Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004AE0090

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (herschikte versie)” (COM(2003) 418 def. - 2003/0153 (COD))

    PB C 108 van 30.4.2004, p. 29–31 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    30.4.2004   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 108/29


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (herschikte versie)”

    (COM(2003) 418 def. - 2003/0153 (COD))

    (2004/C 108/03)

    De Raad  heeft op 28 juli 2003 besloten, overeenkomstig art. 95 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    De afdeling „Interne markt, productie en consumptie”, die met de voorbereiding van de werkzaamheden belast was, heeft haar advies goedgekeurd op 16 december 2003. Rapporteur was de heer LEVAUX.

    Het Comité heeft tijdens zijn 405e zitting van 28 en 29 januari 2004 (vergadering van 28 januari) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen werd goedgekeurd:

    1.   Inleiding

    1.1.   Doelstelling van het voorstel

    1.1.1.

    Dit voorstel voor een richtlijn vormt een herschikking van Richtlijn 70/156/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan.

    1.1.2.

    Deze richtlijn is het belangrijkste wetgevingsinstrument om de interne markt in de automobielsector tot stand te brengen. Zodra een nieuwe richtlijn tot wijziging van kaderrichtlijn 74/150/EEG van 4 maart 1974 is goedgekeurd, zal er ook een interne markt voor landbouwtrekkers zijn. Het Comité heeft over dit onderwerp reeds op 16 april 1969 (1) een advies uitgebracht.

    1.1.3.

    De Commissie acht de tijd rijp om de beginselen die voor andere voertuigcategorieën zijn opgesteld, tot bedrijfsvoertuigen uit te breiden.

    1.1.4.

    Nadat in de eerste fase de technische bijlagen van Richtlijn 70/156/EEG in één document zijn geconsolideerd, vormt dit voorstel voor een richtlijn (herschikte versie) de tweede fase van de herschikking van wettelijke bepalingen. Zo zal er vanaf 2007 een goedkeuringsprocedure beschikbaar zijn die geldt voor alle categorieën bedrijfsvoertuigen. Hierbij zij aangetekend dat de EG-typegoedkeuring voor personenauto's sinds 1 januari 1998 verplicht is en voor motorfietsen en bromfietsen sinds 17 juni 1999.

    1.1.5.

    Volgens de Commissie zal de goedkeuring van het onderhavige richtlijnvoorstel, waarbij de 18 maal gewijzigde Richtlijn 70/156/EEG wordt ingetrokken, leiden tot een beter gestructureerde tekst, wat grote voordelen oplevert voor de fabrikanten, lidstaten en kandidaat-lidstaten.

    1.2.   Betrokkenheid van de partijen bij het uitwerken van het richtlijnvoorstel

    1.2.1.

    De Commissie deelt mee dat de lidstaten op de hoogte zijn gesteld via de werkgroep „Motorvoertuigen” (GTVM). Verder heeft de Commissie rekening gehouden met het werk van de OTA-groep (Operationality of Type-Approval) en in grote mate ook met het werk van de TAAM-groep (Types-Approval Authorities Meeting). De meeste regeringsdeskundigen steunen het voorstel. Er bestaat echter enige terughoudendheid ten aanzien van de verplichte of facultatieve typegoedkeuring van bedrijfsvoertuigen.

    1.2.2.

    De Commissie onderstreept dat de gevolgen van dit voorstel enorm zijn. In de tabel in par.5.2 van de motivering (bijlage 1 bij dit advies) vergelijkt de Commissie de jaarlijkse productie van de VS, Japan en de EU-15 voor het totale aantal „Personenauto's + Lichte bedrijfsvoertuigen + Zware bedrijfsvoertuigen”. Aangezien deze productie in de EU-15 stagneert, is het jammer dat de Commissie geen kolom met voorlopige gegevens voor de 12 kandidaat-lidstaten heeft toegevoegd, waar zakenlieden uit West-Europa omvangrijke investeringen doen die de nationale productie (2) verhogen. Tegelijkertijd zal volgens de Commissie het aantal bedrijfsvoertuigen dat in de EU-15 wordt geproduceerd, stijgen van 24 829 000 voertuigen in 2000 tot 32 867 000 in 2014. Het Comité beseft terdege dat het richtlijnvoorstel betrekking heeft op meerdere miljoenen voertuigen, maar wenst niettemin dat de Commissie haar cijfergegevens nader onderbouwt, aangezien de EU-15 omstreeks 2014 uit 27 landen zal bestaan en omdat de twaalf nieuwe lidstaten zich in zeer hoog tempo ontwikkelen.

    1.2.3.

    De Commissie stelt dat de automobielindustrie van meet af aan bij de voorbereiding van het voorstel betrokken is en een belangrijke bijdrage heeft geleverd tot de ontwikkeling van een meerfasentypegoedkeuringsprocedure. Volgens de Commissie steunt de industrie in het algemeen het voorstel, mits voorzien wordt in een voldoende lange overgangsperiode om alle fabrikanten, inclusief carrosseriebouwers, in staat te stellen aan de voorschriften inzake typegoedkeuring te voldoen.

