Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51999AG0033

    Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 33/1999 van 12 juli 1999, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 93/104/EG van de Raad betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd om de van deze richtlijn uitgesloten sectoren en activiteiten te bestrijken

    PB C 249 van 1.9.1999, p. 17–24 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    51999AG0033

    Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 33/1999 van 12 juli 1999, vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 93/104/EG van de Raad betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd om de van deze richtlijn uitgesloten sectoren en activiteiten te bestrijken

    Publicatieblad Nr. C 249 van 01/09/1999 blz. 0017


    GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 33/1999

    door de Raad vastgesteld op 12 juli 1999

    met het oog op de aanneming van Richtlijn 1999/.../EG van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 93/104/EG van de Raad betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd om de van deze richtlijn uitgesloten sectoren en activiteiten te bestrijken

    (1999/C 249/04)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 137, lid 2,

    Gezien het voorstel van de Commissie(1),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

    Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) In artikel 137 van het Verdrag wordt bepaald dat de Gemeenschap het optreden van de lidstaten ter verbetering van met name het arbeidsmilieu ondersteunt en aanvult, teneinde de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen; in op basis van dit artikel aangenomen richtlijnen moet worden vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor kunnen worden gehinderd.

    (2) In Richtlijn 93/104/EEG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd(4) worden minimumvoorschriften vastgesteld inzake veiligheid en gezondheid op het gebied van de organisatie van de arbeidstijd met betrekking tot dagelijkse rusttijd, pauzes, wekelijkse rusttijd, maximale wekelijkse arbeidstijd en de jaarlijkse vakantie alsmede aspecten van nacht- en ploegenarbeid en het werkrooster; deze richtlijn dient te worden gewijzigd, en wel om de onderstaande redenen.

    (3) Het weg-, lucht-, zee- en spoorwegvervoer, de binnenvaart, de zeevisserij, andere activiteiten op zee, alsmede de activiteiten van artsen in opleiding zijn uitgesloten van de werkingssfeer van Richtlijn 93/104/EG.

    (4) De Commissie heeft in haar voorstel van 20 september 1990 geen sectoren of activiteiten van Richtlijn 93/104/EG uitgesloten en het Europees Parlement heeft in zijn advies van 20 februari 1991 evenmin dergelijke uitsluitingen aanvaard.

    (5) De gezondheid en de veiligheid van werknemers op de werkplek dient te worden beschermd, niet omdat zij in een specifieke sector werken of een specifieke activiteit uitvoeren, maar omdat zij werknemers zijn.

    (6) In de sectoriële wetgeving voor mobiele werknemers is een aanvullende en parallelle aanpak nodig voor de bepalingen betreffende de veiligheid van het vervoer en de gezondheid en veiligheid van de werknemers.

    (7) Er moet rekening worden gehouden met de specifieke aard van de werkzaamheden op zee en van de werkzaamheden van artsen in opleiding.

    (8) De bescherming van de gezondheid en veiligheid van mobiele werknemers in de uitgesloten sectoren en activiteiten moet ook worden gegarandeerd.

    (9) De bestaande bepalingen betreffende jaarlijkse vakantie en medische keuring voor nachtarbeid en arbeid in ploegendienst moeten worden uitgebreid tot mobiele werknemers in de uitgesloten sectoren en activiteiten.

    (10) De bestaande bepalingen betreffende arbeidstijd en rusttijden moeten worden aangepast voor mobiele werknemers in de uitgesloten sectoren en activiteiten.

    (11) Voor alle werknemers moeten passende rusttijden gelden; het begrip "rusttijd" moet worden uitgedrukt in tijdseenheden, dat wil zeggen in dagen, uren en/of delen daarvan.

    (12) Een Europese Overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden wordt thans in werking gesteld door middel van een richtlijn(5) die de Raad op voorstel van de Commissie heeft aangenomem, overeenkomstig artikel 139, lid 2, van het Verdrag; bijgevolg zijn de bepalingen van de onderhavige richtlijn niet op zeevarenden van toepassing.

    (13) Het is aan de lidstaten om overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 93/104/EG vast te stellen onder welke voorwaarden deelvissers in dienstverband recht hebben op jaarlijkse vakantie en op welke wijze de toekenning en de vergoeding daarvan worden geregeld.

    (14) Meer specifieke voorschriften die in andere communautaire besluiten zijn vastgesteld voor bijvoorbeeld rusttijden, arbeidstijd, jaarlijkse vakantie en nachtarbeid van bepaalde categorieën van werknemers, moeten prevaleren boven de bepalingen van Richtlijn 93/104/EG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn.

