Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52006IE0594

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Juridisch kader voor het consumentenbeleid

    PB C 185 van 8.8.2006, p. 71–79 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    8.8.2006   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 185/71


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Juridisch kader voor het consumentenbeleid”

    (2006/C 185/13)

    Op 10 februari 2005 heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité besloten, overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde, een advies op te stellen over het „Juridisch kader voor het consumentenbeleid”.

    De gespecialiseerde afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 28 maart 2006 goedgekeurd; rapporteur was de heer PEGADO LIZ.

    Tijdens zijn 426e zitting op 20 en 21 april 2006 (vergadering van 20 april) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies met 45 stemmen voor en 26 tegen, bij 2 onthoudingen, goedgekeurd.

    1.   Samenvatting

    1.1

    In elke rechtsgemeenschap moet het beoogde beleid gebaseerd zijn op een rechtsgrondslag waarin de bevoegdheden en de speelruimte van deze gemeenschap worden afgebakend. De Europese Unie is een rechtsgemeenschap die aan deze eis moet voldoen.

    1.2

    Een adequate, bruikbare en doeltreffende rechtsgrondslag moet duidelijk en nauwkeurig zijn en op zichzelf staan. Hij moet de doelstellingen, de grondbeginselen en de uitvoeringsbepalingen bevatten van het beleid dat deze rechtsgemeenschap beoogt te voeren. Hij moet alle beleidsterreinen omvatten waarvoor hij in het leven is geroepen.

    1.3

    In de Europese Unie bleek na de goedkeuring van het Verdrag van Maastricht al gauw dat de nieuwe rechtsgrondslag voor consumentenbescherming, artikel 129 A, niet toereikend was als grondslag voor de ontwikkeling van een volwaardig beleid op dit gebied.

    1.4

    Het feit dat deze rechtsgrondslag in de loop der jaren weinig is gebruikt heeft bevestigd dat het geen adequate en doeltreffende rechtsgrondslag is voor de bevordering van een echt Europees beleid ter bescherming van de belangen van de consument.

    1.5

    De wijzigingen die met het nieuwe artikel 153 van het Verdrag van Amsterdam werden aangebracht, hebben de aan het licht gebrachte zwakke punten niet kunnen compenseren en ook de aanpassingen die met het oog op de goedkeuring van de Europese grondwet werden voorgesteld, hebben geen soelaas geboden.

    1.6

    Het consumentenbeleid is zonder enige twijfel een van de beleidslijnen die de Europese burger het meest tot de verbeelding spreken. Dit beleid kan er in belangrijke mate toe bijdragen dat de burger het Europese ideaal steunt vooral wanneer dit aan zijn behoeften en wensen tegemoet komt, wat niet altijd het geval is geweest (1).

    1.7

    De richtsnoeren van de Commissie op het gebied van het consumentenbeleid (2) bevestigen een helaas zorgwekkende verslechtering van de bescherming en bevordering van de consumentenbelangen. Daarom is nadere beschouwing van de huidige, in het Verdrag opgenomen rechtsgrondslag dringend geboden.

    1.8

    Dit advies bevat een dergelijke beschouwing. De slotsom daarvan luidt dat niet alleen de politieke wil aanwezig moet zijn om het consumentenbeleid beter toe te spitsen op meer inspraak voor de consument en een betere bescherming van zijn belangen op alle communautaire beleidsterreinen, maar dat ook diepgaand onderzoek moet worden verricht naar een nieuw juridisch kader als grondslag voor het consumentenbeleid.

    1.9

    Dankzij de vele bijdragen van een groot aantal gerenommeerde Europese juristen heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité ten slotte een voorstel voor een nieuwe rechtsgrondslag voor het consumentenbeleid kunnen formuleren; deze rechtsgrondslag zou een doorslaggevende bijdrage moeten leveren aan de verbetering, vereenvoudiging en zelfs beperking van de regelgeving, en het zou een goede zaak zijn indien de Commissie, de Raad en de lidstaten erop toe zouden zien dat dit voorstel wordt meegenomen bij een volgende verdragsherziening.

    2.   Inleiding — Doel van het initiatiefadvies

    2.1

    Toen het Comité besloot dit initiatiefadvies op te stellen, was het doel een uitgebreid debat aan te zwengelen over de beoogde rechtsgrondslag voor het Europees consumentenbeleid (nl. artikel 153 van het Verdrag), tegen de achtergrond van zowel de ontwerpgrondwet als het afgeleid recht. Het was ook de bedoeling dat de betrokken vertegenwoordigers en de deskundigen op het gebied van consumentenrecht hieraan zouden deelnemen.

