Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32025R2247

Uitvoeringsverordening (EU) 2025/2247 van de Commissie van 10 november 2025 betreffende maatregelen om de vestiging en verspreiding op het grondgebied van de Unie van Candidatus Liberibacter africanus, Candidatus Liberibacter americanus en Candidatus Liberibacter asiaticus te voorkomen

C/2025/7471

PB L, 2025/2247, 11.11.2025, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2025/2247/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2025/2247/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2025/2247

11.11.2025

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2025/2247 VAN DE COMMISSIE

van 10 november 2025

betreffende maatregelen om de vestiging en verspreiding op het grondgebied van de Unie van Candidatus Liberibacter africanus, Candidatus Liberibacter americanus en Candidatus Liberibacter asiaticus te voorkomen

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (1), en met name artikel 28, lid 1, punten d) tot en met i),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Deel A van bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie (2) bevat de lijst van EU-quarantaineorganismen die voor zover bekend niet op het grondgebied van de Unie voorkomen, en deel B van die bijlage bevat de lijst van EU-quarantaineorganismen waarvan bekend is dat zij op het grondgebied van de Unie voorkomen.

(2)

Candidatus Liberibacter africanus, Candidatus Liberibacter americanus en Candidatus Liberibacter asiaticus (“de gespecificeerde plaagorganismen”) zijn opgenomen in de lijst in deel A van bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072. Deze plaagorganismen hebben een aanzienlijk negatief effect op citrusplantensoorten in de landen waar zij voorkomen.

(3)

De gespecificeerde plaagorganismen kunnen worden verspreid door Diaphorina citri Kuwayama en Trioza erytreae Del Guercio (“de gespecificeerde vectoren”), die zijn opgenomen in respectievelijk deel A en deel B van bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072.

(4)

De gespecificeerde plaagorganismen zijn ook opgenomen in de lijst van prioritaire quarantaineorganismen in Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1702 van de Commissie (3), aangezien het gaat om de drie soorten Candidatus Liberibacter die de veroorzakers zijn van Huanglongbing-ziekte bij citrusvruchten (“citrus greening”).

(5)

Om een vroegtijdige opsporing en uitroeiing van de gespecificeerde plaagorganismen op het grondgebied van de Unie te waarborgen, moeten de lidstaten jaarlijks onderzoeken uitvoeren met voldoende visuele controles, bemonstering en tests, waarbij gebruik wordt gemaakt van methoden die in overeenstemming zijn met de meest recente wetenschappelijke en technische informatie.

(6)

Overeenkomstig Verordening (EU) 2016/2031 moet elke lidstaat voor elk prioritair plaagorganisme een noodplan opstellen en dat regelmatig bijwerken. Gezien de ervaring met eerdere uitbraken moeten specifieke regels voor de uitvoering van artikel 25 van Verordening (EU) 2016/2031 worden vastgesteld om te voorzien in een alomvattend noodplan voor het geval dat de gespecificeerde plaagorganismen in de Unie worden aangetroffen.

(7)

Om de gespecificeerde plaagorganismen uit te roeien en de verspreiding ervan op het grondgebied van de Unie te voorkomen, moeten de lidstaten in geval van een uitbraak afgebakende gebieden, bestaande uit een besmette zone en een bufferzone, instellen en in die gebieden uitroeiingsmaatregelen treffen. De omvang van die afgebakende gebieden moet worden bepaald op basis van de verspreidingscapaciteit van de gespecificeerde vectoren, wanneer de aanwezigheid daarvan officieel is bevestigd.

(8)

Indien de gespecificeerde plaagorganismen echter geïsoleerd worden aangetroffen, mag het instellen van een afgebakend gebied niet verplicht worden gesteld, omdat in dat geval het fytosanitaire risico snel tot een aanvaardbaar niveau kan worden teruggebracht door specifieke maatregelen te treffen. Om dezelfde reden moet worden gespecificeerd dat die uitzondering alleen mag worden toegepast wanneer er bewijs is dat de aangetroffen gespecificeerde plaagorganismen zich niet verder hebben verspreid en dat de gespecificeerde vectoren voor zover bekend niet aanwezig zijn in een gebied van ten minste drie kilometer rond de geïsoleerde vondst, of dat het gaat om een vondst op een productielocatie met fysieke isolatie tegen de gespecificeerde vectoren in en een gebied waar de gespecificeerde vectoren zich buiten niet kunnen vestigen.

(9)

Bovendien worden bepaalde gespecificeerde planten geteeld op productielocaties die fysiek geïsoleerd zijn tegen de gespecificeerde vectoren. Wanneer zich buiten die productielocaties een uitbraak voordoet, is de kans klein dat de uitbraak de op de locatie geteelde planten treft. De bevoegde autoriteiten moeten daarom worden vrijgesteld van de verplichting om uitroeiingsmaatregelen toe te passen op dergelijke gespecificeerde planten, zelfs als zij zich binnen het afgebakende gebied bevinden.

