Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52010IE0992

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Sociale economie in Afrika: rol en perspectieven in de ontwikkelingssamenwerking” (initiatiefadvies)

    PB C 44 van 11.2.2011, p. 129–135 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    11.2.2011   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 44/129


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Sociale economie in Afrika: rol en perspectieven in de ontwikkelingssamenwerking” (initiatiefadvies)

    2011/C 44/21

    Rapporteur: de heer JAHIER

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) heeft op 17 december 2009 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over de

    Sociale economie in Afrika: rol en perspectieven in de ontwikkelingssamenwerking.

    De afdeling Externe betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 17 juni 2010 goedgekeurd.

    Het EESC heeft tijdens zijn op 14 en 15 juli 2010 gehouden 464e zitting (vergadering van 15 juli) onderstaand advies uitgebracht, dat met 116 stemmen vóór en 0 stemmen tegen, bij 1 onthouding, werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1   De sociale economie legt wereldwijd gewicht in de schaal, met als kenschetsende eigenschappen: innovatievermogen, dynamiek, flexibiliteit, veerkracht – ook in tijden van hoge nood – en vermogen om iedereen erbij te betrekken, met name ook burgers uit de meest armlastige en marginale geledingen van de maatschappij. Volgens betrouwbare ramingen werkt 10 % van de wereldberoepsbevolking in de sociale economie (1) en is de sociale economie overal ter wereld in opkomst. De sociale economie onderscheidt zich door haar eigenschappen en dynamiek van andere verschijningsvormen van de economie. Die eigenschappen en dynamiek vullen andere ondernemingsvormen echter ook aan en zijn daarmee in synergie.

    1.2   Afrika's sociale economie is altijd het ondergeschoven kindje van de internationale gemeenschap geweest, de EU incluis. Er is geen erkenning voor de specifieke eigenschappen ervan, waardoor de sociale economie dus ook over het hoofd wordt gezien als er beleid moet worden uitgestippeld, overleg moet worden gepleegd of een besluit moet worden genomen. Toch is de sociale economie diep geworteld in de Afrikaanse tradities van solidariteit en collectieve en gemeenschapsondernemingen, die dikwijls uitmonden in coöperaties of andere zeer uiteenlopende vormen van op wederzijdse hulp gebaseerde samenwerkingsverbanden. Veel van die samenwerkingsverbanden vormen overigens een pijler van wat in het algemeen wordt aangeduid als de „informele economie”.

    1.3   In een continent waar 80 à 95 % van de bevolking werkzaam is in de informele economie, kan de sociale economie de doorslaggevende factor worden waardoor de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van al die informele werkers geleidelijk evolueren en een dusdanige verandering ondergaan dat zij uiteindelijk gaan beantwoorden aan hoge normen van menselijke waardigheid en sociale bescherming. Dan kunnen betrokkenen de markt betreden en een beslissende bijdrage leveren aan de sociaaleconomische ontwikkeling van Afrika.

    1.4   Dat de sociale economie innoverend werkt in een tijd waarin de wereld lijdt onder de gevolgen van de economische crisis en dat zij lokale ontwikkeling een fikse impuls kan geven, is formeel vastgesteld door de IAO. Inmiddels heeft die organisatie van 19 t/m 21 oktober 2009 in Johannesburg de eerste conferentie over de sociale economie gehouden, met als resultaat dat daarvoor een actieplan is goedgekeurd. Zelfs de Wereldbank en het IMF zijn zich weer voor de sociale economie gaan interesseren vanwege de veerkracht daarvan - en vooral van coöperaties - tijdens de crisis.

    1.5   De EU heeft er dus als 's werelds grootste geldschieter belang bij om hierop in te haken. Een goede gelegenheid zou 2012 kunnen zijn, dat door de VN tot Internationaal Jaar van de coöperaties is uitgeroepen.

    Hieronder suggereert het EESC een aantal mogelijke methoden om in de ontwikkelingssamenwerking een lans te breken voor de sociale economie in Afrika:

    de Europese Unie kan formeel erkenning geven aan de rol van de sociale economie in de ontwikkeling van Afrika, alsook aan de bijdrage die de sociale economie daaraan levert;

    de lijst van niet-gouvernementele actoren die in de Overeenkomst van Cotonou is opgenomen, kan worden aangevuld met „actoren in de sociale economie”, zodat ook die actoren bij de toepassing van de Overeenkomst worden betrokken;

    in de strategieën voor landen en regio's kan dubbel zoveel geld worden uitgetrokken voor niet-gouvernementele actoren;

    er kan naar worden gestreefd om niet-overheidsactoren, waaronder actoren van de sociale economie, in de periode na 2020 een rol te geven in de betrekkingen van de Europese Unie met de ACS-landen;

    de sociale economie kan een plaats worden gegeven in het EU/Afrika-partnerschap en met name in het zevende partnerschap inzake migratie, mobiliteit en werkgelegenheid;