    2.1.1

    Het feit dat artikel 153 weinig wordt gebruikt als rechtsgrondslag van het afgeleid recht inzake de bevordering van de rechten en belangen van consumenten, alsook inzake de ontwikkeling van een Europees consumentenbeleid, is volgens velen te wijten aan de zwakke plekken in de huidige formulering. Dit beleid zou er derhalve mee gebaat zijn indien het zou kunnen worden voorzien van een passende, bruikbare en doeltreffende rechtsgrondslag.

    2.2

    De Europese instellingen in het algemeen en de maatschappelijke organisaties in het bijzonder, de consumentenorganisaties en de sociale partners zouden ongetwijfeld als eerste profiteren van een betere rechtsgrondslag van het consumentenbeleid in het Verdrag.

    2.2.1

    Het Comité wordt, als institutioneel vertegenwoordiger van het maatschappelijk middenveld, beschouwd als orgaan bij uitstek om deze taak te volbrengen, in een sfeer van dialoog tussen de sociale partners en met de hulp van universitair opgeleide deskundigen ter zake.

    2.2.2

    Het Comité is van mening dat het consumentenbeleid zonder enige twijfel een van de beleidslijnen is die de Europese burger het meest tot de verbeelding spreken. Dit beleid kan en moet er in belangrijke mate toe bijdragen dat de burger het Europese ideaal steunt wanneer dit aan zijn behoeften en wensen tegemoet komt.

    2.2.3

    Op 14 oktober 2005 heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité een hoorzitting georganiseerd, waaraan werd deelgenomen door tal van vertegenwoordigers die een speciaal hiervoor opgestelde vragenlijst hadden ingevuld. De standpunten en suggesties die daarbij naar voren werden gebracht, hebben bijgedragen tot een beter onderbouwd advies. Het Comité wil iedereen die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van dit advies dan ook van harte bedanken (3).

    3.   De kwestie: een juridisch kader voor het consumentenbeleid

    3.1

    De huidige rechtsgrondslag voor het consumentenbeleid is terug te vinden in titel XIV van het Verdrag, getiteld „Consumentenbescherming”, artikel 153. Dit artikel luidt als volgt:

    1.

    Om de belangen van consumenten te bevorderen en een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, draagt de Gemeenschap bij tot de bescherming van de gezondheid, de veiligheid en de economische belangen van consumenten, alsmede tot de bevordering van hun recht op voorlichting en vorming, en hun recht van vereniging om hun belangen te behartigen.

    2.

    Met de eisen terzake van consumentenbescherming wordt rekening gehouden bij het bepalen en uitvoeren van het beleid en het optreden van de Gemeenschap op andere gebieden.

    3.

    De Gemeenschap draagt bij tot de verwezenlijking van de in lid 1 genoemde doelstellingen door middel van:

    a)

    maatregelen die zij op grond van artikel 95 in het kader van de totstandbrenging van de interne markt neemt;

    b)

    maatregelen om het beleid van de lidstaten te ondersteunen, aan te vullen en te controleren.

    4.

    De Raad neemt volgens de procedure van artikel 251 en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité de maatregelen, bedoeld in lid 3, onder b), aan.

    5.

    De uit hoofde van lid 4 aangenomen maatregelen beletten niet dat een lidstaat maatregelen voor een hogere graad van bescherming treft of handhaaft. Deze maatregelen moeten verenigbaar zijn met dit Verdrag. Zij worden ter kennis van de Commissie gebracht.kk  (4)

    3.2

    Indien consumentenbescherming moet worden beschouwd als een terrein dat tot de bevoegdheden van de Europese Unie behoort, moet zulks, overeenkomstig artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (geconsolideerde versie), in een speciale verdragsbepaling worden vastgelegd:

    „Het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, het Hof van Justitie en de Rekenkamer oefenen hun bevoegdheden uit onder de voorwaarden en ter verwezenlijking van de doelstellingen die zijn vastgesteld in enerzijds de bepalingen van de Verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en van de Verdragen en akten waarbij deze zijn gewijzigd of aangevuld, en anderzijds de andere bepalingen van dit Verdrag.”

    3.3

    Het belang van deze regel, op grond waarvan de landen het recht hebben hun eigen bevoegdheden af te bakenen, dient te worden beklemtoond aangezien met name de lacunes, onnauwkeurigheden van een tekst of het tegenstrijdig karakter ervan kunnen leiden tot de ongeldigheid van de daaropvolgende, door de Europese instellingen krachtens dit Verdrag goedgekeurde regels.

    3.4

    In verband hiermee dient erop te worden gewezen dat het Hof van Justitie in zijn arrest van 5 oktober 2000 heeft geconstateerd dat een handeling die op grond van artikel 100A (thans 95) wordt vastgesteld, metterdaad moet bijdragen tot de verbetering van de totstandbrenging en werking van de interne markt. Het Hof wijst erop dat „zo de loutere vaststelling van verschillen tussen nationale regelingen en van het abstracte risico van daaruit voortvloeiende belemmeringen van de fundamentele vrijheden of mededingingsverstoringen volstond om de keuze van artikel 100 A als rechtsgrondslag te rechtvaardigen, het rechterlijk toezicht op de eerbiediging van de rechtsgrondslag niet doeltreffend meer kunnen zijn (5).