(10)

Om te waarborgen dat onmiddellijk uitroeiingsmaatregelen worden genomen en verdere verspreiding van de gespecificeerde plaagorganismen naar de rest van het grondgebied van de Unie te voorkomen, moeten de onderzoeken in de afgebakende gebieden jaarlijks op het meest geschikte tijdstip van het jaar en voldoende intensief worden uitgevoerd.

(11)

De bepalingen van deze verordening betreffende de uitvoering van statistisch verantwoorde en risicogebaseerde controles buiten de afgebakende gebieden moeten met ingang van 1 januari 2029 van toepassing zijn om de bevoegde autoriteiten voldoende tijd te geven om die onderzoeken te plannen, het ontwerp ervan voor te bereiden, de nodige statistische gegevens ervoor te verzamelen en voldoende middelen voor de uitvoering ervan toe te wijzen.

(12)

De bepalingen van deze verordening betreffende de onderzoeksopzet en het bemonsteringsschema van statistisch verantwoorde en risicogebaseerde onderzoeken in de afgebakende gebieden moeten met ingang van 1 januari 2028 van toepassing zijn om de bevoegde autoriteiten voldoende tijd te geven om dat ontwerp te plannen en voor te bereiden en om voldoende middelen voor de uitvoering van die onderzoeken toe te wijzen. De overgangsperiode moet korter zijn dan die voor de onderzoeken buiten de afgebakende gebieden, omdat de nodige statistische gegevens bij aanwezigheid van de plaagorganismen in het afgebakende gebied sneller kunnen worden verzameld.

(13)

Er moeten bijzondere voorschriften worden vastgesteld wat betreft de verplaatsing van de gespecificeerde planten en de vruchten daarvan uit de afgebakende gebieden en van de besmette zones naar de bufferzones in geval van een uitbraak op het grondgebied van de Unie om ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten het risico van verspreiding van de gespecificeerde plaagorganismen onmiddellijk kunnen aanpakken.

(14)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp

Deze verordening bevat maatregelen om te voorkomen dat Candidatus Liberibacter africanus, Candidatus Liberibacter americanus en Candidatus Liberibacter asiaticus zich op het grondgebied van de Unie vestigen of verspreiden, en maatregelen om deze plaagorganismen uit te roeien wanneer zij aldaar worden aangetroffen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“gespecificeerde plaagorganismen”: Candidatus Liberibacter africanus, Candidatus Liberibacter americanus en Candidatus Liberibacter asiaticus;

2)

“gespecificeerde planten”: planten van Citrus L., Fortunella Swingle, Poncirus Raf., Aegle Corrêa, Aeglopsis Swingle, Afraegle Engl., Atalantia Corrêa, Balsamocitrus Stapf, Burkillanthus Swingle, Calodendrum Thunb., Choisya Kunth, Clausena Burm. f., Limonia L., Microcitrus Swingle, Murraya J. Koenig ex L., Pamburus Swingle, Severinia Ten., Swinglea Merr., Triphasia Lour., of Vepris Comm., of hybriden daarvan, met uitzondering van vruchten zonder stengels en bladeren;

3)

“gespecificeerde vectoren”: Diaphorina citri Kuwayama en Trioza erytreae Del Guercio;

4)

“onderzoeksrichtsnoeren”: de publicatie “Pest survey card on Huanglongbing and its vectors” (richtsnoeren voor onderzoek naar Huanglongbing-ziekte en vectoren daarvan) (4) van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA);

5)

“algemene richtsnoeren voor statistisch verantwoorde en risicogebaseerde onderzoeken”: de publicatie “General guidelines for statistically sound and risk-based surveys of plant pests” (algemene richtsnoeren voor statistisch verantwoorde en risicogebaseerde onderzoeken naar plaagorganismen bij planten) (5) van de EFSA.

Artikel 3

Onderzoeken op het grondgebied van de Unie

1.   De bevoegde autoriteiten voeren jaarlijks risicogebaseerde onderzoeken naar de aanwezigheid van de gespecificeerde plaagorganismen en de gespecificeerde vectoren op de gespecificeerde planten uit in de delen van het grondgebied van de Unie waar de gespecificeerde plaagorganismen en de gespecificeerde vectoren zich zouden kunnen vestigen, en houden daarbij rekening met de informatie waarnaar in de onderzoeksrichtsnoeren wordt verwezen.

2.   De onderzoeksopzet en het bemonsteringsschema van het onderzoek moeten in overeenstemming zijn met de algemene richtsnoeren voor statistisch verantwoorde en risicogebaseerde onderzoeken, zodat een gering aanwezigheidsniveau van de gespecificeerde plaagorganismen in de onderzochte gebieden met een voldoende mate van betrouwbaarheid kan worden vastgesteld.