    Afrikaanse coöperaties kunnen worden meegenomen in het beleid van de EU voor ontwikkelingssamenwerking op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling;

    de sociale economie in Afrika kan steun worden gegeven door middel van de thematische programma's „Investeren in mensen” en „Niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden in het ontwikkelingsproces”;

    er kunnen prikkels worden gegeven voor de vorming en/of versterking van netwerken van actoren in de sociale economie (Noord-Zuid en Zuid-Zuid);

    in EU-programma's en -beleid kunnen onderwijs, opleiding, culturele samenwerking en gendergelijkheid worden bevorderd;

    er kan erkenning worden gegeven aan de menswaardige banen die Afrika's sociale economie genereert en het EU-beleid voor ontwikkelingssamenwerking kan daarop worden afgestemd;

    de sociale economie kan worden vermeld in het Europees Ontwikkelingsverslag 2010, waarin aandacht zal worden geschonken aan sociale bescherming;

    er kan een voor de sociale economie gunstig klimaat worden gecreëerd door o.m. te zorgen voor een adequaat rechtskader, capaciteitsopbouw en toegang tot financiering en netwerkvorming;

    er kan worden gestimuleerd dat binnen Europese instellingen wordt samengewerkt om de sociale economie te promoten;

    de sociale economie kan worden opgenomen in de partnerschappen tussen de Commissie en de IAO.

    In overeenstemming met die aanbevelingen verbindt het EESC zich ertoe om vertegenwoordigers van Afrika's sociale economie actief bij zijn werkzaamheden, maar vooral bij die van het follow-upcomité ACS/EU, te betrekken.

    2.   De sociale economie in Afrika: stand van zaken en omvang

    2.1   De sociale economie bestaat uit bedrijven en organisaties (met name coöperaties, onderlingewaarborgmaatschappijen, verenigingen, stichtingen en sociale ondernemingen) die zich onderscheiden doordat zij bij de productie van goederen, diensten en knowhow zowel economische als sociale doeleinden nastreven en de solidariteit bevorderen (2). Volgens deze definitie is de sociale economie niet alleen in Europa maar ook op andere continenten, en zeker ook in Afrika, zonder meer van belang.

    2.2   Het is tot dusverre de facto onmogelijk precies aan te geven hoe de sociale economie over de afzonderlijke Afrikaanse landen en op het hele Afrikaanse continent is verspreid en hoeveel organisaties en ondernemingen tot de Afrikaanse sociale economie moeten worden gerekend, omdat het begrip „sociale economie” tal van zeer uiteenlopende bedrijven en organisaties omvat, waarbij de nadruk is gelegd op wat al die organisaties en ondernemingen gemeen hebben. Wat wél kan, is achterhalen wat kenmerkend is voor de diverse soorten organisaties en ondernemingen die samen de Afrikaanse sociale economie uitmaken.

    2.3   De coöperatie is altijd al een van de pijlers geweest waarop de sociale economie berust. Volgens de definitie van de IAO (R193, 2002) is een coöperatie een autonoom, vrijwillig samenwerkingsverband van personen die zich in een vennootschap hebben verenigd waarvan het bezit aan alle leden toebehoort en die democratisch wordt bestuurd, teneinde gemeenschappelijke sociaaleconomische en culturele aspiraties te verwezenlijken. In Afrika zijn coöperaties als het ware geïmporteerd door de koloniale autoriteiten en behoren zij inmiddels – sinds alle Afrikaanse landen onafhankelijk zijn geworden – tot de voornaamste ondernemingsvormen in de sociaaleconomische ordening van het continent (Develtere, Pollet & Wanyama, 2009). Alleen hebben de regeringen van de onafhankelijk geworden Afrikaanse landen coöperaties meestal sterk aan zich gebonden als instrument om diverse sociaaleconomische kringen te mobiliseren en te controleren. Pas in de jaren negentig, toen met de liberaliseringen is begonnen, hebben de Afrikaanse coöperaties hun uiterst afhankelijke band met de overheid - die hun geschiedenis tot dusverre had bepaald - kunnen doorbreken en niet alleen hun autonomie, maar ook het vrijwillige karakter en de interne democratie die zo kenschetsend zijn voor het model van de coöperatieve vennootschap, kunnen terugwinnen. Daarmee is voor de Afrikaanse coöperaties een nieuwe periode van bloei en uitbreiding begonnen.

    2.4   De afgelopen vijftien jaar is dit model duidelijk steeds populairder geworden en heeft het zich steeds verder verspreid. Develtere, Pollet & Wanyama zijn, na bestudering van de cijfers voor elf Afrikaanse landen, tot de conclusie gekomen dat het aantal actieve coöperaties in diverse daarvan (bv. in Kenia, Ghana en Senegal) van de periode 1989-1992 tot 2009 meer dan verdubbeld is (3), waardoor coöperaties een zeer belangrijk deel zijn gaan uitmaken van de nationale economie.

    2.5   De meeste Afrikaanse coöperaties zijn client-owned en werkzaam in de landbouw. Toch houden ook heel wat coöperaties zich bezig met kredietverlening: volgens de WOCCU waren er in 2007 zo'n 12 000 kredietinstellingen die samen in 23 landen meer dan 15 miljoen leden telden en goed waren voor circa 3,5 miljard dollar aan spaargelden (Fonteneau & Develtere, 2009). Al die instellingen samen vormen de ruggengraat van de microkredietverlening in veel Afrikaanse regio's. Weer andere coöperaties zijn werkzaam in de bouw, het verzekeringswezen of de distributie. Naar schatting is momenteel ongeveer 7 % van alle Afrikanen aangesloten bij een coöperatie.