    (15) In het licht van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen moet de bepaling betreffende de zondagsrust worden geschrapt.

    (16) Het Hof van Justitie heeft in de zaak C-84/94 (Verenigd Koninkrijk/Raad)(6) verklaard, dat Richtlijn 93/104/EG spoort met de in artikel 5 van het Verdrag vastgelegde beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit; er is geen grond om aan te nemen dat dit arrest niet kan worden toegepast ten aanzien van vergelijkbare voorschriften betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in uitgesloten sectoren en activiteiten,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Richtlijn 93/104/EG wordt als volgt gewijzigd:

    1. Artikel 1, lid 3, wordt vervangen door:

    "3. Onverminderd de artikelen 14 en 17 is deze richtlijn van toepassing op alle particuliere of openbare sectoren in de zin van artikel 2 van Richtlijn 89/391/EEG.

    Onverminderd artikel 2, punt 8, is deze richtlijn niet van toepassing op zeevarenden, als omschreven in Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 betreffende de door de Associatie van Reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST) gesloten overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden(7)."

    2. Aan artikel 2 wordt het volgende toegevoegd:

    "7. 'Mobiele werknemer': een werknemer die als lid van het rijdend, varend of vliegend personeel in dienst is van een bedrijf dat voor rekening van derden of voor eigen rekening diensten verricht voor het vervoer van passagiers of goederen over de weg, in de lucht of in de binnenvaart.

    8. 'Offshorewerkzaamheden': werkzaamheden die hoofdzakelijk op of vanaf offshore-installaties (waaronder boortorens) worden verricht en die rechtstreeks of onrechtstreeks verband houden met de exploratie, winning of exploitatie van minerale hulpbronnen, met inbegrip van koolwaterstoffen, alsmede duikwerkzaamheden uitgevoerd vanaf een offshore-installatie of een vaartuig in verband met dergelijke werkzaamheden.

    9. 'Passende rusttijd': regelmatige, voldoende lange en ononderbroken in tijdseenheden uitgedrukte rustperioden waarover de werknemers beschikken om te voorkomen dat zij, als gevolg van vermoeidheid wegens lange werktijden of andere onregelmatige werkroosters, letsel toebrengen aan zichzelf, hun collega's of anderen en hun gezondheid op korte of op lange termijn niet schaden.."

    3. In artikel 5 wordt de volgende alinea geschrapt:

    "De in de eerste alinea bedoelde minimumrusttijd omvat in beginsel de zondag.."

    4. Artikel 14 wordt vervangen door:

    "Artikel 14

    Meer specifieke Gemeenschapsvoorschriften

    De bepalingen van deze richtlijn gelden niet wanneer andere communautaire besluiten meer specifieke voorschriften inzake de organisatie van de arbeidstijd voor bepaalde beroepen of beroepswerkzaamheden bevatten.."

    5. Artikel 17, lid 2, punt 2.1, wordt vervangen door:

    "2.1. van de artikelen 3, 4, 5, 8 en 16:

    a) voor werkzaamheden waarbij de werkplek en de woonplaats van de werknemer ver van elkaar verwijderd zijn of waarbij de verschillende arbeidsplaatsen van de werknemer ver van elkaar verwijderd zijn, met name voor offshore-werkzaamheden;

    b) voor bewakings-, surveillance- en wachtdiensten die verband houden met de noodzakelijke bescherming van goederen en personen, met name wanneer het gaat om bewakers, conciërges of bewakingsfirma's;

    c) voor werkzaamheden waarbij de continuïteit van de dienst of de productie moet worden gewaarborgd, met name in geval van:

    i) diensten in verband met opvang, behandeling en/of verzorging in ziekenhuizen of soortgelijke instellingen, waaronder de activiteiten van artsen in opleiding, tehuizen en gevangenissen;

    ii) haven- en luchthavenpersoneel;

    iii) pers, radio, televisie, filmproductie, post en telecommunicatie, diensten van ambulances, brandweer en civiele bescherming;

    iv) gas-, water- en elektriciteitsproductie en -voorziening, huisvuilophaaldiensten of verbrandingsinstallaties;

    v) bedrijven waar het arbeidsproces om technische redenen niet kan worden onderbroken;

    vi) onderzoek- en ontwikkelingswerkzaamheden;

    vii) landbouw;

    viii) werknemers die werkzaam zijn in het geregeld stedelijk personenvervoer die niet vallen onder artikel 17 bis;

    d) in geval van te verwachten toename van het werk, met name:

    i) in de landbouw;

    ii) in het toerisme;

    iii) bij de posterijen;

    e) voor het spoorwegpersoneel:

    i) met onregelmatige werkzaamheden;

    ii) dat zijn arbeidstijd aan boord van treinen doorbrengt;

    iii) met werkzaamheden die samenhangen met de dienstregeling in die de continuïteit en stiptheid van het spoorwegverkeer verzekeren.."

