Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AE0244

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad tot herschikking van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen en Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen”(COM(2004) 486 def. — 2004/0155 en 2004/0159 (COD))

    PB C 234 van 22.9.2005, p. 8–13 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    22.9.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 234/8


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad tot herschikking van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen en Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen”

    (COM(2004) 486 def. — 2004/0155 en 2004/0159 (COD))

    (2005/C 234/02)

    De Raad besloot op 13 september 2004, overeenkomstig art. 95 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over voornoemd voorstel.

    De gespecialiseerde afdeling „Interne markt, productie en consumptie”, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 14 februari 2005 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Ravoet.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 9 en 10 maart 2005 gehouden 415e zitting (vergadering van 9 maart) het volgende advies uitgebracht, dat met 124 stemmen vóór, en 1 stem tegen, is goedgekeurd.

    1.   Inhoud en reikwijdte van het voorstel

    1.1

    Op 14 juli 2004 kwam de Commissie met een voorstel voor een richtlijn (1) tot herschikking van de tweede Richtlijn Kapitaaltoereikendheid (93/6/EEG) en de geconsolideerde Bankrichtlijn (2000/12/EG). De voorgestelde richtlijn dient ter uitvoering van het nieuwe Bazelse akkoord (internationale convergentie van kapitaalmetingen en –normen) in de Unie. In dit advies wordt de herschikkingsrichtlijn aangeduid als de Richtlijn Kapitaalsvereisten (RKV).

    1.2

    Het is de bedoeling dat de RKV van toepassing is op alle kredietinstellingen en beleggingsondernemingen die in de EU actief zijn. Er wordt naar gestreefd om met deze regeling een zeer risicogevoelig kader voor het Europese bankbedrijf in het leven te roepen. De bancaire sector zal erdoor worden gestimuleerd om op termijn door technologische vooruitgang en investeringen in opleiding van personeel over te schakelen op uiterst gevoelige instrumenten voor risicometing. Ook zal de consumentenbescherming worden verbeterd, de financiële stabiliteit worden versterkt en de wereldwijde concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven worden verhoogd door het bedrijfsleven een gezonde basis te bieden voor uitbreiding en innovatie door reallocatie van kapitaal.

    1.3

    Daarnaast is de richtlijn bedoeld om de nieuwe door het Bazelse Comité voor het bankentoezicht geformuleerde regels in de EU ten uitvoer te leggen. Dit Comité werd in 1974 opgericht door de presidenten van de centrale banken van de G 10-landen. De door dit orgaan gepubliceerde akkoorden hebben geen rechtskracht, maar strekken ertoe, gemeenschappelijke bedrijfseconomische toezichtregels te verschaffen ten behoeve van convergentie, d.w.z. een gemeenschappelijke aanpak en meer gelijke kansen voor internationaal opererende banken.

    1.4

    „Bazel I” had betrekking op kapitaalvereisten, werd in 1988 gepubliceerd en in 1999 begon men er reeds aan om het akkoord te actualiseren in het licht van de snelle ontwikkelingen op het gebied van risico- managementstrategieën in de jaren 90. Deze werkzaamheden resulteren in Bazel II: internationale convergentie van kapitaalmetingen en -normen (2) (gepubliceerd in juni 2004).

    1.5

    Dit nieuwe akkoord is onderverdeeld in drie, doorgaans als pijlers aangeduide onderdelen. Pijler 1 bevat de minimumkapitaalvoorschriften voor krediet-, markt- en operationele risico's. Daarbij kunnen de instellingen kiezen tussen een scala van meer of minder verfijnde opties. Pijler 2 bestrijkt het toezicht, dat gestalte krijgt middels een actieve dialoog tussen de instelling en haar toezichthouder, ten einde ervoor te zorgen dat efficiënte interne procedures van toepassing zijn voor de beoordeling van de kapitaalsvereisten betreffende het risicoprofiel van de groep. Pijler 3 bevat voorschriften voor de instellingen om hun kapitaallasten bekend te maken. Deze pijler wordt veelal beschouwd als ondersteuning van marktdiscipline en verder gaat men ervan uit dat publicatie een prikkel vormt voor de ontwikkeling van goede praktijken en meer vertrouwen bij de beleggers.

