Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R1988

Verordening (EU) 2024/1988 van de Europese Centrale Bank van 27 juni 2024 betreffende statistieken inzake beleggingsfondsen en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/32 (ECB/2014/62) (ECB/2024/17) (herschikking)

ECB/2024/17

PB L, 2024/1988, 23.7.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1988/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1988/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1988

23.7.2024

VERORDENING (EU) 2024/1988 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 27 juni 2024

betreffende statistieken inzake beleggingsfondsen en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/32

(ECB/2014/62) (ECB/2024/17)

(herschikking)

DE RAAD VAN BESTUUR VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK,

Gezien de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank, en met name artikel 5,

Gezien Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (1), en met name artikel 5, lid 1 en artikel 6, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Verordening (EU) nr. 1073/2013 van de Europese Centrale Bank van 18 oktober 2013 houdende statistieken betreffende de activa en passiva van beleggingsfondsen (ECB/2013/38) (2) moet ingrijpend worden gewijzigd, met name in het licht van de noodzaak om aanvullende en frequentere statistische gegevens over beleggingsfondsen te verzamelen. Omwille van de duidelijkheid dient de verordening derhalve te worden herschikt.

(2)

Verordening (EG) nr. 2533/98 bepaalt dat de Europese Centrale Bank (ECB), bijgestaan door de nationale centrale banken (NCB’s), ter vervulling van haar statistische rapportageverplichtingen bevoegd is tot het verzamelen van statistische gegevens binnen de grenzen van de referentiepopulatie van informatieplichtigen en van hetgeen nodig is om de taken van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) uit te voeren. Uit artikel 2, lid 2, punt a), van die verordening volgt dat beleggingsfondsen deel uitmaken van de referentiepopulatie van informatieplichtigen voor de doeleinden van vervulling van de statistische rapportagevereisten van de ECB, onder meer op het gebied van monetaire en financiële statistieken.

(3)

De ECB is ingevolge artikel 3 van dezelfde verordening gehouden om de werkelijke populatie van informatieplichtigen te bepalen uit de referentiegroep van informatieplichtigen en is gerechtigd om bepaalde categorieën informatieplichtigen geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van hun rapportageverplichtingen. De populatie van beleggingsfondsen die onder deze verordening vallen dient alternatieve beleggingsinstellingen (abi’s) en instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) te omvatten die gevestigd zijn op het grondgebied van de lidstaten, als gedefinieerd in Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad (3) (abi-beheerdersrichtlijn) en Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (4) (icbe-richtlijn).Teneinde de consistentie en vergelijkbaarheid van de statistieken te waarborgen, is het belangrijk dat alle entiteiten die zijn ingedeeld in de subsector “beleggingsfondsen m.u.v. GMF’s (S.124)” van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (ESR 2010), zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5), worden opgenomen in de werkelijke populatie van informatieplichtigen. In sommige gevallen kan de definitie van beleggingsfondsen derhalve entiteiten omvatten die niet binnen het toepassingsgebied van de abi-beheerdersrichtlijn of de icbe-richtlijn vallen.

(4)

Hoewel de krachtens artikel 34.1 van de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken en van de Europese Centrale Bank (hierna de “ESCB-statuten” genoemd) vastgestelde verordeningen geen rechten toekennen, noch verplichtingen opleggen aan lidstaten die de euro niet als munt hebben (hierna de “niet-eurogebiedlidstaten” genoemd), geldt artikel 5 van de ESCB-statuten zowel voor eurogebiedlidstaten als voor niet-eurogebiedlidstaten. Overweging 17 van Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad verwijst naar het feit dat artikel 5 van de ESCB-statuten, samen met artikel 4, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de verplichting inhoudt om op nationaal niveau alle maatregelen te ontwerpen en toe te passen die de niet-eurogebiedlidstaten dienstig achten voor de verzameling van de statistische gegevens die nodig zijn om te voldoen aan de door de ECB opgelegde statistische rapportagevereisten, evenals voor het tijdig treffen van voorbereidingen op het gebied van statistieken, opdat zij eurogebiedlidstaten kunnen worden.

(5)

Teneinde zijn taken uit te voeren, met name het bepalen en uitvoeren van monetair beleid en het bijdragen tot de stabiliteit van het financiële stelsel, verlangt het ESCB hoogwaardige statistische gegevens over de financiële activiteiten van beleggingsfondsen. Het belangrijkste doel van deze gegevens is om de ECB een volledig statistisch beeld te geven van de subsector beleggingsfondsen in de lidstaten die de euro als munt hebben (hierna de “eurogebiedlidstaten” genoemd), die als één economisch gebied worden beschouwd. Informatie uit andere regelgevende of commerciële bronnen die momenteel beschikbaar is geeft geen voldoende volledig statistisch beeld van de subsector beleggingsfondsen dat nodig is om ESCB-taken uit te voeren, vanwege beperkingen in termen van reikwijdte, dekking en het soort beschikbare gegevens, de kwaliteit van de gegevens en de mate van harmonisatie van de uit die bronnen afkomstige gegevens.

(6)

Het verzamelen van statistische gegevens over de financiële activiteiten van beleggingsfondsen is noodzakelijk om te voorzien in regelmatige analytische behoeften en ad hoc analytische behoeften en om de ECB te ondersteunen bij het uitvoeren van monetaire en financiële analyses. Deze statistische gegevens worden door het ESCB ook gebruikt om andere statistieken op te stellen, met name met betrekking tot de financiële rekeningen, de betalingsbalans en de internationale investeringspositie van het eurogebied. Daartoe zijn statistische gegevens met betrekking tot aan aandeelhouders van beleggingsfondsen toe te rekenen beleggingsinkomsten vereist, die kunnen worden afgeleid uit de krachtens deze verordening vereiste gegevens over inkomsten en vergoedingen. Om de rapportagelast voor deze vereisten tot een minimum te beperken, kan een deel van de gegevens over inkomens door de betrokken NCB worden geraamd en zijn de gegevens over vergoedingen alleen op jaarbasis vereist.

(7)

De uit hoofde van deze verordening verzamelde statistische gegevens worden gebruikt om zowel geaggregeerde als fondsgewijze statistieken inzake beleggingsfondsen samen te stellen en andere door de ECB verzamelde bronnen van statistische gegevens aan te vullen. Ook moet ervoor worden gezorgd dat die statistische gegevens effectief kunnen worden geïntegreerd met die andere bronnen, met inbegrip van statistieken over aangehouden effecten die zijn verzameld overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1011/2012 van de Europese Centrale Bank (ECB/2012/24) (6), het register van gegevens over instellingen en gelieerde ondernemingen (RIAD) dat is opgesteld overeenkomstig Richtsnoer (EU) 2018/876 van de Europese Centrale Bank (ECB/2018/16) (7) en de gecentraliseerde effectendatabank (CSDB), die is opgesteld overeenkomstig Richtsnoer (EU) 2022/971 van de Europese Centrale Bank (ECB/2022/25) (8). Dit maakt een doelmatig en kosteneffectief gebruik mogelijk van bij informatieplichtigen verzamelde statistische gegevens, waardoor de consistentie en vergelijkbaarheid ervan, en daarmee de relevantie en waarde voor analytische doeleinden worden vergroot.

(8)

Alvorens deze verordening betreffende de definitie en oplegging van statistische rapportagevereisten vast te stellen, heeft de ECB de baten en kosten van de verzameling van nieuwe statistische gegevens beoordeeld overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2533/98 en is zij van oordeel dat nieuwe en frequentere statistieken, met inbegrip van statistische gegevens over de door de aandeelhouders van het beleggingsfonds betaalde maandelijkse inkomsten en jaarlijkse vergoedingen, door het beleggingsfonds uitgekeerde dividenden en gegevens over de classificatie van het beleggingsfonds nodig zijn om de kwaliteit en beschikbaarheid van gegevens voor gebruikers van statistieken over beleggingsfondsen bij de uitvoering van de ESCB-taken te verbeteren. De ECB heeft eveneens de Europese Commissie geraadpleegd over de ontwerpverordening en heeft opmerkingen ontvangen.

(9)

Deze verordening stelt in de eerste plaats vereisten vast met betrekking tot beleggingsfondsen. Het is evenwel mogelijk dat volledige statistische gegevens over houders van door beleggingsfondsen uitgegeven aandelen aan toonder niet rechtstreeks bij beleggingsfondsen beschikbaar zijn. Daarom moeten er regelingen worden getroffen om de NCB’s in staat te stellen die statistische gegevens ook uit andere bronnen en entiteiten te verzamelen, in overeenstemming met de meest doeltreffende en nauwkeurige methoden die op nationaal niveau beschikbaar zijn.

(10)

Teneinde de rapportagelast te beperken moeten NCB’s de benodigde gegevens over beleggingsfondsen van de werkelijke populatie van informatieplichtigen kunnen verzamelen als onderdeel van een breder statistisch rapportagekader, op voorwaarde dat de vervulling van de door de ECB opgelegde statistische vereisten niet wordt belemmerd en de verzameling van de gegevens op deze wijze consistent is met de statistische beginselen die ten grondslag liggen aan de door het ESCB geproduceerde Europese statistieken, zoals uiteengezet in artikel 3 bis van Verordening (EG) nr. 2533/98. Met het oog op het vergroten van transparantie is het in dergelijke gevallen passend dat informatieplichtigen in kennis worden gesteld van het feit dat de statistische gegevens voor andere doeleinden worden verzameld.

(11)

Gezien de aanzienlijke groei van het belang van de subsector beleggingsfondsen voor de transmissie van het monetaire beleid en het toezicht op en de beoordeling van de financiële stabiliteit, is meer gedetailleerde statistische informatie op maandbasis nodig. Dit zal het mogelijk maken tijdiger beleidsadvies te geven en de kwaliteit van de analyse te verbeteren, bijvoorbeeld door gebeurtenissen en causaliteit in de economie en de financiële markten beter in kaart te brengen en het opnemen van de gegevens en de daarmee verband houdende analyse in de regelmatige beleidsnota’s aan de Raad van bestuur aanzienlijk te vergemakkelijken.

(12)

Tenende ervoor te zorgen dat de rapportagelast niet buitensporig is, dienen NCB’s vrijstellingen aan beleggingsfondsen te kunnen verlenen met inachtneming van bepaalde vereisten en limieten. Het moet mogelijk zijn om beleggingsfondsen bepaalde vrijstellingen van de waardering van hun activa onder voorbehoud van beperkingen in frequentie en tijd te verlenen, zodat zij tijdelijk aan de rapportagevereisten kunnen voldoen met een frequentie en een tijdschema die beter aansluiten bij die beperkingen. Daarnaast moet het mogelijk zijn om aan beleggingsfondsen vrijstellingen te verlenen inzake effectsgewijze rapportage van effecten zonder geldige identificatiecodes, indien deze een lage marktwaarde hebben in verhouding tot het totaal aan aangehoude effecten op nationaal niveau of op het individuele niveau van het beleggingsfonds.

(13)

Het verzamelen van effectgewijze gegevens in het kader van deze verordening geschiedt overeenkomstig de definities van Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24).

(14)

De kwaliteit van de door de ECB verzamelde statistische gegevens en uitgevoerde analyses zou worden verbeterd als zij in het kader van de abi-beheerdersrichtlijn en de icbe-richtlijn gerapporteerde gegevens zou ontvangen van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) die nodig zijn voor het uitvoeren van de ESCB-taken. De ECB moet daarom met de ESMA samenwerken bij het nastreven van haar doelstellingen uit hoofde van deze verordening en ernaar streven de productie van de voor deze doelstellingen te gebruiken statistische gegevens doelmatiger te maken, onder meer door onnodige overlappingen en inconsistenties tussen de rapportagekaders voor ESCB-taken en toezichtdoeleinden te verminderen, en door gegevensstandaardisering, efficiënte uitwisseling en gebruik van gegevens te verbeteren.

