Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007AE0407

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over Huisvesting en regionaal beleid

    PB C 161 van 13.7.2007, p. 17–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
    PB C 161 van 13.7.2007, p. 3–3 (MT)

    13.7.2007   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 161/17


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Huisvesting en regionaal beleid”

    (2007/C 161/03)

    Het Europees Parlement heeft op 26 september 2006 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag te raadplegen over „Huisvesting en regionaal beleid”.

    De gespecialiseerde afdeling Economische en Monetaire Unie, economische en sociale samenhang, die met de voorbereidende werkzaamheden terzake was belast, heeft haar advies op 23 februari 2007 goedgekeurd. Rapporteur was de heer GRASSO, corapporteur mevrouw PRUD'HOMME.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 14 en 15 maart 2007 gehouden 434e zitting (vergadering van 15 maart 2007) onderstaand advies uitgebracht, dat met 91 stemmen vóór en 0 stemmen tegen, bij 1 onthouding, werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    Huisvesting is een basisrecht bij uitstek, waartoe men toegang moet hebben om toegang te hebben tot andere basisrechten en om een waardig leven te kunnen leiden. Zowel in het Handvest van de rechten van de mens als in het door de Raad van Europa herziene Europees Sociaal Handvest en in talrijke grondwetten van Europese landen wordt dit recht erkend. Zonder een dak boven het hoofd kan een mens voor zichzelf geen bestaan opbouwen en zich geen plaats veroveren in de maatschappij.

    1.2   Het Handvest voor huisvesting van de URBAN-werkgroep van het Europees Parlement

    1.2.1

    Het EESC is ingenomen met het door de URBAN-werkgroep van het Europees Parlement goedgekeurde Handvest voor huisvesting, waarin niet alleen wordt gewezen op de toenemende interactie tussen Europese beleidslijnen en beleidsvoering inzake huisvesting, maar ook op het belang van het recht op huisvesting.

    1.2.2

    Bijgevolg dringt het erop aan dat dit handvest wordt opgenomen in het rapport van het Europees Parlement over „Huisvesting en regionaal beleid”.

    1.3   Het recht op huisvesting verankeren

    1.3.1

    Het EESC zou willen dat op Europees niveau voorstellen worden gedaan voor een aantal gemeenschappelijke doelstellingen inzake toegang tot huisvesting en voor minimumnormen betreffende de kwaliteit van woningen, waarbij een definitie wordt gegeven van wat „behoorlijke huisvesting” is. Zonder deze criteria kan het recht op huisvesting moeilijk worden afgedwongen, terwijl toegang tot huisvesting toch een minimumvoorwaarde is voor een menswaardig leven.

    1.3.2

    Het belang van sociale dienstverlening en „nabijheids”-diensten neemt voortdurend toe in een vergrijzende samenleving. Vaak zijn deze diensten gekoppeld aan huisvesting. Het EESC dringt er daarom op aan dat hierover op Europees niveau meer ervaring wordt uitgewisseld en dat deze diensten meer onder de aandacht worden gebracht. Verder wijst het er nogmaals op dat sociale huisvesting een speciale aanpak verdient en niet zomaar aan de marktregels kan worden onderworpen. Dit wordt erkend in de dienstenrichtlijn.

    1.4   Huisvesting en de Structuurfondsen voor de periode 2007-2013: technische ondersteuning voor een optimale integratie en zichtbaarheid van projecten

    1.4.1

    Het is nu zaak dat niet alleen de EU-12-landen, maar ook de EU-15-landen zoveel mogelijk gebruik maken van de door de Structuurfondsen geboden middelen voor de verbetering van de woonomstandigheden. In de EU-15-landen kunnen de Structuurfondsen voor geïntegreerde stadsontwikkeling worden gebruikt. Deze investeringen zullen de sociale en territoriale samenhang en de economische groei positief beïnvloeden. In dit verband pleit het EESC ervoor dat de Europese financiële instellingen tegen heel lage rente middelen zouden uittrekken voor huisvestingsprogramma's ten gunste van jongeren, immigranten, ouderen en personen met een handicap, waarbij de mobiliteit van werknemers, een evenwichtige sociale mix en voor de bewoners betaalbare prijzen worden bevorderd

    1.4.2

    Met het gebruik van JESSICA zal de basis worden gelegd voor de oprichting van een garantiefonds voor sociale-woningprojecten op grotere schaal. Het EESC zou willen dat bij de tussentijdse evaluatie van de Structuurfondsen dit aspect onder de loep wordt genomen.

