie verbeteren.
Dit zal de economische groei stimuleren en banen van hoge kwaliteit scheppen in
verschillende sectoren die met energie-efficiëntie verband houden. (2)
De conclusies van het voorzitterschap van de
Europese Raad van 8 en 9 maart 2007 beklemtoonden de noodzaak om de
energie-efficiëntie in de Unie te verhogen, om in 2020 de doelstelling van 20 %
besparing op het primaire energieverbruik in vergelijking met de prognoses te
realiseren. Dit stemt overeen met een vermindering van het primaire
energieverbruik van de Unie met 368 Mtoe in 2020[17]. (3)
De conclusies van het voorzitterschap van de
Europese Raad van 17 juni 2010 bevestigden het energie-efficiëntiestreefcijfer
als een van de centrale streefcijfers van de nieuwe strategie van de Unie voor
banen en voor een slimme, duurzame en inclusieve groei (Europa 2020-strategie).
Om deze doelstelling op nationaal niveau te verwezenlijken moeten de lidstaten
gedurende dit proces in nauwe dialoog met de Commissie nationale streefcijfers
vastleggen en in hun nationale hervormingsprogramma's aangeven hoe zij deze
willen bereiken. (4)
De Commissiemededeling Energie 2020[18] geeft energie-efficiëntie een
centrale plaats in de EU-energiestrategie voor 2020 en geeft aan dat er
behoefte is aan een nieuwe energie-efficiëntiestrategie die alle lidstaten in
staat zal stellen energieverbruik los te koppelen van economische groei. (5)
In zijn resolutie van 15 december 2010 over de
herziening van het energie-efficiëntieactieplan[19] heeft het Europees Parlement
er bij de Commissie op aangedrongen om in haar herziene
energie-efficiëntieactieplan maatregelen op te nemen om de kloof te dichten en
zo de globale energie-efficiëntiedoelstelling van de EU in 2020 te bereiken. (6)
Een van de vlaggenschipinitiatieven van de Europa
2020-strategie is het efficiënt gebruik van hulpbronnen, zoals door de
Commissie vastgesteld op 26 januari 2011[20].
Hierin wordt energie-efficiëntie als een belangrijk element gezien om het
duurzame gebruik van energiehulpbronnen te waarborgen. (7)
In de conclusies van het voorzitterschap van de
Europese Raad van 4 februari 2011 wordt erkend dat het
energie-efficiëntiestreefcijfer van de EU niet op koers ligt en dat er
krachtige maatregelen nodig zijn om de ruime marges voor hogere
energiebesparingen op gebouwen, vervoer, producten en processen te benutten. (8)
Op 8 maart 2011 stelde de Commissie het
energie-efficiëntieplan 2011 vast[21].
Dit bevestigde dat de Unie niet op koers ligt om haar
energie-efficiëntiestreefcijfer te verwezenlijken. Om dit te verhelpen worden
in dit plan een reeks energie-efficiëntiebeleidslijnen en -maatregelen opgesomd
die betrekking hebben op de volledige energieketen, inclusief opwekking,
transport en distributie van energie; de belangrijke rol die de overheidssector
speelt in energie-efficiëntie; gebouwen en toestellen; de industrie; en de
noodzaak om de eindgebruikers in staat te stellen hun energieverbruik te beheren.
Parallel hiermee kwam energie-efficiëntie in de vervoersector aan bod in het
Witboek over vervoer, vastgesteld op 28 maart 2011[22]. Vooral initiatief 26 van het
Witboek dringt aan op aangepaste normen voor de CO2-uitstoot van
voertuigen voor alle vervoerswijzen, waar nodig aangevuld met
energie-efficiëntievoorschriften voor alle soorten aandrijfsystemen. (9)
Op 8 maart 2011 heeft de Commissie ook een
Routekaart naar een concurrerende koolstofarme economie in 2050 aangenomen[23], waarin zij de noodzaak
vaststelde om vanuit dit gezichtspunt meer aandacht te besteden aan
energie-efficiëntie. (10)
In deze context moet het wettelijk kader van de
Unie voor energie-efficiëntie worden bijgewerkt met een richtlijn die gericht
is op het globale energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % besparing op
het primaire energieverbruik in de Unie in 2020 en die ook na 2020 verdere
verbeteringen van de energie-efficiëntie nastreeft. Met het oog hierop moet
deze richtlijn een gemeenschappelijk kader creëren om de energie-efficiëntie
binnen de Unie te bevorderen en specifieke acties vastleggen om een aantal
voorstellen van het energie-efficiëntieplan 2011 uit te voeren en de resterende
aanzienlijke marges voor energiebesparing te benutten. (11)
Krachtens Beschikking nr. 406/2009/EG betreffende
de verdeling van de inspanningen[24]
moet de Commissie in 2012 beoordelen in welke mate de Gemeenschap en de
lidstaten vorderingen hebben gemaakt met het oog op de vermindering van het
energieverbruik met 20 % in 2020 in vergelijking met de prognoses en
hierover verslag uitbrengen. Deze beschikking vermeldt ook dat de Commissie
uiterlijk op 31 december 2012 aangescherpte of nieuwe maatregelen moet
voorstellen om de energie-efficiëntie sneller te verbeteren teneinde de
lidstaten te helpen aan de verplichtingen van de Gemeenschap op het gebied van
het terugdringen van broeikasgassen van de Gemeenschap te voldoen. Deze
richtlijn komt tegemoet aan deze vereiste. Zij draagt ook bij aan het nakomen
van de doelstellingen die zijn vastgelegd in de Routekaart naar een concurrerende
koolstofarme economie in 2050, in het bijzonder door de broeikasgasemissies
terug te dringen in de energiesector, en aan het verwezenlijken van
elektriciteitsproductie met nulemissie in 2050. (12)
Er moet een geïntegreerde benadering gevolgd worden
om het bestaande potentieel aan energiebesparingen volledig te benutten,
inclusief besparingen in de energievoorziening en de eindgebruikerssectoren.
Tegelijkertijd moeten de bepalingen van Richtlijn 2004/8/EG inzake de
bevordering van warmtekrachtkoppeling op basis van de vraag naar nuttige warmte
binnen de interne energiemarkt[25]
en Richtlijn 2006/32/EG betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en
energiediensten[26]
worden versterkt. (13)
Het verdient de voorkeur dat het
energie-efficiëntiestreefcijfer van 20 % bereikt wordt als resultaat van
de cumulatieve verwezenlijking van specifieke nationale en Europese maatregelen
ter bevordering van de energie-efficiëntie in verschillende domeinen. Als deze
benadering niet slaagt, zal het echter nodig zijn het beleidskader te
verstevigen door toevoeging van een systeem van bindende doelstellingen. Daarom
moeten de lidstaten in een eerste fase een reeks nationale energie-efficiëntiestreefcijfers,
‑regelingen en -programma's opstellen. Het is aan hen om uit te maken of
deze streefcijfers op hun grondgebied bindend dan wel indicatief zijn. In een
tweede fase moeten deze streefcijfers en de individuele inspanningen van elke
lidstaat geëvalueerd worden door de Commissie, samen met gegevens over de
gemaakte vorderingen, om na te gaan hoe waarschijnlijk het is dat het globale
streefcijfer van de Unie gehaald wordt en in hoeverre de individuele
inspanningen volstaan om het gemeenschappelijke doel te bereiken. Daarom moet
de Commissie de uitvoering van nationale energie-efficiëntieprogramma's van
nabij volgen via het herziene wetgevingskader en binnen het Europa 2020-proces.
Indien deze evaluatie aantoont dat het globale streefcijfer van de Unie
waarschijnlijk niet gehaald wordt, moet de Commissie verplichte nationale
streefcijfers voor 2020 voorstellen, rekening houdend met de individuele
vertrekpunten van de lidstaten, hun economische prestaties en de vroegtijdig
ondernomen actie. (14)
Het totale volume van de overheidsuitgaven is
gelijk aan 19 % van het bruto binnenlands product van de Unie. Daarom is
de overheidssector een belangrijke motor om de markt om te buigen naar
efficiëntere producten, gebouwen en diensten, en om een gedragsverandering op
het vlak van energieverbruik teweeg te brengen bij burgers en bedrijven. Als
het energieverbruik daalt dankzij maatregelen die de energie-efficiëntie
verbeteren, kunnen er bovendien ook overheidsmiddelen vrijkomen voor andere
doeleinden. Openbare instellingen op nationaal, regionaal en lokaal niveau
moeten een voorbeeldfunctie vervullen met betrekking tot energie-efficiëntie. (15)
Het renovatietempo in de bouw moet worden verhoogd,
aangezien het bestaande gebouwenbestand de grootste potentiële sector voor
energiebesparingen vormt. Bovendien zijn gebouwen van cruciaal belang om de
EU-doelstelling te halen die erin bestaat de broeikasgasemissies in 2050 met
80-95 % te verminderen ten opzichte van 1990. Gebouwen die in handen zijn
van de overheid nemen een aanzienlijk aandeel van het gebouwenbestand voor hun
rekening en zijn erg zichtbaar in het openbare leven. Het is dan ook passend om
een jaarlijks renovatietempo te bepalen voor alle gebouwen die eigendom zijn
van de overheid om zo hun energieprestaties te verbeteren. Dit renovatietempo
mag geen afbreuk doen aan de verplichtingen met betrekking tot bijna-energieneutrale
gebouwen, vastgelegd in Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de
Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestaties van gebouwen[27]. De verplichting om
overheidsgebouwen te renoveren is een aanvulling op de bepalingen van die
richtlijn, die de lidstaten ertoe verplicht te maken dat wanneer bestaande
gebouwen een ingrijpende renovatie ondergaan, de energieprestaties ervan worden
verbeterd, zodat zij voldoen aan de minimumeisen inzake energieprestaties. (16)
Een aantal gemeenten en andere openbare
instellingen in de lidstaten hebben al geïntegreerde benaderingen voor
energiebesparing en -voorziening doorgevoerd, bijvoorbeeld via duurzame
energieactieplannen, zoals degene die ontwikkeld werden onder het initiatief
"convenant van burgemeesters", evenals geïntegreerde stedelijke
benaderingen die verder gaan dan individuele interventies in gebouwen of vormen
van vervoer. De lidstaten moeten de gemeenten en andere openbare instellingen
aanmoedigen om geïntegreerde en duurzame energie-efficiëntieplannen met
duidelijke doelstellingen vast te stellen, de burgers bij de ontwikkeling en
uitvoering daarvan te betrekken en hen goed te informeren over de inhoud ervan
en de vooruitgang die geboekt wordt als de doelstellingen gehaald worden. Dergelijke
plannen kunnen aanzienlijke energiebesparingen opleveren, vooral als ze
uitgevoerd worden aan de hand van energiebeheersystemen die de betrokken
openbare instellingen in staat stellen hun energieverbruik beter te beheren. De
uitwisseling van ervaringen tussen steden en andere openbare instellingen moet
aangemoedigd worden met betrekking tot de meer innovatieve initiatieven. (17)
Wat de aankoop van bepaalde producten en diensten
en de aankoop en verhuur van gebouwen betreft, moeten openbare instellingen die
openbare contracten voor leveringen, werken of diensten sluiten, het goede
voorbeeld geven en energie-efficiënte aankoopbeslissingen nemen. De bepalingen
van de EU-richtlijnen inzake overheidsopdrachten mogen evenwel niet in het
gedrang komen. (18)
Uit een beoordeling van de mogelijkheid om een
systeem van witte certificaten in te stellen op het niveau van de Unie is
gebleken dat een dergelijk systeem in de huidige omstandigheden tot
buitensporig hoge administratieve kosten zou leiden en dat het risico bestaat
dat de energiebesparingen geconcentreerd zouden worden in een aantal lidstaten
en geen ingang zouden vinden in de hele Unie. De laatste doelstelling kan, in
dit stadium althans, beter bereikt worden aan de hand van nationale regelingen
voor energie-efficiëntieverplichtingen of andere alternatieve maatregelen
waarmee dezelfde hoeveelheid energiebesparingen wordt bereikt. De Commissie
moet evenwel via een gedelegeerde handeling de voorwaarden bepalen waaronder een
lidstaat in de toekomst de in een andere lidstaat gerealiseerde
energiebesparingen kan erkennen. Om deze voldoende ambitieus te maken, is het
goed dat dergelijke regelingen opgesteld worden binnen een gemeenschappelijk
kader op het niveau van de Unie, terwijl de lidstaten toch voldoende flexibiliteit
krijgen om rekening te houden met de nationale organisatie van de marktspelers,
de specifieke context van de energiesector en de gewoonten van de eindafnemers.
Het gemeenschappelijke kader moet energienutsbedrijven de mogelijkheid geven
energiediensten aan te bieden aan alle eindafnemers, niet alleen aan de
afnemers aan wie zij energie verkopen. Dit verhoogt de concurrentie op de
energiemarkt omdat energienutsbedrijven hun product kunnen differentiëren door
extra energiediensten aan te bieden. Het gemeenschappelijke kader moet de
lidstaten in staat stellen in hun nationale regeling vereisten met een sociaal
oogmerk op te nemen, vooral om ervoor te zorgen dat kwetsbare klanten toegang
hebben tot de voordelen van hogere energie-efficiëntie. Het moet de lidstaten
ook toelaten kleine bedrijven vrij te stellen van de
energie-efficiëntieverplichting. De mededeling van de Commissie "Small
Business Act"[28]
legt de beginselen vast die in acht moeten worden genomen door lidstaten die
beslissen deze mogelijkheid niet toe te passen. (19)
Om het energiebesparingspotentieel te benutten in
bepaalde marktsegmenten waarin energieaudits in het algemeen niet commercieel
worden aangeboden (zoals huishoudens of kleine en middelgrote ondernemingen),
dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat dergelijke audits beschikbaar zijn.
Regelmatige energieaudits moeten verplicht zijn voor grote ondernemingen,
aangezien de energiebesparingen daar aanzienlijk kunnen zijn. (20)
Deze audits moeten op onafhankelijke en
kosteneffectieve wijze worden verricht. De eis van onafhankelijkheid betekent
dat de audits wel kunnen worden uitgevoerd door inhouse-deskundigen, op
voorwaarde dat zij gekwalificeerd of geaccrediteerd zijn, dat zij niet direct
bij de gecontroleerde activiteit zijn betrokken en dat de lidstaat een regeling
heeft ingesteld om de kwaliteit daarvan te verzekeren en te controleren en
desgevallend sancties op te leggen. (21)
Bij het ontwikkelen van maatregelen ter verbetering
van de energie-efficiëntie dient rekening te worden gehouden met de efficiëntiewinst
en besparingen dankzij de wijdverbreide toepassing van kosteneffectieve
technologische innovaties, zoals slimme meters. Om de besparingsvoordelen van
deze innovaties zo groot mogelijk te maken, moeten eindafnemers kosten- en
verbruiksindicatoren kunnen weergeven en regelmatig facturen krijgen die
gebaseerd zijn op het werkelijke verbruik. (22)
Bij het ontwikkelen van maatregelen ter verbetering
van de energie-efficiëntie moeten de lidstaten terdege rekening houden met de
noodzaak om de correcte werking van de interne markt en de samenhangende
tenuitvoerlegging van het acquis te garanderen, overeenkomstig het bepaalde in
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. (23)
Bij hoogrenderende warmtekrachtkoppeling (WKK) en
stadsverwarming en -koeling is er nog veel ruimte voor besparingen op primaire
energie, die nog grotendeels onbenut is in de Unie. De lidstaten moeten
nationale plannen opstellen om hoogrenderende WKK en stadsverwarming en
-koeling te ontwikkelen. Deze plannen moeten een voldoende lange periode
bestrijken om investeerders te informeren over de nationale
ontwikkelingsplannen en bijdragen aan een stabiele en stimulerende
investeringsomgeving. Nieuwe elektriciteitsinstallaties en bestaande
installaties die ingrijpend gerenoveerd worden of waarvan de vergunning of
licentie vernieuwd wordt, moeten uitgerust worden met hoogrenderende
WKK-eenheden om de warmte terug te winnen die bij de productie van
elektriciteit vrijkomt. Deze afvalwarmte kan dan via het stadsverwarmingsnet
naar een nuttige plaats worden getransporteerd. Met het oog hierop moeten
lidstaten toelatingscriteria vaststellen om ervoor te zorgen dat er
installaties gevestigd worden in de buurt van plaatsen waar vraag is naar
warmte. De lidstaten moeten echter voorwaarden kunnen stellen voor vrijstelling
van deze verplichtingen in bepaalde omstandigheden. (24)
Hoogrenderende warmtekrachtkoppeling moet
gedefinieerd worden aan de hand van de energiebesparing die de gecombineerde
productie van warmte en elektriciteit oplevert vergeleken met gescheiden
productie. De definities van warmtekrachtkoppeling en hoogrendabele
warmtekrachtkoppeling die in EU-wetgeving worden gebruikt, mogen geen afbreuk
doen aan de verschillende definities die in de nationale wetgevingen worden
gebruikt voor andere doeleinden dan de doeleinden van de EU-wetgeving. Teneinde
de energiebesparingen te maximaliseren en te voorkomen dat er mogelijkheden tot
energiebesparing verloren gaan, moet de grootst mogelijke aandacht worden
besteed aan de omstandigheden waaronder WKK-eenheden functioneren. (25)
Teneinde de eindafnemer een transparantere keuze te
laten maken tussen elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling en elektriciteit die
via andere technieken wordt geproduceerd, moet ervoor worden gezorgd dat de
oorsprong van hoogrendabele warmtekrachtkoppeling op basis van geharmoniseerde
rendementsreferentiewaarden kan worden gegarandeerd. Regelingen voor het bewijs
van oorsprong houden op zich niet het recht in om van de nationale
steunregelingen gebruik te maken. Het is van belang dat alle vormen van
elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling onder een bewijs van
oorsprong kunnen vallen. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen bewijs van
oorsprong en verhandelbare certificaten. (26)
Er moet rekening worden gehouden met de specifieke
structuur van de sector van warmtekrachtkoppeling en stadsverwarming en
-koeling, die veel kleine en middelgrote producenten kent, vooral bij het
opnieuw bekijken van de administratieve procedures voor het verkrijgen van een
vergunning om warmtekrachtcapaciteit of bijbehorende netwerken te bouwen, in toepassing van het
principe "Denk eerst klein". (27)
De meeste EU-ondernemingen zijn kleine en
middelgrote ondernemingen (kmo of mkb). Zij vertegenwoordigen een enorm
energiebesparingspotentieel voor de EU. Om kmo's/het mkb te helpen
energie-efficiëntiemaatregelen vast te stellen, moeten de lidstaten een gunstig
kader uitwerken dat hen technische bijstand en gerichte informatie biedt. (28)
Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en
de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies[29] beschouwt energie-efficiëntie
als een van de criteria om de beste beschikbare technieken te bepalen. Deze
moeten het ijkpunt vormen voor de vaststelling van de vergunningsvoorwaarden
voor installaties die onder het toepassingsgebied ervan vallen, inclusief
stookinstallaties met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van 50 MW
of meer. Die richtlijn geeft de lidstaten echter de mogelijkheid om geen
voorschriften inzake energie-efficiëntie op te leggen voor verbrandingseenheden
of andere eenheden die ter plaatse kooldioxide uitstoten, voor de activiteiten
vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in
broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap[30] Om ervoor te zorgen dat er
aanzienlijke energie-efficiëntieverbeteringen gerealiseerd worden in
installaties voor de opwekking van elektriciteit en warmte en in raffinaderijen
voor minerale olie en gas, moeten de feitelijke energie-efficiëntieniveaus
gemonitord en vergeleken worden met de relevante energie-efficiëntieniveaus die
samenhangen met de toepassing van de beste beschikbare technieken. De Commissie
moet de energie-efficiëntieniveaus vergelijken en overwegen extra maatregelen
voor te stellen als er gevoelige verschillen zijn tussen de feitelijke
energie-efficiëntieniveaus en de niveaus die samenhangen met de toepassing van
de beste beschikbare technieken. De informatie die verzameld wordt over de
feitelijke energie-efficiëntiewaarden, moet ook gebruikt worden bij de
herziening van de geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden voor de
gescheiden productie van elektriciteit en warmte zoals vastgelegd in
Beschikking 2007/74/EG van de Commissie van 21 december 2006[31]. (29)
De lidstaten moeten op basis van objectieve,
transparante en niet-discriminerende criteria regels opstellen voor de
verdeling en de vergoeding van kosten van netaansluitingen en -verzwaringen en
voor de technische aanpassingen die nodig zijn om nieuwe producenten van
elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan te sluiten, rekening
houdend met de richtsnoeren en codes die ontwikkeld werden overeenkomstig
Verordening (EG) nr. 714/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli
2009 betreffende de voorwaarden voor toegang tot het net voor
grensoverschrijdende handel in elektriciteit en tot intrekking van Verordening
(EG) nr. 1228/2003[32]
en Verordening (EG) 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli
2009 betreffende de voorwaarden voor de toegang tot aardgastransmissienetten en
tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1775/2005 [33]. Producenten van elektriciteit
uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling moet toegestaan worden om een openbare
aanbesteding van de aansluitingswerkzaamheden uit te schrijven. De toegang tot
het net voor door hoogrenderende warmtekrachtkoppeling geproduceerde
elektriciteit moet vergemakkelijkt worden, met name voor kleinschalige en
micro-warmtekrachtkoppelingseenheden. (30)
Er moeten voldoende betrouwbare professionals met
deskundigheid op het vlak van energie-efficiëntie beschikbaar zijn om ervoor te
zorgen dat deze richtlijn doelmatig en tijdig uitgevoerd wordt, bijvoorbeeld
bij de naleving van de vereisten met betrekking tot energieaudits en de tenuitvoerlegging
van de regelingen voor energie-efficiëntieverplichtingen. Hiervoor moeten de lidstaten
certificatieregelingen opstellen voor de aanbieders van energiediensten,
energieaudits en andere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie.