(15)

De in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2533/98 vastgelegde normen voor de bescherming en het gebruik van vertrouwelijke statistische gegevens, die het mogelijk maken dergelijke informatie met de Europese toezichthoudende autoriteiten te delen indien dat voor de uitvoering van hun taken nodig is, dienen van toepassing te zijn.

(16)

Artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2533/98 bepaalt dat de ECB bevoegd is sancties op te leggen aan informatieplichtigen die niet voldoen aan de in ECB-verordeningen of -besluiten vastgelegde statistische rapportageverplichtingen.

(17)

Teneinde de passende continuïteit in de rapportage van statistische gegevens over beleggingsfondsen te waarborgen, dienen de vereisten die vóór de datum van toepassing van deze verordening van kracht waren voor de gehele overgangsperiode te gelden.

(18)

Het is noodzakelijk om een procedure op te zetten om op doeltreffende wijze technische wijzigingen in de bijlagen bij deze verordening aan te brengen, op voorwaarde dat dergelijke wijzigingen het onderliggende conceptuele kader niet veranderen en de rapportagelast niet aantasten. Dienovereenkomstig dient de directie van de ECB in staat te zijn om bij het volgen van deze procedure dergelijke technische wijzigingen met inachtneming van de standpunten van het Comité statistieken van het ESCB uit te voeren.

(19)

Teneinde de continuïteit in de rapportage van statistische gegevens over beleggingsfondsen te waarborgen en ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging met ingang van 1 december 2025 van start kan gaan, moet deze verordening onverwijld in werking treden. Zij dient echter niet eerder dan 1 december 2025 te worden toegepast, zodat de NCB’s voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden op de relevante rapportagevereisten. Om ervoor te zorgen dat de NCB’s vrijstellingen uit hoofde van deze verordening op een deugdelijke rechtsgrondslag verlenen en om ervoor te zorgen dat deze vrijstellingen tijdig ter kennis van informatieplichtigen kunnen worden gebracht, dienen deze bepalingen inzake vrijstellingen van toepassing te zijn vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

(20)

Gezien nationale boekhoudregels die het bepaalde beleggingsfondsen mogelijk maken hun activa minder frequent dan maandelijks te waarderen, wordt het niet langer noodzakelijk geacht dat de Raad van bestuur deze categorieën vastlegt. Zoals bepaald in deze verordening, wordt het passend geacht dat de NCB’s dergelijke vrijstellingen kunnen verlenen gezien de beperkte categorieën beleggingsfondsen waarop deze van toepassing kunnen zijn. Besluit (EU) 2015/32 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/62) (9) moet derhalve worden ingetrokken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening stelt de rapportagevereisten vast voor beleggingsfondsen, en in bepaalde gevallen voor andere financiële intermediairs en monetaire financiële instellingen, met betrekking tot statistische gegevens over hun activa, passiva, ontvangen inkomsten, betaalde dividenden en door de aandeelhouders aan het beleggingsfonds betaalde vergoedingen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“beleggingsfonds”: een instelling voor collectieve belegging die:

a)

belegt in financiële en/of niet-financiële activa als beschreven in bijlage II, voor zover belegging van bij retailbeleggers en professionele beleggers aangetrokken kapitaal haar doelstelling is, en

b)

overeenkomstig het Unierecht of nationaal recht is opgericht krachtens:

i)

het overeenkomstenrecht, als een gewoon fonds bestuurd door beheerders;

ii)

het trustrecht, als unit trust;

iii)

het vennootschapsrecht, als een beleggingsmaatschappij;

iv)

een ander soortgelijk mechanisme of soortgelijke rechtsvorm.

Voor de toepassing van deze verordening worden als beleggingsfondsen beschouwd:

instellingen voor collectieve belegging wier rechten van deelneming of aandelen op verzoek van de houders direct of indirect uit de activa van de onderneming worden ingekocht of afgelost, en

instellingen voor collectieve belegging met een vast aantal uitgegeven aandelen, en waarvan de aandeelhouders bestaande aandelen moeten kopen of verkopen bij toetreding of uittreding uit het fonds.

Voor de toepassing van deze verordening worden niet als beleggingsfondsen beschouwd:

pensioenfondsen als gedefinieerd in artikel 1 van Verordening (EU) 2018/231 van de Europese Centrale Bank (ECB/2018/2) (10);

geldmarktfondsen (GMF’s) als gedefinieerd in artikel 2 van Verordening (EU) 2021/379 van de Europese Centrale Bank (ECB/2021/2) (11);

2)

“ingezeten”: gevestigd op het grondgebied van een lidstaat. Een juridische entiteit is gevestigd op het grondgebied van een lidstaat waar zij een vergunning heeft of is geregistreerd of waar zij haar statutaire zetel heeft. Indien de entiteit geen rechtspersoonlijkheid heeft, is zij gevestigd waar zij haar woonplaats heeft, gelet op de lidstaat waarvan het rechtssysteem de oprichting en het bestaan van de entiteit beheerst;

3)

“betrokken NCB”: de NCB van de eurogebiedlidstaat waarin het beleggingsfonds ingezeten is;

4)

“effectgewijze gegevens”: gegevens uitgesplitst naar individuele effecten;

5)

“aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen”: aandelen of rechten, ook in de vorm van aandelenkapitaal, uitgegeven door beleggingsfondsen die voor statistische doeleinden in de lijst van beleggingsfondsen zijn opgenomen, met inbegrip van aandelen/rechten van deelneming op naam in beleggingsfondsen en aandelen/rechten van deelneming aan toonder in beleggingsfondsen;

6)

“aandelen/rechten van deelneming op naam in beleggingsfondsen”: aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen waarvoor overeenkomstig nationale wetgeving een register wordt bijgehouden, waarin de houders van de aandelen/rechten van deelneming en hun ingezetenschap en institutionele sector worden vermeld;

7)

“aandelen/rechten van deelneming aan toonder in beleggingsfondsen”:

a)

aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen waarvoor overeenkomstig de nationale wetgeving geen register wordt bijgehouden dat de houders van aandelen en rechten van deelneming identificeert;

b)

aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen waarvoor overeenkomstig de nationale wetgeving een register wordt bijgehouden dat de houders van de aandelen/rechten van deelneming identificeert, maar dat geen informatie bevat over het ingezetenschap en de institutionele sector van de houder;

8)

“monetaire financiële instelling” (MFI): “monetaire financiële instelling (MFI)” als gedefinieerd in artikel 2, punt 1), van Verordening (EU) 2021/379 (ECB/2021/2);

9)

“overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen” (OFI’s): “overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen” als gedefinieerd in de punten 2.86 tot en met 2.94 van bijlage A bij Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad (12), met uitzondering van lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten (LFI’s) als gedefinieerd in punt 2.90 van die bijlage;

10)

“bewaarnemer”: een entiteit die behoort tot de “sector financiële instellingen” als gedefinieerd in punt 2.55 van bijlage A bij Verordening (EU) nr. 549/2013 en die financiële instrumenten voor rekening van cliënten bewaart en beheert, met inbegrip van bewaarneming en daarmee samenhangende diensten zoals contanten- en/of zekerhedenbeheer als beschreven in deel B, punt 1), van bijlage I bij Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad (13);

11)

“instellingen voor collectieve belegging in effecten” (icbe’s): “instellingen voor collectieve belegging in effecten” als bedoeld in artikel 1, lid 2), van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (14);

12)

“beleggingsfondsen met uitzondering van icbe’s”: beleggingsfondsen die geen icbe’s in de zin van punt 11) zijn.

Artikel 3

Werkelijke populatie van informatieplichtigen

1.   De werkelijke populatie van informatieplichtigen bestaat uit op het grondgebied van de eurogebiedlidstaten ingezeten beleggingsfondsen. Het beleggingsfonds zelf, of in het geval van beleggingsfondsen zonder rechtspersoonlijkheid naar nationaal recht, de wettige vertegenwoordigers ervan, rapporteren de krachtens deze verordening vereiste statistische gegevens.

2.   Voor de toepassing van deze verordening geldt dat, indien een beleggingsfonds de activa zodanig over verschillende subfondsen verspreidt dat aandelen/rechten van deelneming met betrekking tot elk subfonds onafhankelijk worden gedekt door verschillende activa, elk subfonds wordt beschouwd als een individueel beleggingsfonds.

3.   De werkelijke populatie van informatieplichtigen omvat ook de OFI’s en MFI’s die op grond van de toepassing van artikel 6, lid 3, punt b), onderworpen zijn aan de door de ECB opgelegde statistische rapportagevereisten.

Artikel 4

Lijst van beleggingsfondsen voor statistische doeleinden

1.   De directie stelt een lijst op van beleggingsfondsen die de werkelijke populatie van informatieplichtigen vormen, met inbegrip van elk subfonds dat als een individueel beleggingsfonds wordt beschouwd, en houdt deze lijst bij.

2.   Een beleggingsfonds stelt de betrokken NCB binnen een week na de datum van aanvang van de werkzaamheden in kennis van zijn bestaan indien dergelijke informatie niet aan de NCB ter beschikking wordt gesteld overeenkomstig het nationale toezichtkader of plaatselijke samenwerkingsregelingen, ongeacht of het beleggingsfonds verwacht onderworpen te zijn aan een van de statistische rapportagevereisten uit hoofde van deze verordening.

3.   De ECB maakt de bijgewerkte lijst van beleggingsfondsen voor statistische doeleinden langs elektronische weg bekend, waaronder op de ECB-website.

4.   De NCB’s stellen een bijgewerkte lijst op van OFI’s en MFI’s die deel uitmaken van de werkelijke populatie van informatieplichtigen, houden deze lijst bij en maken deze langs elektronische weg bekend, waaronder op de ECB-website.

5.   Indien de meest recente toegankelijke versie van de in lid 1 of lid 4 genoemde lijsten onjuist is, legt de ECB geen sancties op aan beleggingsfondsen, OFI’s of MFI’s die niet naar behoren voldoen aan de statistische rapportagevereisten uit hoofde van deze verordening indien dat beleggingsfonds, die OFI of die MFI te goeder trouw op de onjuiste lijst heeft vertrouwd.

6.   Beleggingsfondsen, OFI’s en MFI’s rapporteren de vereiste statistische gegevens overeenkomstig deze verordening indien hun uitsluiting van de desbetreffende lijst kennelijk onjuist is.

Artikel 5

Statistische rapportagevereisten

1.   Beleggingsfondsen rapporteren alle hiernavolgende statistische gegevens aan de betrokken NCB, overeenkomstig de specificaties in bijlage I en de beschrijvingen in bijlage II:

a)

maandultimo standengegevens over de activa en passiva van beleggingsfondsen als gespecificeerd in tabel 1 van bijlage I;

b)

maandelijkse stroomgegevens over de herwaarderingsaanpassingen en/of transacties van beleggingsfondsen als gespecificeerd in tabel 2 van bijlage I, overeenkomstig de in bijlage III beschreven methode;

c)

door het beleggingsfonds ontvangen maandelijkse inkomsten en uitgekeerde dividenden voor elke door het beleggingsfonds uitgegevens aandelenklasse en door de aandeelhouders aan het beleggingsfonds betaalde jaarlijkse vergoedingen als gespecificeerd in tabel 4 van bijlage I;

d)

informatie over de classificatie van het beleggingsfonds als gespecificeerd in tabel 5 van bijlage I.