    1.4.3

    Daarom schaart het EESC zich achter het plan om, in samenwerking met de vertegenwoordigers en netwerken van lokale en regionale overheden en met de steun van de Europese Commissie en de lidstaten, in de periode 2007-2013 een instrument voor technische bijstand aan huisvestingsprojecten te creëren. Op die manier kunnen projecten optimaal en met toepassing van de meest geschikte methoden in de stadsvernieuwingsprogramma's worden geïntegreerd. Bovendien kan zo de expertise worden gecentraliseerd en wordt het gemakkelijker om ervaringen uit te wisselen. Het is van cruciaal belang om over een specifiek instrument voor huisvesting te beschikken, zodat de Structuurfondsen zo goed mogelijk worden aangewend. Dit instrument kan worden gecreëerd in het kader van artikel 45 van de Verordening houdende algemene bepalingen betreffende de Structuurfondsen, waarin de Commissie verzocht wordt om het oprichten van dergelijke instrumenten te vergemakkelijken.

    1.5   Huisvesting en energie

    1.5.1

    Het EESC stelt ook voor om voor uitwisselingen over het thema „Huisvesting en energie-efficiëntie” een netwerk op te richten. Zo kan ervaring worden uitgewisseld en kan de ervaring van aannemers worden benut en uitgediept met het oog op een doordacht en ambitieus energiebeleid. Dit netwerk en de technische bijstand voor door de Structuurfondsen gefinancierde projecten kunnen aan elkaar worden gekoppeld, hoewel ze elk uitgaan van andere doelstellingen; het is dus zaak deze twee goed op elkaar af te stemmen.

    1.5.2

    Het zou een goed idee zijn om op Europees niveau, samen met netwerken die actief zijn op dit gebied, een campagne te voeren die de aandacht vestigt op de mogelijkheden om in huis energie te besparen. Bedoeling van deze campagne zou zijn bij de consumenten een gedragsverandering teweeg te brengen. Hiertoe is de medewerking van de Europese burgers zelf nodig. Zo zouden alle actoren elkaar vinden rond een positief initiatief. De campagne „Duurzame energie voor Europa” is niet specifiek genoeg om veel aandacht te trekken. Bovendien zijn er te weinig financiële middelen voor uitgetrokken.

    1.5.3

    Het EESC verzoekt de Commissie haar voorstellen te baseren op een ruimere aanpak dan alleen maar de energie-efficiëntie van gebouwen, wat tot nu toe het voornaamste uitgangspunt was. Er moet met de bewoners worden samengewerkt en in het debat moet meer worden uitgegaan van het bestaande woningbestand.

    1.6   Huisvesting en de EU-instellingen

    1.6.1

    Het EESC is ingenomen met het initiatief van de Europese Commissie om een dienstenoverschrijdende groep inzake stedelijk beleid op te richten. Die groep zou het thema huisvesting erbij kunnen nemen en een woordvoerder terzake kunnen aanwijzen.

    1.6.2

    Daarnaast is het van fundamenteel belang dat huisvesting ook op de agenda voor de bijeenkomsten van de ministers van regionale en stedelijke aangelegenheden wordt gezet.

    2.   Motivering

    2.1   Huisvesting als basisrecht

    2.1.1

    In het op 7 december 2000 te Nice goedgekeurde Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie staat het volgende (art. II-34): „Om sociale uitsluiting en armoede te bestrijden erkent en eerbiedigt de Unie het recht op sociale bijstand en op bijstand ten behoeve van huisvesting, teneinde al diegenen die niet over voldoende middelen beschikken een waardig bestaan te verzekeren, onder de door het Gemeenschapsrecht en de nationale wetgevingen en praktijken gestelde voorwaarden.”

    2.1.2

    Hoewel het EESC beseft dat huisvesting geen communautaire bevoegdheid is en dat het subsidiariteitsbeginsel hierop onverkort van toepassing is, is het van mening dat dit artikel moet worden meegenomen bij de tenuitvoerlegging van Europese beleidsmaatregelen, zodat de sociale urgentie ervan wordt erkend en er iets gedaan wordt aan het woningtekort voor de minstbedeelden (alsook voor mensen met lage inkomens en jongeren die aan het begin staan van hun beroeps- en gezinsleven).