(31)
Het is noodzakelijk dat de markt voor
energiediensten verder wordt ontwikkeld om de beschikbaarheid van zowel de
vraag als het aanbod van energiediensten te waarborgen. Transparantie,
bijvoorbeeld aan de hand van lijsten van aanbieders van energiediensten, kan
hiertoe bijdragen. Modelcontracten en richtsnoeren, vooral voor
energieprestatiecontracten, kunnen eveneens de vraag helpen stimuleren. In een
energieprestatiecontract, zoals in andere vormen van financieringsregelingen
via derden, vermijdt de begunstigde van de energiedienst investeringskosten
door een deel van de financiële waarde van de energiebesparing te gebruiken om
de volledig of gedeeltelijk door een derde uitgevoerde investering terug te
betalen. (32)
De regelgevende en niet-regelgevende belemmeringen
op het gebruik van energieprestatiecontracten en andere financieringsregelingen
via derden met het oog op energiebesparing, moeten vastgesteld en weggenomen
worden. Het gaat hierbij ook om boekhoudregels en -praktijken die verhinderen
dat kapitaalinvesteringen en jaarlijkse financiële besparingen welke
voortvloeien uit maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie
behoorlijk in de boekhouding weerspiegeld worden tijdens de volledige
levensduur van de investeringen. Belemmeringen voor de renovatie van het
bestaande gebouwenbestand wegens een opsplitsing van stimulansen tussen de
verschillende betrokken actoren moeten ook op nationaal niveau worden aangepakt. (33)
Lidstaten en regio's moeten aangemoedigd worden om
voluit gebruik te maken van de Structuurfondsen en het Cohesiefonds om de
aanzet te geven tot investeringen in maatregelen ter verbetering van de
energie-efficiëntie. Investeringen in energie-efficiëntie kunnen bijdragen aan
de economische groei, werkgelegenheid, innovatie en de vermindering van brandstofarmoede
in huishoudens, en leveren daardoor een positieve bijdrage aan de economische,
sociale en territoriale cohesie. Potentiële gebieden voor financiering zijn
onder meer energie-efficiëntiemaatregelen in overheidsgebouwen en sociale
woningbouw en de ontwikkeling van nieuwe vaardigheden om de werkgelegenheid in
de energie-efficiëntiesector te stimuleren. (34)
Bij het streven naar de 20 %-energie-efficiëntiedoelstelling
zal de Commissie het effect moeten nagaan van nieuwe maatregelen op Richtlijn
2003/87/EG tot vaststelling van een regeling voor de handel in
broeikasgasemissierechten (ETS) om de stimulansen in de regeling waarbij
koolstofarme investeringen worden beloond, te handhaven en de onder de regeling
vallende sectoren voor te bereiden op de innovaties die in de toekomst nodig
zullen zijn. (35)
Krachtens Richtlijn 2006/32/EG moeten de lidstaten
met ingang van 2016 een algemene nationale indicatieve
energiebesparingsstreefwaarde van 9 % vaststellen en ernaar streven deze
te verwezenlijken door energiediensten en andere maatregelen ter verbetering
van de energie-efficiëntie te ontwikkelen. Deze richtlijn stelt dat het tweede
energie-efficiëntieplan dat door de lidstaten werd vastgesteld in voorkomend
geval en waar nodig moet worden gevolgd door Commissievoorstellen voor extra
maatregelen, waaronder de uitbreiding van de toepassingsperiode van
streefcijfers. Indien een verslag concludeert dat er onvoldoende vooruitgang is
geboekt bij het behalen van de nationale indicatieve streefwaarden, zoals
vastgelegd bij deze richtlijn, moeten deze voorstellen betrekking hebben op het
niveau en de aard van de streefwaarden. De effectbeoordeling waarmee deze
richtlijn gepaard gaat, stelt vast dat de lidstaten op koers liggen om de
streefwaarde van 9 % te bereiken, wat heel wat minder ambitieus is dan het
later vastgestelde streefcijfer van 20 % energiebesparing voor 2020. Het
is dan ook niet nodig het niveau van de streefwaarden aan te passen. (36)
Hoewel deze richtlijn tot de intrekking van Richtlijn
2006/32/EG leidt, blijft artikel 4 van Richtlijn 2006/32/EG van toepassing tot
de deadline voor de verwezenlijking van de streefwaarde van 9 %. (37)
Aangezien de lidstaten zonder extra
energie-efficiëntiemaatregelen niet op koers liggen om de doelstelling van deze
richtlijn te realiseren (namelijk in 2020 het energie-efficiëntiestreefcijfer
van 20 % besparing op primaire energie realiseren en de weg effenen voor
verder energie-efficiëntieverbeteringen na 2020) en deze doelstelling beter
gerealiseerd kan worden op het niveau van de Unie, kan de Unie maatregelen
vaststellen in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel zoals vastgelegd
in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Overeenkomstig het
in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn
niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken. (38)
Om aanpassingen aan de technische vooruitgang en
wijzigingen in de distributie van energiebronnen mogelijk te maken, moet de
bevoegdheid om handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 290 van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voor bepaalde
aangelegenheden gedelegeerd worden aan de Commissie. Het is van bijzonder
belang dat de Commissie tijdens de voorbereiding overleg pleegt, onder meer met
deskundigen. (39)
Alle inhoudelijke bepalingen van Richtlijn
2004/8/EG en Richtlijn 2006/32/EG, behalve artikel 4, leden 1 tot 4, en
bijlagen I, III en IV bij deze laatste, moeten onmiddellijk worden ingetrokken.
Artikel 9, leden 1 en 2, van Richtlijn 2010/30/EU van 19 mei 2010 betreffende
de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op
de etikettering en in de standaardproductinformatie van energiegerelateerde
producten[34],
dat de lidstaten ertoe verplicht om te trachten alleen producten met de hoogste
energie-efficiëntieklasse aan te kopen, moet ook worden ingetrokken. (40)
De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in
nationaal recht moet worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van de
Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG wezenlijk zijn gewijzigd. De verplichting
tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit deze richtlijnen. (41)
Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de
verplichtingen van de lidstaten wat betreft de termijnen voor omzetting in
nationaal recht en de toepassing van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN
VASTGESTELD: HOOFDSTUK
I
Onderwerp, toepassingsgebied, definities en
energie-efficiëntiestreefcijfers Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied 1. Deze richtlijn legt een gemeenschappelijk
kader vast voor de bevordering van energie-efficiëntie binnen de Unie om ervoor
te zorgen dat de Unie in 2020 het streefcijfer van 20 % besparingen op
primaire energie haalt en om de weg te effenen voor verdere verbeteringen van
de energie-efficiëntie na die datum. Er worden regels in vastgelegd om belemmeringen
op de energiemarkt weg te nemen en om markttekortkomingen te overwinnen die de
efficiëntie in energievoorziening en ‑gebruik belemmeren en de richtlijn
voorziet in de opstelling van nationale energie-efficiëntiestreefcijfers voor
2020. 2. De vereisten in deze richtlijn zijn
minimumvereisten en beletten niet dat een lidstaat verdergaande maatregelen
handhaaft of treft. Dergelijke maatregelen moeten verenigbaar zijn met de
wetgeving van de Unie. Nationale wetgeving die in verdergaande maatregelen
voorziet, moet verplicht bij de Commissie worden aangemeld. Artikel 2
Definities Voor de toepassing van deze richtlijn wordt
verstaan onder: 1. 'energie': alle vormen van
energieproducten zoals omschreven in Verordening (EG) nr. 1099/2008[35]; 2. 'primair energieverbruik': bruto
binnenlands verbruik, met uitsluiting van niet-energetische doeleinden; 3. 'energiedienst': het fysieke
voordeel, het fysieke nut of het fysieke welzijn dat wordt bereikt met een
combinatie van energie met energie-efficiënte technologie of handeling, die de
bewerkingen, het onderhoud en de controle kan omvatten die nodig zijn voor de
levering van de diensten, welke worden geleverd op basis van een overeenkomst
en welke onder normale omstandigheden hebben aangetoond te leiden tot een
controleerbare en meetbare of een te ramen verbetering van de
energie-efficiëntie en/of van primaire energiebesparingen; 4. 'openbare instellingen':
'aanbestedende diensten' zoals omschreven in Richtlijn 2004/18/EG; 5. 'energiebeheersysteem': een reeks
van onderling verband houdende of op elkaar inwerkende elementen van een plan
dat een energie-efficiëntiedoelstelling en een strategie om deze doelstelling
te verwezenlijken vastlegt; 6. 'aan verplichtingen gebonden
partijen': energiedistributeurs en detailhandelaars in energie, die gebonden
zijn door de nationale regeling voor energie-efficiëntie als genoemd in artikel
6; 7. 'energiedistributeur': een
natuurlijk persoon of rechtspersoon, waaronder een distributiesysteembeheerder,
die verantwoordelijk is voor het transport van energie, met het oog op levering
aan de eindafnemers en aan de distributiestations die energie aan eindafnemers
verkopen; 8. 'distributiesysteembeheerder':
‘distributiesysteembeheerder’ zoals omschreven in Richtlijn 2009/72/EG en
Richtlijn 2009/73/EG; 9. 'detailhandelaar in energie': een
natuurlijk persoon of rechtspersoon die energie aan eindafnemers verkoopt; 10. 'eindafnemer': een natuurlijk persoon
of rechtspersoon die energie koopt voor eigen eindgebruik; 11. 'aanbieder van energiediensten': een
natuurlijk of rechtspersoon die in de inrichtingen of gebouwen van een
eindafnemer energiediensten of andere maatregelen ter verbetering van de
energie-efficiëntie levert; 12. 'energie-audit': een systematische
procedure waarmee afdoende informatie wordt verkregen omtrent het huidige
energiegebruiksprofiel van een gebouw of groep gebouwen, van een industriële of
commerciële activiteit of installatie of van private of publieke diensten,
mogelijkheden voor kosteneffectieve energiebesparing worden gesignaleerd en
gekwantificeerd en de resultaten worden gerapporteerd; 13. 'energieprestatiecontract': een
contractuele regeling tussen de begunstigde en de aanbieder van een maatregel
ter verbetering van de energie-efficiëntie, die bepaalt dat de betaling van de
door de aanbieder uitgevoerde investering in verhouding staat tot de
contractueel vastgelegde mate van verbetering van de energie-efficiëntie of een
ander overeengekomen prestatiecriterium, zoals financiële besparingen; 14. 'transmissiesysteembeheerder': een
'transmissiesysteembeheerder' zoals omschreven in Richtlijn 2009/72/EG[36] en Richtlijn 2009/73/EG[37]; 15. 'warmtekrachtkoppeling': de
gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische of
mechanische energie; 16. 'economisch aantoonbare vraag': de
vraag die de behoefte aan warmte of koeling niet overstijgt en waaraan anders
onder marktvoorwaarden zou worden voldaan door andere processen van
energieopwekking dan warmtekrachtkoppeling; 17. 'nuttige warmte': warmte die in een
warmtekrachtkoppelingsproces wordt geproduceerd om aan een economisch
aantoonbare vraag naar warmte of koeling te voldoen; 18. 'elektriciteit uit
warmtekrachtkoppeling': elektriciteit opgewekt in een proces dat is gekoppeld
aan de opwekking van nuttige warmte en berekend in overeenstemming met de
methodologie in bijlage I; 19. 'hoogrenderende
warmtekrachtkoppeling': warmtekrachtkoppeling die voldoet aan de criteria van
bijlage II; 20. ‘totaal rendement’: de som op
jaarbasis van de productie van elektriciteit en van mechanische energie en de
opbrengst aan nuttige warmte, gedeeld door de brandstofinvoer die is gebruikt
voor de opwekking van warmte in een warmtekrachtkoppelingsproces en voor de brutoproductie
van elektriciteit en van mechanische energie; 21. 'elektriciteitwarmteratio': de
verhouding tussen elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling en nuttige warmte
wanneer de warmtekrachtkoppelingsmodus volledig in bedrijf is, op basis van
operationele gegevens van de specifieke eenheid; 22. 'warmtekrachtkoppelingseenheid': een
eenheid die in de warmtekrachtkoppelingsmodus kan werken; 23. 'kleinschalige
warmtekrachtkoppelingseenheid': een warmtekrachtkoppelingseenheid met een
geïnstalleerd vermogen van minder dan 1 MWe; 24. 'micro-warmtekrachtkoppelingseenheid':
een warmtekrachtkoppelingseenheid met een maximumcapaciteit van minder dan 50
kWe; 25. 'vloeroppervlakte-index': verhouding
tussen de grondoppervlakte en de vloeroppervlakte van het gebouw (m2)
in een bepaald grondgebied; 26. 'efficiënte stadsverwarming en
-koeling': een systeem voor stadsverwarming of ‑koeling dat minstens 50 %
hernieuwbare warmte, afvalwarmte of warmte uit WKK of een combinatie daarvan
gebruikt en een primaire energiefactor, zoals vermeld in Richtlijn 2010/31/EU,
van minstens 0,8 heeft; 27. 'ingrijpende renovatie': een
renovatie waarvan de kosten hoger liggen dan 50 % van de
investeringskosten voor een nieuwe vergelijkbare eenheid in overeenstemming met
Beschikking 2007/74/EG of waarvoor de vergunning verleend in het kader van
Richtlijn 2010/75/EU moet worden aangepast. Artikel 3
Energie-efficiëntiestreefcijfers 1. De lidstaten moeten een nationaal
energie-efficiëntiestreefcijfer vastleggen, uitgedrukt als een absoluut niveau
van primair energieverbruik in 2020. Bij het bepalen van deze streefcijfers
moeten zij rekening houden met het streefcijfer van 20 % energiebesparing
van de Unie, de maatregelen van deze richtlijn, de maatregelen die zijn vastgesteld
om het nationale streefcijfer voor energiebesparing te bereiken zoals
vastgesteld krachtens artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2006/32/EG en andere
maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie in de lidstaten en op
het niveau van de Unie. 2. Op 30 juni 2014 zal de Commissie
beoordelen of de Unie waarschijnlijk het streefcijfer van 20 % besparing
op primaire energie in 2020, wat een vermindering van het primaire
energieverbruik in de EU met 368 Mtoe in 2020 vereist, zal halen, daarbij
rekening houdend met de som van de nationale streefcijfers waarvan sprake is in
lid 1 en de evaluatie waarvan sprake is in artikel 19, lid 4. HOOFDSTUK
II
Efficiënt energiegebruik Artikel 4
Overheidsinstanties 1. Onverminderd artikel 7 van Richtlijn
2010/31/EU zorgen de lidstaten ervoor dat vanaf 1 januari 2014 jaarlijks 3 %
van de totale vloeroppervlakte die eigendom is van hun overheidsinstanties,
wordt gerenoveerd om aan de minimumeisen inzake energieprestaties te voldoen
die door de betrokken lidstaat zijn vastgelegd op grond van artikel 4 van
Richtlijn 2010/31/EU. Deze 3 % wordt berekend op de totale
vloeroppervlakte van de gebouwen met een totale werkbare vloeroppervlakte van
meer dan 250 m2, die in het bezit zijn van de overheidsinstanties
van de betrokken lidstaat en die op 1 januari van ieder jaar niet voldoen aan
de nationale minimumeisen inzake energieprestaties, zoals vastgelegd op grond
van artikel 4 van Richtlijn 2010/31/EU. 2. De lidstaten kunnen hun overheidsinstanties
ook toelaten het teveel aan gerenoveerde vloeroppervlakte in een bepaald jaar
in aanmerking te laten komen voor hun jaarlijkse renovatiepercentage alsof deze
oppervlakte in een van de twee voorgaande of volgende jaren werd gerenoveerd. 3. Voor de toepassing van lid 1 stellen
de lidstaten uiterlijk op 1 januari 2014 een inventaris op van de gebouwen die
in het bezit zijn van hun overheidsinstanties, en maken deze openbaar, waarin
het volgende wordt vermeld: a) de vloeroppervlakte in m2; en b) de energieprestaties van elk gebouw. 4. De lidstaten sporen alle overheidsinstanties
ertoe aan: a) een energie-efficiëntieplan vast te stellen,
dat op zichzelf staat of deel uitmaakt van een breder klimaat- of milieuplan,
met specifieke doelstellingen inzake energiebesparing, om de
energie-efficiëntie van de betrokken overheidsinstantie voortdurend te
verbeteren; b) een energiebeheersysteem in te voeren als
onderdeel van de uitvoering van hun plan. Artikel 5
Overheidsaankopen De lidstaten zien erop toe dat overheidsinstanties
uitsluitend producten, diensten en gebouwen kopen met hoge energie-efficiëntieprestaties,
zoals bedoeld in bijlage III. Artikel 6
Verplichtingsregelingen inzake energie-efficiëntie 1. Elke lidstaat stelt een
verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie op. Deze regeling zorgt ervoor
dat alle energiedistributeurs of alle detailhandelaars in energie die op het
grondgebied van een lidstaat actief zijn, jaarlijks een hoeveelheid energie
besparen die gelijk is aan 1,5 % van hun energieverkoop per volume in het
vorige jaar in die lidstaat, met uitzondering van energie gebruikt voor vervoer.