2.   Voor de toepassing van lid 1, punten a) en b), rapporteert het beleggingsfonds effectgewijze gegevens waar gespecificeerd in tabel 1 of tabel 2 van bijlage I, en overeenkomstig tabel 3 van bijlage I.

Artikel 6

Bijzondere rapportagevereisten inzake ingezetenschap en institutionele sector van houders van aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen

1.   Beleggingsfondsen rapporteren statistische gegevens over de uitsplitsing naar ingezetenschap en institutionele sector van de houders van door beleggingsfondsen uitgegeven aandelen/rechten van deelneming op naam in beleggingsfondsen als gespecificeerd in tabellen 1 en 2, afdeling 9 (aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen) van bijlage I.

2.   Indien de uitsplitsing naar ingezetenschap of institutionele sector van de houder van door beleggingsfondsen uitgegeven aandelen/rechten van deelneming op naam in beleggingsfondsen als bedoeld in lid 1 niet rechtstreeks kan worden vastgesteld, rapporteren beleggingsfondsen de desbetreffende statistische gegevens op basis van de beschikbare informatie.

3.   Indien de uitsplitsing naar ingezetenschap en institutionele sector van de houders van door beleggingsfondsen uitgegeven aandelen/rechten van deelneming aan toonder in beleggingsfondsen als gespecificeerd in tabellen 1 en 2, afdeling 9 (aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen) van bijlage I niet rechtstreeks kan worden vastgesteld, worden de desbetreffende statistische gegevens gerapporteerd overeenkomstig de instructies of regelingen die door de betrokken NCB zijn vastgesteld op basis van een of meer van de volgende rapportagemogelijkheden:

a)

emitterende beleggingsfondsen rapporteren statistische gegevens over de uitsplitsing naar ingezetenschap en institutionele sector van de houders van aandelen/rechten van deelneming aan toonder in beleggingsfondsen, ook indien deze zijn gebaseerd op gegevens die worden verstrekt door de agent die de aandelen/rechten van deelneming aan toonder in beleggingsfondsen distribueert, of van enige andere entiteit die betrokken is bij de uitgifte, terugkoop of overdracht van de aandelen/rechten van deelneming aan toonder in beleggingsfondsen;

b)

de NCB’s kunnen van de MFI’s of OFI’s die optreden als bewaarnemer van aandelen/rechten van deelneming aan toonder in beleggingsfondsen verlangen dat zij statistische gegevens rapporteren over de uitsplitsing naar ingezetenschap en institutionele sector van de houders van die aandelen/rechten van deelneming aan toonder in beleggingsfondsen, welke door de ingezeten beleggingsfondsen zijn uitgegeven en in bewaarneming worden gehouden namens de houder of een andere intermediair die tevens als bewaarnemer optreedt, indien beide van de volgende voorwaarden zijn vervuld:

i)

de bewaarnemer maakt een onderscheid tussen aandelen/rechten van deelneming aan toonder in beleggingsfondsen welke namens houders in bewaring worden gehouden en aandelen/rechten van deelneming aan toonder in beleggingsfondsen welke namens andere bewaarnemers in bewaring worden gehouden, en

ii)

de meeste aandelen/rechten van deelneming aan toonder in beleggingsfondsen zijn in bewaarneming gegeven bij binnenlandse ingezeten instellingen die zijn ingedeeld als financiële intermediairs (MFI’s of OFI’s).

4.   De NCB’s kunnen de vereiste statistische gegevens over door beleggingsfondsen uitgegeven aandelen/rechten van deelneming aan toonder in beleggingsfondsen afleiden op basis van de beschikbare gegevens, met inbegrip van de krachtens Verordening (EU) nr. 1011/2012 (ECB/2012/24) verzamelde statistische gegevens, indien die gegevens voldoen aan de tijdigheidsvereisten van artikel 8 van deze verordening en aan de in bijlage IV bij deze verordening opgenomen minimumnormen.

Artikel 7

Alternatieve gegevensbronnen en ramingen

1.   De NCB’s kunnen de uit hoofde van deze verordening te rapporteren statistische gegevens verkrijgen van de nationale bevoegde autoriteit, met name via gegevens die zijn verzameld uit hoofde van het in Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde kader (15), voor zover die statistische gegevens aan de NCB worden gezonden overeenkomstig de voorwaarden van lokale samenwerkingsregelingen tussen de betrokken NCB en de nationale bevoegde autoriteit, en mits zij voldoen aan de voorwaarden inzake de bescherming en het gebruik van vertrouwelijke statistische gegevens die door het ESCB zijn verzameld uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2533/98, en met name lid 5.

2.   De NCB’s kunnen de krachtens artikel 5, lid 1, punt c), te rapporteren statistische gegevens met betrekking tot inkomsten die zijn ontvangen op basis van de activa van het beleggingsfonds ramen, door gebruik te maken van de eerder met de ECB overeengekomen methode.

3.   De NCB’s kunnen de krachtens artikel 5, lid 1, punt c), te rapporteren statistische gegevens met betrekking tot door de aandeelhouders aan het beleggingsfonds betaalde vergoedingen en de krachtens artikel 5, lid 1, punt d), te rapporteren gegevens met betrekking tot gegevens over de classificatie van het beleggingsfonds verzamelen uit informatiebronnen waarover zij beschikken, mits zij voldoen aan de voorwaarden inzake de bescherming en het gebruik van vertrouwelijke statistische gegevens die door het ESCB zijn verzameld uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 2533/98, en met name lid 5.

Artikel 8

Tijdschema

1.   De NCB’s bepalen de frequentie en het tijdschema waarmee zij uit hoofde van deze verordening statistische gegevens van beleggingsfondsen, OFI’s of MFI’s ontvangen, opdat zij kunnen voldoen aan de in de leden 2 en 3 genoemde rapportagetermijnen, en stellen de informatieplichtigen dienovereenkomstig in kennis.

2.   De NCB’s zenden alle hiernavolgende gegevens aan de ECB:

a)

maandelijkse statistische gegevens, en zulks uiterlijk aan het einde van de 28e werkdag na het einde van de maand waarop de statistische gegevens betrekking hebben;

b)

de in artikel 5, lid 1, punt d), genoemde statistische gegevens, en zulks uiterlijk aan het einde van de 28e werkdag na het einde van de maand waarin het beleggingsfonds voor het eerst werd opgericht of waarin de gegevens omtrent de classificatie van het beleggingsfonds werden gewijzigd;

c)

jaarlijkse statistische gegevens, en zulks aan het einde van de werkdag op 30 juni van elk kalenderjaar.

3.   Indien het op basis van door de NCB’s verleende vrijstellingen is toegestaan dat beleggingsfondsen, OFI’s of MFI’s statistische gegevens aan NCB’s op een niet-maandelijkse basis rapporteren, zendt NCB de statistische gegevens aan de ECB aan het einde van de 28e werkdag na het einde van de periode waarop de statistische gegevens betrekking hebben.

Artikel 9

Boekhoudregels voor statistische rapportage

Voor de rapportage krachtens deze verordening en tenzij een vrijstelling overeenkomstig artikel 10 is verleend, zullen de beleggingsfondsen, OFI’s of MFI’s:

a)

de in Richtlijn 86/635/EEG (16) en in andere toepasselijke internationale standaarden vastgelegde boekhoudregels toepassen;

b)

marktwaarderingsmethoden toepassen, voor zover deze beschikbaar zijn;

c)

alle alle financiële activa en passiva op brutobasis rapporteren;

d)

de statistische gegevens op basis van de meest recente beschikbare activawaarderingen rapporteren,overeenkomstig de in artikel 5 neergelegde frequentie en de krachtens artikel 8, lid 1, door NCB’s vastgestelde rapportagetermijnen.

Artikel 10

Vrijstellingen

1.   De NCB’s kunnen aan de kleinste beleggingsfondsen in termen van totale activa vrijstellingen verlenen van de in artikel 5, lid 1, punten a), b) en c), genoemde statistische rapportagevereisten, op voorwaarde dat beleggingsfondsen die bijdragen aan de maandelijkse geaggregeerde balans ten minste 95 % van het totaal van de activa van de beleggingsfondsen in termen van standen in elke eurogebiedlidstaat vertegenwoordigen.

2.   In eurogebiedlidstaten waar de gecombineerde totale activa van ingezeten beleggingsfondsen niet meer bedragen dan 1 % van de totale activa van de beleggingsfondsen van het eurogebied, kunnen NCB’s vrijstellingen verlenen van de in artikel 5, lid 1, punten a), b) en c), genoemde statistische rapportagevereisten aan de kleinste in hun respectieve lidstaat ingezeteten beleggingsfondsen in termen van totale activa, op voorwaarde dat beleggingsfondsen die bijdragen aan de maandelijkse geaggregeerde balans ten minste 80 % van het totaal van de activa van de beleggingsfondsen in elke eurogebiedlidstaat in termen van standen vertegenwoordigen.

3.   Indien de NCB’s krachtens lid 1 of lid 2 vrijstellingen verlenen, rapporteren de beleggingsfondsen ten minste alle volgende statistische gegevens aan de betrokken NCB overeenkomstig de beschrijvingen in bijlage II:

a)

driemaandelijks de in tabel 1, afdeling 9, van bijlage I opgenomen statistische gegevens over kwartaalultimo standengegevens van aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen op geaggregeerde of effectgewijze basis;

b)

driemaandelijks de in tabel 2, afdeling 9, van bijlage I opgenomen statistische gegevens over kwartaalultimo herwaarderingsaanpassingen of transacties met betrekking tot aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen op geaggregeerde of effectgewijze basis.

4.   Indien de NCB’s krachtens lid 1 of lid 2 vrijstellingen verlenen, zijn beide van de volgende punten van toepassing:

a)

er worden geen vrijstellingen verleend voor een periode van langer dan één kalenderjaar;

b)

de NCB’s verifiëren minstens eenmaal per jaar dat de in de leden 1 en 2 bedoelde drempels niet worden overschreden en doen dit tijdig om, indien noodzakelijk, met ingang van het begin van het volgende kalenderjaar een vrijstelling te verlenen of in te trekken.

5.   De NCB’s kunnen vrijstellingen verlenen met betrekking tot statistische gegevens die geen effectgewijze gegevens zijn als gespecificeerd in de tabellen 1 en 2 van bijlage I, aan niet-icbe-beleggingsfondsen die onderworpen zijn aan nationale boekhoudregels welke toestaan dat beleggingsfondsen hun activa met tussenpozen van langer dan een maand waarderen. Indien de NCB’s dergelijke vrijstellingen verlenen, rapporteren niet-icbe-beleggingsfondsen die statistische gegevens overeenkomstig de frequentie waarmee zij hun activa moeten waarderen op grond van nationale boekhoudregels, en tenminste jaarlijks.

6.   De NCB’s kunnen vrijstellingen met betrekking tot effectgewijze gegevens en gegevens over de aandelenklasse verlenen aan niet-icbe-beleggingsfondsen die onderworpen zijn aan nationale boekhoudregels welke toestaan dat beleggingsfondsen hun activa met tussenpozen van langer dan een maand waarderen. Indien de NCB’s dergelijke vrijstellingen verlenen, rapporteren niet-icbe-beleggingsfondsen driemaandelijks de in de tabellen 3 en 4 van bijlage I gespecificeerde effectgewijze gegevens en gegevens over de aandelenklasse.

