Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011IP0011

    Tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de EG en de staten in de Stille Oceaan Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2011 over de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de EG en de staten in de Stille Oceaan

    PB C 136E van 11.5.2012, p. 19–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    11.5.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 136/19


    Woensdag 19 januari 2011
    Tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de EG en de staten in de Stille Oceaan

    P7_TA(2011)0011

    Resolutie van het Europees Parlement van 19 januari 2011 over de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de EG en de staten in de Stille Oceaan

    2012/C 136 E/04

    Het Europees Parlement,

    onder verwijzing naar zijn resoluties van 25 september 2003 over de Vijfde ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) in Cancún (1), van 12 mei 2005 over de evaluatie van de Doha-Ontwikkelingsronde na het besluit van de Algemene Raad van de WTO van 1 augustus 2004 (2), van 1 december 2005 over de voorbereiding van de zesde ministersconferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) te Hongkong (3), van 23 maart 2006 over de invloed van de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) op de ontwikkeling (4), van 4 april 2006 over de evaluatie van de Doha-ronde na de ministersconferentie van de WTO in Hongkong (5), van 1 juni 2006 over handel en armoede: naar een handelsbeleid dat de bijdrage van de handel aan armoedebestrijding maximaliseert (6), van 7 september 2006 over de opschorting van de onderhandelingen over de Ontwikkelingsagenda van Doha (7), van 23 mei 2007 over economische partnerschapsovereenkomsten (8), van 12 december 2007 over economische partnerschapsovereenkomsten (9), zijn standpunt van 5 juni 2008 inzake het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de toepassing van een schema van algemene tariefpreferenties voor de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2011 en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 552/97 en (EG) nr. 1933/2006 van de Raad en de Verordeningen (EG) nr. 964/2007 en (EG) nr.1100/2006 van de Commissie (10), en zijn resolutie van 25 maart 2009 over de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de staten in de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap anderzijds (11),

    gezien de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds,

    gezien de partnerschapsovereenkomst tussen de leden van de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds, ondertekend in Cotonou op 23 juni 2000 (Overeenkomst van Cotonou),

    gelet op Verordening (EG) nr. 1528/2007 van de Raad van 20 december 2007 tot toepassing van de regelingen voor goederen van oorsprong uit bepaalde staten behorende tot de groep van staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), die zijn opgenomen in overeenkomsten tot instelling van, of leidende tot instelling van, een economische partnerschapsovereenkomst (12),

    gezien de mededeling van de Commissie van 23 oktober 2007 over economische partnerschapsovereenkomsten (COM(2007)0635),

    gezien de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT), en in het bijzonder artikel XXIV daarvan,

    gezien de ministeriële verklaring van de vierde ministersconferentie van de WTO, aangenomen op 14 november 2001 in Doha,

    gezien de op 18 december 2005 in Hong Kong op de zesde bijeenkomst van de WTO-ministersconferentie aangenomen ministeriële verklaring,

    gezien het verslag en de aanbevelingen van de Taskforce Hulp voor handel, die de Algemene Raad van de WTO op 10 oktober 2006 heeft goedgekeurd,

    gezien de Millenniumverklaring van de Verenigde Naties van 8 september 2000, waarin de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDG's) zijn geformuleerd als criteria die de internationale gemeenschap collectief heeft opgesteld met het oog op de uitbanning van armoede,

    gezien de verklaring van Kigali die de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU op 22 november 2007 in Kigali (Rwanda) heeft aangenomen,

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 14 december 2006 over de situatie in Fiji (13), waarin het de machtsovername door het leger van Fiji krachtig heeft veroordeeld,

    gezien een lijst van 103 aanbevelingen van de VN-Mensenrechtenraad, opgenomen in het verslag van 23 maart 2010 van de werkgroep voor de universele periodieke toetsing, en gezien het officiële antwoord van de regering van Fiji van 10 juni 2010 waarin zij stelt dat de reeds lang gevraagde en vaak uitgestelde algemene verkiezingen nu gepland zijn voor 2014 en dat over deze datum niet kan worden onderhandeld,

    gezien de vraag van 16 december 2010 aan de Commissie over de sluiting van de tussentijdse partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de staten in de Stille Oceaan, anderzijds (O-0212/2010 – B7-0807/2010),

    gelet op artikel 115, lid 5, van zijn Reglement,

    A.

