Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009IP0157

    Complementariteit en coördinatie van het cohesiebeleid met maatregelen voor plattelandsontwikkeling Resolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2009 over de complementariteit en de coördinatie van het cohesiebeleid met maatregelen voor plattelandsontwikkeling (2008/2100(INI))

    PB C 117E van 6.5.2010, p. 46–52 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    6.5.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 117/46


    Dinsdag, 24 maart 2009
    Complementariteit en coördinatie van het cohesiebeleid met maatregelen voor plattelandsontwikkeling

    P6_TA(2009)0157

    Resolutie van het Europees Parlement van 24 maart 2009 over de complementariteit en de coördinatie van het cohesiebeleid met maatregelen voor plattelandsontwikkeling (2008/2100(INI))

    2010/C 117 E/08

    Het Europees Parlement,

    gelet op de artikelen 158 en 159 van het EG-Verdrag,

    gezien Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (1), en met name op artikel 9 daarvan,

    gezien Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (2),

    gezien Beschikking 2006/702/EG van de Raad van 6 oktober 2006 betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie (3),

    gezien Besluit 2006/144/EG van de Raad van 20 februari 2006 inzake communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013) (4),

    gezien de Territoriale Agenda van de Europese Unie en het eerste actieprogramma voor de uitvoering van de Territoriale Agenda,

    gezien het groenboek van de Commissie van 6 oktober 2008 over territoriale cohesie o Van territoriale diversiteit een troef maken (COM(2008)0616),

    gezien het verslag van de Waarnemingspost voor de ruimtelijke ordening van het Europees grondgebied (ESPON) getiteld „Territorial Futures – Spatial scenarios for Europe” (toekomstscenario's voor het Europese grondgebied),

    gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie regionale ontwikkeling en het advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling (A6-0042/2009),

    A.

    overwegende dat door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling is omschreven wat een plattelandsgebied is, waarbij die definitie onder andere kenmerken omvat als een lage bevolkingsdichtheid en een gebrekkige toegang tot diensten, en overwegende dat deze definitie door de Commissie wordt gebruikt om ontwikkeldoelstellingen voor deze gebieden te bepalen en nader uit te werken,

    B.

    overwegende dat de plattelandsgebieden in de Europese Unie zeer sterk van lidstaat tot lidstaat verschillen en dat weliswaar plattelandsgebieden in sommige regio's en lidstaten een demografische en economische groei kennen maar dat doorgaans de bevolking van veel van deze gebieden wegtrekt naar de steden of zich probeert om te scholen, hetgeen enorme uitdagingen met zich meebrengt voor plattelandsgebieden,

    C.

    overwegende dat plattelandsgebieden zo'n 80 % van het grondgebied van de EU uitmaken,

    D.

    overwegende dat de behoeften van tussenliggende plattelandsgebieden, die gekenmerkt worden door een economische structuur die vergelijkbaar is met die van de aangrenzende stedelijke gebieden, verschillen van de behoeften van overwegend plattelands-, perifere of geïsoleerde gebieden,

    E.

    overwegende dat het een van de doelstellingen van de Unie is om de economische en sociale vooruitgang en een hoge werkgelegenheid te bevorderen en een evenwichtige en duurzame ontwikkeling te verwezenlijken,

    F.

    overwegende dat het mogelijk is om de economische, sociale en territoriale cohesie van de EU te vergroten door economische ontwikkeling, bevordering van de werkgelegenheid in plattelandsgebieden en stedelijke gebieden en gelijke toegang tot openbare diensten te garanderen,

    G.

    overwegende dat de hervorming van het structuurbeleid voor de periode 2007-2013 veranderingen met zich heeft meegebracht ten aanzien van de structuur van de fondsen en de basis waarop in het kader van dit beleid bijstand wordt verleend, evenals de oprichting van een nieuw Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) dat onderdeel is van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en losgekoppeld is van het cohesiebeleid,

    H.

    overwegende dat de Leader-programma's in het verleden reeds hebben aangetoond dat regionale beleidsinstrumenten op succesvolle wijze kunnen bijdragen aan de bevordering van de plattelandsontwikkeling,