3.   De onderzoeken worden uitgevoerd:

a)

op basis van het niveau van het fytosanitaire risico;

b)

in risicogebieden, waaronder ten minste kwekerijen, tuincentra en openbare locaties, productielocaties met of zonder fysieke isolatie tegen de gespecificeerde vectoren, en andere gebieden waar de gespecificeerde plaagorganismen waarschijnlijk voorkomen;

c)

in de tijd van het jaar waarin de gespecificeerde plaagorganismen en de gespecificeerde vectoren kunnen worden gedetecteerd gezien de biologische eigenschappen van de gespecificeerde plaagorganismen, de aanwezigheid en de biologische eigenschappen van de gespecificeerde vectoren en de aanwezigheid van de gespecificeerde planten.

4.   De onderzoeken bestaan in voorkomend geval uit:

a)

visuele controles van de gespecificeerde planten ter detectie van de gespecificeerde plaagorganismen of symptomen daarvan, of van tekenen van de gespecificeerde vectoren;

b)

het plaatsen van gele vangplaten en het tikken op de stam of het gebruik van vangnetten voor de detectie van de gespecificeerde vectoren;

c)

bemonstering en moleculaire tests van de gespecificeerde planten volgens de relevante internationale normen;

d)

bemonstering van de gespecificeerde vectoren, indien aanwezig, en moleculaire tests op de aanwezigheid van de gespecificeerde plaagorganismen volgens de relevante internationale normen.

Artikel 4

Noodplannen

1.   In aanvulling op artikel 25, lid 2, van Verordening (EU) 2016/2031 voorziet elke lidstaat in zijn noodplan in de procedures voor het identificeren van de eigenaren van privéterreinen waar de desbetreffende maatregelen moeten worden toegepast indien de gespecificeerde plaagorganismen en, in voorkomend geval, de gespecificeerde vectoren daar worden gedetecteerd, waarbij de volgorde van vernietiging van planten en de toegang tot privéterreinen wordt vermeld.

2.   De lidstaten actualiseren hun noodplannen, voor zover nodig, uiterlijk op 31 december van elk jaar.

Artikel 5

Instelling van afgebakende gebieden

1.   Wanneer de aanwezigheid van de gespecificeerde plaagorganismen op de gespecificeerde planten officieel is bevestigd, stelt de betrokken lidstaat onverwijld een afgebakend gebied in om de gespecificeerde plaagorganismen uit te roeien.

2.   Het afgebakende gebied bestaat uit:

a)

een besmette zone met een straal van ten minste 50 meter rondom de gespecificeerde planten waarvan is vastgesteld dat zij met de gespecificeerde plaagorganismen zijn besmet, en

b)

een bufferzone met een breedte van ten minste drie kilometer vanaf de afbakening van de besmette zone.

Indien het risicogebied een tuincentrum of een kwekerij is, omvat de grens van het afgebakende gebied wat de besmette zone betreft het volledige tuincentrum of de volledige kwekerij. Dit geldt in aanvulling op de straal van ten minste 50 meter rond de gespecificeerde planten waarvan is vastgesteld dat zij besmet zijn met de gespecificeerde plaagorganismen, zoals bedoeld in de eerste alinea, punt a).

Artikel 6

Afwijkingen van de verplichting om afgebakende gebieden in te stellen

1.   In afwijking van artikel 5, lid 1, kunnen de bevoegde autoriteiten ervoor kiezen geen afgebakend gebied in te stellen, wanneer aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

er is bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de aanwezigheid van de gespecificeerde plaagorganismen een geïsoleerde vondst is die naar verwachting niet tot vestiging zal leiden;

b)

er is bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de gespecificeerde plaagorganismen zich niet verder hebben verspreid, en

c)

het is bekend dat de gespecificeerde vectoren niet aanwezig zijn in een gebied met een breedte van ten minste drie kilometer rond de vondst, of de vondst heeft plaatsgevonden op een productielocatie met fysieke isolatie en er is bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de gespecificeerde vectoren zich niet buiten kunnen vestigen.

2.   Wanneer de bevoegde autoriteit gebruikmaakt van de in lid 1 bedoelde afwijking:

a)

verwijdert en vernietigt zij de besmette planten, de gespecificeerde planten met symptomen en de omringende gespecificeerde planten onmiddellijk;

b)

intensiveert zij onmiddellijk de visuele controle op de aanwezigheid van symptomen van de gespecificeerde plaagorganismen en de moleculaire tests op de gespecificeerde planten volgens de desbetreffende internationale normen;

c)

treft zij in een gebied van ten minste 500 meter rondom de besmette plant maatregelen om te zorgen voor de snelle uitroeiing van de gespecificeerde plaagorganismen en om de mogelijkheid van de verspreiding daarvan uit te sluiten;

d)

verricht zij gedurende ten minste drie jaar regelmatig en intensief onderzoek in een gebied met een breedte van ten minste 500 meter rond de locatie waar de gespecificeerde plaagorganismen zijn aangetroffen, tenzij, na verwijdering van de besmette planten, de gespecificeerde planten met symptomen en de omringende gespecificeerde planten als bedoeld in punt a), geen andere gespecificeerde planten meer aanwezig zijn in het gebied van ten minste 500 meter rond de locatie waar de gespecificeerde plaagorganismen zijn aangetroffen;

e)

traceert zij voor zover mogelijk de oorsprong en de verspreidingsroute van de besmetting;

f)

maakt zij het publiek bewust van de dreiging die van de gespecificeerde plaagorganismen uitgaat, en

g)

neemt zij elke andere maatregel die kan bijdragen tot de uitroeiing van de gespecificeerde plaagorganismen.