    2.1.3

    De top van Laken van december 2001 heeft nochtans erkend dat het belangrijk is aandacht te besteden aan huisvestingsproblemen, wil men het risico op armoede indijken. Daarom hecht het EESC veel belang aan het feit dat de Top het debat heeft geopend over de noodzaak om in het kader van de armoedebestrijding in Europa „het aanbod aan sociale huisvesting” uit te breiden.

    2.1.4

    Het recht op huisvesting is vastgelegd in de grondwet van verschillende lidstaten van de Europese Unie, waaronder België, Spanje, Griekenland, Portugal, Finland en Nederland. Het is dus niet ondenkbaar dat het recht op huisvesting ook in EU-verband wordt vastgelegd. Het EESC vindt het strategisch belangrijk om huisvesting op te nemen in het Handvest van grondrechten als bijlage bij het Europees grondwettelijk verdrag. Het betreurt dat het recht op huisvesting, of ten minste het 'recht op wonen', niet wordt vermeld.

    2.1.4.1

    Het EESC pleit voor een Europese strategie voor huisvesting, aangezien huisvesting voor iedereen een voorwaarde is voor een betere verwezenlijking van andere op Europees niveau erkende mensenrechten als het „recht op eerbiediging van zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie” en het „recht te huwen en een gezin te stichten”.

    2.1.5

    Als het recht op huisvesting principieel eenmaal erkend is, stelt zich het volgende probleem, nl. hoe dit recht kan worden afgedwongen: welke stappen kan iemand die geen huisvesting vindt, ondernemen? De EU zou zich moeten buigen over de vraag onder welke voorwaarden iemand dat recht op huisvesting in concreto kan doen gelden. Ook al is het onmogelijk om op die vraag een eensluidend antwoord te geven, moet iedere lidstaat die het recht op huisvesting erkent, duidelijkheid scheppen op de volgende punten:

    bij welke overheidsinstantie en in welke vorm men dit recht kan doen gelden;

    welke middelen deze instantie bijgevolg moet krijgen of verwerven;

    wie dit recht kan opeisen en hoe dit in de praktijk gebeurt;

    wat dit recht precies inhoudt (huisvesting of onderdak, naar eigen keuze of niet).

    2.1.6

    Het initiatief van het Europees Parlement om een rapport over „Huisvesting en regionaal beleid” op te stellen, kan rekenen op bijval van het EESC. Het trekt de lijn door van het Europees Handvest voor huisvesting, dat de URBAN-werkgroep van het Europees Parlement op 26 april 2006 heeft goedgekeurd en waarin huisvesting als een „basisbehoefte” wordt aangemerkt. Hopelijk zal het Europees Parlement zich scharen achter het verzoek van het EESC om erkenning van het recht op huisvesting en zal het aandringen op een partnerschap met de lokale en regionale overheden om „ertoe bij te dragen dat het aanbod aan huisvesting toereikend is en dat huisvesting betaalbaar wordt voor wie op de markt geen toegang heeft tot huisvesting”.

    2.1.7

    Uit de studie die de Europese stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden in 2006 over de levensomstandigheden en de sociale dimensie van huisvesting heeft gepubliceerd (1), blijkt dat er belangrijke verschillen bestaan tussen het aantal beschikbare woningen en de kwaliteit van de woonomgeving in de EU-15 en in de tien in 2004 toegetreden lidstaten. Meldenswaardig is ook dat niet alle Europese burgers toegang hebben tot warm water en een toilet in de woning zelf, hoewel die voorzieningen minimale voorwaarden zijn voor wat een „behoorlijke huisvesting” kan worden genoemd.