    3.5

    Deze eis van een duidelijke en bijgevolg internationaal controleerbare rechtsgrond kan in politiek opzicht ook worden opgevat als een ontegenzeglijk constitutioneel signaal dat er behoefte bestaat aan een consumentenbeleid. Het is wellicht niet overbodig om in dit verband te wijzen op de Europese Akte van 17 en 28 februari 1986, die een lacune in het Verdrag van Rome gedeeltelijk heeft gedicht door een speciale titel over milieu in te lassen, bestaande uit de artt. 130 R tot en met 130 T (thans artt. 174 tot en met 176). De doelstellingen die in artikel 175 worden genoemd en de criteria die zijn vastgesteld voor het nemen van EU-maatregelen op milieugebied zijn duidelijk bevorderlijk geweest voor het ontstaan van een efficiënte reeks normen op dit gebied.

    3.5.1

    Uit een vergelijking van de huidige artt. 175 en 153 van het EG-Verdrag blijkt duidelijk dat de kwaliteit van de rechtsgrondslag doorslaggevend is voor later optreden. Op milieugebied liggen de doelstellingen duidelijk vast.

    Bovendien worden in art. 175 de grondbeginselen van het optreden van de Gemeenschap op dit terrein genoemd.

    Overigens zijn de technische aspecten die in artikel 175, lid 3 worden genoemd, ook factoren die bijdragen tot een rationele en doelgerichte uitvoering van het milieubeleid.

    3.5.2

    Voor zover de communautaire wetgever kan beoordelen of de beoogde maatregelen adequaat zijn, spreekt het voor zich dat de kwaliteit van de rechtsgrondslag doorslaggevend is omdat deze de kans op verkeerde inschatting of machtsmisbruik of machtsoverschrijding beperkt (6).

    4.   Is artikel 153 een aanvaardbare rechtsgrondslag voor het Europees consumentenbeleid?

    4.1

    In het licht van het bovenstaande dient te worden geconstateerd dat het huidige artikel 153 van het Verdrag geen rechtsgrondslag meer is die voldoende waarborgen biedt ten aanzien van de doelstellingen van consumentenbescherming.

    4.2

    Het Europees consumentenrecht heeft zich bijgevolg hoofdzakelijk ontwikkeld rond artikel 95 van het Verdrag en heeft veel te danken aan de impulsen die aan de totstandbrenging van de interne markt zijn gegeven. Het consumentenbeleid dient immers transversaal te zijn en in andere onderdelen van het Verdrag wordt expliciet verwezen naar de noodzaak rekening te houden met de bescherming van de consument. Maar los daarvan wordt de huidige formulering van artikel 153 algemeen als ontoereikend beschouwd.

    4.3

    Feit is ook dat artikel 153 (voorheen artikel 129-A) slechts in uitzonderlijke gevallen de basis heeft gevormd voor maatregelen ter bescherming van de consument.

    4.4

    Behalve deze kritiek, nl. dat het consumentenbeleid een uitvloeisel is van de regelgeving betreffende de interne markt, verdienen ook de conclusies die uit het arrest van het Hof van Justitie van 5 oktober 2000 kunnen worden getrokken, en die hieronder worden weergegeven, de nodige aandacht. (7) De onzekerheid die m.n. met deze rechtsopvatting gepaard gaat, kan ertoe leiden dat de rechtsgrondslag van bepaalde, reeds goedgekeurde richtlijnen op het gebied van consumentenbescherming (waarborgen, verkoop aan huis enz.), vooral door middel van prejudiciële vragen, in twijfel wordt getrokken.

    4.5

    Bovendien wordt in de huidige tekst het criterium van een hoog niveau van consumentenbescherming geïntroduceerd. Dit hoge niveau van consumentenbescherming zoals omschreven in artikel 153 betekent niet noodzakelijkerwijs dat de lidstaten moeten streven naar het rechtsstelsel dat de meeste waarborgen biedt. Artikel 153, lid 5 biedt in zo'n geval de mogelijkheid om maatregelen te handhaven die een hogere graad van bescherming bieden, mits deze niet in strijd zijn met het Verdrag.

    4.5.1

    Overigens is het niet zo gemakkelijk om vast te stellen wat onder „een hoog niveau van bescherming” wordt verstaan. De parameters die hiervoor in aanmerking genomen moeten worden, zijn niet opgenomen in artikel 153 en kunnen tot diverse interpretatieproblemen leiden.