    1.6

    Banken en beleggingsondernemingen beschikken over mogelijkheden om zowel krediet- als operationele risico's te meten en kredietrisico's in te perken. Deze mogelijkheden zijn bedoeld om voor proportionaliteit te zorgen en kleinere instellingen te stimuleren om een meer geavanceerde aanpak te kiezen. Een dergelijke aanpak is qua uitvoering evenwel duur omdat een en ander op interne modellen is gebaseerd. Die modellen zijn wel risicogevoeliger en brengen daardoor lagere kapitaalslasten mee.

    Pijler 1

     

    Kredietrisico

     

    Operationeel risico

    Pijler 2

    Pijler 3

    Interne modellen

    Geavanceerde interne- ratingbenadering

    Geavanceerde kredietrisicobeperking

    Geavanceerde benadering

    Standaardbenaderingen

    Elementaire benadering

    Standaard kredietrisicobeperking

    Standaardbenadering

    Standaardbenadering

    Basisindicatorbenadering

    2.   Algemene opmerkingen

    2.1

    Via de RKV wordt Bazel II in de EU ten uitvoer gelegd. De Commissie heeft een ontwerprichtlijn opgesteld die op hoofdlijnen overeenkomt met dat akkoord en zij heeft daarbij rekening gehouden met de specificiteiten van de Unie. Het is cruciaal dat het Bazelakkoord en de EU-regelgeving in uitvoeringstechnisch opzicht dusdanig overeenkomen dat de Europese banken dezelfde kansen hebben als hun concurrenten uit derde landen die Bazel eveneens tenuitvoerleggen.

    2.2

    Het grote verschil tussen de voorgestelde richtlijn en Bazel II is dat regels van toepassing zullen zijn op alle kredietinstellingen en beleggingsondernemingen binnen de Unie. Bazel II is ontworpen voor internationaal actieve banken. De Commissie heeft de reikwijdte uitgebreid tot de belangen van zowel beleggers als leningnemers binnen de Unie. Een goed georganiseerd en gefinancierd bancair systeem zou banken in staat moeten stellen om gedurende de gehele economische cyclus leningen te blijven verzorgen. Dat komt ten goede aan de stabiliteit van de banksector.

    2.3

    De voorgestelde richtlijn moet voldoende flexibiliteit bieden om gelijke tred te houden met ontwikkelingen in het bedrijfsleven, op markten en qua toezicht. Zo niet, dan zal het de voordelen voor het Europese bankwezen, het Europese bedrijfsleven en de consumenten aan duurzaamheid ontbreken. Genoemde flexibiliteit is noodzakelijk ter bescherming van de belangen van beleggers en kredietnemers en om ervoor te zorgen dat de Unie haar reputatie als „veilige” markt behoudt.

    2.4

    De Commissie zorgt op efficiënte wijze voor de nodige flexibiliteit door de lange-termijnbeginselen en –doelstellingen in het ontwerp zelf en de in de bijlage opgenomen uitvoeringsmaatregelen te formuleren. Daarnaast staan deze open voor wijziging via de comitéprocedure.

    3.   Bijzondere opmerkingen

    Het Comité is ingenomen met de hoge kwaliteit van het richtlijnvoorstel, maar toch zijn er nog een paar onderwerpen die moeten worden uitgediept. Wel weerspiegelt het ontwerp het ongekende raadplegingniveau, met inbegrip van de deelname van de Commissie aan de impactstudie van het Comité van Bazel ten einde de regels van de BIB in EU-recht om te zetten. Het Comité, vertegenwoordiger van de georganiseerde civiele samenleving van de Unie, kan een dergelijke ontwikkeling alleen maar van harte aanbevelen en roept de medewetgevers ertoe op om de standpunten van marktpartijen in het EU-wetgevingsproces door te laten werken.