3.   De grenzen van het afgebakende gebied worden gebaseerd op de wetenschappelijke beginselen, de biologische eigenschappen van de gespecificeerde plaagorganismen, de aanwezigheid van de gespecificeerde vectoren, het besmettingsniveau, de verdeling van de gespecificeerde planten in het betrokken gebied, het bewijsmateriaal inzake de vestiging van de gespecificeerde plaagorganismen en de soort risicogebied.

4.   Indien de aanwezigheid van de gespecificeerde plaagorganismen in de bufferzone wordt bevestigd, worden overeenkomstig artikel 9 uitroeiingsmaatregelen getroffen en worden de grenzen van de besmette zone en de bufferzone dienovereenkomstig herzien en gewijzigd.

5.   Indien de aanwezigheid van de gespecificeerde plaagorganismen in de gespecificeerde vectoren wordt bevestigd, maar niet in de gespecificeerde planten, voeren de bevoegde autoriteiten intensiever onderzoek uit naar de aanwezigheid van de gespecificeerde plaagorganismen in het overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EU) 2016/2031 afgebakende gebied.

6.   Binnen de afgebakende gebieden maken de bevoegde autoriteiten het publiek bewust van de dreiging die uitgaat van de gespecificeerde plaagorganismen en de maatregelen die zijn getroffen om de verdere verspreiding ervan buiten die gebieden te voorkomen. Zij zorgen er ook voor dat professionele exploitanten en de algemene bevolking op de hoogte worden gebracht van de grenzen van de afgebakende gebieden.

Artikel 7

Onderzoeken in afgebakende gebieden

1.   De bevoegde autoriteiten voeren in de afgebakende gebieden intensieve jaarlijkse onderzoeken uit zoals bedoeld in artikel 19, lid 1, van Verordening (EU) 2016/2031, en houden daarbij rekening met de informatie waarnaar in de onderzoeksrichtsnoeren wordt verwezen.

2.   Voor de onderzoeksopzet wordt rekening gehouden met de algemene richtsnoeren voor statistisch verantwoorde en risicogebaseerde onderzoeken. Met de onderzoeksopzet en het bemonsteringsschema voor detectieonderzoeken kan met een betrouwbaarheid van ten minste 95 % een aanwezigheid van de gespecificeerde plaagorganismen van 1 % worden gedetecteerd.

3.   De onderzoeken worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 3, leden 3 en 4, om de aanwezigheid van de gespecificeerde plaagorganismen op de gespecificeerde planten en, in voorkomend geval, de gespecificeerde vectoren te detecteren.

Artikel 8

Opheffing van de afbakening

De afbakening kan worden opgeheven wanneer de gespecificeerde plaagorganismen op basis van de in artikel 7 bedoelde onderzoeken gedurende ten minste drie opeenvolgende jaren niet in het afgebakende gebied zijn aangetroffen.

Artikel 9

Uitroeiingsmaatregelen

1.   In de in artikel 5, lid 2, punt a), bedoelde besmette zone:

a)

passen de bevoegde autoriteiten doeltreffende fytosanitaire behandelingen toe om de gespecificeerde vectoren uit te roeien voordat de gespecificeerde planten worden verwijderd;

b)

verwijderen en vernietigen de bevoegde autoriteiten onverwijld alle besmette planten en omringende gespecificeerde planten, alsook andere gespecificeerde planten met symptomen;

c)

bemonsteren en testen de bevoegde autoriteiten de gespecificeerde planten die niet overeenkomstig punt b) zijn verwijderd aan de hand van een bemonsteringsschema waarmee met een betrouwbaarheid van ten minste 99 % een besmettingsniveau van 1 % van de planten kan worden vastgesteld;

d)

verwijderen en vernietigen de bevoegde autoriteiten onverwijld alle gespecificeerde planten in de besmette zone indien met de tests overeenkomstig punt c) nog een vondst in die besmette zone wordt gedaan.

2.   Indien gespecificeerde planten worden geteeld op een productielocatie met fysieke isolatie tegen de gespecificeerde vectoren, hoeven de in lid 1 beschreven maatregelen alleen te worden toegepast indien de gespecificeerde plaagorganismen op die productielocatie zijn aangetroffen.

3.   In de in artikel 5, lid 2, punt b), bedoelde bufferzone zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat doeltreffende fytosanitaire behandelingen tegen de gespecificeerde vector of andere doeltreffende maatregelen, zoals biologische bestrijding, worden toegepast.

Artikel 10

Maatregelen om in geval van een uitbraak van de gespecificeerde plaagorganismen op het grondgebied van de Unie de verspreiding van de gespecificeerde plaagorganismen te voorkomen

1.   Voor zover mogelijk traceren de bevoegde autoriteiten de oorsprong en de verspreidingsroute van de uitbraak, met inbegrip van de oorsprong van gespecificeerde planten die vóór de instelling van een afgebakend gebied zijn verplaatst.