    I.

    overwegende dat de sleutel tot het succes van het ELFPO ligt in de wederzijdse complementariteit tussen uit het ELFPO gecofinancierde activiteiten en activiteiten die gecofinancierd zijn uit de structuurfondsen, en dus in een adequate coördinatie van de bijstand uit, en verzekering van de complementariteit tussen de verschillende fondsen, met name het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds en het Europees Sociaal Fonds (ESF),

    J.

    overwegende dat de oprichting van het ELFPO, alsook het feit dat de financiering van plattelandsontwikkeling is losgekoppeld van het cohesiebeleid en het breder perspectief van regionale ontwikkeling, er niet toe mogen leiden dat sommige doelstellingen (bijvoorbeeld milieubescherming, vervoer en onderwijs) elkaar óf overlappen óf helemaal niet meer voorkomen,

    K.

    overwegende dat de voortdurende overdracht van middelen tussen het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het ELFPO, leidt tot onzekerheid op planningsvlak voor zowel landbouwers als initiatiefnemers van projecten voor plattelandsontwikkeling,

    L.

    overwegende dat, gezien de budgettaire beperkingen, het risico bestaat dat de vanuit het EFRO beschikbare middelen grotendeels gebruikt zullen worden om het concurrentievermogen in de grotere stedelijke centra of de meest dynamische regio's te bevorderen, terwijl de financiering vanuit het ELFPO gericht zal zijn op het verbeteren van het concurrentievermogen in de landbouw die de belangrijkste motor van de plattelandsgebieden blijft en tevens voorziet in de ondersteuning van niet-agrarische activiteiten en de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's) in plattelandsgebieden, zodat meer coördinatie nodig is om te voorkomen dat bepaalde terreinen uit de boot vallen,

    M.

    overwegende dat KMO's, en met name microbedrijven en ambachtelijke ondernemingen, een essentiële rol spelen bij de instandhouding van het economische en sociale leven in plattelandsgebieden en het waarborgen van de stabiliteit van deze gebieden,

    N.

    overwegende dat de doelstellingen van het plattelandsontwikkelingsbeleid niet in strijd hoeven te zijn met de doelstellingen van Lissabon, mits deze ontwikkeling gebaseerd is op de toepassing van het mechanisme van het relatieve concurrentievermogen (betere kosten-batenverhouding), met name in de plaatselijke voedselverwerkende industrie en met betrekking tot de ontwikkeling van KMO's en van infrastructuur en dienstverlening, zoals toerisme, onderwijs en milieubescherming,

    O.

    overwegende dat de natuurlijke relatie tussen en complementariteit van landbouwbeleid en plattelandsontwikkelingsbeleid onderkend moet worden,

    1.

    is van mening dat de traditionele criteria voor het onderscheid tussen plattelandsgebieden en stedelijke gebieden (lagere bevolkingsdichtheid en urbanisatiegraad) niet altijd voldoende zijn om een volledig beeld geven; is daarom van mening dat de mogelijkheid van aanvullende criteria moet worden bestudeerd en verzoekt de Commissie dit te onderzoeken en concrete voorstellen op dit vlak te doen;

    2.

    is van oordeel dat er met het oog op de grote verschillen tussen plattelandsgebieden in de diverse lidstaten, en omdat plattelandsgebieden ongeveer 80 % van het grondgebied van de EU beslaan, een gerichte en geïntegreerde aanpak moet worden goedgekeurd en uitgevoerd voor de duurzame ontwikkeling van deze gebieden, die de bestaande ongelijkheden corrigeert en een economische dynamiek bevordert van stedelijke en plattelandsgebieden; onderstreept dat er voldoende middelen voor de betreffende maatregelen moeten worden uitgetrokken;

    3.

    wijst er in dit verband op dat alle regio's in de gehele Europese Unie, inclusief afgelegen en plattelandsgebieden, in principe van dezelfde ontwikkelingsmogelijkheden moeten kunnen profiteren, zodat verdere territoriale uitsluiting van de meest achtergestelde gebieden kan worden voorkomen;

    4.