    2.6   Onderlingewaarborgmaatschappijen stellen zich vooral tot doel om (de gezinnen van) hun leden sociale diensten te verlenen. Daartoe worden risico's en middelen gedeeld en wordt sociale bescherming geboden, met vooral aandacht voor alles wat de gezondheid en gezondheidsdiensten betreft. De cijfers en effecten zijn indrukwekkend: naar schatting zijn er in West-Afrika meer dan vijfhonderd onderlingewaarborgmaatschappijen, waardoor dus honderdduizenden mensen worden bediend. Het Rwandese ministerie van gezondheid heeft dit soort maatschappijen onderdeel gemaakt van zijn strategie om meer mensen toegang te bieden tot de gezondheidszorg, omdat gebleken was dat 75 % van alle Rwandezen is aangesloten bij één of meer van die maatschappijen. Onderlingewaarborgmaatschappijen zijn echter niet alleen werkzaam in de gezondheidszorg: dergelijke of vergelijkbare organisaties kunnen ook andere werkterreinen hebben. Dat geldt bijvoorbeeld voor de tontines in Franstalig Afrika en (als het gaat om kredietverlening) voor de credit unions in Engelstalig Afrika. Ook zijn er onderlingewaarborgmaatschappijen die in diverse landen (zoals Ethiopië en Zuid-Afrika) begrafenissen verzorgen.

    2.7   De Raad van ministers van de UEMOA heeft op 26 juni 2009 een verordening (07/2009) over onderlingewaarborgmaatschappijen goedgekeurd - een primeur in Afrika. Daarin is vastgelegd wat vooral kenschetsend is voor het beginsel van de „onderlinge waarborg”, waarmee daaraan tegelijkertijd erkenning worden gegeven: doorzichtigheid, maatschappelijke verantwoordelijkheid, democratie, gelijkheid, gerechtigheid en solidariteit. Die principiële kenmerken leiden op hun beurt weer tot andere geheel eigen kenmerken van onderlingewaarborgmaatschappijen, zoals het vrijwillige en niet-discriminatoire karakter van het lidmaatschap, het ontbreken van een winstoogmerk, de op participatie en democratie gebaseerde werking van de instelling, het beginsel van solidariteit, de autonomie en onafhankelijkheid, een op basis van vrijwilligheid werkend bestuurscomité en participatie op grond van het besef van gedeelde verantwoordelijkheid.

    2.8   Ook het verenigingsleven bloeit in Afrika. Veel Afrikanen, of ze nu in steden of op het platteland wonen, zijn lid van verenigingen die actief zijn op alle mogelijke gebieden. Zo zijn er vrijwilligersorganisaties, community-based organisaties, organisaties zonder winstbejag, ngo's en nog veel meer. In de jaren negentig is gelijk met de democratisering ook het aantal verenigingen die op de een of andere manier verband houden met de sociale economie, de pan uitgerezen. Die ontwikkeling was niet alleen te danken aan verbeterde juridische randvoorwaarden, maar ook aan de flexibiliteit van de praktische regelingen waardoor het verenigingsmodel aan de meest uiteenlopende sociale behoeften kan worden aangepast. In deze doelgroep spelen vooral ngo's een belangrijke rol: het lukt ngo's om – vaak samen met gelijkaardige organisaties of met organisaties uit het Noorden – veel geld bijeen te krijgen en dus om op grotere schaal actief te zijn. Idem dito voor de sociale partners die zich dikwijls in diverse landen inzetten voor structuren en initiatieven van de sociale economie.

    2.9   Coöperaties, onderlingewaarborgmaatschappijen, verenigingen en andere organisaties en ondernemingen die allemaal onder de noemer „sociale economie” vallen, oefenen, vanwege hun zowel structurele als operationele kenmerken, grote invloed uit op Afrika's economie en samenleving. Bovenal bieden zij werkgelegenheid en de mogelijkheid om rechtstreeks en op democratische wijze deel te nemen aan het beheer en de verdeling van de rijkdommen. Doordat organisaties en ondernemingen van de sociale economie steeds bredere geledingen van de samenleving bereiken en vaak ook werkzaam zijn in de armste plattelandsgebieden waar de overheid niets of bijna niets doet, garanderen zij bovendien dat ook de meest kwetsbare groepen (zoals armen, vrouwen, gehandicapten, ongeschoolde werknemers en migranten) toegang hebben tot sociale en/of economische dienstverlening. Of het nu gaat om de verstrekking van microkredieten of om de medische verzorging en maatschappelijke begeleiding van hiv/aids-patiënten of om participatie aan landbouwcoöperaties of burial societies, organisaties en ondernemingen van de sociale economie maken altijd de weg vrij voor socialebeschermingsmaatregelen die op saamhorigheid en gemeenschapsgevoel berusten en tegelijkertijd goederen en diensten genereren die zonder meer van economisch belang zijn en de armoede helpen verminderen.