    2.1.8

    Aangezien huisvesting een hoeksteen van het Europees sociaal model vormt, moeten de sociale en demografische veranderingen waarmee Europa wordt geconfronteerd hun weerslag vinden in het huisvestingsbeleid. Factoren waarmee rekening dient te worden gehouden, zijn onder meer: de vergrijzing, de verarming van de jongere generaties die bij gebrek aan voldoende financiële middelen langer bij hun ouders inwonen, toegang tot aangepaste huisvesting voor personen met een handicap, en toegang tot huisvesting voor migranten. Met het oog hierop en aansluitend bij de conclusies van de Europese Raad te Laken in december 2001, stelt het EESC voor om op Europees niveau het volgende goed te keuren:

    een reeks gemeenschappelijke doelstellingen m.b.t. de toegang tot huisvesting;

    minimumnormen m.b.t. de kwaliteit van woningen, aan de hand waarvan het begrip „behoorlijke huisvesting” kan worden gedefinieerd.

    2.1.9

    Voor de mobiliteit van werknemers is het overigens van doorslaggevend belang dat er ook beweging is op de huizenmarkt. Veel burgers — zowel huurders van sociale woningen als huiseigenaars — zijn bij gebrek aan aanbod, om fiscale redenen of vanwege de heersende kredietvoorwaarden, als het ware een „gevangene” in hun woning. Een verhoogde woonmobiliteit is onontbeerlijk voor een flexibelere arbeidsmarkt.

    2.1.10

    Gezien de invloed daarvan op het maatschappelijk leven en de stedelijke economie mogen er inzake huisvesting geen halve strategieën en deelacties meer worden ondernomen. Zonder afbreuk te doen aan het subsidiariteitsbeginsel, moet huisvesting beschouwd worden als een belangrijk beleidsvraagstuk dat het dagelijks leven van de burgers beïnvloedt, maar ook als een middel om de burgers nauwer te betrekken bij een Europees project dat met de dag vager lijkt te worden.

    2.1.11

    Verduidelijkt moet worden hoe met huisvestingsbeleid wordt bijgedragen tot de verwezenlijking van de Lissabon-doelstellingen. Daarbij moet met name worden onderzocht hoe deze sector de economische groei aanzwengelt. Aangezien beleidsmaatregelen inzake huisvesting de mobiliteit van werknemers beïnvloeden, vormt huisvestingsbeleid een aanvulling op de Europese beleidslijnen in het kader van de groei- en werkgelegenheidsstrategie, waardoor tegelijkertijd ook de territoriale samenhang wordt bevorderd. Die territoriale samenhang moet vooral tot uitdrukking komen in de onlangs tot de EU toegetreden landen, en wel in de vorm van adequaat energiebeleid, maar ook door de regeling van de financiering van infrastructuurnetwerken in de steden en op het platteland.

    2.2   Huisvesting en territoriale samenhang

    2.2.1

    De woonomgeving heeft al altijd een structurerende invloed gehad op onze samenleving; de gemeenschappelijke ruimten die het samenleven mogelijk maken, worden beïnvloed door de individuele of collectieve woonomgeving. Stedenbouw en de aanleg van buurten waarin het aangenaam leven is, met woonruimte als fundamentele factor, zijn een voorwaarde voor sociale en territoriale samenhang.

    2.2.2

    Hoewel de huisvesting zelf en het huisvestingbeleid in elke lidstaat anders zijn, is het fenomeen van zeer hoge stedelijke dichtheid typisch voor de hele Europese Unie. De Europese stad is compact, maar wordt gekenmerkt door middelgrote gebouwen en gestructureerd door de woonfunctie.

    2.2.3

    Huisvesting als onderdeel van het stedelijk, economisch en sociaal beleid is dus in alle Europese landen belangrijk. Er moet meer ervaring met mogelijke oplossingen worden uitgewisseld, vooral n.a.v. de crises die verschillende lidstaten in achterstandswijken hebben gekend.

    2.2.4

    Doel van het Europees regionaal beleid is de territoriale, sociale en economische samenhang te versterken door de economische ontwikkeling van de minst bevoordeelde gebieden te bevorderen. Sinds 2005 gaat de prioriteit hierbij, in het kader van de herziene Lissabonagenda, naar groei en werkgelegenheid.

    2.2.5

    Met het oog op het concurrentievermogen van alle gebieden en de mobiliteit van werknemers is een gediversifieerd aanbod van huisvesting van cruciaal belang. Het gaat hierbij zowel om variatie in de bestemming (eigenaar/huurder), maar ook om verscheidenheid binnen de buurten (woonfunctie en economische activiteit) en om een sociale mix die borg staat voor sociale samenhang. De gettovorming die zich in bepaalde buurten voltrekt, maakt economische activiteiten uiterst moeilijk.