    4.6

    Alles wijst er dus op dat de rechtsgrondslag moet worden herzien in het licht van de onderstaande overwegingen.

    4.6.1

    Het consumentenbeleid moet tot de eigen bevoegdheden van de Unie behoren en niet als een aanvulling op het beleid van de lidstaten worden beschouwd. Het is immers tegenstrijdig ervan uit te gaan dat het consumentenbeleid, waarvan men zegt dat het kan bijdragen tot de verbetering van de interne markt, tot de bevoegdheid van de lidstaten behoort.

    4.6.2

    De gezondheid, veiligheid en economische belangen van de consument worden voorgesteld als terreinen waarop de Europese Unie een bijdrage moet leveren. Het zou een goede zaak zijn indien deze doelstellingen ook op andere terreinen zouden gelden. Moeten alleen de economische belangen van de consument in overweging worden genomen? Er bestaat een overduidelijke tegenstelling tussen de behartiging van deze belangen en de bijdrage aan de bescherming van de consument.

    4.6.3

    Het recht op informatie, het recht op onderwijs en het recht op organisatie om deze belangen te verdedigen moeten worden erkend als fundamentele beginselen van het Europees beleid.

    4.6.4

    Aangezien geen criteria worden genoemd om vast te stellen wat een hoog beschermingsniveau is, moeten deze worden omschreven in het Verdrag zelf.

    4.6.5

    Wanneer men overweegt consumentenbescherming als zelfstandige rechtsgrondslag te accepteren, dan moet rekening worden gehouden met de prioriteit die zowel inhoudelijk als formeel moet worden toegekend aan het communautair beleid. Het beginsel van dubbele subsidiariteit is duidelijk een beperking die het consumentenbeleid zowel op Europees als nationaal niveau lam legt. De dubbele subsidiariteit die voortvloeit uit artikel 153 moet, vanzelfsprekend, in dergelijke gevallen worden losgelaten.

    4.6.6

    Bij alle overwegingen rond de rechtsgrondslag in het Verdrag moet ook rekening worden gehouden met het feit dat de consument niet alleen beschermd of verdedigd moet worden maar ook actief is. De consument is een burger die, bij alle keuzes die de samenleving biedt, een duidelijk recht van spreken moet hebben en naar wie geluisterd moet worden.

    4.6.7

    Ook moet worden nagegaan of de bepalingen van het Verdrag die handelen over de mogelijkheid om zich tot het Hof van Justitie te wenden, niet moeten worden uitgebreid tot consumentenverenigingen als vertegenwoordigende instanties waarop de maatregelen van de Europese Unie betrekking hebben.

    4.6.8

    Tot slot dient nog gezegd te worden dat consumentenbescherming in de huidige formulering van de tekst restrictief wordt opgevat als iets wat in de praktijk enkel voorlichting omvat.

    5.   Doelstellingen, beginselen en criteria voor de vaststelling van een rechtsgrondslag voor het consumentenbeleid

    5.1

    Wat zijn de criteria die doorgaans de kwaliteit van een rechtsgrondslag in een verdrag moeten bepalen?

    Uit het bovenstaande blijkt dat de rechtsgrondslag:

    duidelijk en nauwkeurig moet zijn;

    de beoogde beleidsdoelstellingen, de grondbeginselen van dit beleid en de uitvoeringsbepalingen moet omvatten;

    op zichzelf moet staan.

    Deze verschillende kenmerken zijn van essentieel belang om de eerder genoemde problemen het hoofd te bieden.

    5.2

    Bij de verfijning van de rechtsgrondslag kan bovendien ook aandacht worden besteed aan randproblemen. Daarbij valt te denken aan het soort harmonisatie waarvoor moet worden gekozen. De Commissie is uitgesproken voorstander van maximale of volledige harmonisatie. Daar komt bij dat het gekozen beschermingsniveau werkelijk van hoog niveau moet zijn omdat maximale of volledige harmonisatie anders in het nadeel van de consumentenbelangen dreigt uit te pakken.

    5.3

    Voorgesteld wordt artikel 3, lid 1, onder t) van het Verdrag te wijzigen en de bevordering en bescherming van de consumentenbelangen uitdrukkelijk tot de door de instellingen na te streven doelstellingen te rekenen.