    overwegende dat de eerdere handelsrelatie van de EU met de ACS-landen, die zonder wederkerigheid preferentiële toegang tot de EU-markten hadden, sinds 1 januari 2008 niet meer in overeenstemming is met de WTO-regels,

    B.

    overwegende dat EPO's met de WTO-regels verenigbare overeenkomsten zijn ter ondersteuning van regionale integratie en ter bevordering van de geleidelijke integratie van de ACS-economieën in de wereldeconomie, waardoor hun duurzame sociaaleconomische ontwikkeling wordt gestimuleerd en een bijdrage wordt geleverd aan de inspanningen om de armoede in de die landen uit te bannen,

    C.

    overwegende dat EPO's moeten worden gebruikt voor het opbouwen van een langdurige relatie waarin de handel de ontwikkeling ondersteunt,

    D.

    overwegende dat het Suikerprotocol bij de opeenvolgende Overeenkomsten van Lomé en de Overeenkomst van Cotonou zorgde voor een voorspelbaar inkomen voor kleine eilanden in de Stille Oceaan, die slechts over beperkte diversificatiemogelijkheden op landbouwgebied beschikken,

    E.

    overwegende dat tussentijdse EPO's overeenkomsten zijn met betrekking tot de goederenhandel die bedoeld zijn om verstoring van de handel tussen de ACS-landen en de EU te voorkomen,

    F.

    overwegende dat door de huidige financiële en economische crisis het handelsbeleid belangrijker dan ooit is voor de ontwikkelingslanden,

    G.

    overwegende dat van de ACS-staten in de Stille Oceaan tot nu toe alleen Papoea-Nieuw-Guinea en de Republiek Fiji-eilanden een tussentijdse EPO hebben ondertekend (eind 2009); dat alle andere ACS-staten in de Stille Oceaan ofwel onder het initiatief „Alles behalve wapens” vallen dat belastingvrije en quotavrije toegang geeft tot de EU, ofwel onder het reguliere stelsel van algemene preferenties van de EU,

    H.

    overwegende dat de voorlopige uitvoering van de overeenkomst voor Papoea-Nieuw-Guinea op 20 december 2009 is gestart; dat de overeenkomst voor de Republiek Fiji-eilanden zal worden uitgevoerd zodra deze kennis geeft van de voorlopige uitvoering of de ratificatie ervan,

    I.

    overwegende dat onderhandelingen met alle 14 ACS-staten in de Stille Oceaan over een volledige EPO gaande zijn,

    J.

    overwegende dat de tussentijdse EPO alle belangrijke bepalingen van een goederenhandelovereenkomst bevat,

    K.

    overwegende dat de gevolgen van de verplichtingen die in de overeenkomst zijn opgenomen, zeer ingrijpend zouden kunnen zijn voor de betrokken landen en de Stille-Oceaanregio,

    L.

    overwegende dat de tussentijdse EPO van invloed zal zijn op de werkingssfeer en inhoud van toekomstige overeenkomsten tussen Papoea-Nieuw-Guinea en de Republiek Fiji-eilanden en andere handelspartners en op de opstelling van de regio in de EPO-onderhandelingen,

    M.

    overwegende dat er een beperkte mededinging bestaat tussen de EU en de staten in de Stille Oceaan, aangezien het overgrote deel van de uitvoer van de EU voornamelijk bestaat uit goederen die de staten in de Stille Oceaan zelf niet produceren, maar wel vaak nodig hebben voor ofwel directe consumptie ofwel als grondstof voor de binnenlandse industrie,

    N.

    overwegende dat visserij en aanverwante activiteiten en bedrijfstakken de beste kansen bieden voor een toekomstige stijging van de uitvoer, op voorwaarde dat er een ecologische en duurzame visserij wordt bedreven,

    O.