    2.10   De rol van organisaties en ondernemingen van de sociale economie wint ook nog aan belang vanwege de gevolgen van de economische en financiële wereldcrisis, die in Afrika bovenop de voedsel- en energiecrisis van 2007/2008 (4) is gekomen. Nu het veel Afrikanen economisch en sociaal slechter gaat, hadden de regeringen van de ontwikkelingslanden hun - vaak nog onvolledige - stelsels van sociale bescherming moeten consolideren en verder uitbouwen. De sociale economie is al aanwezig en actief op dat gebied - vaak om de hiaten in te vullen die het overheidsingrijpen laat of om de versnippering van het overheidsingrijpen te verhelpen -, wat niet betekent dat de sociale economie de regeringen en instellingen dus ontlast van wat in wezen hún rol en verantwoordelijkheid is.

    3.   Het programma van de IAO

    3.1   Door haar geheel eigen kenmerken bergt de sociale economie in zich de mogelijkheid om nieuwe werkgelegenheid te scheppen, de naleving van de grondrechten van werknemers bredere ingang te doen vinden en de sociale bescherming en dialoog te bevorderen. Kortom, de sociale economie bewerkstelligt precies dat wat de IAO voor ogen heeft met haar strategische doelstellingen om in te staan voor „fatsoenlijk werk” (decent work), ofwel werk dat wordt verricht onder omstandigheden waarin de vrijheid, rechtvaardige behandeling, veiligheid en menselijke waardigheid van de werknemer gevrijwaard zijn. Dit streven naar „fatsoenlijk werk”, dat allang het voornaamste doel van de IAO is, vervult een spilfunctie in armoedebestrijdingsprogramma's en kan worden gebruikt om een duurzame, inclusieve en billijke groei op gang te helpen brengen.

    3.2   De IAO geeft in haar van 2007 daterende Agenda voor fatsoenlijk werk in Afrika 2007/2015 een opsomming van alle kansen die Afrika heeft en van de problemen die Afrika moet oplossen als het overal op het continent „fatsoenlijk werk” en een adequate sociaaleconomische ontwikkeling wil garanderen. Bij „problemen” moet vooral worden gedacht aan het feit dat er geen of onvoldoende werkgelegenheid is, en aan armoede. Problematisch zijn ook de rol van de sociale bescherming in de ontwikkeling van een land, de gevolgen van maatschappelijke uitsluiting en de verspreiding van het hiv/aids-virus. Het begrip „sociale economie” wordt nergens met zoveel woorden genoemd, maar alle in deze „decent work agenda” vervatte concepten en maatregelen, alsook de verwijzingen naar coöperaties en verenigingen en de centrale rol die aan billijkheid, participatie en sociale bescherming wordt toegekend, stroken met de wezenlijke kenmerken ervan.

    3.3   Door de jaren heen heeft de IAO veel vakkennis opgedaan met de sociale economie, hetzij door gebruik te maken van haar traditionele beleidsinstrumenten, hetzij door een afdeling voor coöperaties (EMP/COOP) op te richten en een reeks programma's voor technische assistentie aan hele continent (bv. CoopAfrica) of aan afzonderlijke Afrikaanse landen (bv. SAY JUMP! in Zuid-Afrika) te lanceren.

    3.4   Het is dan ook geen toeval dat juist de IAO wereldwijd de discussie over de sociale economie in Afrika heeft geopend. De IAO deed dit om te beginnen door, met name over Afrikaanse coöperaties, een reeks analyses en studies te laten verrichten en vervolgens door in oktober 2009 in Johannesburg een conferentie over het thema „De sociale economie: reactie van Afrika op de wereldcrisis” te organiseren. Het doel van deze conferentie – waar uit heel Afrika deelnemers naar toe zijn gekomen – was een actieplan goed te keuren waarmee Afrikaanse organisaties en ondernemingen van de sociale economie een hart onder de riem werd gestoken (5).

    3.5   Dit actieplan heeft vier strategische doelstellingen:

    wereldwijd: de IAO en belanghebbenden in de sociale economie verbinden zich ertoe te ijveren voor de erkenning van organisaties en ondernemingen van de sociale economie in zo breed mogelijke kringen en voor de vergroting van het aantal Noord/Zuid-samenwerkingsverbanden en partnerschappen tussen Afrika en andere regio's ter wereld;

    op regionaal niveau: het engagement in dit geval betreft het promoten van organisaties en ondernemingen van de sociale economie, incl. het vinden van middelen om voor de sociale economie in Afrika een programma te kunnen lanceren;

    op nationaal niveau: in de landen zelf moeten de juridische, institutionele en politieke randvoorwaarden worden gecreëerd, resp. geconsolideerd en/of gepromoot waardoor organisaties en ondernemingen van de sociale economie zich verder kunnen ontwikkelen en hun positie kunnen versterken;

    op het niveau van middelgrote en micro-ondernemingen: hier komt het erop aan ervoor te zorgen dat organisaties en ondernemingen van de sociale economie efficiënt werken, zodat beter kan worden ingespeeld op de behoeften van de burgers op gebieden als sociale bescherming, het genereren van inkomen, banengroei en naleving van de rechten op de werkplek, voedselveiligheid, milieubescherming, bestrijding van hiv/aids en maatschappelijke uitsluiting.