    5.4

    Het voorgestelde artikel 153 omvat drie onderdelen:

    5.4.1

    het bevat een reeks door het Europees consumentenbeleid na te streven doelstellingen. Deze doelstellingen zijn niet nieuw. Toch dienen bepaalde bijzonderheden hiervan onder de aandacht te worden gebracht:

    de bevordering van het recht van consumenten op voorlichting, vorming en participatie en van het recht van vereniging om hun belangen te behartigen, met name via de erkenning van de individuele en collectieve rechten op dit terrein, is een novum. Het wijst er uitdrukkelijk op dat er mechanismen voor collectief beroep moeten worden ingesteld, maar dat er ook manieren moeten worden gevonden om alle consumenten bij de uitwerking van regels die hen aangaan te betrekken;

    de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de consumenten is al langer een door het Verdrag beoogde doelstelling en moet worden herbevestigd;

    de bevordering van de juridische, economische, sociale en culturele belangen van de consument, ten slotte, is duidelijk nieuw. Hiermee wordt feitelijk erkend dat de consument een maatschappelijke partij is en niet een eenvoudige gebruiker van producten en diensten. Het is met het oog op de erkenning van deze bevordering dat m.n. het beleid inzake duurzame ontwikkeling moet worden uitgewerkt. Op dezelfde gronden zal een beleid worden ontwikkeld waarin terdege rekening wordt gehouden met de bevordering van de consumentenbelangen en de bescherming van het milieu.

    5.4.2

    Bij het opstellen van artikel 153 moeten de volgende beginselen in acht worden genomen:

    preventieve actie;

    doeltreffende genoegdoening;

    ontwikkeling van duurzame consumptie;

    wie aansprakelijk is voor een risico, betaalt;

    het participatiebeginsel.

    Deze vijf beginselen zijn noodzakelijk om het bovengenoemde beleid goed te kunnen voeren.

    5.4.3

    De voorgestelde tekst maakt op traditionele wijze duidelijk dat de op autonome gronden gestelde eisen onmogelijk kunnen worden genegeerd bij het uitwerken van de andere Europese beleidslijnen.

    5.4.4

    Bij de verdere invulling van deze maatregelen moet rekening worden gehouden met bepaalde parameters. Wanneer wordt gesproken over 'een hoog beschermingsniveau', moeten met name de beschikbare sociaal-economische gegevens in overweging worden genomen, aan de hand waarvan exact kan worden vastgesteld hoe de consument zich gedraagt op het punt van aankoop en gebruik van de producten en diensten die op de markt zijn. Ook het principe van collectief beroep moet uitdrukkelijk worden erkend.

    5.4.5

    In de voorgestelde versie van artikel 153 wordt het door de Raad te voeren beleid omschreven.

    Eén van de heikele punten is het directe effect van richtlijnen. De voorgestelde oplossing luidt: de voorkeur geven aan verordeningen als harmonisatietechniek. Daardoor is een discussie over het effect van richtlijnen niet meer nodig. Een soepele formule, die de lidstaten toestaat beschermingsmaatregelen te nemen of te handhaven, is in de maak.

    Deze oplossing is bevorderlijk voor maximale harmonisatie, zij het na een beoordeling van geval tot geval.

    5.4.6

    Ten slotte bevat de tekst van artikel 153 nog een nieuw element, nl. dat consumentenverenigingen voortaan ook tot de in artikel 230 van het Verdrag omschreven groepen worden gerekend. Met andere woorden, verenigingen kunnen zich rechtstreeks tot het Hof van Justitie wenden in het geval van communautaire handelingen die in strijd zijn met de bepalingen van dit Verdrag.

    6.   Conclusie: voorstel voor een nieuwe rechtsgrondslag

    Gezien het bovenstaande, wordt het volgende voorstel geformuleerd:

    Artikel 153

    1.   Het beleid van de Unie op consumentengebied draagt bij tot het nastreven van de volgende doelstellingen:

    de bevordering van het recht van consumenten op voorlichting, vorming en participatie en van het recht van vereniging om hun belangen te behartigen, met name via de erkenning van de individuele en collectieve rechten op dit terrein;

    de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van consumenten;

    de bevordering van de juridische, economische, sociale en culturele belangen van consumenten.

    2.   Het gemeenschappelijk beleid terzake van consumentenbescherming beoogt het hoogste beschermingsniveau. Dit beleid is gebaseerd op de volgende beginselen:

    preventieve actie;

    doeltreffende genoegdoening in geval van schending van rechten en van individuele en collectieve consumentenbelangen;

    wie aansprakelijk is voor een risico, betaalt;

    ontwikkeling van een beleid inzake duurzame consumentenbescherming;

    betrokkenheid van de consumenten via hun vertegenwoordigende organen bij de uitwerking en toepassing van de regels.

    3.   De eisen terzake van consumentenbescherming worden meegenomen bij het bepalen en uitvoeren van het beleid en het optreden van de Gemeenschap op andere gebieden.

    4.   Bij het uitstippelen van de actie op het gebied van consumentenbescherming houdt de Gemeenschap rekening met:

    het beschermingsniveau dat de consumenten in de lidstaten is toegezegd;

    de beschikbare sociaal-economische gegevens met betrekking tot de aanschaf en het gebruik van verhandelde producten en diensten;

    de doeltreffendheid van de beroepsmogelijkheden in het geval van enigerlei schending van rechten of van consumentenbelangen, met name via de erkenning van acties van collectief belang.