Deze energiebesparing wordt door de aan de verplichting gebonden partijen gerealiseerd
onder de eindverbruikers. 2. De lidstaten drukken de van elke aan
verplichtingen gebonden partij vereiste energiebesparing uit in termen van eind-
ofwel primair verbruik van energie. De gekozen methode om de vereiste
energiebesparing uit te drukken, wordt ook gebruikt om de door de aan verplichtingen
gebonden partijen gestelde besparing te berekenen. De conversiefactoren in bijlage
IV zijn van toepassing. 3. Maatregelen die gericht zijn op
besparingen op korte termijn, zoals omschreven in bijlage V, lid 1, mogen niet
meer dan 10 % van de energiebesparing inhouden die van elke aan
verplichtingen gebonden partij wordt vereist, en komen uitsluitend in
aanmerking voor de verplichting van lid 1 wanneer zij worden gecombineerd met
maatregelen die gericht zijn op besparingen op langere termijn. 4. De lidstaten zien erop toe dat de
door de aan verplichtingen gebonden partijen gestelde besparing wordt berekend
overeenkomstig bijlage V, lid 2. Zij voeren controlesystemen in waardoor ten
minste een statistisch relevant aandeel van de door de aan verplichtingen
gebonden partijen getroffen maatregelen ter verbetering van de
energie-efficiëntie door een onafhankelijk orgaan wordt gecontroleerd. 5. In het kader van de
verplichtingsregeling voor energie-efficiëntie kunnen de lidstaten: a) eisen met een sociale doelstelling
opnemen in de besparingsverplichtingen die zij opleggen, waaronder de eis de
maatregelen uit te voeren in huishoudens die met energiearmoede kampen of in
sociale woningen; b) aan verplichtingen gebonden partijen
toestaan de gecertificeerde energiebesparing die is behaald door
energieleveranciers of andere derde partijen, in aanmerking te laten komen voor
hun verplichting; in dat geval ontwikkelen zij een accreditatieprocedure die
helder en transparant is, die openstaat voor alle marktdeelnemers en die
gericht is op het minimaliseren van de certificatiekosten; c) aan verplichtingen gebonden partijen
toestaan de besparing die in een bepaald jaar werd behaald, te behandelen alsof
deze werd behaald in een van de twee vorige of volgende jaren. 6. De lidstaten maken de door elke aan
verplichtingen gebonden partij behaalde energiebesparing openbaar en verzamelen
gegevens over de jaarlijkse tendens van energiebesparingen uit hoofde van deze
regeling. Ten behoeve van de publicatie en
verificatie van de behaalde energiebesparing leggen de lidstaten de aan
verplichtingen gebonden partijen op de volgende gegevens aan hen over te leggen:
a) de behaalde energiebesparing; b) de verzamelde statistische gegevens over
hun eindverbruikers (waarbij significante veranderingen van de eerder
ingediende gegevens worden vastgesteld); en c) actuele gegevens over het verbruik van de
eindverbruikers, waaronder, in voorkomend geval, belastingsprofielen,
segmentering van de klantenkring en geografische locatie van verbruikers,
zonder afbreuk te doen aan de integriteit en de vertrouwelijkheid van
informatie die een privékarakter heeft of commercieel gevoelig is,
overeenkomstig de EU‑wetgeving. 7. De lidstaten zorgen ervoor dat
marktdeelnemers zich onthouden van activiteiten die een belemmering kunnen
vormen voor de vraag naar en de levering van energiediensten of andere
maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, of die de ontwikkeling
van de markt voor energiediensten of andere maatregelen ter verbetering van de
energie-efficiëntie in het algemeen in de weg staan, waaronder het afsluiten
van de markt voor concurrenten of het misbruiken van machtsposities. 8. De lidstaten kunnen kleine
energiedistributeurs en kleine detailhandelaars in energie die minder dan het
equivalent van 75 GWh aan energie per jaar distribueren of verkopen, minder dan
10 personen in dienst hebben of een jaaromzet of jaarlijks balanstotaal hebben
dat niet meer dan 2 000 000 euro bedraagt, vrijstellen van de toepassing van
dit artikel. Voor eigen gebruik geproduceerde energie telt niet mee voor deze
drempelwaarden. 9. Als alternatief voor lid 1 kunnen de
lidstaten ervoor kiezen andere maatregelen te nemen om energiebesparingen onder
eindgebruikers te realiseren. De jaarlijkse hoeveelheid energiebesparingen die
met deze aanpak wordt gerealiseerd moet gelijk zijn aan de hoeveelheid
energiebesparingen als bepaald in lid 1. 10. De lidstaten die hiervoor kiezen
delen de Commissie tegen uiterlijk 1 januari 2013 de alternatieve maatregelen
mee die zij voornemens zijn vast te stellen, met inbegrip van de regels of
sancties als bedoeld in artikel 9. Zij tonen daarbij aan hoe zij de vereiste
hoeveelheid besparingen gaan behalen. De Commissie kan dergelijke maatregelen
afwijzen of voorstellen doen voor wijzigingen daarvan binnen 3 maanden na de
kennisgeving. In dat geval wordt de alternatieve aanpak door de betrokken
lidstaat niet toegepast zolang de Commissie de opnieuw voorgelegde of
gewijzigde ontwerpmaatregelen niet heeft aanvaard. 10 Indien van toepassing ontwikkelt de
Commissie door middel van een gedelegeerde handeling in overeenstemming met
artikel 18 een systeem van wederzijdse erkenning van energiebesparingen die
zijn behaald in het kader van nationale verplichtingsregelingen voor
energie-efficiëntie. Met behulp van dit systeem kunnen de aan verplichtingen
gebonden partijen energiebesparingen die zij hebben behaald en die zijn
gecertificeerd in een bepaalde lidstaat, in aanmerking laten komen voor hun
verplichtingen in een andere lidstaat. Artikel 7
Energieaudits en energiebeheersystemen 1. De lidstaten bevorderen de toegang
van alle eindverbruikers tot betaalbare energieaudits die onafhankelijk worden
uitgevoerd door gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundigen. De lidstaten ontwikkelen programma's om
huishoudens en kleine en middelgrote ondernemingen aan te zetten energieaudits
te laten uitvoeren. De lidstaten wijzen kleine en middelgrote
ondernemingen op concrete voorbeelden van de wijze waarop energiebeheersystemen
hun onderneming kunnen helpen. 2. De lidstaten zorgen ervoor dat
ondernemingen die niet in de tweede alinea van lid 1 zijn opgenomen, een
energieaudit ondergaan die op een onafhankelijke en kostenefficiënte manier
door gekwalificeerde of geaccrediteerde deskundigen vóór 30 juni 2014 en elke
drie jaar vanaf de datum van de voorgaande energieaudit wordt uitgevoerd. 3. Onafhankelijk uitgevoerde energie-audits
die voortvloeien uit energiebeheersystemen of die worden uitgevoerd in het
kader van vrijwillige overeenkomsten tussen organisaties van belanghebbenden en
een door de betrokken lidstaat of door de Commissie aangeduid en gecontroleerd
orgaan, worden geacht te voldoen aan de eisen van lid 2. 4. Energieaudits kunnen op zichzelf
staan of deel uitmaken van een uitgebreidere milieuaudit. Artikel 8
Meteropneming en informatieve facturering 1. De lidstaten zorgen ervoor dat
eindverbruikers van elektriciteit, aardgas, stadsverwarming en/of
stadskoelingen en warm water voor huishoudelijke doeleinden de beschikking
krijgen over individuele meters die het actuele energieverbruik van de
eindverbruiker nauwkeurig weergeven en informatie geven over de tijd waarin
sprake was van daadwerkelijk verbruik, in overeenstemming met bijlage VI. Wanneer de lidstaten slimme meters zoals voorgeschreven
door de Richtlijnen 2009/72/EG en 2009/73/EG inzake elektriciteits- en
gasmarkten invoeren, zorgen zij ervoor dat de doelstellingen inzake
energie-efficiëntie en de voordelen voor de eindverbruiker volledig in acht
worden genomen bij het vastleggen van de minimumfunctionaliteiten van de meters
en de verplichtingen die aan marktdeelnemers worden opgelegd. In het geval van elektriciteit zorgen
meterbeheerders er op vraag van de eindverbruiker voor dat de meter de
elektriciteit in aanmerking neemt die wordt geproduceerd op het terrein van de
eindverbruiker en wordt geëxporteerd naar het net. De lidstaten verzekeren dat
meetgegevens inzake de realtimeproductie of ‑consumptie op vraag van de
eindverbruiker beschikbaar worden gesteld aan een derde partij die in naam van
de eindverbruiker optreedt. In het geval van verwarming en koeling wordt een
verwarmingsmeter geïnstalleerd aan de ingang van gebouwen die worden voorzien
via een stadsverwarmingsnet. In gebouwen met meerdere appartementen worden ook
individuele verbruiksmeters voor verwarming geïnstalleerd om het verbruik van
verwarming of koeling van elk appartement te meten. Als het gebruik van
individuele verwarmingsmeters technisch niet haalbaar is, worden individuele
kostenallocatoren voor verwarming, in overeenstemming met de bepalingen in
bijlage VI, punt 1.2, gebruikt om het verwarmingsverbruik van elke radiator te
meten. De lidstaten voeren regels in inzake de
kostentoewijzing voor warmteverbruik in gebouwen met meerdere appartementen die
zijn voorzien van centrale verwarming of koeling. Deze regels bevatten
richtsnoeren betreffende correctiefactoren die kenmerken van gebouwen, zoals
warmteoverdracht tussen appartementen, weerspiegelen. 2. Naast de verplichtingen van
Richtlijn 2009/72/EG en Richtlijn 2009/73/EG met betrekking tot facturering,
zien de lidstaten uiterlijk op 1 januari 2015 erop toe dat de facturering nauwkeurig
is en gebaseerd is op het werkelijke verbruik, voor alle sectoren die onder deze
richtlijn vallen, waaronder energiedistributeurs, distributiesysteembeheerders
en kleine detailhandelaars in energie in overeenstemming met de minimumfrequentie
in bijlage VI, punt 2.1. De eindverbruiker ontvangt naast de factuur de nodige
informatie zodat hij over een volledig overzicht van de huidige energiekosten
beschikt, in overeenstemming met bijlage VI, punt 2.2. De lidstaten zorgen ervoor dat alle
eindverbruikers de keuze krijgen tussen elektronische of papieren facturering
en dat zij gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot aanvullende informatie om
gedetailleerde zelfcontrole van de verbruiksgeschiedenis mogelijk te maken,
zoals vastgelegd in bijlage VI, punt 1.1. De lidstaten eisen dat op vraag van de
eindverbruikers de gegevens van hun energiefactuur en verbruiksgeschiedenis
beschikbaar worden gesteld aan een door de eindverbruiker aangewezen
energieleverancier. 3. Meet- en factureringsgegevens van
individueel energieverbruik, maar ook de andere in leden 1, 2, 3 en bijlage VI
vermelde gegevens, worden gratis ter beschikking gesteld aan de eindverbruiker.
Artikel
9
Sancties De lidstaten bepalen welke sancties van
toepassing zijn indien de krachtens de artikelen 6 tot en met 8 vastgestelde
nationale bepalingen niet worden nagekomen en nemen alle nodige maatregelen om
de tenuitvoerlegging ervan te garanderen. De aldus vastgestelde sancties moeten
doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie
uiterlijk [12 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] in
kennis van deze bepalingen en delen haar onverwijld eventuele latere
wijzigingen daarvan mede. HOOFDSTUK
III
Efficiëntie van de energievoorziening Artikel 10
Bevordering van het verwarmings- en koelrendement 1. Uiterlijk 1 januari 2014 stellen de
lidstaten een nationaal verwarmings- en koelingsplan op om het potentieel voor
de toepassing van een hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en efficiënte
stadsverwarming en -koeling te ontwikkelen, waarin de gegevens van bijlage VII
worden opgenomen, en stellen zij de Commissie daarvan op de hoogte. De plannen
worden elke vijf jaar geactualiseerd en meegedeeld aan de Commissie. De
lidstaten verzekeren door middel van hun regelgevend kader dat nationale
verwarmings- en koelingsplannen worden opgenomen in lokale en regionale
ontwikkelingsplannen, waaronder plannen voor stedelijke en landelijke
ruimtelijke ordening, en dat de ontwerpcriteria van bijlage VII worden
nageleefd. 2. De lidstaten nemen de nodige
maatregelen om een efficiënte infrastructuur voor stadsverwarming en -koeling
op te zetten om de ontwikkeling van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en het
gebruik van energie voor verwarming en koeling uit afvalwarmte en hernieuwbare
energiebronnen erin op te nemen, in overeenstemming met de leden 1, 3, 6 en 7.
Bij de ontwikkeling van stadsverwarming en -koeling kiezen zij in de mate van
het mogelijke voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling in plaats van
uitsluitend warmteopwekking. 3. De lidstaten zorgen ervoor dat alle
nieuwe installaties voor de opwekking van thermische elektriciteit, met een
totaal thermisch vermogen van groter dan 20 MW: a) worden voorzien van apparatuur die het
mogelijk maakt afvalwarmte te hergebruiken door middel van een hoogrenderende
warmtekrachtkoppelingseenheid; en b) worden geplaatst op een locatie waar
afvalwarmte kan worden gebruikt door warmtevraagpunten. De lidstaten keuren in artikel 7 van Richtlijn
2009/72/EG bedoelde autorisatiecriteria, of gelijkwaardige toelatingscriteria,
goed om ervoor te zorgen dat de bepalingen van de eerste alinea worden
nageleefd. Zij zorgen er in het bijzonder voor dat in overeenstemming met
bijlage VIII de beschikbaarheid van geschikte warmtebelasting voor
warmtekrachtkoppeling in acht wordt genomen voor de locatie van nieuwe
installaties. 4. De lidstaten kunnen voorwaarden
vastleggen voor vrijstelling van de bepalingen van lid 3 indien: a) de drempelvoorwaarden met betrekking tot
de beschikbaarheid van warmtebelasting in punt 1 van bijlage VIII niet worden
vervuld; b) de eis in lid 3, onder b), met betrekking
tot de locatie van de installatie niet kan worden vervuld wegens de noodzaak
een installatie in de nabijheid van een onder Richtlijn 2009/31/EG toegelaten geologische
opslagplaats te plaatsen; of c) een kosten-batenanalyse aantoont dat de
kosten zwaarder wegen dan de voordelen in vergelijking met de
volledige-levenscycluskosten, met inbegrip van investeringen in infrastructuur,
om dezelfde hoeveelheid elektriciteit en warmte te leveren met gescheiden
verwarming en koeling. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1
januari 2014 op de hoogte van deze voorwaarden voor vrijstelling. De Commissie
kan deze voorwaarden weigeren of wijzigingen voorstellen tot 6 maanden na de
kennisgeving. In deze gevallen worden de voorwaarden voor vrijstelling niet
toegepast door de betreffende lidstaat tot de Commissie de opnieuw ingediende
of gewijzigde voorwaarden uitdrukkelijk aanvaardt. 5. De lidstaten zien erop toe dat hun nationale
regelgeving inzake stedelijke en landelijke ruimtelijke ordening wordt
aangepast aan de autorisatiecriteria van lid 3 en dat deze overeenstemt met hun
nationale verwarmings- en koelingsplannen van lid 1. 6. De lidstaten zorgen ervoor dat,
wanneer een bestaande installatie voor elektriciteitsopwekking met een totaal
nominaal thermisch vermogen van groter dan 20 MW substantieel wordt gerenoveerd
of wanneer, in overeenstemming met artikel 21 van Richtlijn 2010/75/EG, de
vergunning wordt vernieuwd, de nieuwe of vernieuwde vergunning wordt verstrekt
op voorwaarde dat de installatie wordt aangepast om als hoogrenderende
warmtekrachtkoppelingsinstallatie te werken, mits de installatie zich bevindt
op een locatie waar afvalwarmte kan worden gebruikt door warmtevraagpunten in
overeenstemming met punt 1 van bijlage VIII. Het uitrusten van
elektriciteitsopwekkingsinstallaties met voorzieningen voor de afvang of opslag
van kooldioxide wordt niet gezien als renovatie ten behoeve van deze bepalingen.
7. De lidstaten kunnen voorwaarden voor
vrijstelling van de bepalingen van lid 6 opleggen wanneer: a) de drempelvoorwaarden met betrekking tot
de beschikbaarheid van warmtebelasting, zoals vastgelegd in punt 1 van bijlage
VIII, niet worden vervuld; of b) een kosten-batenanalyse aantoont dat de
kosten zwaarder wegen dan de voordelen in vergelijking met
volledige-levenscycluskosten, met inbegrip van investeringen in infrastructuur,
om dezelfde hoeveelheid elektriciteit en warmte te leveren met gescheiden
verwarming en koeling. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1
januari 2014 op de hoogte van deze voorwaarden voor vrijstelling. De Commissie
kan deze voorwaarden weigeren of wijzigingen voorstellen tot 6 maanden na de kennisgeving.
In deze gevallen worden de voorwaarden voor vrijstelling niet toegepast door de
betreffende lidstaat tot de Commissie de opnieuw ingediende of gewijzigde
voorwaarden uitdrukkelijk aanvaardt. 8. De lidstaten nemen
autorisatiecriteria of gelijkwaardige toelatingscriteria aan om ervoor te
zorgen dat industriële installaties met een totaal thermisch vermogen van
groter dan 20 MW die afvalwarmte opwekken en die gebouwd of substantieel
gerenoveerd zijn na [de inwerkingtreding van deze richtlijn] deze afvalwarmte
afvangen en gebruiken. De lidstaten ontwikkelen mechanismen om deze
installaties aan te sluiten op stadsverwarmings- en -koelingsnetwerken. Zij
kunnen de installaties ook verplichten tot het dragen van de aansluitingskosten
en de kosten voor het ontwikkelen van de stadsverwarmings- en koelingsnetwerken
die nodig zijn om hun afvalwarmte naar de verbruiker te brengen. De lidstaten kunnen voorwaarden voor vrijstelling
van de bepalingen van de eerste alinea opleggen wanneer: a) de drempelvoorwaarden met betrekking tot
de beschikbaarheid van warmtebelasting onder punt 2 van bijlage VIII niet worden
vervuld; of b) een kosten-batenanalyse aantoont dat de
kosten zwaarder wegen dan de voordelen in vergelijking met de
volledige-levenscycluskosten, met inbegrip van investeringen in infrastructuur,
om dezelfde hoeveelheid elektriciteit en warmte te leveren met gescheiden
verwarming en koeling. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1
januari 2014 op de hoogte van deze voorwaarden voor vrijstelling. De Commissie
kan deze voorwaarden weigeren of wijzigingen voorstellen tot 6 maanden na de
kennisgeving. In deze gevallen worden de voorwaarden voor vrijstelling niet
toegepast door de betreffende lidstaat tot de Commissie de opnieuw ingediende
of gewijzigde voorwaarden uitdrukkelijk aanvaardt. 9. De Commissie ontwikkelt uiterlijk op
1 januari 2013 door middel van een gedelegeerde handeling, in overeenstemming
met artikel 18, een methodologie voor de kosten-batenanalyse waarnaar in lid 4,
onder c), lid 7, onder b), en lid 8, onder b), wordt verwezen. 10. Op basis van de in bijlage II, lid f),
bedoelde geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden zorgen de lidstaten ervoor
dat de oorsprong van elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling kan
worden gegarandeerd volgens objectieve, transparante en niet-discriminerende
criteria die door elke lidstaat worden vastgelegd. Zij zorgen ervoor dat dit
bewijs van oorsprong aan de verplichtingen voldoet en ten minste de gegevens in
bijlage IX bevat. De lidstaten moeten bewijzen van oorsprong
wederzijds erkennen, uitsluitend als bewijs voor de in dit lid genoemde
gegevens. Weigering om bewijzen van oorsprong te erkennen, in het bijzonder om
redenen in verband met fraudepreventie, moet berusten op objectieve,
transparante en niet-discriminerende criteria. De betrokken lidstaten stellen
de Commissie in kennis van deze weigering en de verantwoording ervan. Wanneer
de erkenning van een bewijs van oorsprong wordt geweigerd, kan de Commissie een
besluit vaststellen om de weigerende partij te verplichten het bewijs van oorsprong
te erkennen, in het bijzonder wat betreft de objectieve, transparante en
niet-discriminerende criteria waarop de erkenning gebaseerd is. De Commissie is gemachtigd om door middel van
gedelegeerde handelingen, overeenkomstig artikel 18, de geharmoniseerde
rendementsreferentiewaarden vastgelegd in het besluit van de Commissie [nummer
van het besluit] op basis van Richtlijn 2004/8/EG te herzien, voor de eerste
maal uiterlijk op 1 januari 2015 en elke tien jaar daarna. 11. De lidstaten zorgen ervoor dat alle
beschikbare steun voor warmtekrachtkoppeling onderworpen is aan de
elektriciteit die wordt geproduceerd door hoogrenderende warmtekrachtkoppeling
en dat afvalwarmte doelgericht wordt gebruikt om primaire energie te besparen.