    benadrukt dat in een groot aantal plattelandsgebieden de moeilijke toegang tot openbare diensten, het tekort aan arbeidsplaatsen en de leeftijdspyramide het ontwikkelingspotentieel reduceren, met name voor jongeren en vrouwen;

    5.

    wijst erop dat er in sommige gebieden voor bepaalde landbouwproductievormen geen alternatieven bestaan en deze productievormen in veel gevallen tot elke prijs behouden moeten blijven om redenen van milieu- en regionaal beleid, met name in verafgelegen en bergachtige plattelandsgebieden die door woestijnvorming worden getroffen;

    6.

    wijst erop dat de Europese Raad van 15 en 16 juni 2001 in Gothenburg de doelstellingen van Lissabon heeft uitgebreid tot de begrippen duurzaamheid en cohesie, en dat het beleid voor plattelandsontwikkeling gericht is op duurzame landbouw, behoud van plattelandsactiviteiten op andere gebieden dan de landbouw, maximale exploitatie van het lokale ontwikkelingpotentieel, bescherming van het milieu, een evenwichtige ruimtelijke ordening en de ontwikkeling van de KMO's;

    7.

    is van oordeel dat met het oog op de duurzame ontwikkeling van plattelandsgebieden, het voor de correcte uitvoering van het plattelandsontwikkelingsbeleid van wezenlijk belang is dat er rekening wordt gehouden met de bestaande natuurlijke hulpbronnen en het specifieke karakter van elk gebied, en er aandacht wordt geschonken aan de bescherming, de ontwikkeling en het beheer van het landelijk erfgoed, en de ontwikkeling van de banden en interacties met stedelijke gebieden;

    8.

    acht het tevens belangrijk dat geëvalueerd wordt op welke terreinen alternatieve economische activiteiten mogelijk zijn en welke kansen deze bieden voor diversifiëring van de beroepsactiviteiten van de inwoners;

    9.

    is van mening dat de toekomstige vraagstukken waarmee het platteland wordt geconfronteerd een evenwichtige ontwikkelingspolitiek vereist waarbij alle sociale en economische actoren betrokken zijn, inclusief de kleine en micro-ondernemingen in de productie- en dienstverleningssector, gezien hun rol in de geïntegreerde lokale ontwikkeling;

    10.

    meent dat het plattelandsontwikkelingsbeleid in de nieuwe lidstaten gericht moet zijn op verbetering van de efficiency van de landbouw en verkleining van de kloof in economische ontwikkeling tussen stad en platteland, onder meer door het steunen van niet-agrarische activiteiten, een doelstelling die onder meer kan worden bereikt door gebruikmaking van de structuurfondsen;

    11.

    juicht de doelstellen toe die zijn uiteengezet op de tweede Europese conferentie over plattelandsontwikkeling van Salzburg in 2003 maar betreurt het feit dat de financiering in het kader van de tweede pijler van het GLB in het laatste financieel kader zo sterk is verminderd, waardoor de doeltreffendheid in gevaar komt en er een tegenstelling ontstaat tussen de agrarische ondernemers en de bewoners van het platteland;

    12.

    wijst erop dat de noodzaak bestaat om een coherente langetermijnstrategie voor plattelandsontwikkeling te ontwikkelen teneinde een zo effectief en efficiënt mogelijke toepassing van alle beschikbare middelen te bevorderen;

    13.

    verzoekt de lidstaten en de regionale autoriteiten om in samenwerking met de Commissie en in partnerschap met alle bevoegde instanties en maatschappelijke organisaties een transparante, duurzame strategie voor plattelandsontwikkeling op de lange termijn uit te werken op zowel nationaal als regionaal niveau, teneinde de prioriteiten en doelstellingen in de plattelandsontwikkeling duidelijk te kunnen vaststellen en de aanpassing, coördinatie en complementariteit van de steun uit de verschillende beschikbare financieringsbronnen te garanderen;

    14.

    verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regionale instanties om de belangenverenigingen van KMO's, microbedrijven en ambachtelijke ondernemingen actief te betrekken bij de vaststelling van de prioriteiten teneinde zo goed mogelijk in te spelen op de behoeften en verwachtingen van het bedrijfsleven;