    Artikel 153-a

    1.   De Raad neemt volgens de procedure van artikel 251 en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité de maatregelen aan die noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de onder artikel 153, lid 1, bedoelde doelstellingen. Deze maatregelen moeten regelmatig opnieuw worden bekeken om er zeker van te zijn dat zij een hoog beschermingsniveau blijven waarborgen.

    2.   De uit hoofde van lid 1 aan te nemen harmonisatiemaatregelen beletten niet dat een lidstaat maatregelen voor een hogere graad van bescherming treft of handhaaft. Deze maatregelen moeten verenigbaar zijn met dit Verdrag. Zij worden ter kennis van de Commissie gebracht.

    3.   Binnen zes maanden na de in lid 3 bedoelde kennisgeving beslist de Commissie of de nationale maatregel onaanvaardbaar is omdat deze de goede werking van de interne markt belemmert. Indien binnen de genoemde termijn geen besluit wordt genomen, wordt de maatregel geacht te zijn goedgekeurd, behalve indien de complexiteit van de materie een verlenging van de termijn tot maximaal een jaar vergt, in welk geval de lidstaat binnen de eerste termijn van zes maanden hiervan op de hoogte wordt gebracht.

    4.   De Commissie ziet er, in nauwe samenwerking met de lidstaten, op toe dat de maatregelen daadwerkelijk de rechten en belangen van de consumenten in acht nemen. De lidstaten wordt met name verzocht om de nodige voorzieningen te treffen om

    a)

    doeltreffende, evenredige en ontmoedigende sancties vast te stellen en toe te passen in geval van inbreuk op de maatregelen die rechten en plichten terzake van consumentenbescherming beogen;

    b)

    dergelijke inbreuken stop te zetten;

    (c)

    vereenvoudigde gerechtelijke en niet-gerechtelijke procedures in te stellen ter voorkoming van inbreuken op de rechten en belangen van consumenten en ter voorziening van een rechtvaardige schadevergoeding.

    5.   De maatregelen die uit hoofde van dit artikel en van artikel 153 worden genomen, zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 230 van het Verdrag van toepassing op consumentenverenigingen die volgens het nationale recht van de lidstaten of door de Europese Commissie zijn erkend.

    Brussel, 20 april 2006

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    A.-M. SIGMUND


    (1)  Zie het advies van het EESC over „Het consumentenbeleid na de uitbreiding van de Europese Unie” in PB C 221 van 8-9-2005, dat wordt onderschreven door het Europees Parlement in zijn verslag over de bevordering en bescherming van de consumentenbelangen in de nieuwe lidstaten (rapporteur: Henrik Dam Kristensen, PE 359.904/02-00). Een en ander kan nog worden aangevuld met mogelijkheden voor zelf- en coregulering en alternatieve wijzen van geschilbeslechting.

    (2)  Zoals blijkt uit richtlijn 2005/29/EG van 11 mei 2005 (PB L 149 van 11-6-2005) betreffende oneerlijke handelspraktijken, uit het communautair actieprogramma op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming (2007/2013)(COM(2005) 11 final) en uit de intrekking van het voorstel voor een verordening betreffende verkoopbevordering op de interne markt (COM(462) final van 27-9-2005).

    (3)  Aan de hoorzitting op 14 oktober 2005 werd deelgenomen door: dhr. C. Almaraz, (UNICE), dhr. Prof. Th. Bourgoignie, (Universiteit van Québec in Montreal), mw. N. Rodríguez, (Bureau Européen des Unions de Consommateurs), dhr. D. Labatut en mw. K. Spyridaki, (UGAL - Union of Groups of Independant Retailers of Europe), dhr. J.-A. Lange, (Forbrukerradet – The Consumer Council of Norway), dhr. W. Vidonja, (CEA), dhr. P. von Braunmühl, (Verbraucherzentrale Bundesverband – vzbv) en dhr. H.J.J. van Breemen, (VNO NVW).

    Naar aanleiding van de vragenlijst werden bovendien opmerkingen ontvangen van tientallen juristen en academici uit heel Europa, o.a. van Prof. Th. Bourgoignie (Universiteit van Québec in Montreal), Prof. J. Calais-Auloy (Faculté de Droit et des Sciences Economiques de Montpellier), dhr. S. Crampton, Prof. M. Frota (APDC - Associação Portuguesa de Direito do Consumo), mw. C. Kutterer (Bureau Européen des Unions de Consommateurs), dhr. J.-A. Lange (Forbrukerradet – The Consumer Council of Norway), mw. R.-C. Mäder (CLCV - Consommation, Logement et Cadre de Vie), Prof. S. Weatherill (ECLG), Prof. H. Micklitz (Institut für Europäisches Wirtschafts-und Verbraucherrecht e.V.Universität Bamberg), mw. G. Patetta (UFC–Que Choisir?), Prof. N. Reich (Universität Bremen Fachbereich Rechtswissenschaften), van UNICE alsook van Euro Commerce.