Zij maken geen onderscheid tussen ter plaatse verbruikte elektriciteit en
elektriciteit die naar het net geëxporteerd wordt. Overheidssteun voor
warmtekrachtkoppeling en de opwekking van stadsverwarming en
stadsverwarmingsnetwerken zijn, waar van toepassing, onderhevig aan de regels
voor staatssteun. Artikel 11
Energieomzetting De lidstaten stellen in overeenstemming met
bijlage X een gegevensinventaris op voor alle installaties die brandstof
verbranden met een totaal nominaal thermisch vermogen van 50 MW of meer en
installaties die minerale olie en gas raffineren op hun grondgebied. Deze
inventaris wordt iedere drie jaar bijgewerkt. De jaarlijkse inventarisgegevens
per installatie worden op verzoek aan de Commissie verstrekt. De lidstaten
stellen een niet-vertrouwelijke samenvatting op met verzamelde
inventarisgegevens uit de in artikel 19, lid 2, genoemde verslagen. Artikel 12
Energietransport en -distributie 1. De lidstaten zien erop toe dat
nationale regelgevende instanties op het gebied van energie rekening houden met
energie-efficiëntie bij hun beslissingen wat betreft het beheer van gas- en elektriciteitsinfrastructuur.
Zij zorgen er met name voor dat nettarieven en netregelgeving netwerkbeheerders
aanmoedigen systeemdiensten aan te bieden, zodat netgebruikers maatregelen ter
verbetering van de energie-efficiëntie kunnen uitvoeren in het kader van de
voortdurende ontwikkeling van slimme energienetten. De lidstaten zorgen ervoor dat netregelgeving en
nettarieven die de regelgevende instanties inzake energie opleggen of goedkeuren,
voldoen aan de criteria van bijlage XI en rekening houden met de richtsnoeren
en codes die zijn opgesteld overeenkomstig Richtlijn 714/2009 en Richtlijn
715/2009. 2. De lidstaten stellen uiterlijk op 30
juni 2013 plannen vast: a) ter beoordeling van de potentiële
energie-efficiëntie van hun gas-, elektriciteits- en stadsverwarmings- en
stadskoelingsinfrastructuur, met name wat betreft transport, distributie,
beheer van de belasting van het net en interoperabiliteit, en de aansluiting op
installaties voor energieopwekking; b) ter vaststelling van concrete maatregelen
en investeringen voor het invoeren van kosteneffectieve verbeteringen van
energie-efficiëntie in de netwerkinfrastructuur, met een gedetailleerd
tijdschema voor de invoering ervan. 3. De lidstaten kunnen onderdelen van
regelingen en tariefstructuren met een sociale doelstelling voor netgebonden
energietransport en -distributie toestaan, mits de verstorende effecten voor
het transport- en distributienet minimaal en niet onevenredig ten opzichte van
de sociale doelstelling zijn. 4. De lidstaten zorgen ervoor dat
stimulansen in de transmissie- en distributietarieven die de hoeveelheid
gedistribueerde of getransporteerde energie onnodig verhogen, worden afgeschaft.
Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2009/72/EG en artikel 3, lid 2,
van Richtlijn 2009/73/EG mogen de lidstaten in dit verband verplichtingen
inzake openbaredienstverlening op het gebied van energie-efficiëntie opleggen
aan ondernemingen die in de gas- en elektriciteitssector actief zijn. 5. De lidstaten zorgen ervoor dat,
afhankelijk van de eisen met betrekking tot de instandhouding van de
betrouwbaarheid en veiligheid van het net, op basis van door de bevoegde
nationale instanties vastgelegde transparante en non-discriminatiecriteria,
transmissie- en distributiesysteembeheerders op hun grondgebied: a) het transport en de distributie van
elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling waarborgen; b) voorrang of gegarandeerde toegang tot het
net verlenen aan elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling; c) voorrang verlenen aan het verdelen van
elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling bij de verdeling van
installaties voor elektriciteitsopwekking. Naast de in de eerste alinea
vastgelegde verplichtingen moeten beheerders van transport- en
distributiesystemen voldoen aan de eisen in bijlage XII. De lidstaten kunnen de toegang tot het net met
name vergemakkelijken voor elektriciteit geproduceerd door hoogrenderende
kleinschalige en micro-warmtekrachtkoppelingseenheden. 6. De lidstaten ondernemen de nodige
stappen zodat beheerders van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling gebalanceerde
diensten en andere operationele diensten op het niveau van beheerders van
transport- of distributiesystemen kunnen aanbieden waar dit in overeenstemming
is met de werkwijze van de hoogrenderende warmtekrachtkoppelingsinstallatie.
Beheerders van transport- en distributiesystemen zorgen ervoor dat deze
diensten deel uitmaken van een aanbestedingsproces voor diensten dat transparant
is en kan worden onderzocht. Waar nodig kunnen de lidstaten beheerders van
transport- en distributiesystemen verplichten tot het stimuleren van
hoogrenderende warmtekrachtkoppeling dichtbij het vraaggebied door de aansluitings-
en systeemgebruikskosten te verlagen. 7. De lidstaten kunnen producenten van
hoogrenderende warmtekrachtkoppeling die aansluiting op het net wensen toestaan
een openbare aanbesteding voor de aansluitingswerkzaamheden uit te schrijven. HOOFDSTUK
IV
Horizontale bepalingen Artikel 13
Beschikbaarheid van regelingen voor certificering 1. De lidstaten zorgen ervoor dat
uiterlijk op 1 januari 2014 regelingen voor certificering of gelijkwaardige
regelingen beschikbaar zijn voor leveranciers van energiediensten die
energiediensten, energieaudits en maatregelen ter verbetering van
energie-efficiëntie leveren, inclusief voor installateurs van onderdelen van
gebouwen, zoals bedoeld in artikel 2, lid 9, van Richtlijn 2010/31/EU, teneinde
de technische deskundigheid, objectiviteit en betrouwbaarheid op een hoog
niveau te handhaven. 2. De lidstaten stellen de in lid 1
genoemde regelingen voor certificering of gelijkwaardige kwalificatieregelingen
publiek beschikbaar en werken onderling en met de Commissie samen om de
regelingen te vergelijken en te erkennen. Artikel 14
Energiediensten De lidstaten bevorderen de energiemarkt en de toegang
voor het klein- en middenbedrijf tot deze markt door: a) een lijst van beschikbare
energieleveranciers en de diensten die deze aanbieden beschikbaar te stellen,
te controleren en regelmatig te actualiseren; b) modelcontracten voor de aanbesteding
van energieprestaties in de publieke sector te voorzien; die moeten ten minste
de in bijlage XIII opgesomde elementen bevatten; c) gegevens inzake de beschikbare energiecontracten
en de in deze contracten op te nemen bepalingen te verspreiden om
energiebesparing en de rechten van de eindverbruiker te waarborgen; d) de ontwikkeling van vrijwillige
kwaliteitslabels aan te moedigen; e) gegevens te verspreiden inzake financiële
instrumenten, stimulansen, subsidies en leningen om energieprojecten te
ondersteunen. Artikel 15
Andere maatregelen om de energie-efficiëntie te verhogen 1. De lidstaten beoordelen en nemen
gepaste maatregelen om wettelijke en niet-wettelijke belemmeringen voor
energie-efficiëntie weg te nemen, met name wat betreft: a) de verdeling van stimulansen tussen de
eigenaar en de huurder van een gebouw of onder eigenaars, zodat deze partijen niet
worden afgeschrikt om dezelfde investeringen in efficiëntieverbetering te doen
die zij anders zouden doen omdat zij individueel niet de volledige voordelen
ontvangen of omdat er geen regels zijn voor de onderlinge verdeling van kosten
en voordelen; b) juridische en wettelijke bepalingen en
administratieve praktijken met betrekking tot overheidsaankopen en jaarlijkse
begroting en registratie, die erop gericht zijn dat individuele overheidsinstanties
niet worden afgeschrikt te investeren in rendementsverbetering. Deze maatregelen voor het wegnemen van belemmeringen
kunnen het voorzien van stimulansen, het intrekken of wijzigen van juridische
of wettelijke bepalingen of aannemen van richtsnoeren en interpretatieve
mededelingen omvatten. Deze maatregelen kunnen worden gecombineerd met de
verstrekking van scholing, opleiding en specifieke informatie en technische
ondersteuning inzake energie-efficiëntie. 2. De evaluatie van de in lid 1
genoemde belemmeringen en maatregelen worden meegedeeld aan de Commissie in het
in artikel 19, lid 2, genoemde eerste aanvullende verslag. Artikel 16
Conversiefactoren Voor de vergelijking van energiebesparingen en
de omzetting naar een vergelijkbare eenheid, worden de in bijlage IV vermelde
conversiefactoren gebruikt, tenzij het gebruik van andere conversiefactoren kan
worden gerechtvaardigd. HOOFDSTUK
V
Slotbepalingen Artikel 17
Gedelegeerde handelingen en aanpassing van de bijlagen 1. De Commissie is gemachtigd om
overeenkomstig artikel 18 een gedelegeerde handeling vast te stellen ter
ontwikkeling van een stelsel van wederzijdse erkenning van energiebesparingen
die zijn behaald onder de in artikel 6, lid 9, genoemde nationale
verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie. De Commissie is gemachtigd om overeenkomstig
artikel 18 een gedelegeerde handeling vast te stellen om een methodologie voor
de kosten-batenanalyse zoals vermeld in artikel 10, lid 9, vast te leggen. De Commissie is gemachtigd om overeenkomstig
artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in artikel 10, lid
10, derde streepje, bedoelde geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden te
herzien. 2. De Commissie is gemachtigd om
overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de
waarden, berekeningsmethoden en eisen van bijlagen I tot XV aan te passen aan
de technische vooruitgang en de prestatie-eisen van bijlage III aan te passen
aan de concurrentievoorwaarden. Artikel 18
Uitoefening van de delegatie 1. De bevoegdheid om gedelegeerde
handelingen vast te stellen, wordt volgens de voorwaarden van dit artikel aan
de Commissie verleend. 2. De Commissie wordt voor een
onbepaalde periode vanaf [de datum waarop deze richtlijn in werking treedt] de
in artikel 17 genoemde bevoegdheidsdelegatie verleend. 3. De in artikel 17 bedoelde
bevoegdheidsdelegatie kan op elk ogenblik door het Europees Parlement of de
Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking maakt een einde aan de
bevoegdheidsdelegatie die in het besluit wordt vermeld. Deze treedt in werking
op de dag volgend op de publicatie van het besluit in het Publicatieblad
van de Europese Unie of een latere datum die daarin nader wordt bepaald.
Het laat de geldigheid van alle reeds in werking zijnde gedelegeerde
handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een gedelegeerde
handeling vaststelt, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daar op
hetzelfde moment van in kennis. 5. Een gedelegeerde handeling uit
hoofde van artikel 17 treedt uitsluitend in werking als geen bezwaar is aangetekend
door het Europees Parlement of de Raad binnen een periode van 2 maanden na de
mededeling van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad of wanneer
het Europees Parlement en de Raad de Commissie, vóór het verstrijken van die
periode, ervan in kennis hebben gesteld dat zij geen bezwaar zullen aantekenen.
Deze periode kan worden verlengd met 2 maanden op initiatief van het
Europees Parlement of de Raad. Artikel 19
Beoordeling en controle van de tenuitvoerlegging 1. Uiterlijk op 30 april van ieder jaar
brengen de lidstaten verslag uit over de bereikte voortgang van de nationale
doelstellingen inzake energie-efficiëntie, in overeenstemming met bijlage XIV,
punt 1. 2. Uiterlijk op 30 april 2014, en elke
drie jaar daarna, dienen de lidstaten aanvullende verslagen in met gegevens
over hun nationale beleid inzake energie-efficiëntie, actieplannen, programma's
en ingevoerde of geplande maatregelen om de energie-efficiëntie te verbeteren
op nationaal, regionaal en lokaal niveau, met het doel de in artikel 3, lid 1,
genoemde nationale doelstellingen inzake energie-efficiëntie te behalen. De
verslagen worden aangevuld met geactualiseerde schattingen van het verwachte
algemene verbruik van primaire energie in 2020 en geschatte niveaus van
energieverbruik in de sectoren die zijn aangegeven in bijlage XIV, punt 1. De Commissie verstrekt ten laatste op 1 januari 2014
een model als leidraad voor de aanvullende verslagen. Dit model wordt
vastgesteld volgens de in artikel 20, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. De
aanvullende verslagen omvatten in ieder geval de in bijlage XIV bedoelde
gegevens. 3. De in lid 1 genoemde verslagen
kunnen deel uitmaken van de nationale hervormingsprogramma's als bedoeld in
Aanbeveling 2010/410/EU van de Raad. 4. De Commissie evalueert de jaarlijkse
verslagen en aanvullende verslagen en beoordeelt in welke mate de lidstaten
vooruitgang hebben geboekt bij het behalen van de in artikel 3, lid 1, vereiste
nationale doelstellingen inzake energie-efficiëntie en bij de tenuitvoerlegging
van deze richtlijn. De Commissie dient haar beoordeling in bij het Europees
Parlement en de Raad. Op basis van de beoordeling van de verslagen kan de
Commissie aanbevelingen doen aan de lidstaten. 5. De beoordeling van de Commissie van
het eerste aanvullende verslag bevat een beoordeling van het
energie-efficiëntieniveau van bestaande en nieuwe installaties die brandstof stoken
met een totaal nominaal vermogen van 50 MW of meer en van installaties die
minerale olie en gas raffineren met het oog op de relevante best beschikbare
technieken welke zijn ontwikkeld in overeenstemming met Richtlijn 2010/75/EU en
Richtlijn 2008/1/EG. Wanneer deze beoordeling belangrijke tegenstrijdigheden
blootlegt tussen het eigenlijke energie-efficiëntieniveau van deze installaties
en het energie-efficiëntieniveau in verband met de toepassing van de relevante
best beschikbare technieken, stelt de Commissie, indien nodig, eisen voor om
het energie-efficiëntieniveau van deze installaties te verbeteren of dat het
gebruik van zulke technieken in de toekomst een voorwaarde zal zijn voor de
gunning van nieuwe installaties en de periodieke controle van vergunningen voor
bestaande installaties. De Commissie gaat ook het effect na
van de toepassing van deze richtlijn op de Richtlijnen 2003/87/EG, 2009/28/EG
en 2010/31/EG. 6. De lidstaten dienen vóór 30 november
van elk jaar statistieken in bij de Commissie over de nationale productie van
elektriciteit en warmte uit hoog- en laagrenderende warmtekrachtkoppeling, in
overeenstemming met de in bijlage I genoemde methodologie, in verhouding tot
het totale warmte- en elektriciteitsvermogen. Zij dienen ook jaarlijkse
statistieken in over het warmte- en elektriciteitsvermogen van
warmtekrachtkoppeling en brandstoffen voor warmtekrachtkoppeling en over de
productie en het vermogen voor stadsverwarming en -koeling in verhouding tot
het totale warmte- en elektriciteitsvermogen. De lidstaten dienen ook
statistieken in over de besparing van primaire energie door
warmtekrachtkoppeling in overeenstemming met de in bijlage II genoemde
methodologie. 7. Uiterlijk op 30 juni 2014 dient de
Commissie de in artikel 3, lid 2, genoemde beoordeling in bij het Europees
Parlement en de Raad, indien nodig gevolgd door een wetgevingsvoorstel waarin
de verplichte nationale doelstellingen worden vastgelegd. 8. De Commissie brengt uiterlijk op 30
juni 2018 aan het Europese Parlement en de Raad verslag uit over de
tenuitvoerlegging van artikel 6. Het verslag gaat indien nodig vergezeld van
een wetgevingsvoorstel voor een of meerdere van de volgende doeleinden: a) veranderen van het besparingspercentage
vastgelegd in artikel 6, lid 1; b) vastleggen van aanvullende
gemeenschappelijke eisen, in het bijzonder wat betreft de in artikel 6, lid 5,
genoemde kwesties. 9. Uiterlijk op 30 juni 2018 beoordeelt
de Commissie de vooruitgang van de lidstaten wat betreft het wegnemen van de in
artikel 15, lid 1, genoemde wettelijke en niet-wettelijke belemmeringen; deze
beoordeling wordt indien nodig gevolgd door een wetgevingsvoorstel. 10. De Commissie maakt de in lid 1 en 2
bedoelde verslagen openbaar. Artikel 20 Comité 1. De Commissie wordt bijgestaan door
een comité. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen,
zijn de artikelen 3, 4 en 9 van Verordening 182/2011/EU van toepassing, met
inachtneming van de bepalingen van artikel 11 van die verordening. Artikel 21
Intrekking Richtlijn 2006/32/EG is met ingang van [de
datum waarop deze richtlijn uiterlijk omgezet wordt], ingetrokken, met
uitzondering van artikel 4, leden 1 tot en met 4, en bijlagen I, III en IV.