    2.2.6

    Uit het voorafgaande volgt logischerwijs dat overal voor betaalbare huisvesting moet worden gezorgd. Uitgaand van het recht op huisvesting moet de overheid ervoor instaan dat in alle delen van het grondgebied waarvoor zij verantwoordelijk is, een aanbod bestaat van goede huisvesting voor een voor de gezinsinkomens betaalbare prijs.

    2.2.7

    De ontwikkeling van woongebieden heeft een grote impact op plattelandsgebieden. Met het oog op een duurzame ontwikkeling moet bij de uitstippeling van huisvestingbeleid meer rekening worden gehouden met de interactie tussen stedelijke en plattelandsgebieden.

    2.3   Huisvesting, economische groei, mobiliteit en werkgelegenheid

    2.3.1

    In sommige Europese landen, met name de landen die tijdens de vorige periode steun hebben ontvangen uit het Cohesiefonds, hangt het economisch groeipercentage nauw samen met de dynamiek van de huisvestingsector. Dit betekent echter niet dat de burgers gemakkelijk toegang hebben tot betaalbare woningen. Het Iers nationaal hervormingsprogramma voor 2006, dat in het kader van de Lissabonstrategie is gelanceerd, vestigt de aandacht op de beperkte duurzaamheid van groei als er geen betaalbare woningen worden gegarandeerd. Portugal wijst o.a. in zijn hervormingsplan voor 2006 op de behoefte aan meer steun voor de bouwsector en voor gemeenten, wil men duurzame ontwikkeling op het terrein van huisvesting bevorderen.

    2.3.2

    Voor de ontwikkeling van een dynamisch werkgelegenheidsgebied is een geschikt woningaanbod voor alle werknemers een fundamentele voorwaarde. Gebrek aan huisvesting remt de groei van talrijke Europese werkgelegenheidsgebieden. Huisvesting kan dus een factor zijn die bijdraagt tot een weinig flexibele plaatselijke arbeidsmarkt en die de mobiliteit van arbeiders afremt.

    2.3.2.1

    In Frankrijk bestaat er een interessant voorbeeld van werkgevers die het equivalent van 0.45 % van de totale loonsom afdragen aan huisvestingsbeleid om extra middelen te creëren om het huisvestingsprobleem van werknemers op te lossen. De sociale partners staan ook in voor specifieke steunmaatregelen voor jongeren en kwetsbare gezinnen (waarborgfonds).

    2.3.3

    Deze behoefte doet zich vooral sterk voelen in regio's waar er een aanhoudende toestroom is van migranten die met moeite onderdak vinden op een gespannen markt. Op de koop toe worden deze mensen geconfronteerd met discriminerende praktijken, die etnische segregatie in de hand werken.

    2.3.4

    Huisvesting is één van de sectoren in Europa die het grootste aantal arbeidsplaatsen bieden. Er zijn bovendien verschillende segmenten waarvan het werkgelegenheidspotentieel nog niet is aangeboord. Dit is met name het geval op het gebied van de technologie voor duurzame huisvesting en ecologisch wonen, die zich in de toekomst nog sterk zal ontwikkelen. Bovendien kampt de bouwsector met een aanzienlijk tekort aan gekwalificeerde werknemers.

    2.3.5

    Buurt- of „nabijheids”-diensten, met name persoonsgebonden zorg, vormen een belangrijk gat in de arbeidsmarkt. De organisatie en verstrekking ervan zijn vaak gekoppeld aan huisvestingsdiensten. Zo biedt de sociale huisvestingsector, in samenwerking met verenigingen voor sociale dienstverlening, vaak thuiszorg voor oudere bewoners of personen met een handicap, naast geïntegreerde diensten op het vlak van gezondheid, onderwijs of kinderopvang (bv. kangoeroewoningen). De culturele en sociale dynamiek van probleemwijken kan worden versterkt door buurtinitiatieven te ondersteunen.