    3.1   De gevolgen voor kleinere kredietinstellingen binnen de EU

    3.1.1

    Het voorstel houdt qua reikwijdte rekening met de belangen van alle consumenten en bedrijven in de Unie. Verder denkt het Comité dat kredietinstellingen ongeacht hun omvang, bij deze herziene kapitaalsvoorschriften gebaat zullen zijn. Het voorstel zorgt vooreen subtiel evenwicht tussen prikkels voor kleinere instellingen om op termijn over te gaan tot een geavanceerdere benadering én evenredige regels die zijn toegesneden op de beperkte middelen van de kleinere kredietinstellingen.

    3.1.2

    Ook heeft de Commissie voorstellen van het Comité van Bazel overgenomen om de voorschriften voor leningen aan het MKB te beperken. Deze veranderingen (die in het navolgende onder „de gevolgen voor het MKB”) zullen worden beschreven, vormen een geruststelling in die zin dat er geen sprake is van een versterking van de positie van het Europese bankbedrijf en minder keuzevrijheid voor consumenten. Dit wordt tevens bevestigd door de impactstudie van PriceWaterhouseCoopers (april 2004) (3). De conclusie van dat document luidt dat, indien de richtlijn consistent in de gehele Unie ten uitvoer zal worden gelegd er zich waarschijnlijk geen significante scheeftrekkingen van de mededinging in het bedrijfsleven zullen voordoen.

    3.2   Gevolgen voor de consumenten

    De consument zal meer vertrouwen in het financieel systeem krijgen als gevolg van de financiële stabiliteit en de grotere risicogevoeligheid die de nieuwe regels bieden en het gereduceerde systeemrisico. Volgens genoemde studie van PWC zal de overstap naar een meer risicogevoelig stelsel het totale bankkapitaal reduceren, waardoor het BBP van de EU licht zal toenemen. Doelgerichter gebruik van kapitaal in de EU-economie zal bijdragen tot verwezenlijking van verdere economische en sociale doelstellingen van de Unie.

    3.3   Gevolgen voor het MKB

    3.3.1

    Bijval verdienen de wijzigingen die zijn aangebracht betreffende de impact van kredietverschaffing aan het MKB en de wijze waarop de Commissie deze in de EU-regelgeving heeft geïntegreerd. Het Comité constateert in dit verband met name dat:

    de kapitaalslasten voor leningen aan kleine bedrijven door de voorgestelde verkleining van de retail curve worden gereduceerd;

    sommige banken leningen aan mkb's als kredietrisico behandelden en deze blootstellingen op gezamenlijke basis als onderdeel van hun kredietportefeuille kunnen registeren;

    het Comité van Bazel de risicolimitering aangaande kredietverlening aan kleine bedrijven heeft afgeschaft waardoor meer banken een preferentiële behandeling genieten, en

    er in het voorstel meer ruimte voor zekerheidstelling wordt geschapen.

    3.3.2

    Ook is het Comité ingenomen met de resultaten van de derde „kwantitatieve-impactstudie”(„QIS3”). Deze studie toont aan dat de kapitaalslasten voor in de kredietportefeuille van banken opgenomen leningen aan mkb's doorgaans stabiel zullen blijven voor die banken die de standaardbenadering volgen ter zake van het kredietrisico en dat dit risico gemiddeld zal dalen met 3 à 11 % voor banken die de interne-ratingbenadering (IRB) gebruiken. De kapitaalslasten van leningen aan mkb's zullen gemiddeld dankzij de standaardbenadering met 12 tot 13 % zakken en zelfs tot 31 % wanneer de geavanceerde benadering wordt toegepast.

    3.4   Elimineren van nationale dispariteiten binnen de Unie

    Het juiste toezicht en de doelstellingen inzake de interne markt zouden gediend zijn bij consistente toepassing van evenredige toezichtregels door de lidstaten. Aantal en reikwijdte van de voorgestelde nationale bevoegdheden met betrekking tot de Richtlijn Kapitaaltoereikendheid zouden dit in gevaar kunnen brengen. Het Comité is er heilig van overtuigd dat nationale discretionaire bevoegdheden over het algemeen binnen een vastgesteld tijdpad dienen te worden geëlimineerd en schaart zich in dit verband achter de werkzaamheden dienaangaande van het Comité van Europese bankentoezichthouders. Een aantal nationale bevoegdheden zou nl. grensoverschrijdend opererende groepen van banken substantieel kunnen verhinderen om van de interne markt te profiteren, en dat schaadt de stabiliteit van het financiële systeem. Verder wordt op die manier afbreuk gedaan aan de mogelijkheden die het algemeen kader biedt voor beleggers en kredietnemers in de EU: kredietkosten zouden stijgen en de keuze inzake financiële producten zou worden beperkt.