Artikel 4, leden 1 tot en met 4, en bijlagen I, III en IV bij Richtlijn
2006/32/EG worden met ingang van 1 januari 2017 ingetrokken. Richtlijn 2004/8/EG wordt ingetrokken met
ingang van [de datum waarop deze richtlijn uiterlijk omgezet wordt],
onverminderd de verplichtingen van de lidstaten wat betreft de termijn voor
omzetting in nationaal recht. Artikel 9, leden 1 en 2, van Richtlijn
2010/30/EU wordt ingetrokken met ingang van [de datum waarop deze richtlijn
uiterlijk omgezet wordt]. Verwijzingen naar Richtlijn 2006/32/EG en
Richtlijn 2004/8/EG gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en
worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage XV. Artikel 22
Omzetting 1. De Lidstaten doen de nodige
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [12
maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] aan deze richtlijn te
voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede,
alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze
richtlijn. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen,
wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze
richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de
lidstaten. 2. De lidstaten delen de Commissie de
tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mede die zij op het
onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 23
Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Artikel 24
Adressaten Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter
BIJLAGE I
Algemene beginselen voor de berekening van
elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling DEEL I:. Algemene beginselen De waarden die voor de berekening van
elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling worden gebruikt, moeten worden bepaald
op basis van de verwachte of werkelijke werking van de eenheid onder normale
gebruiksomstandigheden. Voor micro-warmtekrachtkoppelingseenheden kunnen de
berekeningen worden gebaseerd op officieel erkende waarden. a) De elektriciteitsproductie uit
warmtekrachtkoppeling wordt gelijkgesteld aan de totale elektriciteitsproductie
van de eenheid op jaarbasis, gemeten op de aansluiting op de hoofdgeneratoren. i) in warmtekrachtkoppelingseenheden van de
in deel II genoemde typen b), d), e), f), g) en h) met een totaal rendement op
jaarbasis dat door de lidstaten wordt vastgesteld op ten minste 75 % en ii) in warmtekrachtkoppelingseenheden van
de in deel II genoemde typen a) en c) met een totaal rendement op jaarbasis dat
door de lidstaten wordt vastgesteld op ten minste 80 %. b) In warmtekrachtkoppelingseenheden
met een totaal rendement op jaarbasis van minder dan de onder a), i), genoemde
waarde (warmtekrachtkoppelingseenheden van de in deel II genoemde typen b), d),
e), f), g) en h)) of met een totaal rendement op jaarbasis van minder dan de
onder a), ii), genoemde waarde (warmtekrachtkoppelingseenheden van de in deel II
genoemde typen a) en c)) wordt de warmtekrachtkoppeling berekend volgens de
volgende formule: EWKK=WWKK*C waarbij: EWKK de hoeveelheid elektriciteit uit
warmtekrachtkoppeling is C de elektriciteit-warmteratio is WWKK de hoeveelheid nuttige warmte uit
warmtekrachtkoppeling is (voor dit doel berekend als de totale warmteproductie
minus de warmte die is geproduceerd in aparte ketels of door aftap van directe
stoom van de stoomgenerator voor de turbine). De elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling moet
worden berekend op basis van de werkelijke elektriciteit-warmteratio. Als de
werkelijke elektriciteit-warmteratio van een warmtekrachtkoppelingseenheid
onbekend is, kunnen, met name voor statistische doeleinden, de volgende
standaardwaarden worden gebruikt voor eenheden van de in deel II genoemde typen
a), b), c), d) en e), mits de berekende elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling
minder is dan of gelijk is aan de totale elektriciteitsproductie van de
eenheid: Type eenheid || Standaard elektriciteit-warmteratio, C Stoom- en gasturbine met warmteterugwinning || 0,95 Tegendrukstoomturbine || 0,45 Aftap-condensatiestoomturbine || 0,45 Gasturbine met warmteterugwinning || 0,55 Interne verbrandingsmotor || 0,75 Als de lidstaten standaardwaarden voor de
elektriciteit-warmteratio's introduceren voor eenheden van de in deel II genoemde
typen f), g), h), i), j) en k), dienen deze standaardwaarden te worden
bekendgemaakt en ter kennis van de Commissie te worden gebracht. d) Indien een deel van de
energie-inhoud van de brandstofinvoer in het warmtekrachtkoppelingsproces wordt
teruggewonnen in de vorm van chemicaliën en wordt gerecycleerd, kan dit deel op
de brandstofinvoer in mindering worden gebracht voordat het totale rendement
bedoeld onder a) en b) wordt berekend. e) De lidstaten kunnen de
elektriciteit-warmteratio definiëren als de verhouding tussen elektriciteit en
nuttige warmte wanneer de warmtekrachtkoppelingsmodus op een lagere capaciteit
in bedrijf is, op basis van operationele gegevens van de specifieke eenheid. f) De lidstaten mogen voor de
berekeningen overeenkomstig de punten a) en b) andere rapportageperioden dan de
periode van één jaar hanteren. DEEL II. Technologieën voor warmtekrachtkoppeling waarop
de richtlijn betrekking heeft a) Stoom- en gasturbine met
warmteterugwinning b) Tegendrukstoomturbine c) Aftap-condensatiestoomturbine d) Gasturbine met warmteterugwinning e) Interne verbrandingsmotor f) Microturbines g) Stirlingmotoren h) Brandstofcellen i) Stoommotoren j) Organische Rankine-cyclus k) Alle overige typen technologie en alle
combinaties daarvan die onder de definitie vallen die in artikel 2, lid 19 is
vastgelegd. DEEL III. Gedetailleerde beginselen Bij het uitvoeren en toepassen van de algemene
beginselen voor de berekening van elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling
gebruiken de lidstaten de gedetailleerde richtsnoeren als vastgelegd bij
Besluit 2008/952/EG[38]. BIJLAGE II
Methodologie voor de bepaling van het rendement van het
warmtekrachtkoppelingsproces De waarden die gebruikt worden voor de
berekening van het rendement van warmtekrachtkoppeling en de besparingen op
primaire energie worden bepaald op basis van de verwachte of werkelijke werking
van de eenheid onder normale gebruiksomstandigheden. a) Hoogrenderende
warmtekrachtkoppeling Voor de toepassing van deze richtlijn moet
hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan de volgende criteria voldoen: –
warmtekrachtkoppelingsproductie afkomstig van
warmtekrachtkoppelingseenheden levert een besparing op primaire energie op van
ten minste 10 % berekend overeenkomstig punt b), ten opzichte van de
referenties voor de gescheiden productie van warmte en elektriciteit, –
de productie afkomstig van kleinschalige en
micro-warmtekrachtkoppelingseenheden die een besparing op primaire energie
opleveren, kan mogelijk worden aangemerkt als hoogrenderende
warmtekrachtkoppeling. b) Berekening van de besparing op
primaire energie De besparing op primaire energie als gevolg
van warmtekrachtkoppelingsproductie als gedefinieerd in bijlage I, wordt met de
volgende formule berekend: Waarbij: BPE de besparing op primaire energie is. WKK Wη het warmterendement van de
warmtekrachtkoppelingsproductie is, gedefinieerd als de opbrengst aan nuttige
warmte op jaarbasis gedeeld door de brandstofinvoer die is gebruikt voor de
opwekking van de som van de opbrengst aan nuttige warmte en elektriciteit uit
warmtekrachtkoppeling. Ref Wη de rendementsreferentiewaarde voor
gescheiden warmteproductie is. WKK Eη het warmterendement van de
warmtekrachtkoppelingsproductie is, gedefinieerd als elektriciteit uit
warmtekrachtkoppeling op jaarbasis gedeeld door de brandstofinvoer die is gebruikt
voor de opwekking van de som van de opbrengst aan nuttige warmte en
elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling. Wanneer een
warmtekrachtkoppelingseenheid mechanische energie genereert, kan de
elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling op jaarbasis worden verhoogd met een
aanvullend element dat staat voor de hoeveelheid elektriciteit gelijk aan die
van mechanische energie. Dit aanvullend element schept geen recht om
overeenkomstig artikel 10, lid 10, bewijzen van oorsprong af te geven. Ref Eη de rendementsreferentiewaarde voor
gescheiden elektriciteitsproductie is. c) Berekening van de
energiebesparing met een alternatieve berekeningsmethode De lidstaten mogen de besparingen op primaire
energie uit een productie van warmte, elektriciteit en mechanische energie op
onderstaande wijze berekenen zonder gebruik te maken van bijlage I ter
uitsluiting van de gedeelten warmte of elektriciteit van hetzelfde proces die
niet van warmtekrachtkoppeling afkomstig zijn. Deze productie kan als hoogrenderende
warmtekrachtkoppeling worden aangemerkt, op voorwaarde dat voldaan is aan de
rendementscriteria van deze bijlage, onder a), en voor
warmtekrachtkoppelingseenheden met een groter elektrisch vermogen dan 25 MW
indien het totale rendement hoger is dan 70 %. De in deze productie
geproduceerde hoeveelheid elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling wordt
overeenkomstig bijlage I evenwel gespecificeerd met het oog op de afgifte van
een bewijs van oorsprong en voor statistische doeleinden. Indien de besparing op primaire energie voor
een proces wordt berekend met bovenstaande alternatieve berekeningsmethode,
wordt de besparing op primaire energie berekend met behulp van de formule onder
b) van deze bijlage, waarbij "CHPWη" wordt vervangen door
"Wη" en "CHPEη" wordt vervangen door
"Eη", waarbij: Wη het warmterendement van het proces is,
gedefinieerd als de jaarlijkse opbrengst aan warmte, gedeeld door de
brandstofinvoer die is gebruikt om de som van de jaarlijkse opbrengst aan
warmte en elektriciteit te produceren. Eη het elektriciteitsrendement van het
proces is, gedefinieerd als de jaarlijkse opbrengst aan elektriciteit, gedeeld
door de brandstofinvoer die is gebruikt om de som van de jaarlijkse opbrengst
aan warmte en elektriciteit te produceren. Wanneer een
warmtekrachtkoppelingseenheid mechanische energie genereert, kan de
elektriciteit uit warmtekrachtkoppeling op jaarbasis worden verhoogd met een
aanvullend element dat staat voor de hoeveelheid elektriciteit gelijk aan die
van mechanische energie. Dit aanvullend element schept geen recht om
overeenkomstig artikel 10, lid 10, bewijzen van oorsprong af te geven. d) De lidstaten mogen voor de
berekeningen overeenkomstig de punten b) en c) van deze bijlage andere rapportageperioden
dan de periode van één jaar hanteren. e) Voor
microwarmtekrachtkoppelingseenheden kan de berekening van de besparing op
primaire energie worden gebaseerd op officieel erkende gegevens. f) Rendementsreferentiewaarden voor
gescheiden productie van warmte en elektriciteit De geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden
bestaan uit een matrix van waarden naar gelang van de relevante factoren, met
inbegrip van bouwjaar en type brandstof, en moeten gebaseerd zijn op een goed
gedocumenteerde analyse, waarbij onder andere rekening wordt gehouden met
gegevens over operationeel gebruik onder realistische omstandigheden,
brandstofmengsel en klimatologische omstandigheden alsmede toegepaste
warmtekrachtkoppelingstechnologieën. De rendementsreferentiewaarden voor gescheiden
productie van warmte en elektriciteit overeenkomstig de formule onder b)
bepalen het bedrijfsrendement van de gescheiden warmte- en
elektriciteitsproductie die warmtekrachtkoppeling beoogt te vervangen. De rendementsreferentiewaarden worden berekend
overeenkomstig de volgende beginselen: 1. Voor warmtekrachtkoppelingseenheden
als gedefinieerd in artikel 2, lid 24, is de vergelijking met gescheiden
elektriciteitsproductie gebaseerd op het beginsel dat dezelfde
brandstofcategorieën moeten worden vergeleken. 2. Elke warmtekrachtkoppelingseenheid
wordt vergeleken met de best beschikbare en economisch verantwoorde technologie
voor gescheiden productie van warmte en elektriciteit op de markt in het jaar
waarin de warmtekrachtkoppelingseenheid is gebouwd. 3. De referentiewaarden voor
warmtekrachtkoppelingseenheden die meer dan tien jaar oud zijn, worden
vastgesteld op basis van de referentiewaarden voor eenheden die tien jaar oud
zijn. 4. De referentiewaarden voor de
gescheiden productie van elektriciteit en warmte moeten de klimaatverschillen
tussen de lidstaten weerspiegelen. BIJLAGE III
Energie-efficiëntie-eisen voor de aankoop van producten, diensten en gebouwen
door overheidsinstanties Overheidsinstanties die producten, diensten en
gebouwen aankopen: a) kopen wat betreft producten die
onder een gedelegeerde handeling uit hoofde van Richtlijn 2010/30/EU of een
richtlijn van de Commissie ter uitvoering van Richtlijn 92/75/EEG vallen,
alleen producten aan die tot de hoogste energie-efficiëntieklasse behoren en
houden daarbij rekening met kosteneffectiviteit, economische haalbaarheid en
technische geschiktheid, alsmede met de aanwezigheid van voldoende concurrentie;
b) kopen, wanneer een product dat niet
onder punt a) valt wel het voorwerp is van een uitvoeringsmaatregel in het
kader van Richtlijn 2009/125/EG die is vastgesteld nadat deze richtlijn in
werking is getreden, alleen producten aan die voldoen aan de in die
uitvoeringsmaatregel vermelde energie-efficiëntiebenchmarks; c) kopen kantoorartikelen, die onder
Besluit [2006/1005/EG[39]]
van de Raad vallen, aan welke aan energie-efficiëntievereisten voldoen niet
lager dan die opgesomd in bijlage C van de overeenkomst bij dat besluit; d) kopen alleen banden aan uit de
hoogste brandstofrendementsklasse, zoals vastgelegd in Verordening (EG) nr.
1222/2009[40].
Deze verplichting belet overheidsinstanties niet banden aan te kopen met de
beste grip op nat wegdek of de laagste rolgeluidemissie waar gerechtvaardigd
omwille van de veiligheid of de volksgezondheid; e) eisen in hun aanbestedingen voor dienstverleningscontracten
dat dienstverleners voor het verlenen van de desbetreffende diensten uitsluitend
producten gebruiken die voldoen aan de verplichtingen genoemd onder a) tot d); f) kopen of huren uitsluitend gebouwen
die ten minste aan de in artikel 4, lid 1, genoemde minimumeisen voor
energieprestaties voldoen. Door middel van het in artikel 11 van Richtlijn
2010/31/EU genoemde energieprestatiecertificaten wordt de naleving van deze
verplichtingen gecontroleerd. BIJLAGE IV
Energie-inhoud van geselecteerde brandstoffen voor het eindgebruik -
omzettingstabel[41] Energieproduct || kJ (NCV) || kgoe (NCV) || kWh (NCV) 1 kg cokes || 28 500 || 0,676 || 7,917 1 kg steenkool || 17 200 — 30 700 || 0,411 — 0,733 || 4,778 — 8,528 1 kg bruinkoolbriketten || 20 000 || 0,478 || 5,556 1 kg oude bruinkool || 10 500 — 21 000 || 0,251 — 0,502 || 2,917 — 5,833 1 kg bruinkool || 5 600 — 10 500 || 0,134 — 0,251 || 1,556 — 2,917 1 kg olieleisteen || 8 000 — 9 000 || 0,191 — 0,215 || 2,222 — 2,500 1 kg turf || 7 800 — 13 800 || 0,186 — 0,330 || 2,167 — 3,833 1 kg turfbriketten || 16 000 — 16 800 || 0,382 — 0,401 || 4,444 — 4,667 1 kg zware stookolie || 40 000 || 0,955 || 11,111 1 kilo lichte stookolie || 42 300 || 1,010 || 11,750 1 kg motorbrandstof (benzine) || 44 000 || 1,051 || 12,222 1 kg paraffine || 40 000 || 0,955 || 11,111 1 kg LPG || 46 000 || 1,099 || 12,778 1 kg aardgas [1] || 47 200 || 1,126 || 13,10 1 kg vloeibaar aardgas || 45 190 || 1,079 || 12,553 1 kg hout (25 % vochtigheidsgraad) [2] || 13 800 || 0,330 || 3,833 1 kg pellets/houtbriketten || 16 800 || 0,401 || 4,667 1 kg afval || 7 400 — 10 700 || 0,177 — 0,256 || 2,056 — 2,972 1 MJ afgeleide warmte || 1 000 || 0,024 || 0,278 1 kWh elektrische energie || 3 600 || 0,086 || 1 [3] Bron: Eurostat. [1] 93 %
methaan. [2] De
lidstaten mogen andere waarden gebruiken naar gelang van hun meest gebruikte
houtsoort. [3] Van
toepassing wanneer de energiebesparing kan worden berekend in termen van
primaire energie aan de hand van een benadering van onderaf gebaseerd op
eindenergieverbruik. Voor besparingen in kWh elektriciteit kunnen de lidstaten
een standaardcoëfficiënt van 2,5 gebruiken. De lidstaten kunnen een afwijkende
coëfficiënt gebruiken indien zij dat kunnen rechtvaardigen. BIJLAGE V
Verplichtingsregelingen inzake energie-efficiëntie 1. Maatregelen
gericht op besparingen op korte termijn De volgende
maatregelen worden beschouwd als gericht op besparingen op korte termijn: a) verspreiding of installatie van
energie-efficiënte spaarlampen; b) verspreiding of installatie van
energie-efficiënte douchekoppen; c) energie-audits; d) voorlichtingscampagnes. 2. Berekening van de energiebesparing
De berekening van de energiebesparing in
nationale verplichtingsregelingen voor energie-efficiëntie houdt rekening met
de looptijd van de maatregelen. Waar er geen nationale looptijden zijn
vastgesteld, zijn de standaardlooptijden in punt 4 van toepassing. Verplichte partijen kunnen één of meer van de
volgende methodes gebruiken om de energiebesparing ten behoeve van artikel 6,
lid 2 te berekenen: a) technische ramingen; b) meteropneming; c) de standaardwaarden en looptijden
die lidstaten op een heldere en stevige basis hebben aangenomen. Deze waarden
worden aan de Commissie meegedeeld. De Commissie kan eisen dat deze waarden
worden aangepast, als deze kunnen leiden tot concurrentievervalsing of als zij
minder ambitie tonen dan de standaardwaarden en levensduur in punt 3 en 4; d) de standaardwaarden en looptijden in
punt 3 en 4 wanneer er geen nationale standaardwaarden en looptijden zijn
vastgesteld. 3. Europese standaardwaarden volgens
type apparatuur 3.1. Huishoudelijke apparaten a. DIEPVRIEZERS EN GESCHEIDEN
KOEL-VRIESCOMBINATIES || Koel-vriescombinaties || Diepvriezers *Klasse A+ verwachte besparing (kWh/jaar) || 64 || 62 **Klasse A+ verwachte besparing (kWh/jaar) || 76 || 73 Klasse A++ Verwachte besparing (kWh/jaar) || 129 || 123 Klasse A+++ Verwachte besparing (kWh/jaar) || 193 || 185 b. DIEPVRIEZERS EN
KOEL-VRIESCOMBINATIES NIET GESCHEIDEN || Koel-vriescombinaties en diepvriezers || *Klasse A+ verwachte besparing (kWh/jaar) || 64 || **Klasse A+ verwachte besparing (kWh/jaar) || 75 || Klasse A++ Verwachte besparing (kWh/jaar) || 128 || Klasse A+++ Verwachte besparing (kWh/jaar) || 191 || c. HUISHOUDELIJKE