2.   Gespecificeerde planten die zijn geteeld op een productielocatie in een afgebakend gebied mogen niet uit dat afgebakende gebied worden verplaatst, noch vanuit de desbetreffende besmette zones naar de bufferzones, tenzij aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de gespecificeerde planten zijn permanent geteeld op een productielocatie met fysieke isolatie tegen de gespecificeerde vectoren, die door de bevoegde autoriteiten is geregistreerd en met een passende frequentie door die autoriteiten wordt geïnspecteerd;

b)

de gespecificeerde planten worden door of binnen het afgebakende gebied vervoerd op een wijze die de verspreiding van de gespecificeerde plaagorganismen voorkomt, bijvoorbeeld in gesloten recipiënten, zodat besmetting met de gespecificeerde plaagorganismen of de gespecificeerde vectoren uitgesloten is;

c)

zo kort mogelijk vóór het moment van verplaatsing heeft de partij gespecificeerde planten een moleculaire test op de aanwezigheid van de gespecificeerde plaagorganismen ondergaan, aan de hand van een bemonsteringsschema waarmee met ten minste 95 % betrouwbaarheid een besmettingsniveau van 1 % van de planten kan worden vastgesteld.

3.   Gespecificeerde planten van buiten een afgebakend gebied mogen niet uit of door de besmette zones worden verplaatst, tenzij doeltreffende maatregelen zijn genomen om besmetting met de gespecificeerde plaagorganismen en besmetting met de gespecificeerde vectoren te voorkomen.

4.   Gespecificeerde planten in de vorm van vruchten die zijn geteeld op een productielocatie in een afgebakend gebied mogen niet uit dat afgebakende gebied worden verplaatst, noch vanuit de desbetreffende besmette zones naar de bufferzones, tenzij die vruchten vrij zijn van stengels en bladeren.

5.   Gespecificeerde planten in de vorm van vruchten van buiten een afgebakend gebied mogen niet uit of door de besmette zones worden verplaatst, tenzij die vruchten vrij zijn van stengels en bladeren.

Artikel 11

Verslaglegging

De lidstaten dienen elk jaar uiterlijk op 30 april bij de Commissie en de andere lidstaten de resultaten in van de onderzoeken die in het voorgaande kalenderjaar op grond van artikel 7 in de afgebakende gebieden zijn uitgevoerd, en gebruiken daarvoor een van de modellen in de bijlage.

Artikel 12

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 3, lid 2, is van toepassing met ingang van 1 januari 2029.

Artikel 7, lid 2, is van toepassing met ingang van 1 januari 2028.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 10 november 2025.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2016/2031/oj.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/2072 van de Commissie van 28 november 2019 tot vaststelling van eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 690/2008 van de Commissie en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2019 van de Commissie (PB L 319 van 10.12.2019, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2019/2072/oj).

(3)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/1702 van de Commissie van 1 augustus 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad door de vaststelling van de lijst van prioritaire plaagorganismen (PB L 260 van 11.10.2019, blz. 8, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2019/1702/oj).

(4)  EFSA (2019), “Pest survey card on Huanglongbing and its vectors”, doi:10.2903/sp.efsa.2019.EN-1574.

(5)  EFSA (2020), “General guidelines for statistically sound and risk-based surveys of plant pests”, doi:10.2903/sp.efsa.2020.EN-1919.


BIJLAGE

Modellen voor de verslaglegging van de resultaten van de overeenkomstig artikel 7 uitgevoerde onderzoeken

DEEL A

1.   Model voor de verslaglegging van de resultaten van jaarlijkse onderzoeken

1.

Omschrijving van het afgebakende gebied

2.

Aanvankelijke omvang van het afgebakende gebied (ha)

3.

Geactualiseerde omvang van het afgebakende gebied (ha)

4.

Aanpak (uitroeiing of inperking)

5.

Zone

6.

Onderzoekslocaties

7.

Vastgestelde risicogebieden

8.

Geïnspecteerde risicogebieden

9.

Plantmateriaal/handelsartikel

10.

Lijst van waardplantensoorten

11.

Tijdschema

12.

Bijzonderheden van het onderzoek

13.

Aantal geanalyseerde symptomatische monsters:

i:

Totaal

ii:

Positief

iii:

Negatief

iv:

Niet bekend

14.

Aantal geanalyseerde asymptomatische monsters:

i:

Totaal

ii:

Positief

iii:

Negatief

iv:

Niet bekend

15.

Kennisgevingsnummer van de gemelde uitbraken, voor zover van toepassing, overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 van de Commissie  (1)

16.

Opmerkingen

A)

Aantal visuele controles

B)

Totaal aantal genomen monsters

C)

Type vallen (of andere methode, bv. vangnet)

D)

Aantal vallen (of andere vangmethode)

E)

Aantal locaties met vallen indien afwijkend van de in punt D) vermelde gegevens

F)

Type tests (bv. microscopische identificatie, PCR, Elisa enz.)