    6. Het volgende punt wordt aan het einde van artikel 17, lid 2, ingevoegd:

    "2.4. van de artikelen 6 en 16, punt 2, in het geval van artsen in opleiding:

    a) in het kader van artikel 6, voor een overgangsperiode van negen jaar, gerekend vanaf ...(8). In het kader van deze afwijking:

    i) zorgen de lidstaten ervoor dat de wekelijkse arbeidstijd in geen geval meer bedraagt dan gemiddeld 60 gedurende de eerste drie jaar van de overgangsperiode, gemiddeld 56 uur voor de volgende drie jaar en gemiddeld 52 uur voor de resterende drie jaar.

    ii) raadpleegt de werkgever de vertegenwoordigers van de werknemers tijdig om zo mogelijk steeds een overeenkomst te bereiken over de regeling voor de overgangsperiode. Binnen de onder punt i) vastgestelde grenzen kan deze overeenkomst betrekking hebben op:

    - de gemiddelde wekelijkse arbeidstijd tijdens de overgangsperiode, en

    - de maatregelen om de wekelijkse arbeidstijd tegen het einde van de overgangsperiode terug te brengen tot een gemiddelde van 48 uur.

    b) in het kader van artikel 16, punt 2, op voorwaarde dat de referentieperiode tijdens het eerste gedeelte van de onder a) bepaalde overgangsperiode niet meer dan twaalf maanden en daarna niet meer dan zes maanden bedraagt.."

    7. De volgende artikelen worden ingevoegd:

    "Artikel 17 bis

    Mobiele werknemers en offshorewerkzaamheden

    1. De artikelen 3, 4, 5 en 8 zijn niet van toepassing op mobiele werknemers.

    2. De lidstaten nemen echter de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat dergelijke mobiele werknemers, behalve in de omstandigheden bedoeld in artikel 17, punt 2.2, recht op een passende rusttijd hebben.

    3. Met inachtneming van de algemene beginselen inzake de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers kunnen de lidstaten, om objectieve of technische redenen of om redenen in verband met de werkorganisatie, de in artikel 16, punt 2, bedoelde referentieperiode tot twaalf maanden verlengen voor mobiele werknemers en werknemers die hoofdzakelijk offshorewerkzaamheden verrichten.

    Artikel 17 ter

    Werknemers aan boord van zeevissersvaartuigen

    1. De artikelen 3, 4, 5, 6 en 8 zijn niet van toepassing op werknemers aan boord van zeevissersvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren.

    2. De lidstaten nemen echter de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat alle werknemers aan boord van zeevissersvaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren, recht hebben op een passende rusttijd.

    3. Binnen de in de leden 4 en 5 vastgestelde grenzen nemen de lidstaten de nodige maatregelen om, gezien de noodzaak om de veiligheid en de gezondheid van die werknemers te beschermen, ervoor te zorgen dat:

    a) de arbeidsuren worden beperkt tot een maximumaantal uren dat binnen een bepaalde periode niet mag worden overschreden, of

    b) een minimumaantal rusturen binnen een bepaalde periode wordt gewaarborgd.

    De maximale arbeidstijd en de minimale rusttijd worden nader bepaald door middel van wetten, verordeningen, bestuursrechtelijke bepalingen of in collectieve arbeidsovereenkomsten of overeenkomsten tussen de sociale partners.

    4. De grenzen voor het aantal arbeidsuren of rusturen worden als volgt bepaald:

    a) het maximumaantal arbeidsuren mag niet meer bedragen dan:

    i) 14 uur in elke periode van 24 uur, en

    ii) 72 uur in elke periode van zeven dagen

    of

    b) het minimumaantal rusturen mag niet minder bedragen dan:

    i) tien uur in elke periode van 24 uur, en

    ii) 77 uur in elke periode van zeven dagen.

    5. De rusttijd mag in niet meer dan twee rustperioden - waarvan er één minstens zes uur moet bedragen - worden opgedeeld en de tijdruimte tussen twee opeenvolgende rustperioden mag niet langer zijn dan 14 uur.

