Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005IE0381

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Grootwinkelbedrijven — Trends en gevolgen voor landbouwers en consumenten”

    PB C 255 van 14.10.2005, p. 44–51 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    14.10.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 255/44


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Grootwinkelbedrijven — Trends en gevolgen voor landbouwers en consumenten”

    (2005/C 255/08)

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 1 juli 2004 besloten overeenkomstig art. 29, lid 2, van zijn reglement van orde een advies op te stellen over „GrootwinkelbedrijvenTrends en gevolgen voor landbouwers en consumenten”.

    De afdeling „Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 17 maart 2005 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Allen.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 6 en 7 april 2005 gehouden 416e zitting (vergadering van 7 april) het volgende advies uitgebracht, dat met 115 stemmen vóór en 71 stemmen tegen, bij 10 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Inleiding

    1.1

    In reactie op de sociale en economische veranderingen van de voorbije 20 jaar, met name de veranderingen in de behoeften van de consument, hebben Europese detailhandelaars ervoor gezorgd dat er een systeem van grootwinkelbedrijven is ontstaan. Achterliggende idee was om het winkelgemak voor consumenten te vergroten door allerlei voedselproducten en andere artikelen samen onder één dak te verkopen. In marketingtermen streven de grootwinkelbedrijven ernaar om steeds meer klanten te trekken door producten aantrekkelijk te presenteren en tegen scherpe prijzen aan te bieden. De grootste veranderingen, met de ingrijpendste gevolgen voor consumenten, hebben zich voorgedaan bij de verkoop van voedselproducten. Momenteel wordt in het VK 80 % van de voedselproducten bij grootwinkelbedrijven gekocht; dit is in de EU één van de hoogste percentages. Super- en hypermarkten bieden consumenten tot wel 20.000 verschillende producten aan.

    1.2

    Grootwinkelbedrijven hebben de consument door de jaren heen aanzienlijke voordelen gebracht door een breed assortiment artikelen tegen concurrerende prijzen aan te bieden. Zij maken het de consument vooral gemakkelijk door onder één dak een groot aantal verschillende soorten levensmiddelen te presenteren en daarbij ook nog eens gratis voor ruime parkeergelegenheid te zorgen. Bovendien zijn zij gehandicapten- en kindvriendelijk. Bij sommige ervan kan men terecht voor een hapje en een drankje, voor het verrichten van bankzaken, of voor recycling van materiaal. Veel grootwinkelbedrijven bieden de mogelijkheid online boodschappen te doen en deze te laten thuisbezorgen. Supermarkten trekken klanten doordat deze er de voor de hele week benodigde artikelen op één plek tegen interessante prijzen kunnen aanschaffen. Dit verklaart waarom een steeds groter percentage levensmiddelen bij grootwinkelbedrijven wordt gekocht.

    1.3

    In de meeste nieuwe lidstaten hebben de grootwinkelbedrijven een kleiner marktaandeel dan in de EU-15, maar hun marktaandeel stijgt snel.

    Grootwinkelbedrijven kennen verschillende bedrijfsstructuren:

    hypermarkten: grote detailhandelszaken, meestal gebaseerd op zelfbediening, met tot wel 10 000 m2 verkoopoppervlakte, die ook veel non-foodproducten in de schappen hebben;

    supermarkten: levensmiddelenzaken met zelfbediening en een verkoopoppervlakte van max. 3 500 m2. Non-foodproducten vertegenwoordigen minder dan 25 % van de omzet.

    discountzaken: zelfbedieningszaken zonder franje die levensmiddelen verkopen en zich vooral toeleggen op een beperkt gamma artikelen met een hoge omloopsnelheid. Hun aantrekkingskracht zit hem vooral in de lage prijzen. Deze sector maakt een aanzienlijke groei door.

    1.4

    Het marktaandeel van grootwinkelbedrijven loopt tussen de lidstaten evenwel sterk uiteen. De drie grootste retailers vertegenwoordigen in Hongarije 29 % van de levensmiddelenmarkt, in het Verenigd Koninkrijk 60 % en in Ierland 66 %. In enkele andere lidstaten gaat het om de volgende percentages: Polen 14,2 %, Tsjechië 25,4 %, Slowakije 42,6 %, Slovenië 77,3 %. De trend in de laatste tien jaar is dat de detailhandel voor voedselproducten gedomineerd wordt door een afnemend aantal zeer grote retailers. Gemiddeld zijn voedselproducten goed voor ca. 70 % van de omzet van levensmiddelenzaken (Bron: GfK ConsumerScan/Household Panel).