WASMACHINES *Tot 30 november 2013 || Klasse A+ verwachte besparing (kWh/jaar) || 26 Klasse A++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 46 Klasse A+++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 63 *Vanaf 1 december 2013 || Klasse A++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 20 || Klasse A+++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 37 || *Vanaf 1 december 2013 zal de
energie-efficiëntie-index (EEI) voor huishoudelijke wasmachines met een
nominaal vermogen gelijk aan of hoger dan 4 kg minder dan 59 zijn (zie bijlage
I van Verordening (EU) nr. 1015/2010) van de Commissie. d. HUISHOUDELIJKE AFWASMACHINES Tot 30 november 2013** || Klasse A+ verwachte besparing (kWh/jaar) || 37 Klasse A++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 69 Klasse A+++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 97 **Vanaf 1 december 2013 || Klasse A++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 32 || Klasse A+++ verwachte besparing (kWh/jaar) || 60 || **Vanaf 1 december 2013 moet de
energie-efficiëntie-index (EEI) voor huishoudelijke afwasmachines met een
nominaal vermogen gelijk aan of hoger dan 11 couverts en huishoudelijke
afwasmachines met een nominaal vermogen van 10 couverts en een breedte van meer
dan 45 cm lager zijn dan 63 (zie Verordening (EU) nr. 1016/2010 van de
Commissie, bijlage I) 3.2. Binnenverlichting Eenheden energiebesparing gloeilampen[42] ten opzichte van spaarlampen 16
kWh/jaar Eenheden energiebesparing gloeilampen[43] ten opzichte van ledlampen 17
kWh/jaar 4. Standaardlevensduur Verbetering van de energie-efficiëntie door vervanging van onderdelen || Standaardlevensduur || Boiler - condensatie || 20 || Boiler - rechtstreekse evacuatie || 20 || Branders, olie en gas || 10 || Besturingsuitrusting || 15-20 || Besturingssysteem - centraal || 15-25 || Besturingssysteem - kamercontrole || 15-25 || Verwarmingsbesturing: Regelkleppen, automatisch || 10 || Meters || 10 || BIJLAGE VI
Minimumeisen voor meteropneming van individueel energieverbruik en
facturatiefrequentie gebaseerd op werkelijk verbruik 1. Minimumeisen voor meteropneming
van individueel energieverbruik 1.1. Individuele meters Wanneer een individuele meter is
geïnstalleerd, zorgen de lidstaten ervoor dat deze verbonden is met een
interface die voor veilige communicatie met de eindverbruiker zorgt en die de
meter toestaat persoonlijke metrologische gegevens aan de eindverbruiker of een
derde partij aangeduid door de eindverbruiker te tonen. De interface levert persoonlijke gegevens
zodat eindverbruikers hun energieverbruik beter kunnen controleren en deze
gegevens voor verdere potentieelanalyse kunnen gebruiken. Deze gegevens geven
ten minste het huidige verbruik (bv. kWh, kJ, m3) en gerelateerde
kosten aan en worden verstrekt in een format dat actie van de consument op het
gebied van energie-efficiëntie bevordert. De nationale regelgevende instantie zorgt er
ook voor dat de interface publieke gegevens levert die de eindverbruiker in
staat stelt de tarieven die op het moment van gebruik van toepassing zijn, te
raadplegen en te gebruiken met realtime prijsstelling, prijsstelling tijdens
piekmomenten en piekvoordelen. De persoonlijke gegevens die door de interface
worden doorgegeven, bieden de eindverbruiker de mogelijkheid zijn/haar
verbruiksgeschiedenis (in lokale munteenheid en in kWh, kJ of m3) te raadplegen: a) voor de laatste zeven dagen, dag per
dag; b) voor de laatste volledige week; c) voor de laatste volledige maand; d) voor dezelfde volledige maand in het
vorige jaar; e) voor het laatste volledige jaar. Deze periodes op de verbruiksgeschiedenis
stemmen overeen met de facturatieperiodes op huishoudelijke rekeningen. Aanvullende gegevens over de
verbruiksgeschiedenis (elke dag, week, maand, jaar vanaf het begin van de
slimme meteropneming) en andere bruikbare gegevens waardoor de verbruiker een
meer gedetailleerde zelfcontrole kan uitvoeren (bv. grafische ontwikkeling van
individueel verbruik; benchmarking van gegevens, cumulatief verbruik, totale
besparingen/uitgaven vanaf het begin van elk contract, aandeel van het
individueel verbruik uit hernieuwbare energiebronnen en andere gerelateerde CO2‑besparingen,
enz.) worden rechtstreeks via de interface of via het internet toegankelijk
gemaakt. 1.2. Warmtekostenverdelers Warmtekostenverdelers
worden uitgerust met duidelijk leesbare schermen zodat de eindverbruiker het
huidige verbruik en de verbruiksgeschiedenis kan raadplegen. De periodes die
door de warmtekostenverdeler worden weergegeven, komen overeen met de
facturatieperiodes. 2. Minimumeisen voor facturatie 2.1 Facturatiefrequentie gebaseerd op
werkelijk verbruik Om eindverbruikers hun eigen energieverbruik
te laten regelen, moet er op basis van het werkelijk verbruik worden
gefactureerd met de volgende frequentie: a) Maandelijks voor
elektriciteitsverbruik. b) Ten minste iedere twee maanden voor
aardgasverbruik. Waar gas wordt gebruikt voor individuele verwarming, wordt er
maandelijks gefactureerd. c) In het geval van centrale verwarming
en koeling wordt er maandelijks gefactureerd tijdens het
verwarmings-/koelingsseizoen. d) Ten minste elke twee maanden voor
facturatie van warm water. Wanneer er wordt gefactureerd op basis van
metingen van het warmteverbruik die gedaan zijn met behulp van
warmtekostenverdelers, wordt ook de verklaring van de waarden die op de display
van de warmtekostenverdelers beschikbaar zijn, bijgevoegd, waarbij rekening
wordt gehouden met de standaardkenmerken van warmtekostenverdelers (EN 834)[44]. 2.2. Minimale gegevens op de rekening De lidstaten zorgen ervoor dat in of bij
rekeningen, overeenkomsten, transacties en ontvangstbewijzen bij
distributiestations in duidelijke en begrijpelijke taal de volgende informatie
aan de eindafnemers beschikbaar gesteld wordt: a) de huidige actuele prijzen en het
daadwerkelijke verbruik van energie; b) een vergelijking van het huidige
energieverbruik van de eindafnemer met het verbruik in dezelfde periode van het
voorgaande jaar, bij voorkeur in grafische vorm; c) een vergelijking met een gemiddelde
genormaliseerde of benchmark-eindverbruiker van dezelfde verbruikerscategorie; d) contactinformatie voor
eindverbruikersorganisaties, energieagentschappen of soortgelijke organen, met
inbegrip van webadressen, waar informatie kan worden verkregen over de
beschikbare maatregelen ter verbetering van energie-efficiëntie, vergelijkende
eindgebruikersprofielen en objectieve technische specificaties voor
energieverbruikende apparatuur. 2.3 Advies op de bijgevoegde
rekeningen voor energie-efficiëntie en andere feedback aan de eindverbruikers Bij het versturen en wijzigen van
overeenkomsten, in de rekeningen die klanten ontvangen of via websites voor
individuele klanten, brengen energiedistributeurs, distributiesysteembeheerders
en kleine detailhandelaars in energie hun klanten op een duidelijke en
begrijpelijke manier op de hoogte van de contactinformatie van onafhankelijke
consumentenadviescentra, energieagentschappen of soortgelijke instituten, met
inbegrip van hun internetadressen, waar zij advies over de beschikbare
energie-efficiëntiemaatregelen, benchmark-profielen van hun energieverbruik en
technische details van energieverbruikende apparaten kunnen krijgen om het
verbruik van deze apparaten te helpen verminderen.
BIJLAGE VII
Efficiëntieplanning voor verwarming en koeling 1. De in artikel 10, lid 1, genoemde
nationale verwarmings- en koelingsplannen bevatten: a) een beschrijving van de vraag naar
verwarming en koeling; b) een prognose van hoe deze vraag in de
komende tien jaar zal veranderen, waarbij met name rekening wordt gehouden met
de verandering in de vraag in gebouwen en de verschillende industrietakken; c) een kaart van het nationale grondgebied,
met identificatie van: i) vraagpunten voor verwarming en koeling,
met inbegrip van: –
gemeentes en stadsgebieden met een vloeroppervlakte-index
van ten minste 0,3; en –
industriële zones met een totaal jaarlijks
verwarmings- en koelingsverbruik van meer dan 20 GWh; ii) bestaande en geplande stadsverwarmings-
en stadskoelingsinfrastructuur; (iii) potentiële voorzieningspunten van
verwarming en koeling, zoals: –
installaties voor elektriciteitsopwekking met een
totale jaarlijkse elektriciteitsproductie van meer dan 20 GWh; en –
afvalverbrandingsinstallaties; –
bestaande en geplande warmtekoppelingsinstallaties,
ingedeeld volgens bijlage VII, en stadsverwarmingsinstallaties. d) identificatie van de vraag naar warmte en
koeling waaraan kan worden voldaan door hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, met inbegrip van microwarmtekrachtkoppeling in woningen en
door stadsverwarming en ‑koeling; e) identificatie van de mogelijkheden voor
aanvullende hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, onder andere door de
renovatie van bestaande en de bouw van nieuwe warmtekrachtkoppelings- en
industriële installaties of andere faciliteiten die afvalwarmte opwekken; f) maatregelen die voor 2020 en 2030 moeten
worden genomen om de mogelijkheden in e) te verwezenlijken om aan de vraag in
d) tegemoet te komen, waaronder: i) maatregelen om het aandeel van warmtekrachtkoppeling in de productie van
verwarming en koeling en in elektriciteitsproductie te vergroten; en ii) maatregelen om een efficiënte stadsverwarmings- en
stadskoelingsinfrastructuur aan te leggen teneinde de ontwikkeling van
hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en het gebruik van verwarming en koeling
uit afvalwarmte en hernieuwbare energiebronnen te faciliteren; g) het aandeel van hoogrenderende
warmtekrachtkoppeling en het onder Richtlijn 2004/8/EG verwezenlijkte
potentieel en de bereikte vooruitgang; h) een raming van de te besparen primaire
energie; i) een raming van de publieke
steunmaatregelen voor verwarming of koeling, als die er zijn, samen met de
jaarlijkse begroting en een omschrijving van het potentiële steunelement. Dit
sluit een aparte mededeling inzake de steunregelingen van de overheid voor de
beoordeling van staatssteun niet uit. 2. Voor zover nodig kan het plan
bestaan uit een verzameling regionale of lokale plannen. 3. Er zullen plannen van stedelijke
ruimtelijke ordening worden opgesteld om ervoor te zorgen dat: a) nieuwe installaties voor de opwekking van
thermische elektriciteit en fabrieksinstallaties die afvalwarmte produceren,
zich daar bevinden waar een maximale hoeveelheid van de beschikbare afvalwarmte
hergebruikt kan worden om in de bestaande of voorspelde vraag naar verwarming
en koeling te voorzien; b) nieuwe woongebieden of nieuwe
fabrieksinstallaties die warmte verbruiken tijdens hun productieprocessen, zich
bevinden op een plaats waar aan een maximale hoeveelheid van hun warmtevraag
wordt voldaan door de beschikbare afvalwarmte, zoals aangegeven in de nationale
verwarmings- en koelingsplannen. Om een optimale afstemming tussen vraag en
aanbod voor verwarming en koeling te garanderen, zullen ruimtelijke‑ordeningsplannen
het clusteren van een aantal installaties op dezelfde plaats bevorderen; c) installaties voor opwekking van
thermische elektriciteit, fabrieksinstallaties die afvalwarmte produceren,
afvalverbrandingsinstallaties en andere installaties die afval naar energie
omzetten zijn aangesloten op het lokale stadsverwarmings- of koelingsnet; d) woongebieden en fabrieken die warmte
verbruiken tijdens hun productieprocessen zijn aangesloten op het lokale
stadsverwarmings- of stadskoelingsnet. BIJLAGE VIII
Richtsnoeren voor de situering van thermische elektriciteitsinstallaties en
industriële installaties 1. Situering van installaties voor de
opwekking van thermische elektriciteit zoals vermeld in artikel 10, leden 3 en
6 Op plaatsen waar een warmtevraagpunt met het
vermogen van kolom B of een potentieel warmtevraagpunt aanwezig is, moet de
energiecentrale op minder dan de overeenkomstige afstand van kolom A gesitueerd
worden. Een potentieel warmtevraagpunt wordt gedefinieerd als een punt waar kan
worden aangetoond dat er redelijkerwijze een warmtevraagpunt kan worden
aangelegd, bijvoorbeeld door een stadsverwarmingsnet op te zetten. Als
bijvoorbeeld aan de hand van standaardramingstechnieken een totale
warmtebelasting van boven de 15 MW / km2 kan worden aangetoond,
wordt dit gezien als een warmtevraagpunt. De totale som van deze aansluitbare
vierkante kilometer belasting is de vraagcapaciteit van deze warmtevraagpunten. Afstand A is het pijpleidingstraject, geen
rechte lijn, waarlangs het volgens civieltechnische deskundigen, aan de hand
van standaardramingstechnieken zoals het uittrekken van hoeveelheden, mogelijk
is voor een redelijke prijs een waterpijpleiding van overeenkomstige lengte aan
te leggen, rekening houdend met hindernissen zoals bergketens, stadscentra,
moeilijk over te steken rivieren of zeeën, enz. A || B || C Maximale afstand tussen de voorgestelde elektriciteitsinstallatie en het warmtevraagpunt || Elektrisch vermogen van de elektriciteitscentrale || Geschat jaarlijks verbruik van het warmtevraagpunt < 100 km || > 1 999* MWe || > 7 500 TJ/jaar < 65 km || >500 || >1 875 TJ/jaar < 15 km || > 20 MW || > 50 TJ/jaar *De nieuwe
installatie werkt normalerwijze op een belastingsfactor van 90 %.
2.
Situering van de artikel 10, lid 8, genoemde industriële bronnen van
afvalwarmte. A || B || C Maximale afstand tussen de voorgestelde industriële installaties en het warmtevraagpunt || Vermogen || Geschat jaarlijks verbruik van het warmtevraagpunt < 75 km || > 75 MW (bij belasting van 60-70 %) || > 1600 TJ/jaar < 60 km || > 50 MW bij belasting van 60 % || >1000 TJ/jaar < 25 km || > 50 MW (> belasting van 85 %) || > 400 TJ/jaar < 15 km || > 20 MW || > 100 TJ/jaar BIJLAGE IX
Bewijs van oorsprong voor elektriciteit uit hoogrenderende
warmtekrachtkoppeling a) De lidstaten treffen maatregelen om
ervoor te zorgen dat: i) het bewijs van oorsprong van de
elektriciteit uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling: –
producenten in staat stelt aan te tonen dat de
elektriciteit die zij verkopen, geproduceerd is door middel van hoogrenderende
warmtekrachtkoppeling en voor dit doel op verzoek van de producent is
afgegeven; –
accuraat, betrouwbaar en ongevoelig voor fraude is;
–
elektronisch wordt afgegeven, overgedragen en
geannuleerd; ii) dezelfde eenheid energie uit
hoogrenderende warmtekrachtkoppeling slechts één keer wordt geteld. b) Het in artikel 10, lid 7, genoemde
bewijs van oorsprong moet ten minste de volgende gegevens bevatten: –
de identiteit, de locatie, het type en het vermogen
(thermisch en elektrisch) van de installatie waar de energie werd geproduceerd; –
de data en productieplaatsen; –
de lagere calorische waarde van de brandstofbron
waaruit de elektriciteit werd geproduceerd; –
de hoeveelheid en het gebruik van de samen met de
elektriciteit opgewekte warmte; –
overeenkomstig bijlage II de hoeveelheid
elektriciteit gewonnen uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling waarvoor het
bewijs geldt; –
de besparing op primaire energie berekend
overeenkomstig bijlage II op basis van de in bijlage II, onder f), vastgestelde
geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden; –
het nominale elektrische en thermische rendement
van de installatie; –
of en in welke mate de installatie
investeringssteun heeft genoten; –
of en in welke mate de energie-eenheid een of
andere nationale steunregeling heeft genoten, en het soort steunregeling; –
de datum waarop de installatie in werking is
getreden; en –
de datum en het land van uitgave en een uniek
identificatienummer. Het bewijs van oorsprong wordt afgegeven voor
de standaardhoeveelheid van 1 MWh en heeft betrekking op de
netto-elektriciteitsoutput gemeten aan de stationsgrens die wordt geëxporteerd
naar het net. BIJLAGE X
Inventaris van de energie-efficiëntiegegevens van energieomzettingsinstallaties De in artikel 11 bedoelde inventarissen
bevatten: a) een niet op naam gestelde lijst van
installaties die uitsluitend elektriciteit opwekken, met een nominaal thermisch
ingangsvermogen van 50 MW of meer, waarbij voor elke installatie het volgende
wordt vermeld: –
gemiddeld jaarlijks elektrisch rendement van de
installatie (MWe) en totaal nominaal thermisch vermogen (MWth); –
jaarlijkse gemiddelde primaire brandstof en
brandstofmix (mits van toepassing); –
installatietype en gebruikte technologie; –
efficiëntie van het ontwerp en voorwaarden; –
datum van inwerkingtreding; –
datum van de laatste omvangrijke renovatie; –
jaarlijks gemiddeld aantal bedrijfsuren; –
jaarlijkse gemiddelde operationele efficiëntie van het
net; b) een niet op naam gestelde lijst van
installaties die uitsluitend warmte opwekken, met een nominaal thermisch ingangsvermogen
van 50 MW of meer, waarbij voor elke installatie het volgende wordt vermeld: –
gemiddeld jaarlijks thermisch rendement en totaal
nominaal thermisch ingangsvermogen (MWth); –
jaarlijkse gemiddelde primaire brandstof en
brandstofmix (mits van toepassing); –
installatietype en gebruikte technologie; –
efficiëntie van het ontwerp en voorwaarden; –
configuratie van de warmtebelasting; –
datum van inwerkingtreding; –
datum van de laatste omvangrijke renovatie; –
jaarlijks gemiddeld aantal bedrijfsuren; –
jaarlijkse gemiddelde operationele efficiëntie van
het net; c) een niet op naam gestelde lijst van
warmtekrachtkoppelingsinstallaties met een nominaal thermisch ingangsvermogen
van 50 MW of meer, waarbij voor elke installatie het volgende wordt vermeld: –
jaarlijks gemiddeld elektrisch en thermisch
rendement van de installaties (MWe en MWth) en
totaal nominaal thermisch ingangsvermogen (MWth); –
jaarlijkse gemiddelde primaire brandstof en
brandstofmix in overeenstemming met Besluit 2007/74/EG inzake geharmoniseerde
referentiewaarden, indien van toepassing; –
installatietype en gebruikte technologie, in
overeenstemming met bijlage VII; –
efficiëntie van het ontwerp en voorwaarden; –
de efficiëntie van het ontwerp voor alleen
elektriciteit en alleen verwarming; –
jaarlijkse gemiddelde elektriciteit-warmteverhouding; –
datum van inwerkingtreding; –
datum van de laatste omvangrijke renovatie; –
jaarlijks gemiddeld aantal bedrijfsuren; –
jaarlijkse gemiddelde operationele efficiëntie van het