    6. Met inachtneming van de algemene beginselen van de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers kunnen de lidstaten nationale wetten en verordeningen aannemen of collectieve arbeidsovereenkomsten of overeenkomsten tussen de sociale partners vaststellen die uitzonderingen - waaronder de vaststelling van referentieperioden - op de in de leden 4 en 5 vastgestelde grenzen mogelijk maken. Dergelijke uitzonderingen voldoen zoveel mogelijk aan de gestelde normen, maar er kan rekening worden gehouden met meer frequente of langere vakanties, of met de toekenning van compensatieverlof aan de werknemers.

    7. De kapitein van een zeevissersvaartuig heeft het recht om van een visser te verlangen alle uren te werken die noodzakelijk zijn voor de onmiddellijke veiligheid van het vaartuig, de personen aan boord of de lading, of om bijstand te verlenen aan andere vaartuigen of personen die op zee in nood verkeren.

    8. Lidstaten kunnen bepalen dat werknemers aan boord van zeevissersvaartuigen die krachtens de nationale wetgeving of praktijk tijdens een bepaalde periode van het kalenderjaar welke een maand overschrijdt niet mogen varen, hun jaarlijkse vakantie uit hoofde van artikel 7 tijdens deze periode moeten nemen.."

    Artikel 2

    1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op ...(9) aan deze richtlijn te voldoen of vergewissen zich ervan dat uiterlijk op die datum de sociale partners via overeenkomsten de nodige maatregelen hebben genomen; de lidstaten moeten alle noodzakelijke maatregelen treffen om te allen tijde de door deze richtlijn opgelegde resultaten te kunnen waarborgen. Zij stellen de Commissie onverwijld daarvan in kennis.

    2. Wanneer de lidstaten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar deze richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden door de lidstaten vastgesteld.

    3. Onverminderd het recht van de lidstaten om, in het licht van de ontwikkeling van de situatie, andere wettelijke, bestuursrechtelijke en contractuele bepalingen aan te nemen op het gebied van de arbeidstijd, mits de hand wordt gehouden aan de minimumeisen van deze richtlijn, vormt de uitvoering van deze richtlijn geen rechtvaardiging voor een verlaging van het algemene beschermingsniveau van de werknemers.

    4. De lidstaten delen de Commissie de tekst mee van de bepalingen van intern recht die op het onder deze richtlijn vallende gebied reeds zijn vastgesteld of die zij op dat gebied vaststellen.

    Artikel 3

    Uiterlijk op ...(10) onderwerpt de Commissie, in overleg met de lidstaten en de sociale partners op Europees niveau, de wijze van toepassing van de bepalingen betreffende werknemers aan boord van zeevissersvaartuigen aan een nieuw onderzoek en beziet met name of deze bepalingen, in het bijzonder wat gezondheid en veiligheid betreft, passend zijn teneinde in voorkomend geval de nodige wijzigingen voor te stellen.

    Artikel 4

    Deze richtlijn treedt in werking op de datum van bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 5

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te ...

    Voor het Europees Parlement

    De Voorzitter

    ...

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    ...

    (1) PB C 43 van 17.2.1999, blz. 1.

    (2) PB C 138 van 18.5.1999, blz. 33.

    (3) Advies van het Europees Parlement uitgebracht op 14 april 1999 (nog niet verschenen in het Publicatieblad), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 12 juli 1999 en Besluit van het Europees Parlement van ... (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

    (4) PB L 307 van 13.12.1993, blz. 18.

    (5) Richtlijn 1999/63/EG van de Raad van 21 juni 1999 betreffende de door de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Federatie van de bonden voor het vervoerspersoneel in de Europese Unie (FST) gesloten overeenkomst betreffende de organisatie van de arbeidstijd van zeevarenden. (PB L 167 van 2.7.1999, blz. 33).

    (6) Jurispr. 1996, blz. I-5755.

    (7) PB L 169 van 2.7.1999, blz. 33..

    (8) Vier jaar na de datum van inwerkingtreding van Richtlijn 99/.../EG.

    (9) Vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

    (10) Negen jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

    MOTIVERING VAN DE RAAD

    I. INLEIDING

    1. Op 25 november 1998 heeft de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad het voorstel voor de onderhavige richtlijn ingediend op grond van artikel 137 van het EG-Verdrag (voorheen artikel 118 A).