7.   De NCB’s kunnen vrijstellingen van de in artikel 5 genoemde statistische rapportagevereisten verlenen aan beleggingsfondsen die onderworpen zijn aan nationale boekhoudregels die niet voorschrijven dat hun activa tijdig worden gewaardeerd om te voldoen aan de duidelijke rapportagetermijnen die de NCB’s krachtens artikel 8, lid 1, hebben vastgesteld. Indien de NCB’s dergelijke vrijstellingen verlenen, kunnen beleggingsfondsen gegevens aan de NCB rapporteren overeenkomstig de perioden waarbinnen zij uit hoofde van nationale boekhoudregels hun activa moeten waarderen.

8.   De NCB’s kunnen aan beleggingsfondsen vrijstellingen verlenen met betrekking tot de krachtens artikel 5, lid 2, verzamelde statistische effectgewijze gegevens voor effecten die zijn ingedeeld onder de categorieën “schuldbewijzen”, “deelnemingen” en “aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen” in tabel 1 en 2 van bijlage 1, indien die effecten geen individuele ISIN-code of een andere geldige identificatiecode hebben, en indien een van beide volgende situaties van toepassing is:

a)

de marktwaarde van de totale aanhoudingen van dergelijke effecten bedraagt minder dan 1 % van de totale door beleggingsfondsen in het land aangehouden effecten, of

b)

de marktwaarde van de totale aanhoudingen van dergelijke effecten bedraagt minder dan 5 % van de totale door de beleggingsfondsen aangehouden effecten.

Indien de NCB “s dergelijke vrijstellingen verlenen, mogen beleggingsfondsen dergelijke gegevens op geaggregeerde basis rapporteren, uitgesplitst naar instrument/looptijdcategorieën en wederpartijen.

9.   De NCB’s verlenen beleggingsfondsen vrijstellingen met betrekking tot de krachtens artikel 6, lid 3, punt b), artikel 6, lid 4, of artikel 7 verzamelde statistische gegevens. De NCB’s verifiëren of het mogelijk is die statistische gegevens tijdig te verzamelen om in voorkomend geval een vrijstelling toe te kennen of in te trekken met ingang van het begin van elk kalenderjaar, voor zover overeengekomen met de ECB.

10.   Indien aan een beleggingsfonds geen vrijstelling is verleend overeenkomstig lid 7, kunnen de NCB’s beleggingsfondsen vrijstellingen van de rapportagevereisten van artikel 6 voor de periode van één jaar verlenen indien de aandelen/rechten van deelneming op naam of aan toonder in beleggingsfondsen voor het eerst worden uitgegeven of indien marktontwikkelingen een wijziging van een rapportagemogelijkheid of een combinatie van rapportagemogelijkheden als bedoeld in artikel 6, lid 3, vereisen.

11.   De NCB’s kunnen tot en met het tweede kwartaal van 2026 beleggingsfondsen vrijstellingen verlenen van het vereiste om de in artikel 5, lid 1, punten a) en b), genoemde statistische gegevens driemaandelijks te rapporteren voor de periode waarop de statistische gegevens betrekking hebben.

Artikel 11

Minimumnormen en nationale rapportageregelingen

1.   De beleggingsfondsen, OFI’s of MFI’s voldoen aan de statistische rapportagevereisten waaraan zij overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen minimumnormen voor verzending, nauwkeurigheid, conceptuele naleving en herzieningen onderworpen zijn.

2.   De NCB’s stellen de rapportageregelingen vast die door de werkelijke populatie van informatieplichtigen moeten worden gevolgd in overeenstemming met de nationale vereisten en voeren deze uit. De NCB’s kunnen in voorkomend geval lokale samenwerkingsregelingen treffen met de nationale bevoegde autoriteiten. De NCB’s verzekeren dat deze rapportageregelingen en lokale samenwerkingsregelingen de vereiste statistische gegevens opleveren en een nauwkeurige controle mogelijk maken van de naleving van de in bijlage IV opgenomen minimumnormen voor verzending, nauwkeurigheid, conceptuele naleving en herzieningen.

Artikel 12

Fusies, splitsingen en reorganisaties

1.   Beleggingsfondsen stellen de betrokken NCB in kennis van een fusie, splitsing of andere reorganisatie indien beide volgende situaties van toepassing zijn:

a)

die fusie, splitsing of andere reorganisatie zal waarschijnlijk gevolgen hebben voor de vervulling door een beleggingsfonds van de statistische rapportagevereisten uit hoofde van deze verordening, en

b)

het voornemen om de in punt a) genoemde handeling uit te voeren is algemeen bekend.

2.   De in lid 1 genoemde kennisgeving:

a)

wordt binnen een redelijke termijn gedaan voordat de fusie, splitsing of andere reorganisatie van kracht wordt, en

b)

vermeldt de te volgen procedures om te voldoen aan de in deze verordening vastgestelde statistische rapportagevereisten.

Artikel 13

Verificatie en verplichte verzameling

De NCB’s oefenen het recht tot verificatie of verplichte verzameling van de gegevens uit die beleggingsfondsen, OFI’s of MFI’s krachtens deze verordening moeten verstrekken, onverminderd het recht van de ECB om deze rechten zelf uit te oefenen. De NCB’s oefenen dit recht met name uit wanneer een instelling die onderdeel uitmaakt van de werkelijke populatie van informatieplichtigen niet voldoet aan de in bijlage IV opgenomen minimumnormen voor verzending, nauwkeurigheid, conceptuele naleving en herzieningen.

Artikel 14

Verlengde toepassing (Grandfathering)

Beleggingsfondsen, OFI’s of MFI’s blijven overeenkomstig artikel 5 en 9 van Verordening (EU) nr. 1073/2013 van de Europese Centrale Bank (ECB/2013/38) (17) aan de betrokken NCB alle statistische gegevens rapporteren die betrekking hebben op de periode waarop de statistische gegevens betrekking hebben, welke loopt tot en met november 2025, zoals in die verordening is voorgeschreven.

Artikel 15

Vereenvoudigde wijzigingsprocedure

De directie van de ECB brengt, rekening houdend met de standpunten van het Comité statistieken, alle noodzakelijke technische wijzigingen in de bijlagen aan, op voorwaarde dat dergelijke wijzigingen het onderliggende conceptuele kader niet veranderen en geen invloed hebben op de rapportagelast voor informatieplichtigen in de lidstaten. De directie informeert de Raad van bestuur onverwijld over dergelijke wijzigingen.

Artikel 16

Intrekking van Besluit (EU) 2015/32 (ECB/2014/62)

Besluit (EU) 2015/32 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/62) (18) wordt ingetrokken met ingang van 1 december 2025.

Artikel 17

Intrekking van Besluit

1.   Verordening (EU) nr. 1073/2013 van de Europese Centrale Bank(ECB/2013/38) wordt ingetrokken met ingang van 1 december 2025.

2.   Verwijzingen naar de ingetrokken Verordening (EU) nr. 1073/2013 (ECB/2013/38) gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage V.

Artikel 18

Slotbepalingen

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening wordt toegepast met ingang van 1 december 2025, met uitzondering van artikel 10, dat wordt toegepast met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Frankfurt am Main, 27 juni 2024.

Voor de Raad van bestuur van de ECB

De president van de ECB

Christine LAGARDE


(1)   PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8.

(2)   PB L 297 van 7.11.2013, blz. 73.

(3)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(5)  Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).

(6)  Verordening (EU) nr. 1011/2012 van de Europese Centrale Bank van 17 oktober 2012 betreffende statistieken inzake aangehouden effecten (ECB/2012/24) (PB L 305 van 1.11.2012, blz. 6).

(7)  Richtsnoer (EU) 2018/876 van de Europese Centrale Bank van 1 juni 2018 betreffende het gegevensregister inzake instellingen en verbonden ondernemingen (ECB/2018/16) (PB L 154 van 18.6.2018, blz. 3).

(8)  Richtsnoer (EU) 2022/971 van de Europese Centrale Bank van 19 mei 2022 betreffende de gecentraliseerde effectendatabase en de productie van statistieken over effectenemissies en tot intrekking van Richtsnoer ECB/2012/21 en Richtsnoer (EU) 2021/834 (ECB/2022/25) (PB L 166 van 22.6.2022, blz. 147).

(9)  Besluit (EU) 2015/32 van de Europese Centrale Bank van 29 december 2014 houdende vrijstellingen die toegekend kunnen worden krachtens Verordening (EU) nr. 1073/2013 houdende statistieken betreffende de activa en passiva van beleggingsfondsen (ECB/2013/38) (ECB/2014/62) (PB L 5 van 9.1.2015, blz. 17).

(10)  Verordening (EU) 2018/231 van de Europese Centrale Bank van 26 januari 2018 voor wat betreft statistische rapportagevereisten voor pensioenfondsen (ECB/2018/2) (PB L 45 van 17.2.2018, blz. 3).

(11)  Verordening (EU) 2021/379 van de Europese Centrale Bank van 22 januari 2021 betreffende de balansposten van kredietinstellingen en van de sector monetaire financiële instellingen (ECB/2021/2) (PB L 73 van 3.3.2021, blz. 16).

(12)  Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).

(13)  Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

(14)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

(15)  Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

(16)  Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1).

(17)   PB L 297 van 7.11.2013, blz. 73.

(18)  Besluit (EU) 2015/32 van de Europese Centrale Bank van 29 december 2014 houdende vrijstellingen die toegekend kunnen worden krachtens Verordening (EU) nr. 1073/2013 houdende statistieken betreffende de activa en passiva van beleggingsfondsen (ECB/2013/38) (ECB/2014/62) (PB L 5 van 9.1.2015, blz. 17).


BIJLAGE I

STATISTISCHE RAPPORTAGEVEREISTEN

Rapportagetabellen

TABEL 1

Standen

Maandelijks te verschaffen gegevens

BF’s rapporteren: i) de zwarte cellen gemarkeerd met 'MINIMUM'; ii) de in tabel 3 gevraagde effectgewijze gegevens voor posten 2, 3a, 3b, 4 en 9, en iii) de grijze cellen voor de effectenposten die niet effectgewijs verzameld worden.


 

 

Totaal

Eurogebied

Rest van de wereld

 

 

 

Binnenland

Eurogebiedlidstaten m.u.v. binnenland

Eurogebiedlidstaten m.u.v. binnenland (gegevens per land)

Totaal

Niet-deelnemende lidstaten

Niet-deelnemende lidstaten (gegevens per land)

Belangrijkste tegenpartijen buiten de Europese Unie (gegevens per land voor Japan, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ACTIVA

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.

Vordering inzake deposito’s en leningen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

tot 1 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan O

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan BF’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan OFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan HH's en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 1 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan O

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan BF’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan OFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan HH's en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

waarvan hefboomleningen aan NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.

Schuldbewijzen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2e.

Euro

 

 

 

 

 

 

 

 

 

tot 1 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 1 en tot 2 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 2 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2x.

Vreemde valuta's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

tot 1 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 1 en tot 2 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 2 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2t.

Totaal valuta’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

tot 1 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door O

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door BF’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door OFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door HH's en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 1 en tot 2 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door O

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door BF’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door OFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door HH's en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 2 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door O

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door BF’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door OFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door HH's en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.

Deelnemingen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3a.

Deelnemingen waarvan beursgenoteerde aandelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door OFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3b.

Deelnemingen waarvan niet-beursgenoteerde aandelen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door OFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3c.

Deelnemingen waarvan overige deelnemingen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door OFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

4.

Aandelen/rechten van deelneming in BF’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door niet-MFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

(2+3+4) waarvan effecten uitgeleend of verkocht op grond van retrocessieovereenkomsten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5.