    2.   Detailhandelsprijzen voor levensmiddelen tegen de achtergrond van de interne markt

    2.1

    Aan de hand van door AC Nielsen verzamelde gegevens heeft DG Interne markt in de periode september 2002/oktober 2003 een aantal pan-Europese merkproducten (1) die in 14 EU-lidstaten verkrijgbaar waren, in een boodschappentas gedaan en de prijzen met elkaar vergeleken. Uit de volgende index blijkt dat de prijzen in de 14 landen sterk uiteenlopen. Uitgaande van een EU-gemiddelde van 100 zijn in onderstaande tabel de laagste en hoogste prijzen weergegeven:

    Product

    Land

    Laagst

    Land

    Hoogst

    Kerrygold boter

    Ierland

    90

    Duitsland

    150

    Red Bull

    Oostenrijk

    79

    Finland

    134

    Fanta

    Spanje

    70

    Finland

    148

    Evian

    Frankrijk

    62

    Finland

    204

    Twix

    België

    74

    Denemarken

    131

    Haagen Dazs

    Italië

    60

    Griekenland

    117

    Nescafé oploskoffie

    Griekenland

    64

    Oostenrijk

    137

    Kelloggs cornflakes

    Verenigd Koninkrijk

    75

    Frankrijk

    144

    Uncle Ben's rijst

    Finland

    81

    Verenigd Koninkrijk

    161

    Barilla droge deegwaren

    Italië

    55

    Ierland

    114

    2.2

    Pan-Europese merkartikelen zoals bovengenoemde worden overal in de EU vrij gemakkelijk herkend.

    Bij producten van generieke en witte merken zijn de prijsverschillen groter. Ook hier is er in de prijsverschillen tussen lidstaten geen duidelijk patroon waarneembaar.

    Product

    Land

    Laagst

    Land

    Hoogst

    Rijst

    Portugal

    45

    Zweden

    182

    Bloem

    Portugal

    45

    Zweden

    182

    Gemalen koffie

    Finland

    71

    Ierland

    298

    Oploskoffie

    België

    40

    Ierland

    127

    Halfvolle melk (UHT)

    Duitsland

    71

    Finland

    140

    Pakjessoep

    Spanje

    43

    België

    256

    Diepvriesvis

    Finland

    65

    Frankrijk

    118

    IJs

    Finland

    40

    Verenigd Koninkrijk

    214

    Koolzuurhoudend mineraalwater

    Italië

    47

    Finland

    168

    Babyvoeding

    Spanje

    66

    Italië

    173

    Ananas in blik

    Nederland

    53

    Finland

    181

    Suiker

    Portugal

    93

    Zweden

    286

    2.3

    Deze prijsvariaties tussen merk- en niet-merkartikelen vormen vanzelfsprekend een momentopname. Worden prijzen echter regelmatig tegen het licht gehouden, dan kan mede op basis daarvan worden bepaald of de prijzen voor deze artikelen op den duur naar elkaar toegroeien, zoals je in een volledig functionerende interne markt zou verwachten. Naar de mening van DG Interne markt zouden de prijsverschillen in een efficiënt functionerende interne markt niet zo groot mogen zijn als in de tabel is aangegeven. Op basis van een soortgelijk Amerikaans onderzoek blijken de prijsverschillen in de VS kleiner te zijn dan in de EU-14.

    2.4

    Prijsvariaties kunnen diverse oorzaken hebben: verschillen in bedrijfskosten (zoals loon-, transport- en afvalverwerkingskosten), winkeloppervlakte en omzetcijfer, lokale belastingen en de mate van prijsconcurrentie aan zowel in- als verkoopzijde. Verschillen in voorkeuren en smaken van de consument, die grotendeels cultureel bepaald zijn, kunnen ook een belangrijke rol spelen. Voorts moeten ook plaatselijke marktomstandigheden, zoals de bevolkingsdichtheid, het klimaat en de bevoorradingssituatie, in aanmerking worden genomen.

    3.   Het prijsbeleid van grootwinkelbedrijven

    3.1

    In de laatste jaren zien we dat de grote levensmiddelendetaillisten adverteren met leuzen in de zin van „Elke dag lage prijzen”, „Meer waar voor je geld”, „Goed voedsel kost minder”, en „Waarom zou je teveel betalen?” Grootwinkelbedrijven beweren voortdurend dat zij voor de belangen van de consument opkomen door onverantwoord hoge prijzen te verlagen. Vanzelfsprekend doen zij dit omdat de klant veel waarde hecht aan de prijs. In theorie zou dit verschijnsel gunstig zijn voor de consument, met name op korte termijn, maar het is ook zaak dat de langetermijngevolgen in aanmerking worden genomen. Landbouwers dienen een redelijke prijs voor hun producten te krijgen om een ononderbroken levering van kwaliteitsvoedsel dat onder goede milieuomstandigheden is geproduceerd, te garanderen. Ook alle partijen die bij verwerking en distributie zijn betrokken, moeten een redelijke winstmarge kunnen halen.

    3.2

    De Britse supermarkt ASDA (onderdeel van de Amerikaanse reus Wal-Mart) heeft zijn prijsverlagingen een filantropisch tintje gegeven door te verklaren dat „het ons doel is goederen en diensten voor iedereen betaalbaarder te maken”. Het lijkt een nieuwe filosofie dat zo weinig mogelijk geld aan voedsel besteed mag worden. Veelal willen grootwinkelbedrijven ons met hun reclameteksten doen geloven dat het belangrijkste aspect van voedsel de prijs is. Overal in Europa geven huishoudens procentueel steeds minder uit aan voedsel (zie bijlage).

    3.3

    Van oudsher gaat het in de prijzenslag tussen grootwinkelbedrijven vooral om basisproducten die met grote regelmaat worden gekocht en die door grootwinkelbedrijven dan ook gebruikt worden om klanten naar hun winkel te lokken, terwijl ze de marges op producten waar de consument minder goed op let, verhogen. In sommige lidstaten worden deze zgn. traffic generators vaak onder de kostprijs verkocht. Het onder de kostprijs verkopen van voedselproducten is bv. in België, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg en Portugal verboden, en in Spanje en Griekenland onder bepaalde omstandigheden ook.