    3.4.1   De intensiteit van de toepassing van de kapitaalvereisten

    3.4.1.1

    Artikel 68 van het voorstel vergt van kredietinstellingen die deel uitmaken van een groep, dat zij voldoen aan bepaalde eigen-vermogensvereisten. Krachtens art. 69, lid 1, blijven de lidstaten bevoegd om deze vereisten terzijde te schuiven en, op stringente voorwaarden, geconsolideerde regels op de kredietinstelling en haar tot de groep behorende dochters in die lidstaat te handhaven. Voor internationaal actieve groepen van banken mondt deze discretionaire bevoegdheid uit in ongelijke kansen. Dat strijdt met het idee van een interne markt.

    3.4.1.2

    Verder speelt er nog het volgende: kiest een lidstaat ervoor om individuele kredietinstellingen bepaalde vereisten op te leggen, dan gaat dat ten koste van de mogelijkheden van toezichthouders om inzicht te krijgen in het risicoprofiel van een bankgroep. Beperking van het geconsolideerde toezicht op dochters in dezelfde lidstaat als de holding zou in hetzelfde resulteren. Daarom dient als regel te gelden dat toezicht op kredietinstellingen binnen de gehele Unie op uniforme wijze wordt uitgeoefend, zodat eigen middelen adequaat worden verdeeld tussen de moedermaatschappij en de dochters.

    3.4.2   Intra-groepsrisico's

    3.4.2.1

    De lidstaten zijn bevoegd voor de weging van intra-groepsrisico's. Daarmee kunnen zij een nulprocent-weging toepassen op risico's tussen een kredietinstelling en de moedermaatschappij en een kredietinstelling en haar eigen dochter of een andere dochter van de moedermaatschappij. Om voor de nul procent in aanmerking te komen dient de wederpartij in dezelfde lidstaat te zijn gevestigd. Het Comité kan zich in dit nulpercentage vinden als correcte weergave van het risico waarmee intra-groepsrisico's gepaard gaan. De nationale discretionaire bevoegdheden kunnen er echter wel toe leiden dat kredietinstellingen in sommige lidstaten verplicht worden om intra-groepsrisico's af te dekken, terwijl daar uit toezichtoogpunt geen reden voor bestaat.

    3.4.2.2

    Beperking van de nulprocent-weging tot partijen binnen één lidstaat strookt niet met een interne markt. Intra-groepsrisico's met partijen uit andere lidstaten hebben nl. hetzelfde risicoprofiel. Daarom dient dit percentage voor groepsrisico's binnen de gehele Unie te gelden.

    3.4.3   De geavanceerde benadering voor de meting van operationele risico's

    3.4.3.1

    Het Bazelse Comité voor het banktoezicht definieert een operationeel risico als (in)direct verlies dat voortvloeit uit het ontoereikend of falend functioneren van interne procedures, personeel en systemen op grond van externe gebeurtenissen. Het bijbehorende risicovereiste in deze nieuwe Bazel-voorschriften wordt nu voor de eerste keer geïntegreerd en bijgevolg dienen alle kredietinstellingen nieuwe risico-metingsmethoden te gaan toepassen. Zoals hierboven uiteengezet, bestaan er een aantal opties voor de meting van operationele risico's. De geavanceerde methoden vereisen dat banken interne meetmodellen opstellen die door de bevoegde autoriteiten moeten worden gecertifieerd. De Europese financiële instellingen hebben op groepsbasis zwaar geïnvesteerd in de ontwikkeling van dergelijke systemen en hebben daarbij gekeken naar de meting van het operationele risico in verband met het soort zaken waarin zij actief zijn.