Financiële derivaten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

6.

Niet-financiële activa

 

 

 

 

 

 

 

 

 

waarvan niet-zakelijk onroerend goed

 

 

 

 

 

 

 

 

 

waarvan zakelijk onroerend goed

 

 

 

 

 

 

 

 

 

waarvan industrieel onroerend goed

 

 

 

 

 

 

 

 

 

waarvan ander onroerend goed

 

 

 

 

 

 

 

 

 

waarvan kantoren

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7.

Overige activa

 

 

 

 

 

 

 

 

 

PASSIVA

 

 

 

 

 

 

 

 

 

8.

Ontvangen leningen en deposito’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

tot 1 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van MFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van O

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van BF’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van OFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van HH's en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 1 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van MFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van O

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van BF’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van OFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van HH's en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

waarvan doorlopende leningen en rekening-courantkredieten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van MFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van niet-MFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

9.

Aandelen/rechten van deelneming in BF’s  (1)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door MFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door O

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door BF’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door OFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door HH’s en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

10.

Financiële derivaten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

11.

Overige passiva

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afkortingen in deze tabel: BF = beleggingsfonds, MFI = monetaire financiële instelling, O = overheid, OFI = overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen, FH = financiële hulpbedrijven, CFI = financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband, VI =verzekeringsinstelling, PF = pensioenfonds, NFV = niet-financiële vennootschap, HH = huishouden, IZWBH’s= instelling zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens


TABEL 2

Herwaarderingsaanpassingen of transacties

Maandelijks te verschaffen gegevens

BF’s rapporteren: i) de zwarte met “MINIMUM” gemarkeerde cellen; ii) de in tabel 3 gevraagde effectgewijze gegevens voor posten 2, 3a, 3b, 4 en 9; en iii) de grijze met “MINIMUM” gemarkeerde cellen voor de effectenposten die niet effectgewijs worden verzameld. De NCB's kunnen deze vereisten uitbreiden tot: i) de zwarte cellen die niet het woord 'MINIMUM' bevatten, en ii) de grijze cellen die niet het woord 'MINIMUM' bevatten voor die effecten die niet effectgewijs worden verzameld.

De NCB's kunnen deze vereisten uitbreiden tot:(i) de zwarte cellen die niet het woord 'MINIMUM' bevatten; en (ii) de grijze cellen die niet het woord “MINIMUM” bevatten voor de effectenposten die niet effectgewijs verzameld worden


 

 

Totaal

Eurogebied

Rest van de wereld

 

 

 

Binnenland

Eurogebiedlidstaten m.u.v. binnenland

Eurogebied met uitzondering van binnenland (gegevens per land)

Totaal

Niet-deelnemende lidstaten

Niet-deelnemende lidstaten (gegevens per land)

Belangrijkste tegenpartijen buiten de Europese Unie (informatie per land voor Japan, Verenigd Koninkrijk, Verenigde Staten)

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

ACTIVA

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1.

Vordering inzake deposito’s en leningen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

tot 1 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan O

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan BF’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan OFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan HH's en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 1 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan O

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan BF’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan OFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aan HH's en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

waarvan hefboomleningen aan NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2.

Schuldbewijzen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2e.

Euro

 

 

 

 

 

 

 

 

 

tot 1 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 1 en tot 2 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 2 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2x.

Vreemde valuta's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

tot 1 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 1 en tot 2 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 2 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

uitgegeven door MFI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2t.

Totaal valuta’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

tot 1 jaar

 

 

 

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

MINIMUM

uitgegeven door MFI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door O

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door BF’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door OFI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door FH’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door CFI’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door VI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door PF's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door NFV’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door HH's en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 1 en tot 2 jaar

 

 

 

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

MINIMUM

uitgegeven door MFI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door O

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door BF’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door OFI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door FH’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door CFI’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door VI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door PF's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door NFV’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door HH's en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 2 jaar

 

 

 

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

MINIMUM

uitgegeven door MFI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door O

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door BF’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door OFI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door FH’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door CFI’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door VI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door PF's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door NFV’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door HH's en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.

Deelnemingen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3a.

Deelnemingen waarvan beursgenoteerde aandelen

 

 

 

 

 

MINIMUM

 

 

MINIMUM

uitgegeven door MFI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door OFI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door FH’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door CFI’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door VI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door PF's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door NFV’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

3b.

Deelnemingen waarvan niet-beursgenoteerde aandelen

 

 

 

 

 

MINIMUM

 

 

MINIMUM

uitgegeven door MFI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door OFI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door FH’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door CFI’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door VI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door PF's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door NFV’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

3c.

Deelnemingen waarvan overige deelnemingen

 

 

 

 

 

MINIMUM

 

 

MINIMUM

uitgegeven door MFI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door OFI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door FH’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door CFI’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door VI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door PF's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door NFV’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

4.

Aandelen/rechten van deelneming in BF’s

 

 

 

 

 

MINIMUM

 

 

MINIMUM

uitgegeven door MFI's

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

uitgegeven door niet-MFI’s

 

 

MINIMUM

MINIMUM

 

 

 

 

 

(2+3+4) waarvan effecten uitgeleend of verkocht op grond van retrocessieovereenkomsten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

5.

Financiële derivaten

 

 

MINIMUM(2)

MINIMUM(2)

 

MINIMUM(2)

 

 

 

6.

Niet-financiële activa

 

MINIMUM(2)

 

 

 

 

 

 

 

waarvan niet-zakelijk onroerend goed

 

 

 

 

 

 

 

 

 

waarvan zakelijk onroerend goed

 

 

 

 

 

 

 

 

 

waarvan industrieel onroerend goed

 

 

 

 

 

 

 

 

 

waarvan ander onroerend goed

 

 

 

 

 

 

 

 

 

waarvan kantoorgebouwen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

7.

Overige activa

 

 

 

 

 

 

 

 

 

PASSIVA

 

 

 

 

 

 

 

 

 

8.

Ontvangen leningen en deposito’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

tot 1 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van MFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van O

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van BF’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van OFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van HH's en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

langer dan 1 jaar

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van MFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van O

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van BF’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van OFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van HH's en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

waarvan doorlopende leningen en rekening-courantkredieten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van MFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

van niet-MFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

9.

Aandelen/rechten van deelneming in BF’s  (2)

 

MINIMUM

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door MFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door O

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door BF’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door OFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door FH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door CFI’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door VI's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door PF's

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door NFV’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

aangehouden door HH’s en IZWBH’s

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitgifte van BF-aandelen/rechten van deelneming (4)

 

MINIMUM

 

 

 

 

 

 

 

Aflossing van BF_aandelen/rechten van deelneming (4)

 

MINIMUM

 

 

 

 

 

 

 

10.

Financiële derivaten

 

 

MINIMUM(2)

MINIMUM(2)

 

MINIMUM(2)

 

 

 

11.

Overige passiva

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Afkortingen in deze tabel: BF = beleggingsfonds, MFI = monetaire financiële instelling, O = overheid, OFI = overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen, FH = financiële hulpbedrijven, CFI = financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband, VI =verzekeringsinstelling, PF = pensioenfonds, NFV = niet-financiële vennootschap, HH = huishouden, IZWBH’s= instelling zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens


TABEL 3

Vereiste effectgewijze gegevens

Gegevens voor de velden in de hiernavolgende tabel moeten als volgt worden gerapporteerd voor ieder effect dat in de categorieën “schuldbewijzen”, “deelnemingen” en “aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen” in de tabellen 1 en 2 wordt ingedeeld.

1.

Gegevens voor veld 1 moeten worden gerapporteerd. Indien een effect een ISIN-code heeft, moet de ISIN-code worden gerapporteerd.

2.

Indien de betrokken NCB de effectgewijze gegevens over transacties niet rechtstreeks verzamelt, moeten gegevens voor twee van de drie velden 2, 3 en 4 worden gerapporteerd (d.w.z. de velden 2 en 3, de velden 2 en 4 of de velden 3 en 4).

3.

Indien de betrokken NCB de effectgewijze gegevens over transacties rechtstreeks verzamelt, moeten gegevens voor de volgende velden ook worden gerapporteerd:

a)

veld 5 of de velden 6 en 7, en

b)

veld 4 of de velden 2 en 3.

4.

De betrokken NCB mag van beleggingsfondsen ook verlangen dat zij gegevens voor veld 8 rapporteren.

5.

De betrokken NCB mag ervoor kiezen alleen gegevens voor veld 2 te verzamelen in de in punt 2 en punt 3, b), genoemde gevallen.

6.

Daarnaast moeten voor elk effect zonder ISIN-code, of een andere geldige identificatiecode volgens de instructies van de betrokken NCB, gegevens worden gerapporteerd met inachtneming van de volgende regels.

a)

Gegevens voor de velden 9 en 10 moeten worden gerapporteerd.

b)

Gegevens voor de velden 11, 12 en 13 moeten worden gerapporteerd. De betrokken NCB kan ervoor kiezen deze gegevens niet te verzamelen indien de voor veld 10 gerapporteerde gegevens een identificatiecode voor juridische entiteiten (LEI), een op de ECB-website gespecificeerde nationale identificatiecode of een andere identificatiecode betreft door haar als geldig wordt beschouwd.

c)

Voor elk effect dat in de categorie “schuldbewijzen” is ingedeeld, moeten gegevens voor de velden 14, 15 en 16 worden gerapporteerd. De betrokken NCB kan ervoor kiezen geen gegevens voor veld 16 te verzamelen indien zij deze kan afleiden uit andere verzamelde gegevens door gebruik te maken van een vooraf met de ECB overeengekomen methode.

d)

Indien de betrokken NCB krachtens artikel 10, lid 8, een vrijstelling heeft verleend, kan de ECB de gegevens op geaggregeerde basis verzamelen, uitgesplitst naar instrument/looptijdcategorieën en wederpartijen.


Veld

Titel

1

Effectidentificatiecode

2

Aantal eenheden of geaggregeerd nominaal bedrag

3

Prijs

4

Totaalbedrag

5

Financiële transacties

6

Gekochte effecten (activa) of uitgegeven effecten (passiva)

7

Verkochte effecten (activa) of afgeloste effecten (passiva)

8

Valuta waarin het effect luidt

9

Instrument:

schuldbewijzen (F.3)

deelnemingen waarvan beursgenoteerde aandelen (F.511)

deelnemingen waarvan niet-beursgenoteerde aandelen (F.512)

aandelen/rechten van deelneming in GMF’s (F.521)

aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen m.u.v. GMF’s (F.522)

10

Identificatiecode emittent

11

Naam emittent

12

Land emittent

13

Sector of subsector van de emittent:

centrale bank (S.121)

deposito-instellingen m.u.v. de centrale bank (S.122)

GMF’s (S.123)

beleggingsfondsen m.u.v. GMF’s (S.124)

overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.125)

financiële hulpbedrijven (S.126)

financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S. 127)

verzekeringsinstellingen (S.128)

pensioenfondsen (S.129)

niet-financiële vennootschappen (S.11)

centrale overheid (m.u.v. socialezekerheidsfondsen) (S.1311)

deelstaatoverheid (m.u.v. socialezekerheidsfondsen) (S.1312)

lagere overheid (m.u.v. socialezekerheidsfondsen) (S.1313)

socialezekerheidsfondsen (S.1314)

huishoudens (S.14)

instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens (S.15)

14

Uitgiftedatum

15

Vervaldatum

16

Opgebouwde rente


TABEL 4

Vereiste gegevens over inkomsten en vergoedingen

Veld

Post

1

Ontvangen inkomsten

2

Uitgekeerde dividenden

3

Door de aandeelhouders aan het beleggingsfonds betaalde vergoedingen

NB:

De velden 1 en 2 worden effectgewijs gerapporteerd.