    3.6   De nasleep van de economische en financiële crisis, bovenop de gevolgen van de al eerder woedende voedsel- en energiecrisis, maken het bijzonder dringend dat de doelstellingen van dit actieplan worden verwezenlijkt. De IAO schatte dat ongeveer 73 % van de werknemers in subsahariaans Afrika geen arbeidszekerheid heeft en dat dit percentage in 2009 kan zijn opgelopen tot 77 %. Dit maakt de kans groot dat de migratoire spanningen in Afrika zelf, maar ook van Afrika naar Europa groter worden, omdat veel werknemers op zoek gaan naar een betere toekomst. De gevolgen van de crisis zijn al merkbaar: de BDI (buitenlandse directe investeringen) nemen af, zowel in infrastructuurvoorzieningen als in goederenproductie, en emigranten sturen minder geld naar huis. Door te stimuleren dat organisaties en ondernemingen van de sociale economie worden opgericht of dat hun positie wordt versterkt, wordt bijgedragen aan het scheppen van werkgelegenheid. Zo wordt de sociale economie een concreet alternatief voor emigratie.

    3.7   Coöperaties leveren een wezenlijke bijdrage aan de sociaaleconomische ontwikkeling van een land. Daarom hebben de Verenigde Naties 2012 uitgeroepen tot het Internationaal Jaar van coöperaties. Die kans moet worden aangegrepen om de rol van organisaties en ondernemingen van de sociale economie te promoten en verder uit te bouwen.

    4.   Vooruitzichten en aanbevelingen voor een engagement van de EU en nieuw prioritair beleid

    4.1   De sociale economie speelt een significante sociaaleconomische rol in de EU waarvoor steeds meer erkenning komt (zie een eerste uitgebreid verslag ter zake dat het EESC in 2006 heeft uitgebracht (6). Het Europees Parlement noemde de sociale economie in 2009 een hoeksteen van de Europese integratie (7), omdat één op de tien Europese bedrijven (d.i. twee miljoen ondernemingen) ertoe behoort en deze samen goed zijn voor 6 % van de totale werkgelegenheid in de EU, en omdat de sociale economie een enorm potentieel heeft als voortbrenger en instandhouder van stabiele werkgelegenheid. Voorts heeft het EESC geadviseerd om de verschillende ondernemingsvormen, waaronder de sociale economie, te erkennen en in stand te houden (8).

    4.2   De sociale economie heeft geen eigen plaats in de reeks van factoren die bepalend zijn voor het EU-optreden in haar externe programma's voor ontwikkelingssamenwerking. Dat neemt niet weg dat de prioriteiten van de EU in Afrika steeds bij sectoren liggen waar organisaties en ondernemingen van de sociale economie werkzaam zijn: sociale bescherming, gezondheidszorg, maatschappelijke integratie, werkgelegenheid, landbouw en plattelandsontwikkeling, verlening van microkredieten en cultuur. Als gevolg daarvan zijn er nu al relevante en bruikbare EU-beleidsinstrumenten voor de organisaties en ondernemingen van de sociale economie, ook al waren die oorspronkelijk niet voor hen bedoeld.

    4.3   Om de Afrikaanse sociale economie als nieuw fenomeen alsnog een eigen plaats te geven in haar ontwikkelingssamenwerking, is het raadzaam dat de EU formeel erkenning geeft aan het bestaan ervan. De EU zou er een specifiek belang bij kunnen hebben om „sociale economie” - of een soortgelijke omschrijving - als nieuwe prioriteit in haar agenda op te nemen, omdat dit een prikkel zou zijn voor uitdrukkelijke samenwerking met internationale organisaties als de IAO en de Wereldbank: op die manier ontstaat de voor ontwikkelingssamenwerking steeds nuttiger wordende systeemsynergie. De EU kan daaraan meerwaarde ontlenen. Ook impliceert de invoering van een dergelijke nieuwe prioriteit de betrokkenheid van de belangrijkste belanghebbenden van Europa's sociale economie, wat het draagvlak in Europa voor meer externe EU-hulp kan helpen vergroten.

    4.4   Het concept „sociale economie”, alsook de rol die de sociale economie in de ontwikkeling van Afrika speelt en de bijdrage die de sociale economie daaraan levert, kunnen nog het beste erkenning krijgen door gebruik te maken van bestaande samenwerkingsverbanden tussen de EU en Afrika: de Overeenkomst van Cotonou en het EU/Afrika-partnerschap.

    4.4.1   Helaas is de herziening van de Overeenkomst van Cotonou voor 2010 al afgerond en kan de sociale economie daarin dus niet meer worden verwerkt. Dat moet de EU-delegaties in de landen van Afrika niet beletten om organisaties en ondernemingen van de sociale economie snel op de lijst te zetten van actoren die in kaart gebracht moeten worden en waarmee overleg kan worden gepleegd.