    3.4

    Uiteindelijk kan het de mededinging schaden als producten onder de kostprijs of tegen vechtprijzen worden verkocht.

    4.   Supermarktpersoneel

    4.1

    Door de groei van de sector grootwinkelbedrijven zijn er over de gehele EU verspreid duizenden (veelal laagbetaalde deeltijd-)banen geschapen. Volgens een vergelijkende studie uit oktober 2004 die onlangs op de website van de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden is bekendgemaakt (Industrial Relations in the Retail Sector), bestaat ca. 60 % van de supermarktmedewerkers uit vrouwen, en zijn er ook relatief veel jongeren en laagopgeleiden onder hen. De lonen zijn betrekkelijk laag en veel arbeidskrachten werken in deeltijd of in het weekend. De sector is onderhevig aan ingrijpende structurele veranderingen waarbij sprake is van concentratie en diversificatie. Er is druk om tot herstructurering en deregulering over te gaan en het aantal banen te verminderen. Kenmerkend is ook het doorgaans aanzienlijke verschil in beloning tussen mannen en vrouwen. Dit komt doordat relatief veel vrouwen in deeltijd actief zijn en veelal werk verrichten dat weinig aanzien geniet.

    4.2

    Bij het werk in grootwinkelbedrijven gaat het om vele verschillende soorten banen. Kassamedewerkers en vakkenvullers hebben de laagste lonen. Naar gelang van de arbeidsmarktsituatie in de lidstaat kan het voorkomen dat zij slechts het minimumloon of net daarboven verdienen.

    4.3

    Flexibele werktijden kunnen gunstig zijn voor studenten, deeltijdwerkers, tijdelijke arbeidskrachten en personen die nog ander werk of gezinsverplichtingen hebben. Het is van groot belang dat deeltijdwerkers niet gediscrimineerd worden.

    4.4

    Europese grootwinkelbedrijven dienen ernaar te streven dat vakbekwaam, onder goede en veilige arbeidsomstandigheden werkend personeel hoogwaardige diensten levert aan de consument. De voortschrijdende concentratie in de sector grootwinkelbedrijven leidt tot nieuwe concurrentiestrategieën (bv. prijzenoorlogen), grote druk om de kosten, m.i.v. de loonkosten, laag te houden, deregulering van openingstijden, en meer avond- en weekendwerk.

    4.5

    De voedselprijzen zijn lager geworden door een scherpe prijsstelling, meer efficiency op het gebied van inkoop, administratie, opslag en marketing, en ook door een goede kwaliteit van de levensmiddelen. „De realiteit is echter”, aldus professor Tim Long van de Thames Valley University, „dat goedkoop voedsel doorgaans neerkomt op goedkope arbeid. We moeten hier veel meer over nadenken wanneer we supermarkten aanmoedigen om prijzenoorlogen met elkaar uit te vechten.”

    4.6

    Ook bij import van voedselproducten uit derdewereldlanden moeten we erop letten dat zij onder goede arbeidsomstandigheden zijn geproduceerd.

    5.   Concentratie in de sector grootwinkelbedrijven

    5.1

    Concentratie in de levensmiddelendetailhandel heeft in heel Europa een hoge vlucht genomen. Tussen 1993 en 2002 is het marktaandeel van de vijf grootste levensmiddelendetaillisten met gemiddeld 21,7 % gestegen tot een gemiddelde van 69,2 % in de EU-15. In 2002 liep dit aandeel uiteen van 37 % in Italië en 52,7 % in Griekenland tot 94,7 % in Zweden (bron: Verslag 2003 van London Economics voor het Britse ministerie van milieu).

    5.2

    In sommige lidstaten lijkt de markt aan de verkoopzijde even geconcentreerd te zijn als aan de inkoopzijde. In andere lidstaten worden (in technische zin) onafhankelijke retailers (bv. op vrijwillige grondslag gevormde ketens) vertegenwoordigd door inkoopcombinaties, zodat er op nationaal niveau aan de inkoopzijde van de markt meer concentratie is dan aan de verkoopzijde.

    5.3

    Hypermarkten breiden hun producten- en dienstenaanbod uit, terwijl discountzaken — vooral in de foodbranche — zullen blijven groeien, zich op lage prijzen concentreren, en er wellicht toe zullen overgaan om producten van een iets hogere kwaliteit tegen de laagst mogelijke prijzen aan te bieden.

    5.4

    De jongste trend in de sector groenten en fruit is dat de afzetstrategie steeds minder op de afzonderlijke artikelen zelf is gericht. Grootwinkelbedrijven willen hun producten zoveel mogelijk betrekken van een klein aantal geprivilegieerde toeleveranciers op wie zij het hele jaar door kunnen rekenen. In een eerder advies (2) heeft het EESC terzake het volgende opgemerkt: „Vooral in het geval van de hypermarkten wordt veel de nadruk gelegd op de ruime keuze aan verse groenten en fruit. De wekelijkse markt wordt daarentegen met hoge kwaliteit, versheid, ruime keuze, vertrouwen en menselijke contacten geassocieerd.”