net; d) een niet op naam gestelde lijst van installaties die minerale olie en gas raffineren, waarbij voor elke installatie
wordt aangegeven: –
jaarlijks gemiddeld energievermogen van de
installatie (MWth); –
jaarlijks gemiddeld energievermogen (energie-inhoud
van de brandstofmix, MWth); –
jaarlijkse gemiddelde grondstof; –
installatietype en gebruikte technologie; –
efficiëntie van het ontwerp (theoretisch); –
datum van inwerkingtreding; –
datum van de laatste omvangrijke renovatie; –
jaarlijks gemiddeld aantal bedrijfsuren; –
jaarlijkse gemiddelde operationele efficiëntie van
het net. BIJLAGE XI
Energie-efficiëntiecriteria voor de regulering van energienetten en voor
nettarieven vastgelegd of goedgekeurd door de regelgevende instanties 1. Nettarieven weerspiegelen nauwkeurig
de elektriciteits- en kostenbesparingen in netten die worden behaald vanuit
vraagzijde en vraagresponsmaatregelen en gedistribueerde opwekking, waaronder
besparingen door het verlagen van de leveringskosten of de kosten van
netinvesteringen en een betere werking van het net. 2. Netregulering en nettarieven staan
netbeheerders toe systeemdiensten en systeemtarieven aan te bieden voor
vraagresponsmaatregelen, vraagbeheer en gedistribueerde opwekking op
georganiseerde elektriciteitsmarkten, met name: a) verschuiven van de belasting van
piekperiodes naar dalperiodes omdat de eindverbruiker rekening houdt met de
beschikbaarheid van hernieuwbare energie, energie uit warmtekoppeling en
verspreide opwekking; b) energiebesparing vanuit de vraagrespons
van verspreide gebruikers door energieaggregators; c) vermindering van de vraag resulterend uit
energie-efficiëntiemaatregelen die door leveranciers van energiediensten met
inbegrip van bedrijven die energiediensten leveren, zijn genomen; d) de aansluiting op en verdeling van
opwekkingsbronnen op lagere spanningsniveaus; e) de aansluiting van opwekkingsbronnen
vanuit een locatie dichterbij het verbruik; en f) energieopslag. Ten behoeve van deze bepaling omvat de term
"georganiseerde elektriciteitsmarkten" over-the-counter-markten en
energie-uitwisseling voor het verhandelen van energie, vermogen, evenwichts- en
nevendiensten op verschillende termijnen, zoals markten op lange termijn,
tijdens de volgende dag en gedurende de dag. 3. Er komen nettarieven beschikbaar ter
ondersteuning van een dynamische prijsstelling voor vraagresponsmaatregelen
door eindverbruikers, waaronder: a) tarieven op het moment van gebruik; b) prijsstelling tijdens extreme
piekmomenten; c) realtime prijsstelling; en d) piekvoordelen. BIJLAGE XII
Energie-efficiëntieverplichtingen voor transmissiesysteembeheerders en
distributiesysteembeheerders Transmissiesysteembeheerders en distributiesysteembeheerders: a) stellen
hun gestandaardiseerde regels op voor de vergoeding van de kosten van
technische aanpassingen, zoals netaansluitingen en -verzwaringen, een
verbeterde werking van het net en regels voor de niet-discriminerende
uitvoering van netcodes die nodig zijn om nieuwe producenten die elektriciteit
uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling aan het net wensen te leveren, op het
koppelnet aan te sluiten; b) verstrekken elke nieuwe
elektriciteitsproducent die produceert uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling
en die aansluiting op het net wenst, de vereiste uitvoerige en noodzakelijke
gegevens, waaronder: i) een volledige en gedetailleerde raming van
de kosten van aansluiting; ii) een redelijk en precies tijdschema voor
het ontvangen en verwerken van het verzoek tot netaansluiting; iii) een redelijk indicatief tijdschema voor
alle geplande netaansluitingen. Het volledige proces voor netaansluiting mag
niet meer dan 12 maanden in beslag nemen; c) gestandaardiseerde en vereenvoudigde
procedures voor de aansluiting van gedistribueerde hoogrenderende
warmtekrachtkoppelingsproducenten om hun netaansluiting te vergemakkelijken. De onder a) genoemde standaardregels moeten
gebaseerd zijn op objectieve, transparante en niet-discriminerende criteria,
waarbij in het bijzonder rekening wordt gehouden met alle kosten en baten van
de aansluiting van die producenten op het net. Deze regels kunnen voorzien in
verschillende typen van aansluiting. BIJLAGE XIII
De energieprestatiecontracten met de publieke sector moeten ten minste het
volgende bevatten ·
Een heldere en transparante lijst van doeltreffende
maatregelen die moeten worden ingevoerd. ·
Gegarandeerde besparingen die worden behaald door
de maatregelen in de overeenkomst uit te voeren. ·
De looptijd en mijlpalen van de overeenkomst,
voorwaarden en opzeggingstermijn. ·
Een heldere en transparante lijst van de
verplichtingen van elke overeenkomstsluitende partij. ·
Referentiegegeven(s) om de behaalde besparing vast
te stellen. ·
Een heldere en transparante lijst van stappen die
moeten worden ondernomen om maatregelen uit te voeren en de kosten daarvan. ·
De verplichting om de maatregelen in de
overeenkomst volledig uit te voeren en alle veranderingen die tijdens het
project worden gemaakt, te documenteren. ·
Regelgeving inzake het betrekken van derde partijen
(onderaanneming). ·
Heldere en transparante weergave van de financiële
gevolgen van het project en de verdeling van het aandeel van beide partijen in
de bereikte geldelijke besparingen (o.a. bezoldiging van de
dienstenleverancier). ·
Heldere en transparante bepalingen inzake het meten
en de verificatie van de behaalde gegarandeerde besparing, kwaliteitscontroles
en -garanties. ·
Bepalingen ter verduidelijking van de procedure
voor het veranderen van kadervoorwaarden die een weerslag hebben op de inhoud
en het resultaat van de overeenkomst (o.a. veranderende energieprijzen,
gebruiksintensiteit van een installatie). ·
Gedetailleerde gegevens inzake de verplichtingen
van elke overeenkomstsluitende partij. BIJLAGE XIV
Algemeen kader voor verslaggeving DEEL 1. Algemeen kader voor
jaarlijkse verslaggeving De in artikel 19, lid 1 genoemde jaarlijkse
verslagen vormen de basis voor het controleren van de vooruitgang ten opzichte
van de nationale 2020-doelstellingen. De lidstaten zien erop toe dat de
verslagen minimaal de volgende gegevens bevatten: a) een raming van de volgende indicatoren in
het voorgaande jaar: i) primair energieverbruik zoals
vastgelegd in artikel 2, lid 2 ii) totaal eindenergieverbruik iii) eindenergieverbruik per sector ·
industrie ·
vervoer (opgedeeld tussen passagiers- en
goederenvervoer) ·
huishoudens ·
diensten iv) bruto toegevoegde waarde per sector ·
industrie ·
diensten v) beschikbaar inkomen van huishoudens vi) bruto binnenlands product (bbp) vii) elektriciteit uit thermische
energieopwekking viii) warmteopwekking uit thermische
energieopwekking ix) brandstofinput voor thermische
energieopwekking x) passagierskilometers (pkm) xi) tonkilometers (tkm) xii) populatie In sectoren waarin het energieverbruik stabiel
blijft of groeit, analyseren de lidstaten de redenen daarvoor en voegen zij hun
beoordeling bij de ramingen; b) actualiseringen van belangrijke
wetgevende en niet-wetgevende maatregelen die in het voorgaande jaar werden
uitgevoerd en die bijdragen aan de algemene nationale doelstellingen voor
energie-efficiëntie voor 2020; c) de totale vloeroppervlakte van de
gebouwen met een totale werkbare vloeroppervlakte van meer dan 250 m2,
die eigendom zijn van hun overheidsinstanties en die op 1 januari van het jaar
waarop dit rapport moet worden ingediend, niet aan de in artikel 4, lid 1
genoemde eisen inzake energieprestatie voldoen; d) de totale vloeroppervlakte van de
gebouwen die eigendom zijn van de overheidsinstanties van de lidstaten en die
in het voorgaande jaar werden gerenoveerd; e) de energiebesparing behaald door de in
artikel 6, lid 1, bedoelde nationale verplichtingsregelingen voor
energie-efficiëntie of de bij toepassing van artikel 6, lid 9, vastgestelde
alternatieve maatregelen. Het eerste verslag moet ook de in artikel 3,
lid 1, genoemde nationale doelstelling bevatten. DEEL 2. Algemeen kader inzake aanvullende
verslaggeving De in artikel 19, lid 2, bedoelde verslagen
bieden een kader voor de ontwikkeling van nationale
energie-efficiëntiestrategieën. De verslagen moeten de relevante maatregelen
ter verbetering van de energie-efficiëntie, de verwachte/bereikte
energiebesparingen, onder andere bij de levering, het transport en de
distributie van energie, en het eindenergieverbruik omvatten. De lidstaten zien
erop toe dat de verslagen minimaal de volgende gegevens bevatten: 1. Doelstellingen en strategieën - De nationale
energie-efficiëntiedoelstelling voor 2020, vereist door artikel 3, lid 1. - De in artikel 4, lid 1, van
Richtlijn 2006/32/EG genoemde nationale indicatieve
energiebesparingsstreefwaarde. - Andere bestaande
energiebesparingsstreefwaarden gericht op de volledige economie of specifieke
sectoren. 2. Maatregelen en
energiebesparingen De verslagen moeten gegevens inzake de vastgestelde
of geplande maatregelen in het kader van de uitvoering van de belangrijkste
elementen van deze richtlijn en de daaraan gerelateerde besparingen bevatten. a) Primaire
energiebesparingen De verslagen moeten de relevante maatregelen
en acties voor het besparen van primaire energie in alle sectoren van de
economie vermelden. Voor elke maatregel of pakket van maatregelen/acties moeten
ramingen van de verwachte besparing voor 2020 en de besparing die op het moment
van verslaggeving reeds werd bereikt, worden aangeleverd. Waar beschikbaar, moeten gegevens over andere
effecten/voordelen van de maatregelen (vermindering van de uitstoot van
broeikasgassen, creatie van werkgelegenheid, enz.) en het budget voor de
uitvoering ervan worden aangeleverd. b) Eindenergiebesparing Het eerste en tweede aanvullende verslag
bevatten de resultaten voor wat betreft de verwezenlijking van de
energiebesparingsstreefwaarden bedoeld in artikel 4, leden 1 en 2, van
Richtlijn 2006/32/EG. Als er geen berekening/raming van de besparing per
maatregel beschikbaar is, wordt de energiebesparing die te danken is aan de
(combinatie van) maatregelen op het niveau van sectoren, getoond. Het eerste en tweede verslag bevatten ook de
meet- en/of berekeningsmethodologie die voor het berekenen van de
energiebesparingen is gebruikt. Als de "aanbevolen methodologie[45]" is toegepast, moet dit
vermeld worden in het verslag. 3. Specifieke gegevens wat
betreft de bepalingen van deze richtlijn 3.1. Overheidsinstanties (artikel
4) Aanvullende verslagen moeten de lijst van overheidsinstanties
bevatten die overeenkomstig artikel 4, lid 3 een energie-efficiëntieplan hebben
ontwikkeld. 3.2. Energie-efficiëntieverplichtingen
(artikel 6) Aanvullende verslagen moeten de nationale
coëfficiënten bevatten die overeenkomstig bijlage IV worden bepaald. Het eerste aanvullende verslag moet een korte
beschrijving van de in artikel 6, lid 1, bedoelde nationale regeling of de bij
toepassing van artikel 6, lid 9, vastgestelde alternatieve maatregelen bevatten.
. 3.3. Energie-audits en
beheersystemen (artikel 7) De aanvullende verslagen moeten het volgende
bevatten: a) het aantal energie-audits dat in de
voorgaande drie jaar is uitgevoerd; b) het aantal energie-audits dat in de
voorgaande drie jaar is uitgevoerd in grote bedrijven; c) het aantal grote bedrijven op hun
grondgebied, met een indicatie van het aantal waarop artikel 7, lid 3 van
toepassing is. 3.4. Bevordering van efficiëntie
verwarming en koeling (artikel 10) De aanvullende verslagen moeten het volgende
bevatten: een beoordeling van de vooruitgang die is
behaald bij het uitvoeren van het in artikel 10, lid 1, genoemde nationale
verwarmings- en koelingsplan. 3.5. Energieomzetting (artikel 11) - Aanvullende verslagen moeten de in
artikel 11 genoemde niet-confidentiële samenvatting van de gegevensinventaris
bevatten, in overeenstemming met de eisen in bijlage X. 3.6. Energietransport en distributie
(artikel 12) - Het eerste aanvullend verslag en de
daarop volgende verslagen die iedere tien jaar moeten worden ingediend, moeten
de in artikel 12, lid 2, bedoelde plannen voor de potentiële
energie-efficiëntie van gas- en elektriciteitsinfrastructuur bevatten. 3.7. Beschikbaarheid van
certificeringsregelingen (artikel 13) Aanvullende verslagen moeten gegevens bevatten
over de beschikbaarheid van nationale certificeringsregelingen of
gelijkwaardige kwalificatieregelingen voor de leveranciers van energiediensten,
energie-audits en maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie. 3.8. Energiediensten (artikel 14) Aanvullende rapporten moeten een internetlink
bevatten naar de in artikel 14 genoemde website waar nationale lijsten en
registers van leveranciers van energiediensten kunnen worden geraadpleegd. 3.9. Andere maatregelen ter bevordering
van energie-efficiëntie (artikel 15) Het eerste aanvullende verslag moet een lijst
bevatten van de in artikel 15, lid 2, bedoelde maatregelen. BIJLAGE XV
Concordantietabel Richtlijn 2006/32/EG || Deze richtlijn Artikel 1 || Artikel 1 Artikel 2 || Artikel 1 Artikel 3, onder a) || Artikel 1, onder 1) Artikel 3, onder b) || -- Artikel 3, onder c) || -- Artikel 3, onder d) || -- -- || Artikel 2, onder 2) Artikel 3 onder e) || Artikel 2, onder 3) Artikel 3, onder f) || -- Artikel 3, onder g) || -- Artikel 3, onder h) || -- Artikel 3, onder i) || -- -- || Artikel 2, onder 4) -- || Artikel 2, onder 5) -- || Artikel 2, onder 6) Artikel 3, onder j) || Artikel 2, onder 13) Artikel 3, onder k) || -- Artikel 3, onder l) || Artikel 2, onder 12) Artikel 3, onder m) || -- Artikel 3, onder n) || Artikel 2, onder 10) Artikel 3, onder o) || Artikel 2, onder 7) Artikel 3, onder p) || Artikel 2, onder 8) Artikel 3, onder q) || Artikel 2, onder 9) Artikel 3, onder r) || -- Artikel 3, onder s) || -- -- || Artikel 2, onder 11) -- || Artikel 2, onder 14) -- || Artikel 3 Artikel 4 || -- Artikel 5 || Artikel 4, Artikel 5 Artikel 6, lid 1, onder a) || Artikel 6, lid 6, onder b) en c) Artikel 6, lid 1, onder b) || Artikel 6, lid 7 Artikel 6, lid 2 || Artikel 6, leden 1, 2, 3, 4, 5, 6, onder a), 8, 9 en 10 Artikel 7, lid 1 || -- Artikel 7, lid 2 || Artikel 15, lid 1, laatste streepje Artikel 7, lid 3 || -- Artikel 8 || Artikel 13, lid 1 -- || Artikel 13, lid 2 Artikel 9, lid 1 || -- Artikel 9, lid 2 || Artikel 14, onder b), c) en e) Artikel 10, lid 1 || Artikel 12, lid 4 Artikel 10, lid 2 || Artikel 12, lid 3 Artikel 11 || -- Artikel 12, lid 1 || Artikel 7, lid 1 Artikel 12, lid 2 || -- -- || Artikel 7, lid 2 Artikel 12, lid 3 || Artikel 7, lid 3 Artikel 13, lid 1 || Artikel 8, lid 1 Artikel 13, lid 2 || Artikel 8, lid 2 -- || Artikel 9 -- || Artikel 11 -- || Artikel 12 , leden 1 en 2 -- || Artikel 14, onder a) en d) -- || Artikel 15, lid 1, onder a) en b) -- || Artikel 15, lid 2 -- || Artikel 16 Artikel 14 , leden 1 en 2 || Artikel 19, leden 1, 2 en 3 Artikel 14 , lid 3 || -- Artikel 14 , leden 4en 5 || Artikel 19, leden 4 en 5 -- || Artikel 17, lid 1 Artikel 15, lid 1 || Artikel 17, lid 2 Artikel 15, lid 2 || -- Artikel 15, lid 3 || -- Artikel 15, lid 4 || -- -- || Artikel 18 -- || Artikel 19, lid 7 -- || Artikel 19, lid 8 -- || Artikel 19, lid 9 -- || Artikel 19, lid 10 Artikel 16 || Artikel 20 Artikel 17 || Artikel 21 Artikel 18 || Artikel 22 Artikel 19 || Artikel 23 Artikel 20 || Artikel 24 Bijlage I || -- Bijlage II || Bijlage IV Bijlage III || -- Bijlage IV || -- Bijlage V || -- Bijlage VI || Bijlage III -- || Bijlage V -- || Bijlage VI -- || Bijlage VII -- || Bijlage VIII -- || Bijlage IX -- || Bijlage X -- || Bijlage XI -- || Bijlage XII -- || Bijlage XIII -- || Bijlage XIV -- || Bijlage XV Richtlijn 2004/8/EG || Deze richtlijn Artikel 1 || Artikel 1 Artikel 2 || Artikel 1 Artikel 3, onder a) || Artikel 2, onder 15) Artikel 3, onder b) || Artikel 2, onder 17) Artikel 3, onder c) || Artikel 2, onder 16) Artikel 3, onder d) || Artikel 2, onder 18) Artikel 3, onder e) || -- Artikel 3, onder f) || -- Artikel 3, onder g) || Artikel 2, onder 20) Artikel 3, onder h) || -- Artikel 3, onder i) || Artikel 2, onder 19) Artikel 3, onder j) || -- Artikel 3, onder k) || Artikel 2, onder 21) Artikel 3, onder l) || Artikel 2, onder 22) Artikel 3, onder m) || Artikel 2, onder 24) Artikel 3, onder n) || Artikel 2, onder 23) Artikel 3, onder o) || -- -- || Artikel 2, onder 25) -- || Artikel 2, onder 26) -- || Artikel 2, onder 27) Artikel 4, lid 1 || Bijlage II, onder f), eerste streepje -- || Artikel 10, leden 1 t/m 9 Artikel 4, lid 2 || Artikel 10, lid 10, derde streepje Artikel 4, lid 3 || -- Artikel 5 || Artikel 10, lid 10, eerste en tweede streepje Artikel 6 || -- Artikel 7, lid 1 || Artikel 10, lid 11 Artikel 7, lid 2 || -- Artikel 7, lid 3 || -- Artikel 8 || Artikel 12, lid 5 -- || Artikel 12, lid 6 -- || Artikel 12, lid 7 Artikel 9 || -- Artikel 10, leden 1 en 2 || -- Artikel 10, lid 3 || Artikel 19, lid 6 Artikel 11 || -- Artikel 12 || -- Artikel 13 || Artikel 17, lid 2 Artikel 14 || -- Artikel 15 || Artikel 22 Artikel 16 || -- Artikel 17 || Artikel 23 Artikel 18 || Artikel 24 Bijlage I || Bijlage I, deel II Bijlage II || Bijlage I, deel I -- || Bijlage I, deel III Bijlage III || Bijlage II Bijlage IV || -- FINANCIEEL
MEMORANDUM VOOR VOORSTELLEN 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het
voorstel/initiatief Richtlijn
van het Europees Parlement en de Raad inzake energie-efficiëntie en houdende
intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG 1.2. Betrokken beleidsterrein(en)
in de ABM/ABB-structuur[46]
ENERGIE
[32] 1.3. Aard van het
voorstel/initiatief ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een
voorbereidende actie[47]
¨ Het
voorstel/initiatief betreft de verlenging van een bestaande actie x Het
voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe
actie. 1.4. Doel 1.4.1. De met het voorstel/initiatief
beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie Dit
voorstel past in de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve
groei. Het draagt rechtstreeks bij aan de vijf centrale doelstellingen die door
de strategie zijn vastgesteld, en met name de doelstelling om de energie-efficiëntie
in 2020 met 20 % te verhogen. 1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en
betrokken ABM/ABB-activiteit(en) Specifieke doelstelling nr.: Nr.
3: het energieverbruik van de EU met 20 % verminderen Nr.