    (4)  Behalve op het eerder genoemde artikel is het consumentenbeleid ook gebaseerd op diverse andere bepalingen van het EU-Verdrag, waaronder op de eerste plaats de bepaling die ten grondslag heeft gelegen aan de in de preambule genoemde overwegingen van de lidstaten, nl. dat zij vastbesloten zijn „de economische en sociale vooruitgang van hun volkeren te bevorderen, met inachtneming van het beginsel van duurzame ontwikkeling en in het kader van de voltooiing van de interne markt” en „voor de onderdanen van hun landen een gemeenschappelijk burgerschap in te voeren”, alsook op de bepalingen in de artt. 2 en 6 van genoemd verdrag en de bepalingen die in de artt. 2, 3, lid 1, onder t); 17, lid 2; 33, lid 1, onder e); 34, lid 2 II; 75, lid 3, II; 81, lid 3; en 87, lid 2, onder a), van het EG-Verdrag zoals gewijzigd bij het Verdrag van Nice.

    (5)  HvJ, 5 oktober 2000, Bondsrepubliek Duitsland vs. Parlement en Raad, zaak C-376/98, Jurisprud., I -8149, par. 76 tot en met 89.

    (6)  Zie het arrest van het Hof van Justitie van 20 oktober 1977 in de zaak 29/77, S.A. ROQUETTE FRERES, blz. 1835.

    (7)  C-376/98, Jurisprud., 1/8498, Duitsland vs. Parlement en Raad.


    BIJLAGE I

    bij het Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    De volgende wijzigingsvoorstellen zijn tijdens de behandeling van het advies verworpen, hoewel er meer dan een kwart van de stemmen voor werd uitgebracht:

    Par. 1.3

    Geheel schrappen.

    Motivering

    In paragraaf 1.3 staat de zeer stellige bewering dat „het al gauw bleek dat het Verdrag van Maastricht, artikel 129 A, niet toereikend was als grondslag voor de ontwikkeling van een volwaardig beleid op dit gebied.” Deze verregaande kritiek wordt niet geschraagd door enig bewijs.

    Uitslag van de stemming

    Stemmen vóór: 23

    Stemmen tegen: 39

    Onthoudingen: 5

    Par. 1.4

    Geheel schrappen.

    Motivering

    Paragraaf 1.4 bevat de stellige bewering dat „het feit dat deze rechtsgrondslag in de loop der jaren weinig is gebruikt heeft bevestigd dat het geen adequate en doeltreffende rechtsgrondslag is voor de bevordering van een echt Europees beleid ter bescherming van de belangen van de consument.” Deze verregaande kritiek wordt niet geschraagd door enig bewijs.

    Uitslag van de stemming

    Stemmen vóór: 23

    Stemmen tegen: 39

    Onthoudingen: 5

    Par. 1.5

    Geheel schrappen.

    Motivering

    Paragraaf 1.5 bevat de stellige bewering dat „de wijzigingen die met het nieuwe artikel 153 van het Verdrag van Amsterdam werden aangebracht, de aan het licht gebrachte zwakke punten niet hebben kunnen compenseren en de aanpassingen die met het oog op de goedkeuring van de Europese grondwet werden voorgesteld, hebben ook geen soelaas geboden.” Deze verregaande kritiek wordt niet geschraagd door enig bewijs.

    Uitslag van de stemming

    Stemmen vóór: 23

    Stemmen tegen: 39

    Onthoudingen: 5

    Punt 4.6.1

    Schrappen.

    Motivering

    Als het consumentenbeleid tot de eigen bevoegdheden van de Unie behoort, hebben de lidstaten niet de mogelijkheid om betere regels voor hun consumenten op te stellen.

    Uitslag van de stemming

    Stemmen vóór: 26

    Stemmen tegen: 35

    Onthoudingen: 8

    Par. 4.6.7

    Schrappen.

    Motivering

    Het is niet wenselijk dat consumentenverenigingen zich rechtstreeks tot het Hof van Justitie kunnen wenden. Dan zouden immers alle belangenverenigingen dat namens hun leden kunnen vragen en dan zou je binnen de kortste keren onacceptabele situaties krijgen (denk maar aan de „class actions” in de Verenigde Staten).