    2. Het Economisch en Sociaal Comité heeft advies uitgebracht op 25 maart 1999.

    3. Het Europees Parlement heeft zijn advies in eerste lezing uitgebracht op 14 april 1999.

    4. Op 10 december 1998 heeft de Raad dit dossier voorgelegd aan het Comité van de Regio's. Bij brief van 25 juni 1999 heeft het Comité van de Regio's de Raad geïnformeerd dat "Commissie 5 (sociaal beleid, volksgezondheid, consumentenbescherming, onderzoek, toerisme), met dit dossier belast, besloten heeft [...] hierover geen advies op te stellen krachtens artikel 39 van haar reglement van orde."

    5. Overeenkomstig artikel 251 van het Verdrag heeft de Raad op 12 juli 1999 een gemeenschappelijk standpunt over het richtlijnvoorstel van de Commissie vastgesteld, na bestudering van de amendementen van het Europees Parlement.

    II. DOEL

    De Raad heeft op 23 november 1993 Richtlijn 93/104/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd vastgesteld. Sommige sectoren en activiteiten zijn van de werkingssfeer van die richtlijn uitgesloten: het weg-, lucht-, zee- en spoorwegvervoer, de binnenvaart, de zeevisserij, andere activiteiten op zee en de activiteiten van artsen in opleiding.

    De onderhavige richtlijn is één van de vier richtlijnen die de van Richtlijn 93/104/EG uitgesloten werknemers moeten beschermen door de schadelijke gevolgen voor hun gezondheid en veiligheid te bestrijden die het gevolg zijn van een te lange arbeidstijd, onvoldoende rusttijd of een onregelmatige organisatie van het werk.

    Deze richtlijn strekt tot wijziging van Richtlijn 93/104/EG en beoogt de bescherming van alle niet-mobiele werknemers en de mobiele werknemers van het spoorwegvervoer en voorziet in een aantal bepalingen voor andere niet-mobiele werknemers.

    III. ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

    1. ALGEMENE OPMERKINGEN

    Hoewel de Raad de aanpak en doelstellingen geëerbiedigd heeft die door de Commissie zijn voorgesteld en door het Parlement worden gesteund, heeft hij het toch nodig gevonden enkele inhoudelijke en redactionele wijzigingen aan te brengen in de tekst van het richtlijnvoorstel.

    Daarbij heeft de Raad zich vooral laten leiden door de wens dat de lidstaten deze richtlijn kunnen omzetten met de soepelheid die het specifieke karakter van bepaalde sectoren vereist, en binnen termijnen die toereikend zijn om die omzetting voor de betrokken sectoren zonder problemen te laten verlopen.

    2. AMENDEMENTEN VAN HET EUROPEES PARLEMENT

    2.1. Amendementen van het Europees Parlement die de Commissie niet in aanmerking heeft genomen

    De Commissie heeft de amendementen nrs. 9, 12, 15, 17, 19 en 20 niet in aanmerking genomen.

    2.2. Amendementen van het Europees Parlement die de Commissie heeft aanvaard

    De Commissie heeft 12 van de 18 door het Europees Parlement voorgestelde amendementen aanvaard.

    3. WIJZIGINGEN DIE DE RAAD IN HET GEWIJZIGDE COMMISSIEVOORSTEL HEEFT AANGEBRACHT

    (Tenzij anders vermeld, is de nummering van de artikelen waarnaar verwezen wordt, die van Richtlijn 93/104/EG.)

    De Raad heeft 9 van de 12 door de Commissie in aanmerking genomen amendementen volledig overgenomen, indien niet naar de letter, dan toch naar de geest. Het betreft de amendementen nrs. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 10. Het gaat om amendementen die betrekking hebben op de preambule van de richtlijn.

    De Raad heeft het daarentegen niet wenselijk geacht de amendementen nrs. 11, 13 en 16 over te nemen.

    3.1. Artsen in opleiding (artikel 17, lid 2)

    Teen de wens van het Europees Parlement (amendement nr. 13) heeft de Raad, met de steun van de Commissie, de verwijzing naar artsen in opleiding in artikel 17, lid 2, punt 2.1, onder c), punt i), willen handhaven. Zo wordt voorzien in een uitzondering op de artikelen 3 (dagelijkse rusttijd), 4 (pauzes), 5 (wekelijkse rusttijd), 8 (duur van de nachtarbeid) en 16 (referentieperioden) teneinde de continuïteit van de dienst te waarborgen.

    In haar voorstel had de Commissie een overgangsperiode van zeven jaar ingebouwd, gerekend vanaf de datum van goedkeuring, tijdens welke de wekelijkse arbeidsduur gemiddeld 48 uur zou bedragen, doch niet meer dan 54 uur per week over een referentieperiode van vier maanden, behoudens een overeenkomst tussen de sociale partners.