    1.3.   Inhoud van het richtlijnvoorstel

    1.3.1.

    Tot de nieuwe concepten in het voorstel behoren onder meer de volgende punten:

    de richtlijn gaat uit van het beginsel van volledige harmonisatie; dit betekent dat de communautaire typegoedkeuringsprocedures verplicht worden gesteld en dat zij de nationale procedures vervangen;

    volgens deze procedure is typegoedkeuring van een compleet voertuig nog steeds mogelijk door de afzonderlijke typegoedkeuringen voor de systemen, onderdelen en technische eenheden ervan te combineren, zelfs als deze afzonderlijke typegoedkeuringen in verschillende lidstaten zijn verleend;

    er wordt een nieuwe typegoedkeuringsprocedure ingevoerd, de zogenaamde meerfasentypegoedkeuring (die betrekking heeft op de diverse onderdelen van het geheel) die beter aansluit bij het fabricageproces van bedrijfsvoertuigen. Voor deze categorie voertuigen is het meestal de fabrikant van het basisvoertuig die de typegoedkeuring van chassis, cabine en motor voor zijn rekening neemt, terwijl een andere fabrikant de carrosserie of de laadruimte bouwt, afhankelijk van de te vervoeren producten. Vervolgens wordt het voltooide voertuig voor definitieve typegoedkeuring aangeboden;

    in kleine series gebouwde personenauto's worden thans in het geharmoniseerde communautaire typegoedkeuringssysteem opgenomen;

    de mogelijkheid voor afzonderlijke typegoedkeuring van personenauto's.

    1.3.2.

    Het richtlijnvoorstel is een samenhangend geheel dat de typegoedkeuring voor de fabrikanten aanzienlijk zal vereenvoudigen:

    verleent een lidstaat typegoedkeuring aan een voertuig, dan kunnen alle voertuigen van dit type, uitsluitend op basis van hun certificaat van overeenstemming, in de hele Gemeenschap worden geregistreerd.

    „De richtlijn bevat vrijwaringclausules die lidstaten de mogelijkheid bieden om, op het ogenblik van de typegoedkeuring of de registratie, voertuigen te weigeren die weliswaar aan alle voorschriften van de toepasselijke richtlijnen voldoen, maar niettemin een gevaar voor de verkeersveiligheid kunnen betekenen. Dit beginsel is ook van toepassing op voertuigen die gevaar kunnen opleveren voor het milieu”. Door deze alinea zó te formuleren (art 6.1. van de Toelichting) lijkt het er volgens het Comité op alsof de Commissie suggereert dat de toepasselijke richtlijnen een gevaar kunnen opleveren voor de verkeersveiligheid of het milieu. Welnu, dat is niet het geval; het Comité stelt dan ook voor dat de Commissie in het vermelde art. 6.1, na het woord „voertuigen” de woorden „in uitzonderlijke gevallen” toevoegt.

    2.   Algemene opmerkingen

    2.1.

    In een recent advies over het richtlijnvoorstel betreffende de bescherming van voetgangers en houdende wijziging van Richtlijn 70/156/EEG (CESE 919/2003) (3) heeft het Comité aanbevelingen gedaan waarvan er enkele in dit advies moeten worden overgenomen.

    2.2.

    Het Comité onderschrijft en steunt de maatregelen van de Commissie, die een 18 maal gewijzigde richtlijn herschikt en de toepasselijke regels harmoniseert aan de hand van een vereenvoudiging van de procedures. Aldus draagt zij bij tot de voltooiing van de interne markt.

    2.3.

    Anderzijds is er in de herschikte versie van Richtlijn 70/156/EEG sprake van een bredere doelstelling, die volgens het Comité niet voldoende uit de verf komt op het stuk van meer verkeersveiligheid en milieubescherming.

    2.4.

    Het Comité wijst er daarom op, zoals het al eerder heeft gedaan, dat de invoering van een communautaire verplichte typegoedkeuring in de eerste plaats bedoeld is „om met name de gebruiksveiligheid van de voertuigen te vergroten, de inzittenden bij botsingen beter te beschermen en tegelijkertijd de milieuvriendelijkheid te verbeteren”. Deze doelstelling dient deel uit te maken van een algehele aanpak die verdergaat dan het simpelweg toepassen van maatregelen voor de terugdringing van gevolgen van botsingen of een defect onderdeel, systeem of van een essentiële eenheid van het voertuig.

    2.5.

    In het aangehaalde advies over de bescherming van voetgangers besprak het Comité drie preventieaspecten die eveneens in de toelichting op de herschikte richtlijn opgenomen moeten worden:

    Alle verkeersdeelnemers dienen bewust te worden gemaakt van hun eigen verantwoordelijkheid in het verkeer.  Zij moeten erop gewezen worden dat de oorzaak van aanrijdingen niet zelden bij onvoorzichtig verkeersgedrag van de voetgangers, fietsers of automobilisten zelf ligt. Alle drie kunnen zij de oorzaak van een verkeersongeluk zijn; zij moeten dan ook alle drie leren zich verantwoordelijk te gedragen in het verkeer.