    Uitslag van de stemming

    Stemmen vóór: 30

    Stemmen tegen: 38

    Onthoudingen: 4

    Par. 5.4.1

    De volgende woorden schrappen:

    „- de bevordering van het recht van consumenten op voorlichting, vorming en participatie en van het recht van vereniging om hun belangen te behartigen, met name via de erkenning van de individuele en collectieve rechten op dit terrein, is een novum. Het wijst er uitdrukkelijk op dat er mechanismen voor collectief beroep moeten worden ingesteld, maar dat er ook manieren moeten worden gevonden om alle consumenten bij de uitwerking van regels die hen aangaan te betrekken;”

    Motivering

    Het is niet wenselijk dat consumentenverenigingen zich rechtstreeks tot het Hof van Justitie kunnen wenden. Dan zouden immers alle belangenverenigingen dat namens hun leden kunnen vragen en dan zou je binnen de kortste keren onacceptabele situaties krijgen (denk maar aan de „class actions” in de Verenigde Staten).

    Uitslag van de stemming

    Stemmen vóór: 30

    Stemmen tegen: 40

    Onthoudingen: 3

    Par. 5.4.4

    De laatste zin schrappen:

    „5.4.4

    Bij de verdere invulling van deze maatregelen moet rekening worden gehouden met bepaalde parameters. Wanneer wordt gesproken over „een hoog beschermingsniveau”, moeten met name de beschikbare sociaal-economische gegevens in overweging worden genomen, aan de hand waarvan exact kan worden vastgesteld hoe de consument zich gedraagt op het punt van aankoop en gebruik van de producten en diensten die op de markt zijn. Ook het principe van collectief beroep moet uitdrukkelijk worden erkend.

    Motivering

    Het is niet wenselijk dat consumentenverenigingen zich rechtstreeks tot het Hof van Justitie kunnen wenden. Dan zouden immers alle belangenverenigingen dat namens hun leden kunnen vragen en dan zou je binnen de kortste keren onacceptabele situaties krijgen (denk maar aan de „class actions” in de Verenigde Staten).

    Uitslag van de stemming

    Stemmen vóór: 27

    Stemmen tegen: 42

    Onthoudingen: 4

    Par. 5.4.6

    Schrappen.

    Motivering

    Het is niet wenselijk dat consumentenverenigingen zich rechtstreeks tot het Hof van Justitie kunnen wenden. Dan zouden immers alle belangenverenigingen dat namens hun leden kunnen vragen en dan zou je binnen de kortste keren onacceptabele situaties krijgen (denk maar aan de „class actions” in de Verenigde Staten).

    Uitslag van de stemming

    Stemmen vóór: 26

    Stemmen tegen: 44

    Onthoudingen: 2

    Par. 6

    Geheel schrappen.

    Motivering

    Paragraaf 6 omvat een ambitieus voorstel voor een nieuwe rechtsgrondslag voor het consumentenbeschermingsbeleid. Zoals in de par. 1.3, 1.4 en 1.5 is aangetoond, wordt er in het advies te weinig bewijs geleverd voor de noodzaak tot zulke veranderingen. In plaats van een uitgebreide wijziging van de huidige rechtsgrondslag voor consumentenbeschermingsbeleid te initiëren, zou het advies veel meer gericht moeten zijn op het op tafel leggen van ware argumenten waarom de nieuwe rechtsgrondslag bij een volgende wijziging van de Verdragsteksten prioriteit zou moeten krijgen.

    Uitslag van de stemming

    Stemmen vóór: 23

    Stemmen tegen: 39

    Onthoudingen: 5

    Artikel 153

    Laatste streepje van lid 4 schrappen.

    de doeltreffendheid van de beroepsmogelijkheden in het geval van enigerlei schending van rechten of van consumentenbelangen, met name via de erkenning van acties van collectief belang.

    Motivering

    Het is niet wenselijk dat consumentenverenigingen zich rechtstreeks tot het Hof van Justitie kunnen wenden. Dan zouden immers alle belangenverenigingen dat namens hun leden kunnen vragen en dan zou je binnen de kortste keren onacceptabele situaties krijgen (denk maar aan de „class actions” in de Verenigde Staten).

    Uitslag van de stemming

    Stemmen vóór: 27

    Stemmen tegen: 44

    Onthoudingen: 2

    Artikel 153-A

    Punt 4 schrappen.

    Motivering

    Het consumentenbeleid zou in dat geval ondergeschikt worden gemaakt aan de regels van de interne markt, wat indruist tegen de rest van het advies.

    Uitslag van de stemming

    Stemmen vóór: 27

    Stemmen tegen: 34

    Onthoudingen: 14


    BIJLAGE II

    bij het Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    De volgende zin uit het afdelingsadvies is geschrapt als gevolg van een door de voltallige vergadering goedgekeurd wijzigingsvoorstel, hoewel meer dan een kwart van de leden hiertegen was:

    Par. 6, artikel 153 A

    2.

    De harmonisatiemaatregelen worden bij voorkeur in de vorm van een verordening gegoten.

    Uitslag van de stemming

    Stemmen vóór: 31

    Stemmen tegen: 24

    Onthoudingen: 14


    Top