    2.4

    Aan huisvesting gekoppelde buurt- of „nabijheids”-diensten creëren niet alleen werkgelegenheid, maar bieden ook een antwoord op de demografische uitdagingen die onvermijdelijk de werkgelegenheid op regionaal niveau beïnvloeden. Een voorbeeld hiervan zijn de kangoeroewoningen waarvoor in Duitsland een gericht beleid wordt gevoerd dat tegemoet komt aan de behoefte aan meer vermenging en dat de uitsluiting van alleenstaande oudere mensen op een efficiënte manier tegengaat. Aangezien de bevolking in heel Europa vergrijst, moet de uitwisseling van goede praktijkervaring op dit gebied worden bevorderd.

    2.4.1

    Het EESC is van oordeel dat het recht op huisvesting een thema is dat niet alleen in het licht van de strijd tegen uitsluiting moet worden bekeken, maar ook met betrekking tot de vergrijzing, migratiestromen, nieuwe vormen van armoede, evenals de Lissabonstrategie, die erop gericht is om de Europese economie opnieuw uit het slop te trekken door middel van een mobielere arbeidsmarkt.

    2.4.2

    De mobiliteit van werknemers blijft een illusie zolang de toegang tot fundamentele sociale rechten, met inbegrip van het recht op hulp inzake huisvesting, niet wordt verbeterd. Sociale woningen die aanvankelijk voor werkende burgers bedoeld waren, worden bewoond door een alsmaar armer publiek. Werknemers krijgen geen voorrang meer als het gaat om sociale huisvesting, terwijl ze op de gespannen huizenmarkt niet gemakkelijk behoorlijke huisvesting vinden.

    2.4.3

    De voorbije tien jaar is de prijs voor huisvesting in bijna alle Europese lidstaten onophoudelijk gestegen. Hierdoor kunnen huishoudens minder geld uitgeven voor andere zaken, wat op lange termijn de duurzame groei afremt. Door de lage rentevoet is er bovendien sprake van overinvestering in particuliere woningen, zodat de financiële middelen voor huisvesting onder druk zijn komen te staan (zie bijvoorbeeld het Zweeds nationaal hervormingsprogramma). D.m.v. sociale huisvesting kan de woningprijs worden bijgestuurd (via de huurprijs) en de duurzaamheid van de sector worden bevorderd.

    2.4.4

    De voorwaarden waaraan de publieke overheden van de lidstaten en de actoren op het terrein van huisvesting moeten voldoen, worden overigens alsmaar meer bepaald door het communautair recht inzake de tenuitvoerlegging van het socialehuisvestingsbeleid. Het concurrentie- en internemarktbeleid mag geen obstakel vormen voor maatregelen die de universele toegang tot behoorlijke en betaalbare woningen bevorderen, aangezien deze bijdragen tot de Europese economische groei en werkgelegenheid. De taakstelling van dat beleid is geëvolueerd en de verhuurders van sociale woningen zijn genoodzaakt om sociale diensten te ontwikkelen die het gebrek aan integratiebeleid, m.n. voor migranten, opvangen.

    2.5   Vermindering van energieverbruik — de Europese uitdaging

    2.5.1

    Huisvesting kan een fundamentele rol spelen bij de vermindering van het energieverbruik. Gezien de energieprijs, zal dit aspect de aantrekkingskracht van regio's vergroten.

    2.5.2

    De woonsector (gezinshuishoudens) biedt het grootste potentieel voor energiebesparingen: naar schatting 27 % van de gebruikte energie kan in deze sector worden bespaard (zie energieactieplan van de Europese Commissie).

    2.5.3

    Een groeiend aantal Europese huishoudens leeft in armoede ten gevolge van de energiekosten voor hun woning (fuel poverty).

    2.5.4

    De mogelijkheden om het energieverbruik te verminderen, zullen toenemen naarmate er op Europees niveau gepaste stimulerende maatregelen worden genomen.

    2.5.5

    In dit verband is het een verrassing dat de Europese Commissie zich in haar actieplan voor energie-efficiëntie voornamelijk toespitst op de nieuwbouwsector en dat zij voorstelt om de regelgeving op dat gebied uit te breiden.

    2.5.6

    Deze benadering is te beperkt, omdat daarbij geen rekening wordt gehouden met het feit dat onze levenswijze moet veranderen en dat de individuele gedragingen in een globaler kader van duurzaamheid dienen te worden gesitueerd (zodat we niet alleen ons ideaal van „ieder zijn eigen huis” gaan bijstellen, maar ook in onze dagelijkse gewoonten meer ecologisch gaan denken). Een dergelijke beperkte benadering komt erop neer dat de productiekosten, die nu al veel te hoog zijn voor middeninkomens en minderbedeelde gezinnen, nog toenemen en er geen aandacht wordt besteed aan de verbetering van het bestaande woningbestand en de aanpassing van bestaande gewoonten, terwijl talrijke studies het belang hiervan juist hebben aangetoond.