    overwegende dat nieuwe handelsregels ontworpen moeten zijn om de ontwikkeling van inheemse sectoren te steunen en deze te beschermen tegen de uitputting van hulpbronnen en klimaatverandering, en die regels gepaard moeten gaan met meer handelsgerelateerde bijstand,

    P.

    overwegende dat „Hulp voor handel” tot doel heeft de ontwikkelingslanden beter in staat te stellen van nieuwe handelsmogelijkheden te profiteren,

    Q.

    overwegende dat er tussen de EU en de ACS-staten is onderhandeld over nieuwe, betere en meer flexibele oorsprongsregels, die aanzienlijke voordelen zullen opleveren indien ze op de juiste wijze worden toegepast, i.e. volledig in overeenstemming met het doel van de overeenkomst en met inachtneming van de geringere capaciteit van die landen,

    R.

    overwegende dat de afwijking van de oorsprongsregels in de tussentijdse EPO betrekking heeft op de volledige productieketen, gaande van winning van grondstoffen tot de verwerking, de afzet en de uitvoer,

    S.

    overwegende dat de grote vraag naar tonijnproducten betekent dat deze specifieke kenmerken vertonen, zoals vlug moeten inspelen op prijsschommelingen, die ertoe hebben geleid dat ze op de internationale markt als „gevoelige producten” worden geklasseerd, iets waarmee in alle handelsonderhandelingen rekening moet worden gehouden,

    T.

    overwegende dat de Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan (WCPFC), de internationale organisatie die verantwoordelijk is voor het waarborgen van duurzame visbestanden in dit gebied, erop heeft gewezen dat derde landen, en met name China, die geïnvesteerd hebben in grootschalige industrieprojecten in Papoea-Nieuw-Guinea, sinds de invoering van de nieuwe oorsprongsregels hun visserijcapaciteit in dit gebied massaal hebben opgedreven en dit zo zal blijven, waardoor het gevaar voor overbevissing toeneemt,

    1.

    is van mening dat de handelsbetrekkingen tussen deze regio en de EU moeten bijdragen tot intensievere handel, duurzame ontwikkeling en meer regionale integratie, waarbij sterkere economische diversifiëring en vermindering van de armoede worden bevorderd; wijst erop dat de tussentijdse EPO moet bijdragen tot het halen van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling;

    2.

    benadrukt dat het positieve resultaat van de onderhandelingen over de tussentijdse EPO met Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji laat zien dat de EU er veel belang aan hecht om nauwe economische betrekkingen op hoog niveau met de landen in de Stille Oceaan te blijven onderhouden; hoopt dat deze tussentijdse EPO, die nu tot twee landen beperkt is, het pad kan effenen voor een ruimere overeenkomst waarbij andere landen in de Stille Oceaan betrokken zijn;

    3.

    benadrukt dat de tussentijdse EPO als doel heeft de markt open te houden voor uitvoer uit Papoea-Nieuw-Guinea en de Republiek Fiji-eilanden en onderhandelingen mogelijk te maken met het oog op een volledige EPO, indien de betrokken landen dit wensen;

    4.

    wijst erop dat Papoea-Nieuw-Guinea en de Republiek Fiji-eilanden - de twee ACS-staten in de Stille Oceaan met een exportactiviteit van enige betekenis naar de EU - tot nu toe de enige landen van de Stille-Oceaanregio zijn die de overeenkomst hebben ondertekend, terwijl de andere leden van die regionale groep ervoor hebben gekozen de overeenkomst niet te ondertekenen vanwege de geringere omvang van hun goederenhandel met de EU;

    5.

    herinnert eraan dat, terwijl de tussentijdse EPO als een eerste stap in het proces kan worden beschouwd, het in juridisch opzicht een volledig zelfstandige internationale overeenkomst is die er niet automatisch toe hoeft te leiden dat het komt tot een volledige EPO of dat alle aanvankelijk landen die de tussentijdse EPO hebben ondertekend, ook de volledige EPO aangaan;

    6.

    herinnert de instellingen en regeringen van de EU eraan dat noch de sluiting van noch de verzaking aan een EPO mag leiden tot een situatie waarbij een ACS-land in een minder gunstige positie terechtkomt dan onder de handelsbepalingen van de Overeenkomst van Cotonou;