    5.5

    Grootwinkelbedrijven hebben toeleveranciers, en dan met name toeleveranciers van voedselproducten, ertoe aangezet zich aaneen te sluiten. Dit is onder meer gebeurd bij de levering van brood. Met name in Ierland en het VK heeft de prijsconcurrentie bij de verkoop van brood ertoe geleid dat tal van bakkerijen de deuren hebben moeten sluiten en dat de markt nu gedomineerd wordt door een klein aantal zeer grote bakkerijen. Hierdoor kunnen de supermarkten de consument nu brood met een geringere voedingswaarde aanbieden voor lage prijzen. Brood met een hogere voedingswaarde is voor een hogere prijs nog steeds beschikbaar.

    5.6

    Ook beschikken veel supermarkten tegenwoordig over bakinstallaties binnen de eigen vestiging. Bevroren deegwaren die in een fabriek zijn voorbereid, worden in de supermarkt afgebakken.

    6.   Prijzen af boerderij en consumentenprijzen

    6.1

    Volgens het Verslag 2003 van London Economics was er in 2001 niet één lidstaat die stelselmatig het grootste verschil tussen detailhandelsprijs en af-boerderijprijs vertoonde. Door de bank genomen kan men zeggen dat de detailhandelsprijs 1 tot 5 keer de prijs af boerderij bedraagt. De prijs van brood, met als hoofdbestanddeel tarwe, kan echter wel 30 keer zo hoog zijn als de prijs van tarwe af boerderij, waaruit blijkt dat bij de productie van brood een groot deel van de kosten buiten de boerderij gemaakt worden.

    6.2

    In 2001 is het verschil tussen consumentenprijs en af-boerderijprijs van lamsvlees groter geworden in het Verenigd Koninkrijk en Ierland en kleiner in Frankrijk en Duitsland. Bij groenten en fruit is er wat dit verschil betreft geen duidelijke trend te bespeuren, of het moet een lichte afname zijn. De groothandelsmarkt voor groenten en fruit vertoont al enige tijd een achteruitgang, terwijl de spotmarkt belangrijk blijft voor versproducten, waarbij er soms wel grote prijsschommelingen bestaan als gevolg van weersomstandigheden en de toeleveringssituatie. Teneinde de sector versproducten te stabiliseren en de kosten terug te dringen, schakelen inkopers van grootwinkelbedrijven ertoe over om seizoens- of jaarcontracten af te sluiten met een klein aantal leveranciers. Hierdoor zal het verschil tussen consumentenprijs en af-boerderijprijs stabieler worden. Het ontketenen van prijzenoorlogen kan tot lagere marges en hogere kosten voor producenten van basisproducten leiden.

    6.3

    Is de inkoopmacht van de grootwinkelbedrijven zodanig dat zij bij hun leveranciers lagere prijzen kunnen bedingen, en worden deze lagere prijzen doorberekend naar de consument, dan betekent dat niet automatisch dat de procentuele marge voor de boer kleiner wordt, maar de daadwerkelijke af-boerderijprijs zal wel lager zijn, zodat de boer weinig of geen winst boekt.

    6.4

    Uit onderzoek dat de National Farmers Union in het VK in 2002 heeft verricht, komt naar voren dat een mand levensmiddelen met daarin rundvlees, eieren, melk, brood, tomaten en appels in een supermarkt gemiddeld € 55 kost. Daarvan gaat ongeveer € 16 naar de boer. Dat is dus nog geen derde van de winkelwaarde. Uitgesplitst per product blijkt dat de boer 26 % van de winkelprijs van vlees krijgt, terwijl het bij brood en bacon om resp. 8 % en 14 % gaat.

    6.5

    De (reële) producentenprijsindex voor alle landbouwproducten is in de EU-15 in de periode 1990-2002 met 27 % gedaald. Nominaal bleven de prijzen af boerderij in deze periode min of meer stabiel. Dat het verschil tussen de prijzen af boerderij en de consumentenprijzen voor voedselproducten steeds groter neigt te worden, heeft nogal wat aandacht getrokken, maar over de oorzaken hiervan is men het nog niet eens (Verslag 2003 van London Economics).

    6.6

    Geconstateerd moet worden dat grootwinkelbedrijven steeds meer fair trade-producten aanbieden, hetgeen valt toe te juichen. In een artikel in de Wall Street Journal van 8 juni 2004 schrijven Steve Steckton en Erin White over de verkoop in supermarkten van fair trade-producten het volgende: „Sainsburys (Britse supermarkt) heeft fair trade-bananen verkocht voor een prijs die ruim vier keer zo hoog is als de prijs voor gewone bananen, en ruim 16 keer als de telersprijs. Tesco deed onlangs $ 3,46 bovenop een pond fair trade-koffie, terwijl de teler slechts ongeveer 44 cent bovenop de wereldmarktprijs krijgt. „Supermarkten maken van dit speciale keurmerk gebruik om hun winst op te voeren, want ze weten dat de consument bereid is wat dieper in de buidel te tasten, juist omdat het om eerlijke handel gaat”, zegt Emily Dardaine, manager fruitproducten bij FLO (Fairtrade Labelling Organisations), een internationale, in Duitsland gevestigde koepel van fair trade-groeperingen”.