    4.4.2   Vervolgens kunnen de organisaties en ondernemingen van de sociale economie bij de herziening van de Overeenkomst van Cotonou in 2015 uitdrukkelijk erkenning krijgen door hun opname in de categorie van „niet-gouvernementele actoren” die moeten worden geïnformeerd en geraadpleegd over de Overeenkomst van Cotonou en moeten worden betrokken bij de tenuitvoerlegging ervan, bovenop de financiële middelen die „niet-gouvernementele actoren” ontvangen om doeltreffend vorm te kunnen geven aan die betrokkenheid en de hulp die zij krijgen bij de opbouw van de nodige capaciteit.

    4.4.3   Uitgangspunt voor de discussie over de betrekkingen tussen de EU en de ACS-landen voor de periode na 2020 (het jaar waarin de Overeenkomst van Cotonou afloopt) moet niet alleen zijn dat er dan voor „niet-gouvernementele actoren” institutionele bepalingen gelden die vergelijkbaar zijn met die van de Overeenkomst van Cotonou, maar ook dat organisaties en ondernemingen van de sociale economie uitdrukkelijk deel blijven uitmaken van die categorie.

    4.5   In het EU/Afrika-partnerschap kunnen rechtstreeks verbanden worden gelegd tussen de doelstellingen en acties van het 7e partnerschap („migratie, mobiliteit en werkgelegenheid”) en de sociale economie, vooral als het gaat om de bijdrage die de sociale economie levert aan het scheppen van werkgelegenheid, het geleidelijk „formeel” maken van de informele economie en het streven naar fatsoenlijk werk voor iedereen. De derde EU/Afrika-top die in november 2010 zal worden gehouden en ter gelegenheid waarvan de nieuwe actieplannen voor de partnerschappen zullen worden goedgekeurd, biedt dan ook een concrete kans om de sociale economie te promoten. Zo zouden in het actieplan voor het 7e partnerschap de volgende doelstelling en acties kunnen worden opgenomen:

    „Erkenning en bevordering van de sociale economie als middel om de kloof tussen formele en informele economie te overbruggen en het streven naar fatsoenlijk werk vooruit te helpen” (doelstelling);

    „Vergroting van bekwaam- en vaardigheden van organisaties en ondernemingen van de sociale economie in Afrika door opleidingscentra en universiteiten specifieke (vooral management-)cursussen te laten ontwikkelen” (actie);

    „Organisaties en ondernemingen van de sociale economie faciliteiten voor leningen en microkredieten bieden” (actie);

    „Afrikaanse regeringen helpen bij hun pogingen om voor de bevordering en het optreden van organisaties en ondernemingen van de sociale economie gunstige juridische en institutionele randvoorwaarden en een gunstig politiek klimaat te creëren” (actie).

    4.6   De organisaties en ondernemingen van Afrika's sociale economie zijn erg actief in landbouw en plattelandsontwikkeling. Er zijn voor die sectoren concrete verbintenissen aangegaan in het kader van de EU/Afrika-landbouwstrategie en de Mededeling van de Commissie over vooruitgang in Afrika's landbouw (9). Alhoewel er talloze mogelijkheden zijn om - overeenkomstig de doelstelling „Het zwaartepunt verleggen naar betere governance in de landbouw en steun voor capaciteitsopbouw door Afrikaanse publieke en particuliere aan landbouw gerelateerde organisaties” (10) - samen met Afrikaanse landbouw- en plattelandscoöperaties actie te ondernemen, wordt echter noch in de EU/Afrika-landbouwstrategie, noch in voornoemde Mededeling van de Commissie gewag gemaakt van de coöperatieve sector, toch een van de hoekstenen van Afrika's sociale economie.

    4.6.1   Vermeldenswaard is ook dat het Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (IOS) een thematisch programma over voedselzekerheid omvat. Voedselzekerheid is, naast landbouw en plattelandsontwikkeling, weer zo'n sector waar gebruik kan worden gemaakt van bestaande EU-instrumenten en -programma's om inzicht te verschaffen in de fundamentele rol die de organisaties en ondernemingen van Afrika's sociale economie in de ontwikkelingssamenwerking met de EU kunnen spelen.

    4.7   Een ander thematisch programma van het IOS dat in aanmerking moet worden genomen, is „Investeren in mensen”. Met behulp van dit op de ontwikkeling van het menselijk kapitaal gerichte programma zou steun kunnen worden verleend aan voor de organisaties en ondernemingen van de Afrikaanse sociale economie bestemde cursussen in ondernemersvaardigheden en aan de verdere uitbouw van die vaardigheden.

    4.7.1   Dat laatste zou in overeenstemming zijn met de Verklaring van de IAO over het aanleren van (vooral managements-)vaardigheden. Voor de versterking van de positie van organisaties en ondernemingen van de sociale economie zijn onderwijs en opleiding van cruciaal belang; onderwijs en opleiding zijn ook noodzakelijk, willen die organisaties en ondernemingen het hoofd kunnen bieden aan de marktconcurrentie. Er moet vooral veel worden geïnvesteerd in onderwijs en opleiding voor vrouwen, van wie de rol in Afrika's economie, met name op het platteland en in de landbouw, vaak wordt onderschat.