    7.

    benadrukt dat de eventuele goedkeuring door het Parlement van een tussentijdse EPO niet bij voorbaat betekent dat het ook zijn goedkeuring zal hechten aan een volledige EPO, aangezien de sluitingsprocedure betrekking heeft op twee verschillende internationale overeenkomsten;

    8.

    herinnert eraan dat een echte regionale markt een essentiële voorwaarde vormt voor de succesvolle tenuitvoerlegging van de tussentijdse EPO - en van een eventuele toekomstige volledige EPO- en dat regionale integratie en samenwerking van wezenlijk belang zijn voor de sociale en economische ontwikkeling van de staten in de Stille Oceaan; is van mening dat hiermee rekening moet worden gehouden bij de tenuitvoerlegging van de overeenkomst;

    9.

    benadrukt dat de specifieke bepalingen inzake oorsprongsregels voor visserijproducten tot doel hebben in de ACS-staten in de Stille Oceaan de visverwerkingscapaciteit op het land te ontwikkelen teneinde op lokaal niveau banen en inkomsten te genereren;

    10.

    wijst erop dat de tussentijdse EPO het pad heeft geëffend voor de ontwikkeling in Papoea-Nieuw-Guinea van industriële projecten zoals de Pacific Marine Industrial Zone in Madang, die volgens de ramingen over twee jaar meer dan 400 000 ton ingeblikte tonijn zou moeten produceren;

    11.

    is in verband hiermee bezorgd en gealarmeerd door maatregelen zoals de recente herziening van de milieuwetgeving door de autoriteiten van Papoea-Nieuw-Guinea, die in de praktijk de voorwaarde afschaft om voor dergelijke projecten milieurapporten op te stellen en het indienen van claims verhindert;

    12.

    benadrukt het belang van de visserijsector als primaire bron van werkgelegenheid voor vrouwen in de Stille-Oceaanregio; is van mening dat de Commissie technische, politieke en financiële steun moet verlenen om de banenkansen voor vrouwen in de staten in de Stille Oceaan te vergroten;

    13.

    stelt met bezorgdheid vast dat uit gegevens van de WCPFC blijkt dat derde landen hun visserijcapaciteit in deze wateren van de Stille Oceaan hebben opgevoerd en dat er bijgevolg een risico bestaat voor illegale, niet aangegeven en niet-gereglementeerde visserij en overbevissing, wat niet bevorderlijk is voor de duurzame ontwikkeling van de lokale visserijsector;

    14.

    benadrukt dat Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji weliswaar een beperkte viscapaciteit hebben en bijgevolg een beperkte aanvoer van geheel en zelf gevangen vis en een beperkte verwerkingscapaciteit op het land, maar dat de afwijking van de oorsprongsregels voor verwerkte visserijproducten, waarvan Papoea-Nieuw-Guinea actief gebruik maakt, dit land heeft omgevormd tot een echte draaischijf voor de verwerking van enorme hoeveelheden tonijn die afkomstig is van diverse bronnen (zoals de Filippijnen, Thailand, China, de Verenigde Staten, en Australië); vestigt de aandacht op het feit dat de afwijking van de oorsprongsregels een destabiliserende invloed kan hebben op de visverwerkende en conservenindustrie van de EU;

    15.

    verzoekt de Commissie het Parlement zo spoedig mogelijk een verslag voor te leggen over deze specifieke aspecten van de visserijsector in de staten in de Stille Oceaan en over het beheer van de visserijbestanden in de Stille Oceaan met inbegrip van duurzame-ontwikkelingspraktijken; verzoekt de Commissie onverwijld overleg te starten zoals bedoeld in artikel 6, lid 6, punt d), van protocol nr. II bij de tussentijdse EPO, en de afwijkingen van de oorsprongsregels op te schorten indien uit het beoordelingsverslag blijkt dat er sprake is van destabilisering van de visverwerkende en conservensector in de EU;

    16.