    7.   Voorwaarden voor toeleveranciers van supermarkten

    7.1

    Onderzoekt men het optreden van grootwinkelbedrijven m.b.t. hun toeleveranciers, dan dient rekening te worden gehouden met de uiteenlopende mate en aard van marktconcentratie in de verschillende EU-lidstaten. Zoals hierboven is aangegeven en omdat de consument veel belang hecht aan de prijs en het aanbod mede door de consumentenvraag wordt bepaald, staan de retailers onder aanzienlijke druk om de prijzen te verlagen. Grootwinkelbedrijven streven ernaar de consument lage prijzen aan te bieden. Daarom zetten zij toeleveranciers onder druk om hun prijzen te verlagen. Dit geldt voor de voedingssector en met name voor markten met een zeer hoge mate van concentratie. Zij kunnen er altijd mee dreigen het product uit de schappen te halen, teneinde bij de leverancier nog gunstigere voorwaarden te bedingen. Daar komt nog bij dat de zeer grote grootwinkelbedrijven hun inkopers regelmatig naar een andere afdeling overplaatsen, om te voorkomen dat er tussen inkoper en toeleverancier een persoonlijke band ontstaat. De rol van de inkopers bestaat erin om voortdurend te proberen steeds goedkopere voedselproducten van de leverancier te betrekken. Door producten uit het aanbod te verwijderen en op een ander bedrijf over te stappen, kunnen inkopers een toeleveringsbedrijf maken of breken, met name wanneer dit een grote kapitaalinvestering heeft moeten doen om een specifieke productlijn aan één grootwinkelbedrijf te leveren. Toeleveranciers, vooral de kleinere, hebben vaak niet de financiële middelen om aan de eisen van de grootwinkelbedrijven te voldoen. Hoe groot is de kans dat een landbouwer een redelijke prijs voor zijn producten krijgt op markten waar de grootwinkelbedrijven zo'n inkoopmacht hebben?

    7.2

    De macht van inkopers uit zich niet alleen in de mogelijkheid om bij toeleveranciers kortingen op transacties te bedingen, maar kan zich ook vertalen in contractuele verplichtingen die retailers aan toeleveranciers opleggen. Zo kunnen zij een vergoeding vragen om een artikel in hun aanbod op te nemen en het een plaats in de winkel te geven, met terugwerkende kracht kortingen vragen op reeds verkochte artikelen, onbillijk hoge bijdragen tot hun reclame-uitgaven vragen, en erop aandringen dat de leverancier uitsluitend aan hèn levert.

    7.3

    Leveranciers die voedsel verschaffen aan grootwinkelbedrijven komen vaak onder grote financiële druk te staan door late betalingen; soms krijgen zij hun geld pas 120 dagen (een enkele keer pas 180 dagen) nadat de voedselproducten zijn geleverd. Daarentegen betaalt de consument onmiddellijk bij aankoop van het product. Vertragingen in betalingen dragen in belangrijke mate bij tot de winst van grootwinkelbedrijven, in die zin dat de leveranciers hun in feite een rentevrije lening verstrekken.

    7.4

    Soms worden leveranciers door grootwinkelbedrijven gedwongen levensmiddelen gedurende een bepaalde periode onder de kostprijs te leveren, zoniet dreigt hun product uit de schappen te worden gehaald. Dit kan leiden tot een grote financiële aderlating voor leveranciers en boeren.

    7.4.1

    De invoering van elektronische veilingsystemen heeft de positie van de grootwinkelbedrijven versterkt bij het zoeken naar goedkope producten voor eigen merken. Dit systeem houdt in dat grootwinkelbedrijven op internet zoeken naar aanbiedingen voor de levering van producten (veelal eigen merken/huismerken). Leveranciers wedijveren met elkaar om tegen de laagste prijs te leveren.

    7.5

    Alle belangrijke grootwinkelbedrijven bieden in toenemende mate eigenmerk- resp. huismerkartikelen aan. Deze trend is het meest zichtbaar in Ierland en het VK en ook in opkomende markten. „Dat huismerken in de opkomende markten zo'n sterke groei vertonen, houdt rechtstreeks verband met het feit dat er steeds meer grootwinkelbedrijven zijn die wereldwijd, d.w.z. buiten hun traditionele geografische grenzen, opereren” (Jane Perrin, AC Nielsen). Aangezien de kwaliteit van sommige eigenmerkartikelen is gestegen, konden de detailhandelaars — zonder hoge reclamekosten — hun winsten de hoogte in stuwen.

    7.6

    Het systeem van eigen merken geeft de supermarkt meer macht ten opzichte van zijn toeleveranciers.

    7.7

    In de detailhandel kunnen succesvolle verkoopconcepten snel worden nageaapt. Tegen deze achtergrond worden de eigenmerk- of huismerkstrategieën van de detaillisten steeds belangrijker om zich van hun concurrenten te onderscheiden.

    7.8

    Bij de machtsverschuiving van de toeleverancier naar de detailhandel gaat het echter lang niet alleen maar om de voordelen die voortvloeien uit het feit dat de retailer eigenaar is van de schapruimte en eigenmerk- of huismerkproducten kan afzetten. Met behulp van kaarten voor trouwe klanten hebben de retailers tegenwoordig een beter inzicht in de identiteit, het profiel en het uitgavenpatroon van de consument dan welke toeleverancier dan ook. Dit inzicht wordt nog vergroot door het feit dat de retailer elke week in contact komt met de klant.