4: hernieuwbare energiebronnen bevorderen en de energie-efficiëntie in vervoer,
woningen/tertiaire sector en de industrie verbeteren door niet-technologische
belemmeringen aan te pakken ("Intelligente Energie Europa"-programma) Betrokken ABM/ABB-activiteiten: Nr.
3: 32 04 03 Nr.
4: 32 04 06 1.4.3. Verwachte resulta(a)t(en) en
gevolg(en) Vermeld de gevolgen
die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen. Het
voorstel zal positieve gevolgen hebben voor wat betreft de voorzieningszekerheid
in Europa en zal bijdragen tot het beperken van de gevolgen van
klimaatverandering en ook positieve gevolgen hebben voor de economische groei
en het scheppen van werkgelegenheid. Energiebesparingen maken financiële
middelen vrij die elders in de economie kunnen worden geïnvesteerd en die
kunnen helpen overheidsbudgetten die onder druk staan te verlichten. Voor
individuele burgers betekent energie-efficiëntie een lagere energierekening.
Het kan ook voorzien in maatregelen die de brandstofarmoede aanpakken. Ten
slotte verbetert meer produceren met minder energie het concurrentievermogen
van de EU-industrieën en plaatst dit hen in een leiderspositie op de
wereldmarkten voor energie-efficiëntietechnologieën. 1.4.4. Resultaat- en
effectindicatoren Vermeld de indicatoren
aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is
uitgevoerd. Volgens
dit voorstel moeten de lidstaten jaarlijks verslag uitbrengen aan de Commissie
over de vooruitgang die is geboekt bij de tenuitvoerlegging van de richtlijn
aan de hand van een aantal indicatoren (bv. primair energieverbruik,
activiteitsindicatoren in een aantal sectoren zoals industrie, woningen en
tertiaire sector, vervoer, energievoorziening, totale vloeroppervlakte die in
het bezit is van overheidsinstanties en in dat jaar werd gerenoveerd). De
lidstaten zijn ook verplicht iedere drie jaar verslag uit te brengen over
verschillende uitvoeringsindicatoren. 1.5. Motivering van het
voorstel/initiatief 1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of
lange termijn moet worden voorzien De
doelstelling op korte termijn van dit voorstel is substantieel bij te dragen
aan de energie-efficiëntiedoelstelling van de EU voor 2020 en het realiseren
van de EU 2020-strategie. Het voorstel heeft ook een doelstelling op lange
termijn, namelijk de verwezenlijking van energie-efficiëntieverbeteringen in de
EU na 2020. 1.5.2. Toegevoegde waarde van de
deelname van de EU De
EU heeft zichzelf ten doel gesteld in 2020 een primaire energiebesparing van 20 %
te behalen en heeft dit tot een van haar vijf centrale doelstellingen in de
"Europa 2020"-strategie gemaakt. Het huidige beleidskader op het
niveau van de EU en de lidstaten is er niet in geslaagd het bestaande
potentieel voor energiebesparing aan te boren. De
energie-uitdagingen die met dit voorstel worden aangepakt
(energievoorzieningszekerheid, duurzaamheid en klimaatverandering, naast het
concurrentievermogen van de EU) vormen overal in de EU een reden tot zorg en vragen
zodoende om een aanpak op EU-niveau om ervoor te zorgen dat de actie
gecoördineerd verloopt en dat de gezamenlijke doelstellingen doelmatiger worden
behaald. 1.5.3. Belangrijkste uit soortgelijke
activiteiten getrokken lering Het
huidige kader voor energie-efficiëntie, nl. de energiedienstenrichtlijn en de
richtlijn warmtekrachtkoppeling, is er door de zwakke bewoordingen niet in
geslaagd het bestaande potentieel voor energiebesparing aan te boren en wordt
met dit voorstel ingetrokken. Dit voorstel is erop gericht de nadelen en
gebreken van de twee richtlijnen te verhelpen door de helderheid van de tekst
te vergroten en te verbeteren en door duidelijke verplichtingen vast te leggen. 1.5.4. Verenigbaarheid en eventuele
synergie met andere relevante instrumenten Het
voorstel is nauw verbonden met de Europa 2020-strategie en het Europa 2020-vlaggenschipinitiatief
voor een Europa dat efficiënter omgaat met zijn hulpbronnen. Het is consistent
en complementair met het bestaande EU-beleid inzake klimaat, energie en sociale
zaken. 1.6. Duur van de actie en van de
financiële gevolgen ¨ Voorstel/initiatief met een beperkte
geldigheidsduur –
¨ Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met
[DD/MM]JJJJ –
¨ Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ x Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur –
De uitvoering zal mogelijk in 2012 starten
afhankelijk van de vooruitgang van het wetgevingsproces –
gevolgd door een volledige uitvoering. 1.7. Beheersvorm(en)[48] x Direct gecentraliseerd beheer door de Commissie ¨ Indirect gecentraliseerd beheer door delegatie van uitvoeringstaken aan: –
¨ uitvoerende agentschappen –
¨ door de Unie opgerichte organen[49]
–
¨ nationale publiekrechtelijke organen of organen met een
openbaredienstverleningstaak –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van
titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die
worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het
Financieel Reglement ¨ Gedeeld beheer met
lidstaten ¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen ¨ Gezamenlijk beheer met
internationale organisaties (geef aan welke) Verstrek, indien meer
dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder
"Opmerkingen". Commentaar Het grootste deel
van de tenuitvoerlegging van dit voorstel komt voor rekening van de lidstaten.
De Commissie zal een aantal studies en beoordelingen uitvoeren en op de tenuitvoerlegging
op nationaal niveau toezien en deze ondersteunen (door middel van een aantal
samenwerkingsinitiatieven zoals gezamenlijk optreden). 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake het toezicht en
de verslagen Vermeld frequentie en
voorwaarden. De
lidstaten moeten het volgende verstrekken: i) een jaarlijks verslag over een
aantal basisindicatoren voor energie en uitvoering; en ii) een driejaarlijks
verslag met ruimere informatie over de tenuitvoerlegging van de richtlijn en
nationale energie-efficiëntiemaatregelen en -strategieën. 2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Geconstateerde risico's De
aan de uitvoering van de richtlijn verbonden risico's zijn aangegeven in het
bij het uitvoeringsplan aangehechte voorstel. Het betreft zowel risico's
tijdens de omzettings- en uitvoeringsfase als interne en externe risico's. 2.2.2. Controlemiddel(en) Het
uitvoeringsplan voorziet herstelmaatregelen om de aangegeven risico's aan te
pakken. Dit omvat bijvoorbeeld een bredere dialoog en samenwerking tussen de
lidstaten, onder andere in het kader van gezamenlijk optreden en bilateraal,
vereisten voor correlatietabellen en het vaststellen van sancties voor inbreuken.
Ook is voorzien in een beoordeling door de Commissie van de nationale jaarlijkse
en driejaarlijkse verslagen. De Commissie kan ook aanbevelingen doen. 2.3. Maatregelen ter voorkoming
van fraude en onregelmatigheden Vermeld de bestaande
en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen. Het
voorstel heeft geen gevolgen voor de operationele EU-begroting. Geen risico's
geïdentificeerd. 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het
meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonder(e)l(en) van de
uitgaven · Bestaande begrotingsonderdelen In volgorde van de
rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage Nummer [Omschrijving……………………...……..…] || GK/ NGK ([50]) || van EVA[51]-landen || van kandidaat-lidstaten[52] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement 1A || 32.04.03 [Steunmaatregelen voor het Europese energiebeleid en de interne energiemarkt] || GK || NEE || NEE || NEE || NEE 1A || 32.04.06 [kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie - "intelligente energie - Europa"-programma"] || GK || JA || JA || NEE || NEE · Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen – NEE
In volgorde van de rubrieken van het meerjarige
financiële kader en de begrotingsonderdelen. Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Type uitgaven || Bijdrage Nummer [Omschrijving………………….……………..] || GK/ NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement || [XX.YY.YY.YY] || || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE 3.2. Geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde
gevolgen voor de uitgaven HET VOORSTEL WORDT UITGEVOERD AAN DE HAND VAN
DE BESTAANDE BEGROTING EN ZAL GEEN GEVOLGEN HEBBEN VOOR HET MEERJARIGE FINANCIËLE
KADER. in miljoen euro (tot op 3 decimalen) Rubriek van het meerjarige financiële kader: || Nummer || [Rubriek …1 A] DG: <ENER> || || || Jaar N[53] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL Beleidskredieten || || || || || || || || Nummer begrotingsonderdeel 32.04.03 || Vastleggingen || 1) || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 1,4 Betalingen || 2) || 0,06 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 0,2 || 1,26 Nummer begrotingsonderdeel 32.04.06 || Vastleggingen || 1a) || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 33,6 Betalingen || 2a) || 1,44 || 3,36 || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 4,8 || 28,8 Uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten[54] || || || || || || || || Nummer begrotingsonderdeel 32010406 || || 3) || || || || || || || || TOTAAL kredieten voor DG <ENER> || Vastleggingen || =1+1a +3 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 35,0 Betalingen || =2+2a +3 || 1,5 || 3,56 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 30,06 TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || 4) || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 35,0 Betalingen || 5) || 1,5 || 3,56 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 30,06 TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || 6) || || || || || || || || TOTAAL kredieten voor RUBRIEK <1A> van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || =4+ 6 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 35,0 Betalingen || =5+ 6 || 1,5 || 3,56 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 30,06 Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor
meerdere rubrieken: TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || 4) || || || || || || || || Betalingen || 5) || || || || || || || || TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten || 6) || || || || || || || || TOTAAL kredieten voor RUBRIEKEN 1 tot en met 4 van het meerjarige financiële kader (Referentiebedrag) || Vastleggingen || =4+ 6 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 35,0 Betalingen || =5+ 6 || 1,5 || 3,56 || 5 || 5 || 5 || 5 || 5 || 30,06 Rubriek van het meerjarige financiële kader: || 5 || "Administratieve uitgaven" in miljoen euro (tot op 3 decimalen) || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL DG: <ENER> || Personele middelen || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 5,089 Andere administratieve uitgaven || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,602 TOTAAL DG <ENER> || Kredieten || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 5,691 TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 5,691 in miljoen euro (tot op 3 decimalen) || || || Jaar N[55] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL TOTAAL kredieten voor RUBRIEK 1 tot en met 5 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 40,691 Betalingen || 2,313 || 4,373 || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 5,813 || 35,751 3.2.2. Geraamde gevolgen voor de
beleidskredieten –
x Voor het voorstel/initiatief zijn geen nieuwebeleidskredieten nodig
(het initiatief maakt deel uit van het huidige financiële kader) –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: Vastleggingskredieten, in miljoenen euro's (tot op 3
decimalen) Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL OUTPUTS Soort output[56] || Gemiddelde kostprijs van de output || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Aantal outputs || Kosten || Totaal aantal outputs || Totale kosten SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 3: het energieverbruik in de EU met 20 % verminderen in vergelijking met de vooruitzichten voor 2020 van PRIMES 2007 - Output || studie || 1 || 1 || 0,2 || 1 || 0,2 || 1 || 0,2 || 1 || 0,2 || 1 || 0,2 || 1 || 0,2 || 1 || 0,2 || 7 || 1,4 Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 3 || || 0,2 || || 0,2 || || 0,2 || || 0,2 || || 0,2 || || 0,2 || || 0,2 || 7 || 1,4 SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 4: hernieuwbare energiebronnen bevorderen en energie-efficiëntie in vervoer, woningen/tertiaire sector en industrie verbeteren door de niet-technologische belemmeringen aan te pakken ("Intelligente Energie Europa"-programma)... - Output || studie || 1,4 || 2 || 2,8 || 2 || 2,8 || 2 || 2,8 || 2 || 2,8 || 2 || 2,8 || 2 || 2,8 || 2 || 2,8 || 14 || 19,6 - Output || Gezamenlijk optreden || 2 || 0,3 || 2 || 0,3 || 2 || 0,3 || 2 || 0,3 || 2 || 0,3 || 2 || 0,3 || 2 || 0,3 || 2 || 2,1 || 14 Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 4 || 2,3 || 4,8 || 2,3 || 4,8 || 2,3 || 4,8 || 2,3 || 4,8 || 2,3 || 4,8 || 2,3 || 4,8 || 2,3 || 4,8 || 16,1 || 33,6 TOTALE KOSTEN || || 5 || || 5 || || 5 || || 5 || || 5 || || 5 || || 5 || || 35 3.2.3. Geraamde gevolgen voor de
administratieve kredieten 3.2.3.1. Samenvatting –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten
nodig –
x Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig,
zoals hieronder nader wordt beschreven: (het voorstel/initiatief maakt deel uit
van het huidige financiële kader) De benodigde huishoudelijke kredieten worden
gefinancierd met de middelen die reeds voor het beheer van deze actie zijn
toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met
middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met
inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden
toegewezen. in miljoen euro (tot
op 3 decimalen) || Jaar N [57] || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || TOTAAL RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || Personele middelen || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 5,089 Andere administratieve uitgaven || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,086 || 0,602 Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 5,691 Buiten RUBRIEK 5[58] van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || Personele middelen || || || || || || || || Andere administratieve uitgaven || || || || || || || || Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || TOTAAL || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 0,813 || 5,691 3.2.3.2. Geraamde personeelsbehoeften –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig –
x Voor het voorstel/initiatief zijn de reeds toegewezen personele
middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven: Raming in een geheel getal (of met hoogstens 1
decimaal) || || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) Formatieplaatsen (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) || || XX 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || XX 01 01 02 (delegaties) || || || || || || || || XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || || || 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || || || Extern personeel (in voltijdsequivalent: VTE)[59] || || XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen") || || || || || || || || XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties) || || || || || || || || XX 01 04 jj [60] || - zetel[61] || || || || || || || || - delegaties || || || || || || || || XX 01 05 02 (AC, END, INT - onderzoek door derden) || || || || || || || || 10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek) || || || || || || || || Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || || || || || || || || TOTAAL || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 || 0,727 XX is het
beleidsterrein of de begrotingstitel De benodigde personele
middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer
van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel
aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure
met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen
worden toegewezen. Beschrijving van de
uit te voeren taken Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Passende maatregelen nemen om de verschillende verplichtingen van de Commissie uit te voeren (bv. herzien van verslagen door lidstaten, studies starten en blijven volgen, analyses uitvoeren, steunmaatregelen voor de uitvoering ontwikkelen, de uitvoering controleren) Extern personeel || 3.2.4. Verenigbaarheid met het
huidige meerjarige financiële kader –
x Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het huidige meerjarige
financiële kader –
¨ Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken
rubriek van het meerjarige financiële kader Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder
vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. …. –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het
flexibiliteitsinstrument of herziening van het meerjarige financiële kader[62]. Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de
betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. …….. 3.2.5. Bijdragen van derden aan de
financiering –
x Het voorstel/initiatief voorziet niet in medefinanciering door derden.
–
Het voorstel/initiatief voorziet in
medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd: Kredieten in miljoen euro (tot op 3 decimalen) || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || Totaal Vermeld de medefinancieringsbron || || || || || || || || TOTAAL medegefinancierde kredieten || || || || || || || || 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten –
x Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de
ontvangsten. –
¨ Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële
gevolgen: –
¨ voor de eigen middelen –
¨ voor de diverse ontvangsten in miljoen euro (tot op 3 decimalen) Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: || Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten || Gevolgen van het voorstel/initiatief[63] Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel kolommen als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) Artikel …………. || || || || || || || || Voor de diverse
ontvangsten die worden "toegewezen", vermeld het (de) betrokken
begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven. …. Vermeld de wijze van
berekening van de gevolgen voor de ontvangsten. …. [1] 7224/1/07, REV 1. [2] COM(2010) 2020. [3] SEC(2011) 277. [4] EUCO 2/1/11. [5] 2010/2107(INI). [6] COM(2011) 21. [7] COM(2011) 112. [8] PB L 144 van 27.4.2008, blz. 64. [9] PB L 153 van 18.6.2010, blz. 1. [10] EUCO 13/10. [11] PB L 140 van 23.4.2009, blz. 16. [12] Voor meer bijzonderheden wordt verwezen naar punt 1.2 van
de bijbehorende EB en bijlagen I en II. [13] De
ontwerpverslagen zijn beschikbaar op:
http://ec.europa.eu/energy/efficiency/bucharest. [14] PB C , , blz. . [15] PB C , , blz. . [16] PB C , , blz. . [17] In 2007 opgestelde prognoses gaven voor 2020 een primair
energieverbruik aan van 1842 Mtoe. Een vermindering van 20 % leidt tot
1474 Mtoe in 2020, met andere woorden een vermindering van 368 Mtoe in
vergelijking met de prognoses. [18] COM(2010) 639 definitief. [19] 2010/2107(INI). [20] COM(2011) 21. [21] COM(2011) 109 definitief. [22] COM(2011) 144 definitief. [23] COM(2011) 112 definitief. [24] PB L 140 van 5.6.2009, blz.136. [25] PB L 52 van 21.2.2004, blz. 50. [26] PB L 144 van 27.4.2008, blz. 64. [27] PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13. [28] COM(2008) 394 definitief. [29] PB L 334 van 17.12.2010, blz.17. [30] PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32. [31] PB L 32 van 6.2.2007, blz. 183. [32] PB L 211 van 14.8.2009, blz. 15. [33] PB L 309 van 24.11.2009, blz. 87. [34] PB L 153 van 18.6.2010, blz. 1. [35] PB L 304 van 14.11.2008, blz. 1. [36] PB L 211 van 14.8.2009, blz. 55. [37] PB L 211 van 14.8.2009, blz. 94. [38] PB L 338 van 17.12.2008, blz. 55. [39] PB L 381 van 28.12.2006, blz. 24. [40] PB L 342 van 22.12.2009, blz. 46. [41] De lidstaten mogen verschillende omzettingsfactoren
gebruiken, indien deze kunnen worden gerechtvaardigd. [42] Gloeilampen of halogeengloeidraadlampen. [43] Gloeilampen of halogeengloeidraadlampen. [44] EN 834 Norm voor warmtekostenverdelers voor het vaststellen van het verbruik van radiatoren
voor kamerverwarming - apparaten met elektrische energievoorziening. [45] Aanbevelingen voor de meet- en verificatiemethodes in het kader van Richtlijn 2006/32/EG betreffende
energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten. [46] ABM: activiteitsgestuurd management (Activity-Based
Management) – ABB: activiteitsgestuurde begroting (Activity-Based Budgeting). [47] Als bedoeld in artikel 49, lid 6, onder a) of b), van het
Financieel Reglement. [48] Nadere informatie over beheerswijzen en verwijzingen naar
het Financieel Reglement zijn te vinden op de BudgWeb-site: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html. [49] In de zin van artikel 185 van het Financieel Reglement. [50] GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten. [51] EVA: Europese Vrijhandelsassociatie. [52] Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële
kandidaat-lidstaten uit de Westelijke Balkan. [53] Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het
voorstel/initiatief wordt begonnen. [54] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [55] Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het
voorstel/initiatief wordt begonnen. [56] Outputs zijn de te verrichten diensten of de te leveren
producten (bv.: aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km
aangelegde wegen, enz.). [57] Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het
voorstel/initiatief wordt begonnen. [58] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [59] AC = arbeidscontractant; INT= uitzendkracht; JED= jonge
deskundige in een delegatie; LA= plaatselijke functionaris; END = gedetacheerd
nationaal deskundige. [60] Onder het maximum voor extern personeel uit
beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen). [61] Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor
Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en Europees Visserijfonds (EVF). [62] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel
Akkoord. [63] Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en
suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van
25 % aan inningskosten.