    3.4.3.2

    Krachtens het voorgestelde art. 105 lid 4, hebben de lidstaten de bevoegdheid om kredietinstellingen op moederniveau te verplichten om de geavanceerde benadering voor operationele risico's te volgen. Een dergelijke aanpak op geconsolideerd groepsniveau binnen de gehele EU komt overeen met de door het Europese bankbedrijf gevolgde benadering. Kunnen banken niet op EU-niveau aan de vereisten voldoen, dan zou het onmogelijk zijn om een nauwkeurig risicoprofiel van de bankgroep op te stellen. Zowel de holding als de dochters dienen gezamenlijk te voldoen aan de vereisten, mits zij kunnen aantonen dat het operationele risicokapitaal over de gehele groep is gespreid.

    3.4.4   Kredietrisico's en de standaardbenadering

    Los van de nieuwe door het Bazelse Comité voorgestelde regels, kunnen de lidstaten besluiten om een of twee methoden voor risicowerking voor te stellen (zie bijlage VI, par. 26- 27 en 28-31). De voor een kredietinstelling geldende regels zouden veeleer worden bepaald door de maatschappelijke zetel dan door redenen van bedrijfseconomisch toezicht. Op die manier kunnen grensoverschrijdend opererende kredietinstellingen onderworpen zijn aan een inhoudelijk verschillende behandeling dan die van hun concurrenten, die op dezelfde markt actief zijn. Ook dat druist in tegen de doelstellingen van een interne markt. Daarom dient in de gehele EU dezelfde aanpak te worden gevolgd.

    3.4.5   Aanpassing van de looptijd

    Naast de nieuwe Bazelse regels, kunnen de lidstaten de effectieve-looptijdformule (par. 12, deel 2 van Bijlage VII), die geldt voor kredietinstellingen die de geavanceerde benadering volgen, ook toepassen op instellingen die de elementaire benadering gebruiken. Middels de effectieve-looptijdformule kan de meting van de kapitaalvereisten voor korte-termijnproducten nauwkeuriger worden toegespitst op hun feitelijk risicoprofiel. Grensoverschrijdend opererende kredietinstellingen kunnen materieel anders worden behandeld dan hun concurrenten die op dezelfde markt actief zijn. Ook dit strijdt met de doelstellingen van de interne markt. De discretionaire bevoegdheden voor de lidstaten dienen dan ook te worden geschrapt om ervoor te zorgen dat alle kredietinstellingen die de elementaire interne-ratingbenadering volgen op dezelfde wijze worden behandeld.

    3.5   Samenwerking van toezichthouders, pijler 2 en pijler 3

    3.5.1

    De Commissie merkt terecht op dat er in de EU sprake is van een intensivering van grensoverschrijdende activiteiten en centralisering van risicobeheer binnen grensoverschrijdende groepen. Haars inziens vereist dit een betere coördinatie en samenwerking tussen de nationale toezichthouders. De ontwikkeling van een gevestigde rol van de toezichthouders, op geconsolideerde basis in het voorstel respecteert de rol van de nationale toezichthouders terwijl daarbij voorzien wordt in een enkel toepassingspunt (bijv. voor het verlenen van toestemming aan de instellingen voor gebruikmaking van de interne-ratingbenadering voor kredietrisico's en de geavanceerde benadering voor operationele risico's.

    3.5.2

    Het Comité is van opvatting dat het toezichtmodel op geconsolideerde basis dient te worden uitgebreid tot zowel de herziening van het toepassingsproces van pijler 2 als de openbaarheidvereisten van pijler 3. De voorschriften van beide pijlers dienen binnen iedere groep in de EU geconsolideerd op topniveau te worden toegepast. Worden de pijlers nl. op de afzonderlijke groepsleden toegepast dan krijgt men geen beeld van het risicoprofiel van de groep als geheel. Wat de herziening van het toezicht in het kader van pijler 2 betreft, zou dit ertoe leiden dat onderdelen van een groep binnen de EU qua toezicht verschillend zouden worden behandeld en dat de doelstelling om meer zicht op het risicoprofiel van de groep als geheel te krijgen in gevaar komt. Dit is niet in het belang van beleggers en kredietnemers. Wordt pijler 3 niet op groepsniveau toegepast, dan zullen beleggers verstoken blijven van informatie over de financiële toestand van de groep als geheel.