    Het Parlement heeft zelf erkend dat moet worden voorzien in een overgangsperiode, die volgens hem beperkt moet worden tot vier jaar (amendement nr. 15).

    Ook de Raad vindt dat artsen in opleiding onder de bepalingen van Richtlijn 93/104/EG moeten vallen. Om evenwel rekening te houden met de problemen van een aantal lidstaten, waar de wekelijkse arbeidsduur van artsen in opleiding nog ver staat van de doelstelling van 48 uur, heeft de Raad in zijn gemeenschappelijk standpunt voorzien in een overgangsperiode van negen jaar, na de uiterste omzettingsdatum, zodat voldoende artsen in dienst kunnen worden genomen en worden opgeleid om te vermijden dat de kwaliteit van de zorg die in die lidstaten verstrekt wordt, lijdt onder de uitvoering van deze richtlijn. Deze overgangsperiode bestaat uit drie fasen van drie jaar, waarin de wekelijkse arbeidsduur niet meer mag bedragen dan respectievelijk 60, 56 en 52 uur, over een referentieperiode van twaalf maanden tijdens de eerste fase van drie jaar en van zes maanden daarna.

    3.2. Opneming van zeevissers (artikel 17 ter)

    In haar voorstel had de Commissie zeevissers onder de definitie van "mobiele werknemers" laten vallen zodat zij de minimumbescherming voor voornoemde mobiele werknemers konden genieten, bijvoorbeeld een "passende rusttijd" en een gemiddelde arbeidsduur die over een referentieperiode van één jaar niet mag worden overschreden.

    Het Europees Parlement heeft het Commissievoorstel gesteund.

    De Raad meent echter dat rekening moet worden gehouden met het specifieke karakter van de zeevisserij, die onderhevig is aan talrijke meteorologische, biologische en milieurisico's. De Raad erkent weliswaar dat de gezondheid en veiligheid van zeevissers bescherming behoeft, maar hij geeft er de voorkeur aan de bepalingen van Richtlijn 1999/63/EG over te nemen, die betrekking heeft op een overeenkomst tussen de sociale partners over de arbeidsomstandigheden voor zeevarenden.

    3.3. Deelvissers (artikel 1, leden 2 en 9)

    De Commissie had deelvissers in haar oorspronkelijke voorstel uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 7 (jaarlijkse vakantie). Het Parlement heeft alleen die deelvissers willen uitsluiten die als beloning uitsluitend een deel van de vangst ontvangen (amendement nr. 11) en heeft willen verwijzen naar de deelvissers in het kader van de afwijkingen bepaald in artikel 1, lid 9 (amendement nr. 16).

    De Raad wenst dat de bepalingen over de jaarlijkse vakantie van toepassing kunnen zijn op de loontrekkenden onder de deelvissers.

    3.4. Omzettingstermijn (artikel 2)

    De Commissie had een omzettingstermijn van twee jaar voorgesteld. Gezien de problemen die sommige lidstaten voorzien bij de omzetting van een dermate ingewikkelde richtlijn, vindt de Raad het wenselijk een omzettingstermijn van vier jaar voor te schrijven.

    3.5. Diversen

    Ten slotte heeft de Raad een aantal kleine wijzigingen aangebracht in het oorspronkelijke Commissievoorstel, zoals de definitie van "passende rusttijd" en "offshorewerkzaamheden". Die wijzigingen zijn aanvaard door de Commissie.

    4. AMENDEMENTEN DIE DE COMMISSIE NIET HAD OVERGENOMEN EN DIE DOOR DE RAAD ZIJN AANVAARD

    Verwijzing naar de werknemers uit het stedelijk vervoer (artikel 2)

    De Raad acht het niet wenselijk in het kader van de definitie van mobiele werknemers, een verwijzing naar de werknemers uit het stedelijk vervoer op te nemen, zoals voorgesteld door het Europees Parlement (amendement nr. 19). Er moet evenwel worden opgemerkt dat de Raad een verwijzing naar die werknemers heeft opgenomen in artikel 17, lid 2, punt 2.1, onder c), punt viii), waarin wordt voorzien in een afwijking van de artikelen 3 (dagelijkse rusttijd), 4 (pauzes), 5 (wekelijkse rusttijd), 8 (duur van de nachtarbeid), en 16 (referentieperioden), om hun een zekere bescherming te bieden.

    Top