    2.5.7

    Dat de steun van het Europees regionaal beleid de samenhang en de levensomstandigheden verbetert, behoeft geen betoog meer. Wel kan er een positieve synergie tot stand worden gebracht als er in dit beleid meer aandacht wordt besteed aan huisvesting.

    2.5.8

    De beleidsmaatregelen inzake energiebesparing zijn gericht op nieuwbouw. Het bestaande patrimonium wordt terzijde gelaten of daarvoor moeten dezelfde regels worden gevolgd als voor nieuwbouw. Nochtans dient er niet alleen rekening te worden gehouden met de bestaande woningen, maar moet er ook een specifieke aanpak worden ontwikkeld voor oude gebouwen, waarbij niet mag worden vergeten dat hun aanpassing aan nieuwe normen erg duur is.

    2.5.8.1

    Bij het toekennen van overheidssteun moet ook gelet worden op de specifieke context van sociale huisvesting: de bewoners ervan zijn niet erg solvabel en fiscale steun werkt beter voor de particuliere sector.

    2.5.8.2

    Behalve energie omvat duurzame ontwikkeling nog andere aspecten: waterbeheer, afvalbeheer, toegankelijkheid voor personen met een handicap, veiligheid, luchtkwaliteit en gezondheid in de woonomgeving. Huisvesting kan een beslissende rol spelen in duurzame ontwikkeling indien geschikte instrumenten worden ontwikkeld, met name voor het bestaande patrimonium.

    2.6   Europese instrumenten die de bijdrage van huisvesting aan het regionaal beleid verbeteren

    2.6.1

    Het EESC heeft zich geschaard achter de openstelling van het EFRO voor huisvesting in de EU-12-landen, voor maatregelen ter bevordering van duurzame stadsontwikkeling en energie-efficiëntie in de EU-15-landen en voor geïntegreerde ontwikkelingsinitiatieven in achterstandsbuurten. Gezien het belang van huisvesting, is het niet meer dan gepast om met behulp van de Structuurfondsen de lidstaten en de regio's ertoe aan te zetten om buurten te renoveren en de huisvesting te verbeteren, en om hen daarbij te helpen.

    2.6.2

    Geïntegreerde buurtontwikkelingsstrategieën zonder aandacht voor huisvesting zijn inderdaad moeilijk te realiseren. In dit opzicht heeft de Europese strategie voor sociale insluiting, waarin o.a. toegang tot betaalbare en behoorlijke huisvesting als maatstaf wordt gehanteerd om een succesvolle sociale integratie aan af te meten, nog niet aan actualiteit ingeboet. Voor het EESC is het van essentieel belang dat alle Europese instrumenten kunnen worden ingezet voor een betere sociale integratie van alle burgers.

    2.6.3

    Met het oog hierop moet met het Europees Sociaal Fonds meer steun worden verleend aan acties die zich ook richten op andere aspecten van sociale inclusie dan deelname aan de arbeidsmarkt, aangezien, zoals gezegd, de huisvestingsmarkt en de arbeidsmarkt intrinsiek met elkaar verbonden zijn. In lijn daarmee moet er bij het uitstippelen van immigratiebeleid, wat tegenwoordig op Europees niveau gebeurt, ook nagedacht worden over huisvesting, teneinde ruimtelijke segregatie te voorkomen. De door de Commissie op te stellen richtsnoeren inzake de integratie van migranten via huisvesting moeten een eerste stap in deze richting zijn. Een concreet gevolg hiervan wordt o.m. dat in het kader van het PROGRESS-programm (2) betere steun zal worden verleend aan projecten met een huisvestingsaspect.

    2.6.4

    Er moet worden aangestipt dat de verbetering van de energie-efficiëntie in gebouwen niet alleen in de EU-10-landen, maar in alle Europese lidstaten een prioriteit is. In alle lidstaten kan voor maatregelen inzake energie-efficiëntie een beroep worden gedaan op de Structuurfondsen, net als voor de verbetering van de openbare ruimte, het gebruik en het promoten van hernieuwbare energie en de bevordering van sociale inclusie.