    4.8   De EU zou de betrekkingen tussen de organisaties en ondernemingen van de sociale economie in Europa en in Afrika op het gebied van onderwijs en opleiding in (managements-)vaardigheden moeten vergemakkelijken en stimuleren. Afrikaanse structuren kunnen baat hebben bij de uitwisseling van ervaringen en van voorbeelden van geslaagde methoden (best practices) en bij technische assistentie tussen Noord-Zuid en Zuid-Zuid (11). Daarom is het EESC voorstander van de oprichting, resp. consolidering van Noord-Zuid- en Zuid-Zuid-netwerken voor de sociale economie als onontbeerlijk middel voor samenwerking en kennisoverdracht tussen organisaties en ondernemingen van de sociale economie.

    4.9   Onderwijs en opleiding zijn bovendien erg belangrijk voor de kwaliteit van arbeid en - meer in het algemeen - culturele samenwerking, allebei gebieden waar, zoals het EESC al vaak heeft betoogd, ruimte is voor meer werkgelegenheid. Daarom zouden ook deze sectoren in aanmerking moeten worden genomen als de EU Afrika's sociale economie in haar programma's en beleid verwerkt.

    4.10   Wat banengroei betreft, vooral op het platteland (samen met sociale bescherming en gendergelijkheid een wezenlijk onderdeel van de sociale economie) zouden sommige aspecten van de EU/Afrika-strategie aan het actieplan van Johannesburg kunnen worden gekoppeld. Die opmerking gaat vooral op voor het EU/Afrika-partnerschap „Migratie, mobiliteit en werkgelegenheid”, ofwel de derde prioritaire actie inzake werkgelegenheid en armoedebestrijding, waarbij de beginselen van fatsoenlijk werk hoog in het vaandel worden gedragen.

    4.11   Aan de rol van de sociale economie kan ook conceptueel erkenning worden gegeven via het Europese ontwikkelingsverslag. Dat verslag gaat dit jaar (2010) over sociale bescherming, een domein waar organisaties en ondernemingen van de sociale economie, zoals gezegd, vooral in Afrika een onmisbare rol spelen (12). Mocht daarin inderdaad uitdrukkelijk melding worden gemaakt van Afrika's sociale economie, dan kan een hiaat worden ingevuld in de ontwikkelingssamenwerking van de EU, d.w.z. dat er voor sociale bescherming een apart beleid wordt uitgestippeld.

    4.12   Het EESC adviseert de Commissie om een overzicht op te stellen van de acties die de lidstaten ondernemen in hun samenwerking met de actoren van de sociale economie in Afrika. Op die manier kan er op dit gebied meer worden gecoördineerd en kunnen de taken beter worden verdeeld over de EU en de lidstaten.

    4.13   De Afrikaanse sociale economie kan effectief bijdragen tot armoedebestrijding als de voorwaarden daartoe verenigd zijn, waaronder gunstige juridische randvoorwaarden, capaciteitsopbouw, toegang tot financiering, en netwerkvorming tussen organisaties van de sociale economie in Afrika en in Europa. Wat die juridische randvoorwaarden betreft zouden de Afrikaanse autoriteiten door EU en IAO moeten worden aangemoedigd om organisaties van de sociale economie te registreren en wetgeving op te stellen waardoor deze hun werk naar behoren kunnen doen. Zo zou er via wetgeving een antwoord moeten komen op de cruciale vraag wie eigenaar is van de productiemiddelen. De EU en de lidstaten zouden werk moeten maken van het delen van best practices die ontwikkeld zijn in de Europese landen waar de sociale economie het meest aan de weg timmert.

    4.13.1   De steun die de EU aan capaciteitsopbouw en netwerkvorming in de sociale economie verleent, zou met behulp van de Overeenkomst van Cotonou, de EU/Afrika-strategie, het thematische programma „Niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden in het ontwikkelingsproces” (Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking (13) op nationaal, regionaal en continentaal bestuursniveau moeten worden beheerd. Bij de activiteiten in dit verband zou o.m. kunnen worden gedacht aan steun voor coördinatie, pleitbezorging en dialoog, verticale en horizontale integratie van organisaties van de sociale economie, en opleiding.

    4.13.2   Organisaties van de sociale economie zouden daarom moeten worden ingedeeld in de categorie van ontvankelijke niet-overheidsactoren van bovengenoemde thematische programma's. Bovendien zou het budget voor die thematische programma's en voor aanvullende thematische programma's waarin de sociale economie daadwerkelijk een rol speelt (14), bij de herziening van de komende Financiële Vooruitzichten voor Europa (2014-2020) moeten worden verhoogd, met als uiteindelijke doel de verdubbeling van dat budget, zoals het EESC al bij herhaling heeft betoogd (15). Los van financiering door de EU zouden coördinatie, dialoog, synergiewerking en concrete samenwerkingsprojecten moeten worden aangemoedigd en gehandhaafd tussen verschillende sectoren van Europa's en Afrika's sociale economie, en dan met name tussen Afrikaanse organisaties onderling. In lijn daarmee zou ook het budget voor relevante programma's van het 11e EOF (2014-2019) moeten worden verhoogd, zodat de sociale economie voordeel kan trekken van de assistentie die met middelen uit dit fonds wordt geboden.