    15.

    erkent dat het plattelandsontwikkelingsbeleid een uiterst belangrijke rol speelt bij het aanpakken van specifieke problemen in plattelandsgebieden en is van mening dat de oprichting van het ELFPO voor de tweede pijler van het GLB een poging inhoudt om te zorgen voor een flexibele, strategische, thematische en geïntegreerde aanpak om te kunnen reageren op de diversiteit van situaties en de omvang van de uitdagingen waarvoor de plattelandsgebieden in de EU staan, de financieringsprocedures te vereenvoudigen en ervoor te zorgen dat financiële middelen op deze gebieden worden geconcentreerd;

    16.

    herinnert eraan dat de lidstaten zijn verzocht om voor de huidige programmeringsperiode twee strategische documenten op te stellen: een nationaal strategisch plan voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) en een nationaal strategisch referentiekader voor regionaal beleid (structuurfondsen); wijst erop dat de lidstaten tevens zijn verzocht om synergieën te mobiliseren en faciliteiten voor operationele coördinatie tussen de verschillende fondsen op te zetten; betreurt het echter dat hierbij vooral de nadruk is gelegd op het aanbrengen van een scheidslijn tussen de diverse fondsen en programma's, en niet zozeer op het creëren van synergieën;

    17.

    is van mening dat een efficiënt plattelandsontwikkelingsbeleid alleen bereikt kan worden als de maatregelen uit hoofde van het ELFPO en het regionaal ontwikkelingsbeleid gecoördineerd worden en elkaar aanvullen, om dubbele financiering en hiaten te voorkomen; merkt bezorgd het gebrek aan coördinatie op tussen deze maatregelen die tijdens de lopende programmeringsperiode in de afzonderlijke lidstaten zijn uitgevoerd; verzoekt daarom de Commissie hervormingen voor te stellen om te komen tot betere coördinatie van de planning en de tenuitvoerlegging van maatregelen die in het kader van het cohesiebeleid en het GLB gecofinancierd worden; wijst erop dat de hervorming van het GLB en de structuurfondsen na 2013 een kans bieden om de verhouding tussen plattelandsontwikkeling enerzijds en het landbouw- en cohesiebeleid anderzijds opnieuw te bezien;

    18.

    onderkent dat het beleid voor plattelandsontwikkeling nog steeds tot hoofddoel heeft de inwoners op het platteland te houden en deze plattelandsbevolking een behoorlijke levensstandaard te verzekeren;

    19.

    is van mening dat deze benadering die is ingezet met de oprichting van het ELFPO en een scheiding aanbrengt tussen plattelandsontwikkeling en cohesiebeleid, zeer nauwlettend gevolgd moet worden teneinde de daadwerkelijke impact ervan op de ontwikkeling van plattelandsgebieden te beoordelen; merkt op dat het nieuwe systeem in 2007 is ingesteld en dat het derhalve te vroeg is om al conclusies te kunnen trekken met betrekking tot de toekomst van dit communautaire beleid;

    20.

    herinnert eraan dat een van de prioriteiten van het beleid voor plattelandsontwikkeling is maatregelen te ontwerpen om te voorkomen dat de plattelandsbevolking de landbouw moet verlaten, en onder meer bij te dragen aan de bevordering van concurrerende bedrijven, de productie van de organische producten, de traditionele voedingsmiddelen en dranken van kwaliteit, enzovoort;

    21.

    merkt met belangstelling op dat as 3 en as 4 (LEADER) van de tweede pijler van het GLB (plattelandsontwikkelingsbeleid), die 15 % uitmaken van de totale uitgaven uit het ELFPO, niet-agrarische activiteiten betreffen die met name gericht zijn op diversificatie van plattelandseconomieën; is van mening dat, gezien de aard van de maatregelen die worden gefinancierd uit hoofde van deze assen, die gelijkenis vertonen met bepaalde maatregelen die gefinancierd worden uit de structuurfondsen, er een risico is van overlappend beleid;

    22.