    7.9

    Grootwinkelbedrijven promoten eigenmerk- en huismerkartikelen, maar gezien de vraag van de consument moeten zij ook de A-merken in de schappen hebben. Zij streven er echter naar het aantal toeleveranciers van merkproducten te beperken, en hebben een systeem van „category management” ingevoerd. Dit houdt in dat grootwinkelbedrijven het aantal afzonderlijke toeleveranciers bij wie zij producten kopen, verminderen, teneinde hun kosten te reduceren en hun marges te verhogen. Het grootwinkelbedrijf kiest in elke productcategorie één toonaangevende leverancier om alle producten uit die categorie te leveren. Hierbij wordt doorgaans een onderneming met een A-merk geselecteerd om ook een aantal andere, gerelateerde producten te leveren, zodat hun product in de schappen wordt gehouden. Zo kan een bedrijf dat cheddarkaas met een merknaam levert, gevraagd worden om ook alle andere door het grootwinkelbedrijf gewenste kaassoorten te verschaffen die het van andere leveranciers moet betrekken. Dit systeem bevoordeelt de marktleiders onder de toeleveringsbedrijven en maakt het voor kleine en lokale toeleveranciers moeilijker om een marktpositie te verwerven. Ook kan het tot minder keuze voor de consument leiden.

    7.10

    Veel kleine en middelgrote levensmiddelenfabrikanten zijn uitermate kwetsbaar, vooral als zij grotendeels afhankelijk zijn van een van de grootwinkelbedrijven. Grootwinkelbedrijven kunnen een korting van 2 % per jaar vragen voor de drie komende jaren. Wordt dit streefcijfer niet gehaald, dan gaan zij naar een andere toeleverancier. Om te kunnen overleven, moeten kleine en middelgrote fabrikanten hun kosten en marges verlagen. Gevolg: lagere prijzen voor de boeren, minder werkgelegenheid en achteruitgang van de productkwaliteit voor de consument.

    8.   Consumentenzaken

    8.1

    Consumenten zullen van supermarkten scherpe prijzen, een constant aanbod van goed en veilig voedsel, goede dienstverlening en een aangenaam winkelklimaat blijven verlangen.

    8.2

    Consumenten moeten in overleg treden met producenten en leveranciers van levensmiddelen om een evenwichtiger beeld van het reilen en zeilen van de detailhandel te krijgen.

    8.3

    Wanneer speciale kortingen of voordeelaanbiedingen niet door de supermarkt zelf, maar door leveranciers worden gefinancierd, dienen consumenten daarvan bewust te worden gemaakt.

    8.4

    Consumenten dienen beter te worden voorgelicht over alle aspecten van de levensmiddelenhandel en over de langetermijngevolgen van hun wensen en verlangens. Huishoudens met een laag inkomen hebben weinig aan buiten de stad gelegen hypermarkten die met lage voedselprijzen adverteren als zij niet over geschikt vervoer beschikken om daar hun inkopen te doen.

    8.5

    Consumenten hechten groot belang aan kwesties als het overgewichtprobleem en duurzame consumptie. Ten aanzien hiervan dienen retailers in hun beleid stelling te nemen.

    9.   Landbouwaspecten

    9.1

    Als gevolg van de GLB-hervorming (ontkoppeling van steun en productie) zal de landbouwer, wanneer hij besluit wat hij zal gaan produceren, gevoeliger zijn voor uit de detailhandelsector afkomstige signalen over prijs en vraag. Hij zal immers niet meer dezelfde minimumprijs voor zijn product krijgen als onder de in het kader van het GLB toegepaste subsidieregeling. Hierdoor zullen grootwinkelbedrijven veel meer dan voorheen hun stempel drukken op de prijsvorming in de voedselketen. Ook door de toename van de invoer van voedsel van buiten de EU zal de prijs die de boer voor zijn product krijgt dalen indien de wereldmarktprijzen laag zijn. Dit zal er waarschijnlijk toe leiden dat de voedselprijzen veel sterker gaan schommelen, afhankelijk van vraag en aanbod.

    9.2

    Er zullen meer boeren over de kop gaan als zij gedurende een langere periode met dalende inkomens en stijgende kosten te maken krijgen. Een dergelijke trend kan tot gevolg hebben dat de voedselproductie in Europa terugloopt, hetgeen de ontwikkeling van een multifunctionele landbouw in de EU zou belemmeren. Ook zou het de instandhouding en verdere uitbouw van een leefbaar platteland bemoeilijken. Om dit te verhinderen moeten ook landbouwers over nieuwe verbouwingsmethoden en producten gaan nadenken. Om hun positie te versterken zouden zij nieuwe niches moeten zoeken, zoals producten met een betere kwaliteit, geheel nieuwe producten, nieuwe distributiemethoden, nieuwe samenwerkingsvormen (bijvoorbeeld gebundelde inkoop, landbouwwinkels in steden) en ecotoerisme.

    9.3

    Het is lastig om vergelijkingen te maken tussen de prijzen die boeren krijgen en de winkelprijzen voor levensmiddelen op de EU-markt, omdat er onmogelijk achter valt te komen wat de kosten en marges zijn in de verwerkende sector en de detailhandel. Duidelijk is echter wel dat als grootwinkelbedrijven landbouwproducten onder de kostprijs verkopen, de boer — die helemaal aan het begin van de keten staat — een lagere prijs zal ontvangen. De verwerkende industrie en de supermarkt zullen immers een marge moeten blijven houden om te kunnen overleven.