TABEL 5

Vereiste gegevens over de classificatie van beleggingsfondsen

Gegevens voor de velden in de onderstaande tabel moeten voor elk beleggingsfonds worden gerapporteerd.


Veld

Titel

1

Identificatiecode

2

Naam

3

Land van ingezetenschap

4

Oprichtingsdatum

5

Beheermaatschappij

6

Identificatie beheermaatschappij

7

Soort dividenduitkeringsbeleid:

uitkeringsfonds

cumulatief fonds

gemengd dividenduitkeringsfonds

8

Beleggingsfondsen met subfondsen:

beleggingsfonds is een subfonds of paraplufonds

beleggingsfonds is een paraplufonds

identificatiecode (bv. RIAD-code) van het paraplufonds (indien van toepassing)

9

Beleggingsbeleid:

obligaties

aandelen

gemengd

onroerend goed

hedge

lening/krediet

goederen

infrastructuur

anders

10

Investeringsstijl:

actief

passief synthetisch

passief fysiek

11

Geografische focus:

binnenlands

Europa (Europese Economische Ruimte (EER))

Europa (m.u.v. de EER)

Noord-Amerika

Zuid-Amerika

Azië/Stille Oceaan

Midden-Oosten

Afrika

supranationaal/meerdere regio’s

12

Open/closed-end

13

Focus van obligatiebeleggingen:

bedrijfsobligaties

overheidsobligaties

gemengde bedrijfs-/overheidsobligaties

14

Status van notering

15

Naleving van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s)/alternatieve beleggingsinstellingen (abi’s):

icbe-conform

niet icbe-conform, abi-conform

waarvan de aandelen aan retailbeleggers mogen worden verhandeld

niet icbe-conform, niet abi-conform

16

Groep van beleggers:

overwegend professionele beleggers

overwegend retailbeleggers

gemengde professionele beleggers/retailbeleggers

17

Soort vastgoedfonds:

niet-zakelijk

zakelijk

industrieel

multistrategie

anders

niet van toepassing

18

Op de beurs verhandeld fonds (exchange-traded fund — ETF)

19

Private-equityfonds

20

Vastgoedbeleggingstrust (Real Estate Investment Trust — REIT)

21

Aflossingsfrequentie

dagelijks

wekelijks

maandelijks

driemaandelijks

halfjaarlijks

jaarlijks

pas aan het einde van de looptijd

anders/onregelmatig

22

Naleving van milieu-, sociaal en governancebeleid (ESG):

Naleving van artikel 8 van de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid (5) (SFDR)

Naleving van artikel 9 van de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid (SFDR)

anders


(1)  Indien een informatieplichtige het ingezetenschap en de sector van de houder niet direct kan vaststellen, rapporteert de informatieplichtige de betreffende gegevens op basis van de beschikbare informatie. Bij aandelen aan toonder mag de informatie worden verzameld bij MFI's en OFI's (zoals bepaald in artikel 6, lid 3 en artikel 10, lid 9 van deze verordening).

(2)  Indien een informatieplichtige het ingezetenschap en de sector van de houder niet direct kan vaststellen, rapporteert hij de betreffende gegevens op basis van de beschikbare informatie. Bij aandelen aan toonder mag de informatie worden verzameld bij MFI's en OFI's (zoals bepaald in artikel 6, lid 3 en artikel 10, lid 9 van deze verordening).

(3)  De NCB's mogen BF's vrijstellen van de rapportage van deze post, als de maandelijkse standen die zijn opgenomen in tabel 1 minder dan 5 % van de uitgegeven aandelen/rechten van deelneming in BF’s.

(4)  Transacties

(5)  Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317 van 9.12.2019, blz. 1).


BIJLAGE II

BESCHRIJVINGEN

Deel 1

Beschrijvingen van instrumentcategorieën

1.

Deze tabel omvat een gedetailleerde standaardbeschrijving van de instrumentcategorieën die de nationale centrale banken (NCB’s) overeenkomstig deze verordening omzetten in nationale categorieën. De tabel is geen lijst van individuele financiële instrumenten en de beschrijvingen zijn niet uitputtend. De definities verwijzen naar het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (hierna het “ESR-2010” genoemd), dat is vastgelegd in Verordening (EU) nr. 549/2013.

2.

De oorspronkelijke looptijd, d.w.z. de looptijd bij uitgifte, is de vaste looptijd van een financieel instrument, vóór afloop waarvan het niet kan worden afgelost, bijv. schuldbewijzen, of vóór afloop waarvan het slechts met een soort boete kan worden afgelost, bijv. bij sommige soorten deposito’s. Alle vereiste uitsplitsingen naar looptijd hebben betrekking op de oorspronkelijke looptijd van het financiële instrument.

3.

Financiële aanspraken kunnen worden onderscheiden op grond van het feit of ze al of niet verhandelbaar zijn. Een aanspraak is verhandelbaar als het eigendom ervan gemakkelijk kan worden overgedragen van de ene partij naar de andere door levering of endossement, of, in geval van financiële derivaten, kan worden gecompenseerd. Hoewel elk financieel instrument in potentie kan worden verhandeld, zijn verhandelbare instrumenten bedoeld om op een georganiseerde beurs of onderhands (“over-the-counter”) te worden verhandeld, al is daadwerkelijke handel geen noodzakelijke voorwaarde voor verhandelbaarheid.

TABEL A

Beschrijvingen van instrumentcategorieën van de activa en passiva van beleggingsfondsen

CATEGORIEËN ACTIVA


Categorie

Beschrijving van de belangrijkste kenmerken

1.

Vordering uit deposito’s en leningen

Ten behoeve van het rapportagekader omvat deze post door beleggingsfondsen bij geldnemers uitgezette gelden, of door beleggingsfondsen verkregen leningen, die zijn belichaamd in niet-verhandelbare documenten of niet zijn belichaamd in documenten.

Hiertoe behoren:

door het beleggingsfonds geplaatste deposito’s, zoals girale deposito’s, deposito’s met vaste looptijd en deposito’s met opzegtermijn;

aangehouden niet-verhandelbare effecten:

aangehouden schuldbewijzen die niet verhandelbaar zijn en niet op secundaire markten kunnen worden verhandeld;

verhandelde leningen;

leningen die de facto verhandelbaar zijn geworden dienen te worden opgenomen onder de actiefpost “vorderingen uit deposito’s en leningen”, op voorwaarde dat er geen bewijs is van handel op de secundaire markt. Anders worden ze ingedeeld als “schuldbewijzen”;

achtergestelde schuld in de vorm van deposito’s of leningen: achtergestelde schuldinstrumenten geven een ondergeschikte vordering op de emitterende instelling die alleen kan worden uitgeoefend nadat alle vorderingen met een hogere rang zijn voldaan, waardoor ze enigszins lijken op deelnemingen. Voor statistische doeleinden worden achtergestelde schulden ingedeeld als “leningen” of als “schuldbewijzen”, naargelang van de aard van het instrument. Indien het gangbaar is alle vormen van de door beleggingsfondsen aangehouden achtergestelde schulden voor statistische doeleinden als één enkel cijfer weer te geven, wordt dit cijfer onder de post “schuldbewijzen” opgenomen, vanwege het feit dat achtergestelde schulden hoofdzakelijk bestaan uit schuldbewijzen en niet uit leningen;

vorderingen uit hoofde van repotransacties met wederverkoopverplichting tegen liquide onderpand:

tegenpost van gelden betaald in ruil voor door beleggingsfondsen tegen een bepaalde koers gekochte effecten onder beding van wederverkoop van dezelfde of soortgelijke effecten tegen een vaste koers op een bepaalde datum in de toekomst;

vorderingen uit hoofde van effectenleningen tegen liquide onderpand:

tegenpost van contanten betaald in ruil voor door beleggingsfondsen geleende effecten;

leningen met hefboomwerking zijn syndicaatsleningen die worden verstrekt aan ondernemingen met een lage kredietkwaliteit (under investment grade).

Voor de toepassing van deze verordening omvat deze post ook aangehouden in omloop zijnde euro- en buitenlandse bankbiljetten en munten die algemeen worden gebruikt voor het verrichten van betalingen.

2.

Schuldbewijzen

Aangehouden schuldbewijzen, die verhandelbare, als schuldbewijs dienende financiële instrumenten zijn, worden gewoonlijk op secundaire markten verhandeld of kunnen op de markt worden verrekend en verlenen de houder geen eigendomsrechten ten aanzien van de emitterende instelling.

Hiertoe behoren:

aangehouden effecten die de houder een onvoorwaardelijk recht geven op een vast of contractueel bepaald inkomen in de vorm van couponbetalingen en/of een vast bedrag op een bepaalde datum of op bepaalde datums, dan wel vanaf een bij de emissie vastgestelde datum;

verhandelde leningen die verhandelbaar zijn geworden op een georganiseerde markt, mits er bewijs is van handel op secundaire markten, waaronder het bestaan van marktmakers, en van een regelmatige notering van het financiële actief, zoals door het bestaan van spreads tussen bied- en laatkoers. Indien dit niet het geval is worden ze ingedeeld als “vorderingen uit deposito’s en leningen”;

achtergestelde schuld in de vorm van schuldbewijzen.

Effecten die door middel van effectenuitleentransacties worden uitgeleend of door middel van een repo-overeenkomst worden verkocht, blijven op de balans van de oorspronkelijke eigenaar staan (en worden niet geregistreerd op de balans van de tijdelijke verkrijger) wanneer er een vaste verplichting bestaat om de transactie om te keren en niet enkel een optie om dat te doen. Indien de tijdelijke verkrijger de ontvangen effecten verkoopt, dient deze verkoop als een rechtstreekse aan- of verkoop van waardepapieren te worden geregistreerd en op de balans van de tijdelijke verkrijger te worden opgenomen als een negatieve positie in de effectenportefeuille.

3.

Deelnemingen

Financiële activa die eigendomsrechten vertegenwoordigen in vennootschappen of quasi-vennootschappen. Dergelijke financiële activa geven de houder in het algemeen recht op een aandeel in de winst van de vennootschappen of quasi-vennootschappen, en op een aandeel in hun nettovermogen in geval van liquidatie.

Deze post omvat beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen.

Gewone aandelen die zijn uitgeleend uit hoofde van effectenuitleentransacties, of die zijn verkocht uit hoofde van een repo-overeenkomst worden behandeld volgens de beschrijving in categorie 2 “schuldbewijzen”.

3 bis.

Deelnemingen waarvan beursgenoteerde aandelen

Beursgenoteerde aandelen zijn aandelenbewijzen die aan een beurs genoteerd zijn. Deze beurs kan zowel een erkende aandelenbeurs als enige andere vorm van secundaire markt zijn. Dat er beurskoersen voor beursgenoteerde aandelen bestaan, betekent dat de actuele marktprijzen gewoonlijk onmiddellijk beschikbaar zijn.

3 ter.

Deelnemingen waarvan niet-beursgenoteerde aandelen

Niet-beursgenoteerde aandelen zijn aandelenbewijzen die niet aan een beurs genoteerd zijn.

3 quater.

Deelnemingen waarvan overige deelnemingen

Overige deelnemingen omvatten alle vormen van deelnemingen die niet zijn ingedeeld bij de subcategorieën beursgenoteerde aandelen en niet-beursgenoteerde aandelen.

4.

Aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen

Deze post omvat aangehouden aandelen of rechten van deelneming uitgegeven door GMF’s en door beleggingsfondsen m.u.v. GMF’s opgenomen in de lijsten van MFI’s en beleggingsfondsen voor statistische doeleinden.

Geldmarktfondsen (GMF’s) worden gedefinieerd in artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) 2021/379 (ECB/2021/2).

Beleggingsfondsen m.u.v. GMF’s worden gedefinieerd in artikel 2 van deze verordening.

(2 + 3+4) waarvan effecten (schuldbewijzen, deelnemingen en aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen) uitgeleend of verkocht uit hoofde van repo-overeenkomsten

Deze post omvat de effecten, gerapporteerd onder de categorieën 2 (schuldbewijzen), 3 (deelnemingen) en 4 (aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen), die zijn geleend uit hoofde van effectenuitleentransacties, of verkocht uit hoofde van repo-overeenkomsten (of andere gelijksoortige transacties, zoals verkoop- en terugkooptransacties).

5.

Financiële derivaten

Financiële derivaten zijn financiële instrumenten die aan een specifiek financieel instrument, een specifieke indicator of een specifiek goed zijn gekoppeld en aan de hand waarvan financiële risico’s zelfstandig op financiële markten kunnen worden verhandeld.

Hiertoe behoren:

opties;

warrants;

futures;

termijncontracten;

swaps;

kredietderivaten.

Financiële derivaten worden op de balans op brutobasis tegen marktwaarde geregistreerd. Individuele derivatencontracten met een positieve marktwaarde worden aan de actiefzijde van de balans geregistreerd en contracten met een negatieve marktwaarde aan de passiefzijde van de balans.

Bruto toekomstige verplichtingen die voortvloeien uit derivatencontracten, dienen niet als balansposten te worden opgenomen.

Financiële derivaten kunnen volgens verschillende waarderingsmethoden op nettobasis worden geregistreerd. In het geval dat alleen nettoposities beschikbaar zijn, of posities worden geregistreerd tegen een andere waarde dan de marktwaarde, worden in plaats daarvan deze posities gerapporteerd.

Deze post omvat geen financiële derivaten die overeenkomstig de nationale regels niet op de balans dienen te worden geregistreerd.

Indien de wederpartij bekend is, wordt de geografische toewijzing gebaseerd op het ingezetenschap van de wederpartij. Indien de wederpartij niet bekend is, bijvoorbeeld bij transacties op een georganiseerde markt, wordt de geografische toewijzing gebaseerd op het ingezetenschap van de markt.

6.

Niet-financiële activa

Materiële en immateriële activa, m.u.v. financiële activa.

Deze post omvat huizen, overige gebouwen en bouwwerken, machines en apparatuur, kostbaarheden en intellectuele eigendommen zoals computerprogrammatuur en databanken, en virtuele en cryptoactiva zonder het overeenkomstige passief.

Deze post kan het volgende omvatten, ook gerapporteerd als afzonderlijke “waarvan”-posten:

Niet-zakelijk onroerend goed:

Niet-zakelijk onroerend goed is een woning die wordt bewoond door de eigenaar of de huurder van de woning;

Zakelijk onroerend goed:

Zakelijk onroerend goed is onroerend goed waar goederen of diensten worden geleverd aan klanten (bv. hotels, restaurants, detailhandel);

Industrieel vastgoed:

Industrieel onroerend goed is onroerend goed dat wordt gebruikt voor industriële doeleinden, zoals fabrieken, logistieke centra en opslagruimte;

Overig onroerend goed:

Onroerend goed met uitzondering van niet-zakelijk, zakelijk en industrieel onroerend goed. Deze post omvat kantoorgebouwen.

7.

Overige activa

Dit is de restpost aan de actiefzijde van de balans, gedefinieerd als “niet elders opgenomen activa”. De NCB’s mogen uit hoofde van deze post ook individuele uitsplitsingen vereisen van:

opgebouwde rentevorderingen op deposito’s en leningen;

opgebouwde rente op aangehouden schuldbewijzen;

opgebouwde huurvorderingen;

te ontvangen bedragen die geen verband houden met het kernbedrijf van het beleggingsfonds.


CATEGORIEËN PASSIVA


Categorie

Belangrijkste kenmerken

8.

Ontvangen leningen en deposito’s

Door beleggingsfondsen aan crediteuren verschuldigde bedragen m.u.v. bedragen verkregen uit de uitgifte van verhandelbare effecten.

Deze post bestaat uit:

aan beleggingsfondsen verstrekte leningen die zijn belichaamd in niet-verhandelbare documenten of niet zijn belichaamd in documenten;

repo’s en repo-achtige-transacties tegen liquide onderpand: tegenpost van gelden ontvangen in ruil voor door het beleggingsfonds tegen een bepaalde koers verkochte effecten onder beding van wederinkoop van dezelfde (of soortgelijke) effecten tegen een vaste koers op een bepaalde datum in de toekomst. Door de beleggingsfondsen ontvangen bedragen in ruil voor effecten die aan een derde zijn overgedragen (“tijdelijke verkrijgende”), worden hier ingedeeld indien er een vaste verplichting bestaat om de transactie om te keren en niet enkel een optie daarvoor. Dit houdt in dat het beleggingsfonds tijdens de transactie alle risico’s en beloningen van de onderliggende effecten behoudt;

liquide onderpand ontvangen in ruil voor effectenleningen: bedragen die zijn in ontvangen in ruil voor tijdelijk aan een derde overgedragen effecten in de vorm van effectenuitleentransacties tegen liquide onderpand;

liquide onderpand dat is ontvangen in transacties inzake de tijdelijke overdracht van goud tegen onderpand.

Deze post kan doorlopende leningen en rekening-courantkredieten omvatten, ook gerapporteerd als afzonderlijke “waarvan”-posten.

Doorlopende leningen zijn leningen die alle volgende kenmerken hebben: i) de kredietnemer kan gelden gebruiken of opnemen tot een vooraf goedgekeurde kredietlimiet zonder de kredietverstrekker van tevoren in kennis te stellen; ii) het bedrag aan beschikbaar krediet kan toenemen en afnemen naarmate gelden worden geleend en terugbetaald; iii) het krediet kan herhaaldelijk worden gebruikt.

Tot doorlopende leningen behoren de bedragen die zijn verkregen via een kredietlijn en nog niet zijn terugbetaald (uitstaande bedragen). Een kredietlijn is een overeenkomst tussen een kredietverstrekker en kredietnemer waarbij een kredietnemer wordt toegestaan voorschotten op te nemen gedurende een bepaalde periode en tot een bepaalde limiet, en de voorschotten naar eigen goeddunken vóór een vastgestelde datum terug te betalen. Bedragen die via een kredietlijn beschikbaar zijn en niet zijn opgenomen of al zijn terugbetaald, mogen niet in een categorie van balansposten worden opgenomen.

Rekening-courantkredieten zijn debetsaldo’s op lopende rekeningen. Het totale verschuldigde bedrag moet worden gerapporteerd, ongeacht of het binnen of buiten een vooraf tussen de kredietverstrekker en kredietnemer afgesproken limiet valt met betrekking tot de hoogte en/of maximale periode van de lening.

9.

Aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen

Door beleggingsfondsen uitgegeven aandelen of rechten van deelneming, waaronder in de vorm van aandelenkapitaal, welke voor statistische doeleinden in de lijst van beleggingsfondsen zijn opgenomen. Deze post omvat de totale verplichtingen aan de aandeelhouders van het beleggingsfonds. Hiertoe behoren eveneens gelden uit hoofde van niet-uitgekeerde winst en door het beleggingsfonds gereserveerde gelden voor betalingen en verplichtingen in de toekomst.

10.

Financiële derivaten

Zie categorie 5.

11.

Overige passiva

Dit is de restpost aan de passiefzijde van de balans, waarin de “niet elders opgenomen passiva”’ worden omschreven.

De NCB’s mogen uit hoofde van deze post ook individuele uitsplitsingen vereisen van:

uitgegeven schuldbewijzen;

door het beleggingsfonds uitgegeven effecten m.u.v. van aandelen, die gewoonlijk verhandelbare instrumenten zijn en op secundaire markten worden verhandeld of op de markt kunnen worden verrekend en die de houder geen eigendomsrechten verlenen met betrekking tot de emitterende instelling;

te betalen opgebouwde rente op leningen en deposito’s;

te betalen bedragen die geen verband houden met het kernbedrijf van het beleggingsfonds, d.w.z. bedragen verschuldigd aan leveranciers, belastingen, lonen, sociale premies etc.;

voorzieningen die verplichtingen ten opzichte van derden vertegenwoordigen, d.w.z. pensioenen, dividenden etc.;

nettoposities uit hoofde van effectenuitleen zonder liquide onderpand;

netto te betalen bedragen uit hoofde van toekomstige afrekeningen van effectentransacties.

Deel 2

Beschrijvingen van attributen van effectgewijze gegevens

TABEL B

Beschrijvingen van attributen van effectgewijze gegevens

Veld

Belangrijkste attributen

Effectenidentificatiecode

Een code die een effect op een unieke manier identificeert. Dit kan de ISIN-code zijn of een andere effectenidentificatiecode, onder voorbehoud van de instructies van de NCB.

“ISIN-code”: het aan effecten toegewezen International Securities Identification Number, bestaande uit 12 alfanumerieke tekens die een effectenemissie op unieke wijze identificeert (zoals bepaald door ISO 6166).

Aantal eenheden of geaggregeerd nominaal bedrag

Aantal eenheden van een effect, of geaggregeerd nominaal bedrag indien het effect wordt verhandeld in bedragen in plaats van in eenheden.

Prijs

Marktprijs per eenheid van een effect of percentage van het geaggregeerde nominale bedrag indien het effect wordt verhandeld in bedragen in plaats van in eenheden. De NCB’s kunnen onder deze post ook de opgebouwde rente verlangen.

Totaalbedrag

Totale marktwaarde van een effect. Indien effecten in eenheden worden verhandeld, is dit bedrag gelijk aan het aantal effecten vermenigvuldigd met de prijs per eenheid. Indien effecten in bedragen worden verhandeld in plaats van in eenheden, is dit bedrag gelijk aan het geaggregeerde nominale bedrag vermenigvuldigd met de koers uitgedrukt als een percentage.

De NCB’s kunnen onder deze post ook de opgebouwde rente verlangen.

Financiële transacties

De som van aankopen minus verkopen (effecten aan de actiefzijde) of uitgiften minus aflossingen (effecten aan de passiefzijde) van een tegen de transactiewaarde opgenomen effect.

Gekochte effecten (activa) of uitgegeven effecten (passiva)

De som van aankopen (effecten aan de actiefzijde) of emissies (effecten aan de passiefzijde) van een tegen de transactiewaarde opgenomen effect.

Verkochte effecten (activa) of afgeloste effecten (passiva)

De som van verkopen (effecten aan de actiefzijde) of aflossingen (effecten aan de passiefzijde) van een tegen de transactiewaarde opgenomen effect.

Valuta waarin het effect luidt

ISO-code of equivalent van de valuta waarin de koers luidt en/of het uitstaande bedrag van het effect.

Instrument

Als gedefinieerd in tabel A, categorieën 2, 3 en 4.

Emittentenidentificatiecode

Een met de betreffende NCB overeengekomen standaardcode die een emittent op unieke wijze identificeert en informeert over het toegepaste identificatortype van de code, bv. EU-identificatiecode of nationale identificatiecode.

Naam emittent

Volledige officiële naam van de emittent.

Land emittent

ISO-code of equivalent van het land van ingezetenschap van de emittent.