    Onderwijs en voorlichting: de automobielindustrie moet samen met de andere verkeersdeelnemers een steentje bijdragen aan onderwijs en voorlichting en vanaf het basisonderwijs hiervan werk maken, ook aan de hand van regelmatige voorlichtingscampagnes om de deelnemers zo jong mogelijk aan te zetten tot correct verkeersgedrag.

    Infrastructuur: de automobielindustrie en de Europese wegenbouwsector zouden gezamenlijk onderzoek moeten doen naar bitumenbekledingen met afwateringskanalen.

    2.6.

    Het Comité doet dus opnieuw een beroep op de Commissie om, hoewel het om een technische richtlijn gaat, de toelichting van het richtlijnvoorstel te wijzigen en aan te vullen door inspiratie te putten uit de geciteerde voorstellen, die een gelegenheid vormen „om het algemeen beleid ter voorkoming van verkeersongevallen inhoudelijk te preciseren”.

    3.   Bijzondere opmerkingen

    3.1.

    Gezien de impact van het richtlijnvoorstel en de gevolgen voor de Europese automobielindustrie onderschrijft het Comité het verzoek van de sector om termijnen die lang genoeg zijn voor de invoering van de veranderingen. Het vindt deze wens begrijpelijk en gerechtvaardigd, met name vanuit het oogpunt van de carrosseriefabrikanten. Het Comité beschikt niet over de benodigde inlichtingen om dit te beoordelen, maar is van mening dat het tijdschema voor de beoogde toepassing van de richtlijn, dat zich afhankelijk van het type voertuig uitstrekt van 1 januari 2007 tot 1 januari 2012 (art. 40 en Bijlage XVI), redelijk is.

    3.2.

    Anderzijds ontgaat het het Comité waarom sommige regeringsdeskundigen bezwaar aantekenen. Het wil de argumenten horen van degenen volgens wie „verplichte toepassing slechts weinig voordelen voor de verkeersveiligheid of het milieu (zal) opleveren, maar wel (zal) leiden tot hogere kosten voor de fabrikanten”. Het Comité bestrijdt dit. Integendeel: het is overtuigd van de positieve gevolgen van het richtlijnvoorstel voor de veiligheid en het milieu, mits de voorstellen voor de uitstippeling van een algemeen beleid binnen aanvaardbare termijnen worden uitgevoerd.

    3.3.

    Het is volstrekt duidelijk dat de kosten, die over 10 of 20 jaar gespreid worden, voor de fabrikanten aanzienlijk, maar aanvaardbaar zijn. Daarom is het Comité voorstander van een evaluatie met alle betrokkenen, waarbij gekeken wordt naar de kosten die deze richtlijn veroorzaakt en naar de vraag of de automobielindustrie de kosten binnen deze ruime termijnen kan opbrengen. Het Comité meent dat het de voorkeur verdient de termijnen af te stemmen op de mogelijkheden van de industrie om een richtlijn in te voeren in plaats van onhaalbare data vast te stellen die gevolgen hebben voor de werkgelegenheid, de kosten en zelfs voor de overlevingskansen van bedrijven, waaronder de toeleveringsbedrijven. Gelet op de aanstaande uitbreiding en de economische moeilijkheden waarmee Europa kampt, had dit uit overwegingen van voorzichtigheid en relevantie moeten worden onderzocht.

    3.4.

    Wat de in artikel 26, lid 3, vermelde voertuigen uit restantvoorraden betreft, zou de termijn waarbinnen de lidstaten een beslissing nemen, teruggebracht moeten worden van 3 maanden naar 1 maand om de voorraadkosten te verminderen.

    3.5.

    Het Comité had in zijn advies over „Landbouwtrekkers” (4) waarin de typegoedkeuring van landbouwapparatuur en -trekkers centraal stond, de aandacht van de Commissie gevestigd op de ontwikkeling van de markt voor zogenaamde „Quads”, vierwielig aangedreven motoren. Deze komen niet voor in deze richtlijn, noch in de richtlijn voor landbouwtrekkers. Daarom wil het Comité erop wijzen dat de typegoedkeuring voor „Quad”-voertuigen dringend geharmoniseerd dient te worden.

    4.   Conclusies

    4.1.

    Het Comité is ingenomen met de vereenvoudiging en de transparantie die voortvloeien uit de herschikte versie van Richtlijn 70/156/EEG.

    4.2.

    Het Comité beveelt de Commissie aan om, hoewel het een technische richtlijn betreft, in de toelichting, in paragraaf 3 (de „Context”) te onderstrepen dat het er in de eerste plaats om gaat de „veiligheid” te vergroten tijdens het gebruik van de voertuigen, niet alleen om de bestuurders te beschermen, maar ook om aanrijdingen met andere weggebruikers, zoals voetgangers, fietsers of andere voertuigen, te vermijden.

    Brussel, 28 januari 2004.

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    R. BRIESCH


    (1)  PB C 48 van 16.4.1969.

    (2)  Naar aanleiding van de opmerking van het Comité heeft de Commissie de ontbrekende gegevens in haar richtlijnvoorstel opgenomen.

    (3)  PB C 234 van 30.9.2003.

    (4)  PB C 221 van 17.9.2002.


    Top