    4.14   Voorwaarde voor een gunstig klimaat is in eerste instantie dat niet-overheidsactoren daadwerkelijk toegang krijgen tot financiering, op grond van vereenvoudigde procedures. Speciale vermelding behoeven in dit verband de vernieuwende langetermijnleningen voor de meest gestructureerde organisaties en ondernemingen van de sociale economie. Het is de taak van de EU om de toegang tot dergelijke leningen te vergemakkelijken, met behulp van bestaande of van nieuwe instrumenten.

    4.15   Het EESC pleit tot besluit voor intra- en interinstitutionele samenwerking in Europa om Afrika's sociale economie te promoten:

    Het Europees Parlement, dat al een resolutie over de invloed van de sociale economie op de eenwording van Europa (16) op zijn naam heeft staan, wordt verzocht om nu ook een resolutie aan te nemen over de bijdrage van Afrika's sociale economie aan armoedebestrijding. De commissie Ontwikkelingssamenwerking en/of de Gezamenlijke Parlementaire ACS/EU-Assemblee zou met het opstellen van die resolutie kunnen worden belast;

    Het EU-voorzitterschap dat België in het tweede halfjaar van 2010 (periode waarin de derde EU/Afrika-top zal worden gehouden) bekleedt, wordt verzocht ervoor te ijveren dat de Afrikaanse sociale economie erkenning krijgt en wordt gesteund;

    De Europese Commissie wordt aanbevolen om wegen te verkennen waardoor de sociale economie kan worden opgenomen in het Strategisch Partnerschap dat zij met de IAO op het gebied van ontwikkeling heeft gesloten en dat gericht is op de bestrijding van armoede, de verwezenlijking van de millenniumdoelen en het streven naar fatsoenlijk werk voor iedereen  (17).

    Brussel, 15 juli 2010

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Mario SEPI


    (1)  Zie document ter voorbereiding van de IAO-conferentie in Johannesburg, 19 t/m 21 oktober 2009, bijlage 3

    (2)  Zie voor deze definitie artikel 1 van de preambule van het actieplan ten behoeve van organisaties en ondernemingen van de sociale economie in Afrika, dat werd goedgekeurd op de regionale IAO-conferentie over „Sociale economie – de reactie van Afrika op de wereldcrisis”, Johannesburg, van 19 t/m 21 oktober 2009 en de grafiek in bijlage 2

    (3)  Zie bijlage 3 van voornoemd document

    (4)  Zie advies CESE 1954/2009 „Steun aan de ontwikkelingslanden bij de aanpak van de crisis” (REX/285 – rapporteur: dhr. Jahier)

    (5)  Zie bijlage 1 en http://www.ilo.org/public/english/region/afpro/addisababa/pdf/se_planofaction_en.pdf

    (6)  CIRIEC, de sociale economie in de Europese Unie, CESE/COMM/05/2005

    (7)  Resolutie van het Europees Parlement van 19 februari 2009 over de sociale economie (rapporteur: mevr. Toia)

    (8)  PB C 318 van 23.12.2009, blz. 22.

    (9)  Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement – Vorderen met Afrika's landbouw – Voorstel voor continentale en regionale samenwerking ten behoeve van de ontwikkeling van de landbouw in Afrika (COM(2007) 440 final)

    (10)  Het strategisch partnerschap Afrika/EU – Een gezamenlijke Afrika/EU-strategie, punt 73

    (11)  Een constructief voorbeeld van een Noord-Zuid-netwerk voor sociale economie is het Réseau ESMED (Euromediterraan netwerk voor sociale economie) dat organisaties bijeenbrengt uit Spanje, Frankrijk, Italië, Marokko, Portugal en Tunesië. Dit netwerk is opgezet om uitwisselingen te stimuleren en om in het kader van het Euromediterrane partnerschap samenwerkingsprojecten te lanceren.

    (12)  Zie parr. 2.8 en 2.9 van onderhavig advies.

    (13)  In artikel 5.1.2 van dit programma staat dat de EU initiatieven zal steunen die bijdragen tot meer transnationale uitwisselingen, vertrouwenwekkende maatregelen, netwerkvorming en coördinatie tussen niet-overheidsactoren en plaatselijke overheden (Noord-Zuid en Zuid-Zuid).

    (14)  Bijvoorbeeld de thematische programma's van het Financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking „Investeren in mensen” en „Voedselzekerheid”

    (15)  Zie het EESC-advies „Steun aan de ontwikkelingslanden bij de aanpak van de crisis”, par. 6.3 (REX/285; rapporteur: dhr. Jahier)

    (16)  Zie voetnoot 4

    (17)  http://ec.europa.eu/europeaid/what/social-protection/documents/memorandum_of_understanding_ec_ilo_en.pdf


    Top