    3.6   De behandeling van beleggingsondernemingen

    Het Comité is het ermee eens dat de EG-regelgeving tot beleggingsondernemingen wordt uitgebreid. Dat is nl. van belang voor de stabiliteit van het Europese financiële systeem, dat steeds meer leunt op de prestaties van de financiële markten. Hebben kredietinstellingen en beleggingsondernemingen met dezelfde risico's te maken, dan dienen zij zoveel mogelijk aan dezelfde regels te worden onderworpen.

    3.7   Informatieverschaffing door de toezichthouders

    Het Comité kan zich volledig vinden in de voorgestelde invoering van informatieverschaffingsregels voor de toezichthouders. Openbaarheid zal de convergentie op de interne markt stimuleren en gegevens opleveren voor de discussie over iedere noodzakelijke verandering in de regelingen betreffende kapitaalsvereisten in de Unie. Ook zullen op die manier inhoudelijke verschillen bij de uitvoering van de richtlijn zichtbaar worden. Gelijke kansen in de gehele EU zijn in het belang van zowel banken als consumenten.

    3.8   Herziening van de regels betreffende het handelsboek

    Het Comité van Bazel werkt momenteel samen met de International Organisation of Securities Commissions (IOSCO), het internationaal orgaan dat samenwerkt op het gebied van regelingen betreffende financiële markten, aan een herziening van het tegenpartijrisico en kwesties in verband met het handelsboek (4). Het is een goede zaak dat de Commissie heeft aangekondigd ervoor te zorgen dat de resultaten van de herziening van de regels betreffende het handelsboek in de richtlijn zullen worden opgenomen, alvorens deze ten uitvoer zal worden gelegd. Verder is het Comité het ermee eens dat de werkzaamheden betreffende wederkerende onvolkomenheden en tegenpartijrisico zo snel mogelijk worden afgerond en in de richtlijn worden geïntegreerd met behulp van de wetgevingsinstrumenten waarover de Commissie beschikt. Het onderscheid tussen het handelsboek en het bankboek vormt evenwel een uitermate technische kwestie en deze dient niet overhaast te worden aangepakt. Onafgemaakt werk betreffende dit cruciaal onderwerp zou negatief op de Europese beleggers kunnen uitwerken. Het Comité zou graag zien dat de zaak zeer grondig wordt aangepakt en pas later in de EU-wetgeving zal worden opgenomen.

    3.9   Data van inwerkingtreding

    Volgens het Comité is het beter dat de richtlijn, wat de standaardbenadering betreft, op 1 januari 2007 in plaats van op 31 december 2006 in werking treedt. Voor de geavanceerde benadering verdient 1 januari 2008 de voorkeur boven 31 december 2007. Inwerkingtreding op 31 december levert slechts zware rapportage-eisen op.

    3.10   Cycli

    Er bestaat ernstige bezorgdheid over dat de nieuwe regels een procyclisch effect zouden kunnen hebben: in tijden van economische verslapping zouden banken hun leningen kunnen gaan beperken vanwege de grotere kapitaalbehoeften als gevolg van toename van de risico's. Hoewel het gedeeltelijk dichtdraaien van de kredietkraan in moeilijke perioden onvermijdelijk is, kunnen dergelijke beperkingen tendensen in de richting van een recessie versterken. Het Comité kan er zich volledig in vinden dat de Richtlijn Kapitaaltoereikendheid voorschrijft dat in dit verband gedurende de gehele economische cyclus wordt getoetst. Het voornemen om de procyclische impact van de regels in het oog te houden middels verslagen die om de twee jaar door de Commissie worden opgesteld en aan Europees Parlement en Raad zullen worden voorgelegd, is het minimum aan maatregelen die in procyclisch opzicht moeten worden genomen.