    wijst erop dat het verslag over de tenuitvoerlegging van de bijzondere oorsprongsregels moet worden opgesteld in de loop van 2011, d.w.z. drie jaar na de kennisgeving aan Papoea-Nieuw-Guinea van de vaststelling van de voorschriften van Verordening (EG) nr. 1528/2007, en dat in het verslag moet worden ingegaan op de economische, sociale en milieugevolgen van de algemene afwijking van de oorsprongsregels voor de bevolking van Papoea-Nieuw-Guinea, en vooral de kustgemeenschappen aldaar; verzoekt in dat verband onmiddellijk te worden geïnformeerd over het referentiekader van dit verslag en over de vraag of alle belanghebbenden en betrokken partijen, met inbegrip van de maatschappelijke organisaties in Papoea-Nieuw-Guinea, bij de voorbereiding van het verslag zullen worden geraadpleegd;

    17.

    moedigt Fiji aan de aanbevelingen van de internationale gemeenschap over te nemen en goede bestuurspraktijken in te voeren; is van mening dat dergelijke maatregelen moeten leiden tot verlening van financiële steun voor de suikerindustrie in Fiji; erkent dat dit geld hard nodig is om te zorgen voor ondersteuning van de suikerindustrie, die een belangrijke bron van werkgelegenheid vormt in Fiji;

    18.

    beklemtoont dat elke regionale economische partnerschapsovereenkomst afhankelijk moet worden gesteld van de goedkeuring door alle betrokken politieke groeperingen in de Republiek Fiji-eilanden van een routekaart naar democratische verkiezingen;

    19.

    beveelt aan dat in de lopende onderhandelingen over een volledige EPO een soepele, asymmetrische en pragmatische aanpak wordt gevolgd; benadrukt dat het belangrijk is dat er een hoofdstuk over ontwikkelingssamenwerking wordt opgenomen in de volledige EPO;

    20.

    wijst erop dat de overeenkomst ook gevolgen kan hebben voor de betrekkingen tussen de Stille-Oceaanregio en haar naaste en grootste handelspartners Australië en Nieuw-Zeeland en dat gewaarborgd moet worden dat de bepalingen van de huidige overeenkomst geen belemmering vormen voor toekomstige handelsovereenkomsten met deze landen;

    21.

    herinnert eraan dat de EPO de doelstellingen, beleidsmaatregelen en prioriteiten van de staten in de Stille Oceaan op ontwikkelingsgebied moet ondersteunen, niet alleen qua opzet en inhoud, maar ook door de manier waarop en de geest waarin de overeenkomst wordt uitgevoerd;

    22.

    herinnert aan de goedkeuring, in oktober 2007, van de EU-strategie inzake hulp voor handel, waarbij de toezegging is gedaan de gezamenlijke handelsgerelateerde EU-bijstand voor 2010 te verhogen tot jaarlijks 2 miljard euro (1 miljard van de Gemeenschap en 1 miljard van de lidstaten); dringt erop aan dat de Stille-Oceaanregio een adequaat en eerlijk deel van deze bijstand ontvangt;

    23.

    dringt aan op de snelle vaststelling en beschikbaarstelling van het aandeel van de Stille-Oceaanregio in de middelen uit hoofde van „Hulp voor handel”; onderstreept dat deze middelen een aanvulling moeten vormen op de middelen uit het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) en niet louter een andere verpakking daarvan, dat zij moeten aansluiten bij de prioriteiten van Papoea-Nieuw-Guinea en de Republiek Fiji-eilanden, alsook van de ruimere Stille-Oceaanregio, en dat de uitbetaling ervan tijdig moet gebeuren, voorspelbaar moet zijn en in overeenstemming met de uitvoeringsschema's van de nationale en regionale strategische ontwikkelingsplannen;

    24.