    10.   Andere aspecten

    Het moge duidelijk zijn dat prijzen in de levensmiddelendetailhandel zeer belangrijk zijn, maar er zijn ook nog andere factoren die in aanmerking moeten worden genomen:

    a)

    Van grootwinkelbedrijven wordt verwacht dat zij veilig voedsel aanbieden.

    b)

    Grootwinkelbedrijven staan voortdurend in contact met de consument, die er immers zijn wekelijkse boodschappen komt doen.

    c)

    Dankzij het gebruik van klantenkaarten, die gedetailleerd inzicht bieden in het koopgedrag van de consument, beschikken grootwinkelbedrijven over een uitgebreid klantengegevensbestand dat allerlei marktinformatie bevat.

    d)

    Zij stellen via marktonderzoek vast waar de consument behoefte aan heeft.

    e)

    Zij beïnvloeden het koopgedrag via speciale aanbiedingen, kortingen, klantenservice, de plaats en presentatie van de artikelen en de aankleding van de winkel. In dit verband zijn zij in staat om de markt mede te sturen.

    11.   Conclusies

    11.1

    Het is zaak dat er meer transparante informatie beschikbaar komt over de opbouw van de prijzen en de winstmarges van detailhandelaars, leveranciers (voedselverwerkers) en primaire producenten.

    11.2

    De lidstaten moeten ervoor zorgen dat er in hun regio's daadwerkelijk sprake is van concurrentie, en moeten de samenwerking tussen kleine landbouwers, verwerkende bedrijven en handelaars stimuleren, omdat die dan de concurrentie met de grote landbouwproducenten, verwerkende bedrijven en distributienetwerken aankunnen. De lidstaten en de EU-instellingen moeten er ook op toezien dat er verschillende handelsvormen blijven bestaan en voorkomen dat een totale liberalisering van de markt tot nog meer marktconcentratie leidt.

    11.3

    DG Interne markt moet de consumentenprijzen in de EU voortdurend in de gaten houden en evalueren, om overal in de Unie een adequate mededinging te garanderen.

    11.4

    In het mededingingsrecht moet goed worden gekeken naar de definitie van „algemeen belang”, waarin ook andere aspecten dan prijzen en marktwerking een plaats moeten hebben.

    11.5

    De mededingingsautoriteiten moeten aandacht blijven hebben voor de inkoopmacht waarover de grootwinkelbedrijven op de levensmiddelenmarkt beschikken.

    11.6

    Het zou kunnen dat de levensmiddelendetailhandel in de toekomst in handen zal zijn van een zeer klein aantal bedrijven, met eventueel minder keuzevrijheid voor de consument en hogere prijzen tot gevolg. De Commissie en de regeringen van de lidstaten moeten op deze mogelijkheid bedacht zijn.

    11.7

    Om haar eigen burgers te voeden, moet de EU voldoende voedsel blijven produceren. Europa mag niet afhankelijk worden van voedselleveranciers van buiten de EU.

    11.8

    De prijsoverdracht en de verschillen tussen de prijzen af boerderij en de prijzen die de consumenten in de grootwinkelbedrijven voor levensmiddelen betalen, moeten grondig onderzocht en geanalyseerd worden.

    Brussel, 7 april 2005

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Anne-Marie SIGMUND


    (1)  Pan-Europese merkproducten zijn merkproducten die in vier van de vijf grote landen en in vijf nog andere landen verkrijgbaar zijn. Generieke merken zijn merken die niet aan dit criterium voldoen. In de hier gepresenteerde analyse gaat het om prijzen in euro, excl. BTW.

    (2)  PB C 95 van 30-3-1998, blz. 36


    BIJLAGE

    bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    De volgende wijzigingsvoorstellen, waarvóór ten minste een kwart van de stemmen is uitgebracht, zijn tijdens de beraadslagingen door de voltallige vergadering verworpen:

    Par. 3.1

    als volgt te wijzigen:

    „In de laatste jaren zien we dat de grote levensmiddelendetaillisten adverteren met leuzen in de zin van „Elke dag lage prijzen”, „Meer waar voor je geld”, „Goed voedsel kost minder”, en „Waarom zou je teveel betalen?” Grootwinkelbedrijven beweren voortdurend dat zij voor de belangen van de consument opkomen door onverantwoord hoge prijzen te verlagen. Vanzelfsprekend doen zij dit omdat de klant veel waarde hecht aan de prijs. In theorie zou dit verschijnsel gunstig zijn voor de consument, met name op korte termijn, maar het is ook zaak dat de langetermijngevolgen in aanmerking worden genomen. Landbouwers dienen een redelijke prijs voor hun producten te krijgen om een ononderbroken levering van kwaliteitsvoedsel dat onder goede milieuomstandigheden is geproduceerd, te garanderen. Ook alle partijen die bij verwerking en distributie zijn betrokken, moeten een redelijke winstmarge kunnen halen.