    2.6.5

    Het EESC staat positief tegenover het initiatief van de Europese Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB) om een nieuw financieel instrument in te voeren, nl. JESSICA (3), dat specifiek bedoeld is om de ontwikkeling van achtergestelde stadswijken te ondersteunen, o.a. door sociale huisvesting te creëren. Met behulp van dit instrument kunnen investeerders in stadsvernieuwing en sociale huisvesting leningen of financiële waarborgen krijgen, zodat het nodige kapitaal kan worden samengebracht voor wijkvernieuwing. Dit instrument moet worden beheerd door actoren die gespecialiseerd zijn in stadsvernieuwing en huisvesting en die nauw samenwerken met de lokale overheden. Het moet functioneren als een hefboom die de leefomstandigheden van wijkbewoners ten goede komt. Ook het instrument JEREMIE (4) helpt de sociale huisvestingsector bij het ontwikkelen van wijken waarin het voor iedereen aangenaam wonen is.

    2.6.6

    M.b.t. het energiebeleid is de Europese Commissie in het kader van het programma voor intelligente energie uit de hoek gekomen met een modelproject voor de sociale bouwsector, dat de mogelijkheid heeft geboden om modelprojecten inzake energie-efficiëntie en uitwisselingen tussen verschillende actoren uit die sector te selecteren en te steunen. Aangezien de EU de ambitie heeft om een gemeenschappelijk energiebeleid te ontwikkelen en de acties van de lidstaten op dit gebied zo goed mogelijk te coördineren, is het van fundamenteel belang dat dit instrument blijft voortbestaan en niet tot modelprojecten beperkt blijft.

    2.6.7

    Met behulp van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling kan worden onderzocht welke mogelijkheden er bestaan om in de huisvestingsector niet alleen het energieverbruik te verminderen, maar ook een duurzame stadsontwikkeling te bevorderen. Zowel technische vernieuwingen als sociale aspecten kunnen hierbij in beschouwing worden genomen.

    2.6.8

    De Europese normalisatie is erg intensief op het gebied van huisvesting en daaraan gerelateerde diensten. Dit is echter een gebied waarop technische en stedenbouwkundige keuzen niet kunnen worden losgekoppeld van maatschappelijke keuzen. Het zou onaanvaardbaar zijn dat huisvestings-„actoren” normen krijgen opgelegd die werkgroepen hebben uitgedacht zonder enige garantie dat die normalisatie aan politieke controle wordt onderworpen. Het voorbeeld van de norm „criminaliteitspreventie: stedenbouwkundig en bouwkundig ontwerp”, die is goedgekeurd zonder gedegen politiek debat over het stedelijk model dat uit risicoberekeningstabellen voortkomt, zet ertoe aan om het normeringsproces in deze sector opnieuw onder de loep te nemen.

    2.6.9

    Ten slotte heeft de Commissie een strategie voor duurzame stadsontwikkeling uitgewerkt, die de steden moet stimuleren om na te denken over hun ontwikkeling, in het bijzonder vanuit de invalshoek van hun vervoerbeleid. Helaas is deze strategie louter richtingaangevend: er komt weinig van terecht als de sociale dimensie van duurzame stadsontwikkeling niet ook in aanmerking wordt genomen.

    Brussel, 15 maart 2007

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    D. DIMITRIADIS


    (1)  Eerste Europees onderzoek naar de kwaliteit van het bestaan m.b.t. de sociale dimensie van huisvesting, Dublin, 2006, ISBN 92-897-0935-9

    (2)  PROGRESS is een programma voor financiële steun aan de tenuitvoerlegging van de communautaire doelstellingen inzake werkgelegenheid en sociale zaken. Zo draagt het bij tot de verwezenlijking van de Lissabondoelstellingen.

    (3)  Jessica: Joint European Support for Sustainable Investment in City Areas (gemeenschappelijke Europese steun voor duurzame investeringen in stedelijke gebieden)

    (4)  JEREMIE: Joint Resources for Micro to Medium Enterprises (gemeenschappelijke middelen voor kleine en middelgrote ondernemingen)


    Top