    verzoekt de Commissie, gezien de in september 2007 door de Raad gedane toezeggingen wat betreft de handelsgerelateerde aspecten van intellectuele-eigendomsrechten (TRIPS-Overeenkomst) en de beschikbaarheid van medicijnen, met het oog op de sluiting van een EPO niet te onderhandelen over TRIPS-plus bepalingen die betrekking hebben op farmaceutische producten en die gevolgen hebben voor de volksgezondheid en de beschikbaarheid van medicijnen, geen toetreding te eisen tot het Verdrag tot samenwerking inzake octrooien en het Verdrag inzake octrooirecht, of de naleving van de voorschriften ervan, ervan af te zien de bepalingen van Richtlijn 2004/48/EG (14) over te nemen, en in de EPO geen onderwerpen op te nemen zoals de bescherming van niet-originele databanken;

    25.

    geeft uiting aan zijn niet-aflatende steun voor een volledige EPO tussen de EU en de staten in de Stille Oceaan; stemt ermee in dat de voornaamste onderwerpen die bij de sluiting daarvan aan bod moeten komen onder meer zijn:

    a)

    intellectuele-eigendomsrechten, zowel voor traditionele kennis als voor westerse technologische artikelen,

    b)

    transparantie van overheidsopdrachten, die in overeenstemming met de behoeften van de staten in de Stille Oceaan tot op zekere hoogte opengesteld zijn voor contractanten uit de EU,

    c)

    werkvergunningen voor burgers van de eilanden in de Stille Oceaan voor perioden van ten minste 24 maanden, die hen in staat stellen te werken als thuisverzorger of in gelijkaardige beroepen;

    26.

    dringt er niettemin op aan dat de Commissie blijft werken aan een meer omvattende overeenkomst en blijft zoeken naar mogelijke toegankelijke, uitvoerbare alternatieven die overeenkomstig de WTO-regels en met gebruikmaking van alle mogelijke flexibiliteit die die regels bieden, waaronder een verklaring van afstand, markttoegang waarborgen voor de landen die niet wensen deel te nemen aan de tussentijdse overeenkomst, de volledige EPO of beide overeenkomsten;

    27.

    is van mening dat in het kader van de volledige EPO, een parlementaire commissie moet worden opgericht om toezicht te houden op de uitvoering van de overeenkomst, en dat de samenstelling van die commissie voor wat het EP betreft in overeenstemming moet zijn met die van de Gemengde Parlementaire Commissie Cariforum-EU;

    28.

    dringt erop aan dat zowel de tussentijdse EPO als de volledige EPO ook een herzieningsclausule moeten omvatten die voorziet in een onafhankelijke algemene effectbeoordeling van onder meer de economische, sociale en milieugevolgen en de kosten en gevolgen van de uitvoering, die binnen drie tot vijf jaar na de ondertekening ervan moet worden uitgevoerd; benadrukt dat de herzieningsclausule van de tussentijdse EPO - en vervolgens die van de EPO - de bepaling moet bevatten dat alle ondertekenaars het recht hebben de herzieningsclausule in te roepen op grond van bovengenoemde effectbeoordeling; dringt er voorts op aan dat het Europees Parlement en de parlementen van de staten in de Stille Oceaan worden betrokken bij een eventuele herziening van de overeenkomst;

    29.

    steunt in dit verband de toezegging van de Commissie om ervoor te zorgen dat deze algemene afwijking van de oorsprongsregels in toekomstige EPO's eerder een uitzondering dan de regel is;

    30.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de ACS-staten, de ACS-EU-Raad en de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU.


    (1)  PB C 77 E van 26.3.2004, blz. 393.

    (2)  PB C 92 E van 20.4.2006, blz. 397.

    (3)  PB C 285 E van 22.11.2006, blz. 126.

    (4)  PB C 292 E van 1.12.2006, blz. 121.

    (5)  PB C 293 E van 2.12.2006, blz. 155.

    (6)  PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 261.

    (7)  PB C 305 E van 14.12.2006, blz. 244.

    (8)  PB C 102 E van 24.4.2008, blz. 301.

    (9)  PB C 323 E van 18.12.2008, blz. 361.

    (10)  PB C 285 E van 26.11.2009, blz. 126.

    (11)  PB C 117 E van 6.5.2010, blz. 118.

    (12)  PB L 348 van 31.12.2007, blz. 1.

    (13)  PB C 317 E van 23.12.2006, blz. 898.

    (14)  PB L 157 van 30.4.2004, blz. 45.


    Top