G)

Totaal aantal tests

H)

Andere maatregelen (bv. speurhonden, drones, helikopters, bewustmakingscampagnes enz.)

Naam

Datum van instelling

Beschrijving

Nummer

I)

Aantal andere maatregelen

Nummer

Datum

A

B

C

D

E

F

G

H

I

i

ii

iii

iv

i

ii

iii

iv

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.   Instructies voor het invullen van het model

Indien dit model wordt ingevuld, wordt het model in deel B van deze bijlage niet ingevuld.

Kolom 1: vermeld de naam van het geografische gebied, het uitbraaknummer of alle informatie waarmee dit afgebakende gebied kan worden geïdentificeerd, en de datum van instelling.

Kolom 2: vermeld de omvang van het afgebakende gebied voor aanvang van het onderzoek.

Kolom 3: vermeld de omvang van het afgebakende gebied na het onderzoek.

Kolom 4: vermeld de aanpak: uitroeiing of inperking. Voeg zo veel rijen toe als nodig, afhankelijk van het aantal afgebakende gebieden per plaagorganisme en de aanpak die in deze gebieden wordt gehanteerd.

Kolom 5: vermeld de zone van het afgebakende gebied waar het onderzoek is uitgevoerd, met zoveel rijen als nodig: besmette zone of bufferzone, in afzonderlijke rijen. Vermeld, indien van toepassing, in afzonderlijke rijen het gebied van de besmette zone waar het onderzoek is uitgevoerd (bv. de laatste 20 km aangrenzend aan de bufferzone, rond kwekerijen enz.).

Kolom 6: vermeld het aantal en de beschrijving van de onderzoekslocaties, door een van de volgende vermeldingen te kiezen:

1.

in de open lucht (productiegebied): 1.1. veld (landbouwgrond, weidegrond); 1.2. boomgaard/wijngaard; 1.3. kwekerij; 1.4. bos;

2.

in de open lucht (overig): 2.1. privétuin; 2.2. openbare locaties; 2.3. beschermd gebied; 2.4. wilde planten in een niet-beschermd gebied; 2.5. andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie, waterrijk natuurgebied, irrigatie- en drainagenetwerk enz.);

3.

besloten omgeving: 3.1. kas; 3.2. privéterrein anders dan een kas; 3.3. openbare locatie anders dan een kas; 3.4. andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie).

Kolom 7: vermeld welke risicogebieden zijn vastgesteld op basis van de biologische eigenschappen van het plaagorganisme/de plaagorganismen, de aanwezigheid van waardplanten, ecoklimatologische omstandigheden en risicolocaties.

Kolom 8: vermeld van de in kolom 7 vermelde risicogebieden, de in het onderzoek opgenomen risicogebieden.

Kolom 9: vermeld planten, vruchten, zaden, bodem, verpakkingsmateriaal, hout, machines, voertuigen, water, andere, met vermelding van het specifieke geval.

Kolom 10: vermeld de lijst van onderzochte plantensoorten/-geslachten, met telkens één rij per plantensoort/-geslacht.

Kolom 11: vermeld de maanden van het jaar waarin het onderzoek is uitgevoerd.

Kolom 12: vermeld de bijzonderheden van het onderzoek, afhankelijk van de specifieke wettelijke voorschriften voor elk plaagorganisme. Geef met “n.v.t.” aan wanneer de gegevens van een bepaalde kolom niet van toepassing zijn.

Kolommen 13 en 14: vermeld de resultaten, indien van toepassing, en verstrek de beschikbare informatie in de desbetreffende kolommen. Onder “niet bekend” wordt verstaan: de geanalyseerde monsters waarbij om verschillende redenen geen resultaat kon worden verkregen (bv. onder het detectieniveau, niet-geïdentificeerd of onverwerkt monster, oud monster).

 

Kolom 15: vermeld voor de bevindingen in de bufferzone de kennisgevingen van uitbraken van het jaar waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden. Het kennisgevingsnummer van de uitbraak hoeft niet te worden vermeld wanneer de bevoegde autoriteit heeft besloten dat het een van de in artikel 14, lid 2, artikel 15, lid 2, of artikel 16 van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde gevallen betreft. Vermeld in dit geval in kolom 16 (Opmerkingen) de reden voor het niet verstrekken van deze informatie.

DEEL B

1.   Model voor de verslaglegging van de resultaten van op statistische gegevens gebaseerde jaarlijkse onderzoeken

1.

Omschrijving van het afgebakende gebied

2.

Aanvankelijke omvang van het afgebakende gebied (ha)

3.

Geactualiseerde omvang van het afgebakende gebied (ha)

4.

Aanpak

5.

Zone

6.

Onderzoekslocaties

7.

Tijdschema

A.

Omschrijving van het onderzoek (inputparameters voor RiBESS+)

B.

Bemonsteringsinspanning

C.

Resultaten van het onderzoek

25.

Opmerkingen

8.