    onderstreept echter dat het noodzakelijk is rekening te houden met de vooruitzichten van met name de in de landbouw actieve bevolking, die centraal moet blijven staan bij de steunmaatregelen uit hoofde van het beleid voor plattelandsontwikkeling;

    23.

    onderstreept het belang van steunverlening aan jonge landbouwers om te voorkomen dat zij hun gebied verlaten, ook indien zij niet uitsluitend in de landbouw actief zijn, en van het bieden van stimulansen voor ontwikkeling en ook andere activiteiten, zoals agrotoerisme en ondersteuning van KMO's op het platteland;

    24.

    is van mening dat de belangrijkste doelstellingen van het plattelandsontwikkelingsbeleid alleen bereikt kunnen worden als dit beleid voldoende financiële middelen ontvangt, die worden gebruikt in overeenstemming met de prioriteiten die voor plattelandsgebieden zijn opgesteld, en als de middelen die door modulatie worden verkregen weer worden teruggegeven aan actieve landbouwgemeenschappen;

    25.

    is de mening toegedaan dat de coördinatie van het structuurbeleid met maatregelen voor plattelandsontwikkeling projecten met een grotere Europese meerwaarde mogelijk maakt; is van oordeel dat hier een kans ligt voor duurzame ontwikkeling van het platteland, bijvoorbeeld door maatregelen op het vlak van infrastructuur en milieubescherming;

    26.

    verzoekt de Commissie gedetailleerde gegevens en prognoses te verstrekken met betrekking tot het gebruik van het ELFPO en de structuurfondsen in plattelandsgebieden, alsook de synergie te onderzoeken die kan worden gerealiseerd door het ELFPO en de structuurfondsen in termen van de in plattelandsgebieden beschikbare middelen;

    27.

    roept de Commissie op om na te gaan of de regionale beleidsprogramma's kunnen bijdragen aan een betrouwbaar inkomen voor landbouwers, bijvoorbeeld via de uitvoering van activiteiten op het gebied van milieubescherming, natuurbehoud en landschapsbeheer;

    28.

    benadrukt dat duurzame ontwikkeling, het inkomensniveau per inwoner, de toegankelijkheid, de toegang tot publieke goederen en diensten en de ontvolking de grootste uitdagingen voor het cohesiebeleid zijn blijven en dat hierin op de meest effectieve wijze verbetering kan worden gebracht via onder meer de ondersteuning van economische activiteiten in plattelandsgemeenschappen;

    29.

    roept de Commissie en de lidstaten op systematisch rekening te houden met het platteland in EU-beleidmaatregelen en passende steun te verlenen aan projecten die gericht zijn op de ontwikkeling van het menselijk kapitaal, in het bijzonder door het bieden van opleidingsmogelijkheden voor agrarische en niet-agrarische ondernemers in plattelandsgebieden, met speciale aandacht voor jonge vrouwen, met als doel de werkgelegenheid te bevorderen en nieuwe arbeidsplaatsen te scheppen;

    30.

    benadrukt dat bij de ontwikkeling in plattelandsgebieden meer aandacht en steun moet worden gegeven aan het behoud van het natuurlijke en agrarische landschap, ecotoerisme, de productie en het gebruik van hernieuwbare energie en plaatselijke initiatieven zoals lokale boerenmarkten en kwaliteitsbevordering van plaatselijke landbouwproducten;

    31.

    merkt op dat KMO's van groot belang zijn voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden en in aanzienlijke mate bijdragen tot het wegwerken van de verschillen tussen regio's en plaatselijke gemeenschappen; verzoekt de Commissie, de lidstaten en de regionale en lokale instanties zich vooral te richten op de versterking van het concurrentievermogen door ook andere bedrijfstakken te ondersteunen en het ondernemerschap in plattelandsgebieden te bevorderen, met name door administratieve, wettelijke en planologische belemmeringen op te heffen, te zorgen voor adequate IT-infrastructuur en meer stimulansen te bieden voor het opstarten van nieuwe ondernemingen, alsook meer steun te bieden voor niet-agrarische activiteiten, waarbij tegelijkertijd de economische diversificatie in deze gebieden wordt bevorderd;

    32.