    3.11   De gevolgen van de IFRS voor het toetsingsvermogen

    3.11.1

    De IFRS (International Financial Reporting Standards) blijken over het algemeen kwalitatief hoogwaardige en daarmee betrouwbare gegevens op te leveren. Daarom dienen zij als uitgangspunt te worden genomen bij de definiëring van het toetsingsvermogen. Deze normen moeten de basis vormen voor de kapitaaltoereikendheidsregels, zodat bijgedragen wordt tot gelijke kansen voor alle instellingen en vergelijkbaarheid wordt verhoogd. Bovendien biedt vergaande consistentie tussen de IFRS en de kapitaaltoereikendheidsregels mogelijkheden om verwarring onder marktpartijen te voorkomen en interne procedures gemakkelijker en goedkoper te maken.

    3.11.2

    Afstemming van beide soorten regelingen zou in principe banken in staat moeten stellen om een enkele serie cijfers en een uniforme basis te hanteren voor alle verslagleggingeisen op financieel en toezichtgebied. Toch bestaat het risico dat toezichthouders in specifieke omstandigheden er uiteenlopende standpunten op nahouden, met name wanneer verslagleggingsnormen risico's niet adequaat weergeven. Daarom zullen de toezichthouders soms de verslaglegging moeten bijstellen. Voor het geval dat een of meerdere doelstellingen van de nieuwe regels aangaande kapitaaltoereikendheid worden afgezwakt door de verslagleggingsnormen, dienen er qua toezicht regels te komen ten behoeve van de beoordeling van het toetsingsvermogen. Om praktische redenen zouden deze bijstellingen, voor toezichtdoeleinden aanvaarde verslagleggingsbeginselen, tot hoofdzaken beperkt blijven.

    3.11.3

    Daarom kan het Comité zich vinden in de door de Commissie in art. 64, lid 4, voorgestelde beperking die overeenkomt met het standpunt van het Comité van Bazel. Daarnaast spreekt het Comité zijn waardering uit voor de huidige werkzaamheden van het Comité van Europese bankentoezichthouders aangaande „toezichtfilters”.

    4.   Conclusie

    4.1

    Het voorstel bevindt zich momenteel in eerste lezing bij Raad en EP. Er dient nu te worden toegewerkt naar een flexibele richtlijn die met de Bazelse regelingen overeenstemt en een stimulans vormt voor uniforme toepassing in de gehele Unie.

    4.2

    Ten slotte is het belangrijk dat het ontwerp snel wordt goedgekeurd, om te garanderen dat de investeringen van de banksector in verbetering van de risicobeheerssystemen, in de orde van € 20 tot maximaal € 30 miljard, ook werkelijk profijt opleveren. Vertraging bij de tenuitvoerlegging levert het Europees bankbedrijf een nadeel op ten opzichte van de mondiale concurrentie, en dat is niet in het voordeel van de Europese beleggers en kredietnemers. De kwaliteit van de wetgeving dient evenwel centraal te staan en ook dienen de medewetgevers rekening te houden met de standpunten van alle betrokkenen.

    Brussel, 9 maart 2005

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Anne-Marie SIGMUND


    (1)  http://europa.eu.int/comm/internal_market/regcapital/index_en.htm - van het Commissiedocument is nog geen Nederlandse vertaling beschikbaar op het moment van goedkeuring van dit advies.

    (2)  http://www.bis.org/publ/bcbs107.pdf

    (3)  Dit consultancybedrijf was belast met een studie over de financiële en macro-economische gevolgen van onderhavig voorstel.

    (4)  Financiële instellingen boeken hun activa in twee hoofddocumenten: het „bankboek” en het „handelsboek”. De meeste transacties op de middellange termijn (leningen, deposito's enz.) worden reeds lang in het bankboek opgenomen terwijl het handelsboek een portefeuille is voor korte-termijn financiële instrumenten dat door een instelling als tussenpersoon wordt aangehouden. Investeringsbanken nemen nagenoeg al hun financiële instrumenten in het handelsboek op. Het verschil tussen beide boeken is nooit officieel gedefinieerd.


    Top