Doelpopulatie

9.

Epidemiologische eenheden

10.

Detectiemethoden

11.

Doeltreffendheid van de bemonstering

12.

Gevoeligheid van de methode

13.

Risicofactoren (activiteiten, locaties en gebieden)

14.

Aantal geïnspecteerde epidemiologische eenheden

15.

Aantal visuele controles

16.

Aantal monsters

17.

Aantal vallen

18.

Aantal locaties met vallen

19.

Aantal tests

20.

Aantal andere maatregelen

21.

Resultaten

22.

Kennisgevingsnummer van de gemelde uitbraken, voor zover van toepassing, overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715

23.

Behaald betrouwbaarheidsniveau

24.

Aangenomen prevalentie

Naam

Datum van instelling

Beschrijving

Nummer

Waardsoort

Gebied (ha of andere, relevantere eenheid)

Inspectie-eenheden

Beschrijving

Eenheden

Visuele controles

Vallen

Tests

Overige methoden

Risicofactor

Risiconiveaus

Aantal locaties

Relatieve risico’s

Aandeel van de waardpopulatie

Positief

Negatief

Niet bekend

Nummer

Datum

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.   Instructies voor het invullen van het model

Licht de onderliggende aannamen voor de opzet van het onderzoek per plaagorganisme toe. Geef een samenvatting en motivering van:

de doelpopulatie, de epidemiologische eenheid en de inspectie-eenheden;

de detectiemethode en de gevoeligheid van de methode;

de risicofactor(en), met vermelding van de risiconiveaus en de dienovereenkomstige relatieve risico’s en aandelen van de waardplantpopulatie.

Kolom 1: vermeld de naam van het geografische gebied, het uitbraaknummer of alle informatie waarmee dit afgebakende gebied kan worden geïdentificeerd, en de datum van instelling.

Kolom 2: vermeld de omvang van het afgebakende gebied voor aanvang van het onderzoek.

Kolom 3: vermeld de omvang van het afgebakende gebied na het onderzoek.

Kolom 4: vermeld de aanpak: uitroeiing of inperking. Voeg zo veel rijen toe als nodig, afhankelijk van het aantal afgebakende gebieden per plaagorganisme en de aanpak die in deze gebieden wordt gehanteerd.

Kolom 5: vermeld de zone van het afgebakende gebied waar het onderzoek is uitgevoerd, met zoveel rijen als nodig: besmette zone of bufferzone, in afzonderlijke rijen. Vermeld, indien van toepassing, in afzonderlijke rijen het gebied van de besmette zone waar het onderzoek is uitgevoerd (bv. de laatste 20 km aangrenzend aan de bufferzone, rond kwekerijen enz.).

Kolom 6: vermeld het aantal en de beschrijving van de onderzoekslocaties, door een van de volgende vermeldingen te kiezen:

1.

in de open lucht (productiegebied): 1.1. veld (landbouwgrond, weidegrond); 1.2. boomgaard/wijngaard; 1.3. kwekerij; 1.4. bos;

2.

in de open lucht (overig): 2.1. privétuin; 2.2. openbare locaties; 2.3. beschermd gebied; 2.4. wilde planten in een niet-beschermd gebied; 2.5. andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie, waterrijk natuurgebied, irrigatie- en drainagenetwerk enz.);

3.

besloten omgeving: 3.1. kas; 3.2. privéterrein anders dan een kas; 3.3. openbare locatie anders dan een kas; 3.4. andere locatie, met specificatie van het specifieke geval (bv. tuincentrum, commerciële locatie waar verpakkingsmateriaal van hout wordt gebruikt, houtindustrie).

Kolom 7: vermeld de maanden van het jaar waarin de onderzoeken zijn uitgevoerd.

Kolom 8: vermeld de gekozen doelpopulatie, met de dienovereenkomstige lijst van waardsoorten/-geslachten en het bestreken gebied. De doelpopulatie wordt omschreven als het geheel van inspectie-eenheden. De omvang daarvan wordt voor landbouwgebieden gewoonlijk in hectaren omschreven, maar kan ook in percelen, velden, kassen enz. worden uitgedrukt. Motiveer de gemaakte keuze in de onderliggende aannamen. Vermeld de onderzochte inspectie-eenheden. Onder “inspectie-eenheid” wordt verstaan: planten, delen van planten, producten, materialen, vectoren die zijn onderzocht om de plaagorganismen te identificeren en op te sporen.

Kolom 9: vermeld de onderzochte epidemiologische eenheden, met vermelding van de beschrijving en de meeteenheid. Onder “epidemiologische eenheid” wordt verstaan: een homogeen gebied waar de interacties tussen het plaagorganisme, de waardplanten en de abiotische en biotische factoren en omstandigheden tot dezelfde epidemiologie zouden leiden als het plaagorganisme aanwezig is. Epidemiologische eenheden zijn een onderverdeling van de doelpopulatie die, wat de epidemiologie betreft, homogeen zijn en die ten minste één waardplant omvatten. In sommige gevallen kan de volledige waardpopulatie in een regio/gebied/land als epidemiologische eenheid worden gedefinieerd. Een epidemiologische eenheid kan een NUTS-regio (nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek), stedelijk gebied, bos, rozentuin of landbouwbedrijf zijn, of een gebied dat uit een bepaald aantal hectaren bestaat. De keuze van de epidemiologische eenheden moet in de onderliggende aannamen worden verantwoord.