    attendeert de Raad, de Commissie, de lidstaten en de plaatselijke instanties er nogmaals op dat in de plattelandsgebieden naar verwachting enkele miljoenen kleine bedrijven zullen verdwijnen, waardoor een enorm probleem zal ontstaan, met name vanwege de ernstige gevolgen van deze ontwikkeling voor de werkgelegenheid en dus ook voor de stabiliteit van het platteland; verzoekt om op alle niveaus, en in nauwe samenwerking met de economische en sociale partners, alle nodige maatregelen te nemen;

    33.

    merkt op dat de problemen bij de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsbeleid voortkomen uit het feit dat het sectorale beleid gescheiden is van het territoriale cohesiebeleid, en uit de scheiding van de economische en sociale aspecten van beide beleidsvormen, evenals uit de talrijke modellen voor de organisatie van de bevoegdheden en de coördinatie van het beleid in de lidstaten; benadrukt in dit verband nogmaals dat er synergieën moeten worden gecreëerd tussen het ELFPO en de structuurfondsen, en verzoekt de Commissie de nationale, regionale en lokale instanties te helpen een goed inzicht te krijgen in de mogelijkheden van deze financiële instrumenten; verzoekt de lidstaten overleg tussen de beherende instanties te bevorderen om synergieën te creëren tussen de maatregelen van de verschillende fondsen en de doeltreffendheid ervan te verhogen;

    34.

    is van mening dat de Commissie, voorafgaand aan de hervorming van de financiering voor de plattelandsgebieden, een grondige evaluatie moet uitvoeren van alle sectorale beleidsmaatregelen die van invloed zijn op plattelandsgebieden, en met name het GLB en het regionaal beleid, in de context van het cohesiebeleid, en een inventaris van positieve praktijkvoorbeelden moet opstellen voor het plattelandsontwikkelingsbeleid als geheel;

    35.

    verzoekt de Raad een gezamenlijke informele Raad bijeen te roepen van de ministers die verantwoordelijk zijn voor het landbouw- en regionaal beleid, om te bespreken wat de beste methoden zijn om het cohesiebeleid en de ontwikkeling van de plattelandsgebieden op elkaar af te stemmen, en op deze vergadering de raadgevende EU-organen (Comité van de Regio's en het Europees Economisch en Sociaal Comité) uit te nodigen, alsmede vertegenwoordigers van regionale en lokale bestuursinstanties;

    36.

    verlangt dat de Commissie in het kader van de „gezondheidscontrole” van het GLB voor 2011 een werkgroep op hoog niveau instelt die met voorstellen zal komen om de toekomst van de plattelandseconomie en de mensen die in plattelandsgebieden wonen, na 2013 veilig te stellen;

    37.

    verzoekt de Commissie om een werkelijke governance en een partnerschap op alle niveaus in te stellen of te versterken, met de rechtstreekse betrokkenheid van alle actoren, met inbegrip van KMO's en microbedrijven, en alle economische en sociale partners, met het oog op de vaststelling van prioriteiten voor maatregelen die het meest aansluiten op de ontwikkelingsbehoeften van de plattelandsgebieden;

    38.

    merkt op dat de plattelandsontwikkeling moet worden afgestemd op de belangen van de gebieden rond de steden en nauw gecoördineerd moet worden met de bevordering van de stedelijke ontwikkeling, en onderstreept dat het ontbreekt aan voldoende en doelmatige synergieën tussen het beleid voor plattelandsontwikkeling en het beleid voor stedelijke ontwikkeling;

    39.

    erkent het potentieel van de plattelandsgemeenschap om een positieve bijdrage te leveren aan het milieu door haar betrokkenheid bij milieuvriendelijke activiteiten en de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen zoals biobrandstoffen, met name gezien de vier nieuwe uitdagingen die omschreven worden in het plattelandsontwikkelingsbeleid zoals geformuleerd in de „gezondheidscontrole” van het GLB, zoals biodiversiteit en hernieuwbare energie;

    40.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.


    (1)  PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25.

    (2)  PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.

    (3)  PB L 291 van 21.10.2006, blz. 11.

    (4)  PB L 55 van 25.2.2006, blz. 20.


    Top