    Motivering

    In deze in algemene bewoordingen gestelde bewering — die dus geschrapt zou moeten worden — wordt niet uitgelegd wat onder een „redelijke prijs” moet worden verstaan. Dit begrip wordt niet gedefinieerd, de veronderstelde voordelen van een „redelijke prijs” voor de landbouwers worden niet geanalyseerd, de gevolgen van subsidies voor de inkomens van landbouwers worden niet bestudeerd, en evenmin wordt gemotiveerd waarom er landbouwproducenten zouden moeten blijven bestaan die in vergelijking met andere landbouwproducenten niet concurrerend zijn (dient met andere woorden aan alle landbouwers een goed inkomen te worden gegarandeerd ten koste van de consument?).

    Stemuitslag

    Vóór: 38

    Tegen: 75

    Onthoudingen: 17

    Par. 4.5

    te schrappen:

    De voedselprijzen zijn lager geworden door een scherpe prijsstelling, meer efficiency op het gebied van inkoop, administratie, opslag en marketing, en ook door een goede kwaliteit van de levensmiddelen. „De realiteit is echter”, aldus professor Tim Long van de Thames Valley University, dat goedkoop voedsel doorgaans neerkomt op goedkope arbeid. We moeten hier veel meer over nadenken wanneer we supermarkten aanmoedigen om prijzenoorlogen met elkaar uit te vechten.

    Motivering

    De strekking van deze zin is voor de lezer niet geheel duidelijk. Wordt hiermee bedoeld dat wij geen Poolse appels zullen kopen omdat zij minder duur zijn dan appels uit Letland of Finland?

    Stemuitslag

    Vóór: 56

    Tegen: 92

    Onthoudingen: 12

    Par. 4.6

    te schrappen:

    „Ook bij import van voedselproducten uit derdewereldlanden moeten we erop letten dat zij onder goede arbeidsomstandigheden zijn geproduceerd.”

    Motivering

    Voor de lezer is niet duidelijk wat met deze zin bedoeld wordt. Betekent het dat moet worden uitgegaan van het in derdewereldlanden vastgestelde minimumloon? Wie stelt vast, en op welke manier, dat een product dat in een bepaald land wordt gekocht is vervaardigd door arbeiders die een „redelijk” loon ontvangen? Zijn we in feite van mening dat Europese consumenten ervoor moeten zorgen dat werknemers in de derde wereld aanvaardbare lonen ontvangen?

    Stemuitslag

    Vóór: 49

    Tegen: 104

    Onthoudingen: 7

    Par. 7.1

    laatste zin te schrappen:

    „Grootwinkelbedrijven streven ernaar de consument lage prijzen aan te bieden. Daarom zetten zij toeleveranciers onder enorme druk om hun prijzen te verlagen. Dit geldt in het bijzonder voor de voedingssector. Zij kunnen er altijd mee dreigen het product uit de schappen te halen, teneinde bij de leverancier nog gunstigere voorwaarden te bedingen. Daar komt nog bij dat de zeer grote grootwinkelbedrijven hun inkopers regelmatig naar een andere afdeling overplaatsen, om te voorkomen dat er tussen inkoper en toeleverancier een persoonlijke band ontstaat. De rol van de inkopers bestaat erin om voortdurend te proberen steeds goedkopere voedselproducten van de leverancier te betrekken. Door producten uit het aanbod te verwijderen en op een ander bedrijf over te stappen, kunnen inkopers een toeleveringsbedrijf maken of breken, met name wanneer dit een grote kapitaalinvestering heeft moeten doen om een specifieke productlijn aan één grootwinkelbedrijf te leveren. Toeleveranciers, vooral de kleinere, hebben vaak niet de financiële middelen om aan de eisen van de grootwinkelbedrijven te voldoen. Als deze zo'n inkoopmacht hebben, hoe groot is dan de kans dat een landbouwer een redelijke prijs voor zijn producten krijgt?

    Motivering

    Uit deze algemene constatering valt niet op te maken wat een „redelijke prijs” is voor een landbouwer, noch hoe die vastgesteld moet worden. Je zou net zo goed aan de landbouwers kunnen vragen om redelijke prijzen te garanderen voor de consumenten. In de Europese landbouw wordt gewerkt met subsidieregelingen. Het is niet mogelijk om daarnaast vaste verkoopprijzen voor landbouwproducten te garanderen (wie stelt deze vast en hoe?), aangezien er dan geen sprake meer zou zijn van een vrije markt.

    Stemuitslag

    Vóór: 42

    Tegen: 114

    Onthoudingen: 7

    Par. 8.2

    als volgt te wijzigen:

    „Consumenten moeten in overleg treden met producenten en leveranciers van levensmiddelen om een evenwichtiger beeld van het reilen en zeilen van de detailhandel te krijgen. geholpen worden zich een vollediger beeld te vormen van het gamma producten dat door producenten van levensmiddelen wordt aangeboden. Ook dienen zij objectieve informatie over kwaliteitsverschillen tussen voedingsproducten te krijgen.”

    Motivering

    Heden ten dage heeft de consument maar weinig mogelijkheden om informatie over kwaliteitsverschillen tussen levensmiddelen te krijgen. Zijn keuze wordt in hoge mate bepaald door de reclame. Deze heeft tot gevolg dat de consument minder geneigd is om andere, kwalitatief betere levensmiddelen te kopen, die minder gepromoot worden en vooral door kleine en middelgrote producenten worden aangeboden.

    Stemuitslag

    Vóór: 43

    Tegen: 112

    Onthoudingen: 14


    Top