Kolom 10: vermeld de bij het onderzoek gebruikte methoden en het aantal activiteiten voor elk geval, afhankelijk van de specifieke wettelijke voorschriften voor elk plaagorganisme. Geef met “n.v.t.” aan wanneer de gegevens van een bepaalde kolom niet beschikbaar zijn.

Kolom 11: geef een schatting van de doeltreffendheid van de bemonstering. Onder “doeltreffendheid van de bemonstering” wordt verstaan: de waarschijnlijkheid dat van een besmette plant de besmette delen worden geselecteerd. Voor vectoren wordt gekeken naar de doeltreffendheid van de methode voor het vangen van een positieve vector wanneer deze in het onderzoeksgebied aanwezig is. Voor de bodem wordt gekeken naar de doeltreffendheid van het selecteren van een bodemmonster dat het plaagorganisme bevat, wanneer het plaagorganisme in het onderzoeksgebied aanwezig is.

Kolom 12: onder “gevoeligheid van de methode” wordt verstaan: de waarschijnlijkheid dat de aanwezigheid van een plaagorganisme correct met een methode wordt aangetoond. De gevoeligheid van de methode wordt omschreven als de waarschijnlijkheid dat een daadwerkelijk positieve waard een positief testresultaat geeft. De doeltreffendheid van de bemonstering (d.w.z. de waarschijnlijkheid dat van een besmette plant de besmette delen worden geselecteerd) wordt vermenigvuldigd met de diagnostische gevoeligheid (die wordt gekenmerkt door de visuele controles en/of de laboratoriumtest die tijdens het identificatieproces wordt gebruikt).

Kolom 13: vermeld de risicofactoren in afzonderlijke rijen en voeg zoveel rijen toe als nodig. Vermeld voor elke risicofactor het risiconiveau, het overeenkomstige relatieve risico en het aandeel van de waardpopulatie.

Kolom B: vermeld de bijzonderheden van het onderzoek, afhankelijk van de specifieke wettelijke voorschriften voor elk plaagorganisme. Geef met “n.v.t.” aan wanneer de gegevens van een bepaalde kolom niet van toepassing zijn. De in deze kolommen te verstrekken informatie houdt verband met de informatie in kolom 10 “Detectiemethoden”.

Kolom 18: vermeld het aantal locaties met vallen indien dit aantal verschilt van het aantal vallen (kolom 17) (bv. omdat dezelfde val op verschillende plaatsen is gebruikt).

Kolom 21: vermeld het aantal positieve en negatieve monsters en het aantal monsters waarvan het resultaat niet bekend is. Onder “niet bekend” wordt verstaan: de geanalyseerde monsters waarbij om verschillende redenen geen resultaat kon worden verkregen (bv. onder het detectieniveau, niet-geïdentificeerd of onverwerkt monster, oud monster).

Kolom 22: vermeld de kennisgevingen van uitbraken van het jaar waarin het onderzoek heeft plaatsgevonden. Het kennisgevingsnummer van de uitbraak hoeft niet te worden vermeld wanneer de bevoegde autoriteit heeft besloten dat het een van de in artikel 14, lid 2, artikel 15, lid 2, of artikel 16 van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde gevallen betreft. Vermeld in dit geval in kolom 25 (Opmerkingen) de reden voor het niet verstrekken van deze informatie.

Kolom 23: vermeld de gevoeligheid van het onderzoek zoals omschreven in internationale norm voor fytosanitaire maatregelen (ISPM) nr. 31. Deze waarde betreffende het behaalde betrouwbaarheidsniveau van de afwezigheid van plaagorganismen wordt berekend op basis van de uitgevoerde onderzoeken (en/of bemonsteringen) waarbij de gevoeligheid van de methode en aangenomen prevalentie vaststaan.

Kolom 24: vermeld de aangenomen prevalentie op basis van een aan het onderzoek voorafgaande raming van de vermoedelijke daadwerkelijke prevalentie van het plaagorganisme in de praktijk. De aangenomen prevalentie wordt als doel van het onderzoek vastgesteld en komt overeen met de afweging die de risicomanagers maken tussen het risico dat het plaagorganisme aanwezig is, en de middelen die voor het onderzoek beschikbaar zijn. Voor een opsporingsonderzoek wordt gewoonlijk een waarde van 1 % vastgelegd.


(1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1715 van de Commissie van 30 september 2019 tot vaststelling van regels inzake de werking van het informatiemanagementsysteem voor officiële controles en de systeemcomponenten ervan (“de Imsoc-verordening”) (PB L 261 van 14.10.2019, blz. 37, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2019/1715/oj).


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2025/2247/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top