Datum uitgifte

De datum waarop de emittent de effecten tegen betaling aan de intekenaar levert. Dit is de datum waarop de effecten voor de eerste keer beschikbaar zijn voor levering aan beleggers.

Vervaldatum

Datum waarop het schuldinstrument daadwerkelijk wordt afgelost.

Opgebouwde rente

Opgebouwde rente sinds de vorige couponbetaling of sinds de aanvangsdatum van renteopbouw.

Deel 3

Beschrijvingen van sectoren

Het ESR 2010 voorziet in de normen voor de sectorindeling in de lidstaten. Deze tabel geeft een gedetailleerde standaardbeschrijving van de sectoren die NCB’s overeenkomstig deze verordening in nationale categorieën omzetten. In het eurogebied ingezeten wederpartijen worden geïdentificeerd aan de hand van hun sector aan de hand van de door de Europese Centrale Bank (ECB) voor statistische doeleinden bijgehouden lijsten en de leidraad voor de statistische indeling van wederpartijen zoals vastgelegd in het handboek “ Monetary financial institutions and markets statistics sector manual: Guidance for the statistical classification of customers ” van de ECB.

TABEL C

Beschrijvingen van sectoren

Sector

Beschrijvingen

1.

MFI’s

MFI’s als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2021/379 (ECB/2021/2).

2.

Overheid

De sector overheid (S.13) bestaat uit institutionele eenheden die niet-marktproducenten zijn waarvan de output voor individueel of collectief verbruik is bestemd, en die worden gefinancierd uit verplichte betalingen door eenheden die tot andere sectoren behoren, en institutionele eenheden die zich in hoofdzaak bezighouden met de herverdeling van het nationale inkomen en vermogen (ESR 2010, punten 2.111 tot en met 2.113).

Centrale overheid

Deze subsector (S.1311) omvat alle bestuursinstellingen van de staat en andere centrale instellingen waarvan de bevoegdheid zich gewoonlijk over het gehele economische gebied uitstrekt, met uitzondering van het beheer van socialezekerheidsfondsen (ESR 2010, punt 2.114). Voor de toepassing van deze verordening omvat “overheid” ook de Unie-instellingen en -organen die worden ingedeeld bij de sector overheid (S.13).

Deelstaatoverheid

Deze subsector (S.1312) bestaat uit die typen van bestuursinstellingen die afzonderlijke institutionele eenheden zijn die bepaalde overheidsfuncties, met uitzondering van het beheer van sociale zekerheidsfondsen, uitoefenen op een lager niveau dan de centrale overheid en op een hoger niveau dan de institutionele eenheden van de lagere overheid (ESR 2010, punt 2.115).

Lagere overheid

Deze subsector (S.1313) omvat de instellingen van openbaar bestuur waarvan de bevoegdheid zich slechts tot een lokaal gedeelte van het economische gebied uitstrekt, met uitzondering van de plaatselijke instellingen van socialezekerheidsfondsen (ESR 2010, punt 2.116).

Socialezekerheidsfondsen

De subsector socialezekerheidsfondsen (S.1314) omvat institutionele eenheden op centraal, deelstaat- en lokaal niveau waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het verstrekken van sociale uitkeringen en die aan elk van de volgende twee criteria voldoen: a) bepaalde bevolkingsgroepen zijn bij wet- of regelgeving verplicht aan de regeling deel te nemen of premies te betalen, en b) de overheid is verantwoordelijk voor het beheer van de instelling wat de vaststelling of goedkeuring van de premies en uitkeringen betreft, ongeacht haar rol als toezichthoudend orgaan of werkgever. Gewoonlijk is er geen rechtstreeks verband tussen de hoogte van een door een individu betaalde premie en het risico waaraan hij is blootgesteld (ESR 2010, punt 2.117).

3.

Beleggingsfondsen m.u.v. GMF’s

Beleggingsfondsen als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van deze verordening.

4.

Overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen

De subsector overige financiële intermediairs m.u.v. verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (S.125) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie financiële intermediatie door het aangaan van verplichtingen, anders dan in chartaal geld, deposito’s (of daarmee vergelijkbare financiële titels), aandelen/rechten van deelneming in beleggingsfondsen of in verband met verzekerings-, pensioen- en standaardgarantieregelingen, bij institutionele eenheden. LFI’s als gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 1075/2013 van de Europese Centrale Bank (ECB/2013/40) (1) worden in deze subsector opgenomen (ESR 2010, punten 2.86 tot en met 2.94).

5.

Financiële hulpbedrijven

De subsector financiële hulpbedrijven (S.126) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen die zich hoofdzakelijk bezighouden met activiteiten die nauw verband houden met financiële intermediatie, maar zelf geen financiële intermediairs zijn. Deze subsector omvat tevens hoofdkantoren waarvan de dochterondernemingen allemaal of voor het merendeel financiële vennootschappen zijn (ESR 2010, punten 2.95 tot en met 2.97).

6.

Financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband

De subsector financiële instellingen en kredietverstrekkers binnen concernverband (S.127) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen die zich noch met financiële bemiddeling noch met het verlenen van financiële hulpdiensten bezighouden en waarvan het merendeel van hetzij de activa hetzij de passiva niet op open markten wordt verhandeld. Deze subsector omvat tevens holdings die een zeggenschapsbelang bezitten in een groep dochterondernemingen en waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het bezitten van de groep zonder dat andere diensten worden verleend aan de ondernemingen waarin zij dat belang bezitten, m.a.w. zij besturen of beheren geen andere eenheden (ESR 2010, punten 2.98 en 2.99).

7.

Verzekeringsinstellingen

De subsector verzekeringsinstellingen (S.128) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie financiële intermediatie door middel van het poolen van risico’s, hoofdzakelijk in de vorm van directe verzekering of herverzekering (ESR-2010, punten 2.100 tot en met 2.104).

8.

Pensioenfondsen

De subsector pensioenfondsen (S.129) bestaat uit alle financiële instellingen en quasivennootschappen met als hoofdfunctie financiële intermediatie door middel van het poolen van sociale risico’s en behoeften van de verzekerden (sociale verzekering). Pensioenfondsen als socialeverzekeringsregelingen verschaffen een inkomen aan gepensioneerden en vaak uitkeringen bij overlijden en invaliditeit (ESR 2010 punten 2.105 tot en met 2.110).

9.

Niet-financiële vennootschappen

De sector niet-financiële vennootschappen (S.11) bestaat uit institutionele eenheden met eigen rechtspersoonlijkheid die marktproducent zijn en waarvan de hoofdactiviteit bestaat in de productie van goederen en niet-financiële diensten. Deze sector omvat ook niet-financiële quasivennootschappen (ESR 2010, punten 2.45 tot en met 2.50).

10.

Huishoudens

De sector huishoudens (S.14) bestaat uit personen of groepen van personen in hun hoedanigheid van consument en personen of groepen van personen die als ondernemer goederen en al dan niet financiële diensten voor de markt produceren (marktproducenten), voor zover de goederen en diensten niet worden geproduceerd door afzonderlijke entiteiten die als quasi-vennootschappen worden aangemerkt. Deze sector omvat ook personen of groepen van personen die als producent uitsluitend voor eigen finaal gebruik goederen en niet-financiële diensten voortbrengen. De sector huishoudens omvat tevens eenmanszaken en personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid, voor zover zij niet als quasivennootschappen worden behandeld, die marktproducent zijn (ESR-2010, punten 2.118 tot en met 2.128).

11.

instellingen zonder winstoogmerk t.b.v. huishoudens

De sector instellingen zonder winstoogmerk (izw’s) ten behoeve van huishoudens (S.15) bestaat uit instellingen zonder winstoogmerk met rechtspersoonlijkheid die werken ten behoeve van huishoudens en die particuliere niet-marktproducent zijn. De voornaamste middelen van deze instellingen zijn vrijwillige bijdragen, in geld of in natura, van huishoudens in hun hoedanigheid van consument, betalingen door de overheid en inkomen uit vermogen (ESR 2010, punten 2.129 en 2.130).

Deel 4

Beschrijvingen van gegevens over inkomsten en vergoedingen

TABEL D

Beschrijvingen van gegevens over inkomsten en vergoedingen

Veld

Beschrijving

Ontvangen inkomsten

Door het beleggingsfonds gedurende de periode ontvangen inkomsten, toegerekend aan elke aandelencategorie die door het beleggingsfonds is uitgegeven.

Uitgekeerde dividenden

Door het beleggingsfonds aan haar aandeelhouders gedurende de periode betaalde gelden in de vorm van dividenden of andere gelijkwaardige uitkeringen, toegewezen aan elke door het beleggingsfonds uitgegeven aandelencategorie.

Door de aandeelhouders betaalde vergoedingen

Door de aandeelhouders gedurende de periode aan het beleggingsfonds betaalde vergoedingen in de vorm van betalingen die in mindering worden gebracht op de activa van de BF, met uitzondering van vergoedingen die rechtstreeks door aandeelhouders aan andere derden dan het beleggingsfonds worden betaald. Zij bestaan uit de soorten “vaste kosten” en “incidentele kosten” van het beleggingsfonds zoals beschreven in bijlage VI bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 van de Commissie (2) .

Deel 5

Beschrijvingen van de classificatieattributen van beleggingsfondsen

TABEL E

Beschrijvingen van classificatieattributen van beleggingsfondsen

Veld

Beschrijvingen van classificatieattributen van beleggingsfondsen

Identificatiecode

“identificatiecode voor juridische entiteiten” (Legal Entity Identifier — LEI): een aan de rechtspersoon overeenkomstig de ISO 17442 standaard toegewezen alfanumerieke referentiecode;

“RIAD-code”: de unieke identificatiecode die de bevoegde NCB of de ECB heeft gecreëerd om een in RIAD geregistreerde entiteit te identificeren.

Andere (bv. nationale) entiteitsidentificatiecode (type en code) verwijst naar iedere andere identificatiecode voor het beleggingsfonds.

De rangorde voor de te gebruiken code luidt LEI, RIAD-code of andere entiteitsidentificatiecode.

Naam

Volledige officiële naam van het beleggingsfonds.

Land van ingezetenschap

Land waar het beleggingsfonds is ingezeten.

Oprichtingsdatum

Datum waarop het beleggingsfonds voor het eerst werd opgericht.

Beheermaatschappij

Een maatschappij waarvan de reguliere bedrijfsactiviteiten bestaan uit het beheren van het beleggingsfonds.

Identificatie beheermaatschappij

Identificatiecode van de beheermaatschappij. De rangorde voor de te gebruiken code luidt LEI, RIAD-code of enige andere (bv. nationale) entiteitsidentificatiecode.

Soort dividenduitkering

Een uitkeringsfonds is een beleggingsfonds dat in overwegende mate (meer dan 50 %) de door haar ontvangen inkomsten in contanten uitbetaalt aan haar aandeelhouders.

Een cumulatief fonds is een beleggingsfonds dat in overwegende mate (meer dan 50 %) de door haar ontvangen inkomsten herbelegt in overeenstemming met haar beleggingsbeleid.

Een gemengd dividenduitkeringsfonds is een beleggingsfonds dat de door haar ontvangen inkomsten zowel gebruikt om in contanten aan haar aandeelhouders uit te betalen als te herbeleggen in overeenstemming met haar beleggingsbeleid.

Beleggingsfondsen met subfondsen

Een paraplufonds is een entiteit die haar activa zodanig over verschillende eenheden (subfondsen) spreidt dat aandelen/rechten van deelneming met betrekking tot elke eenheid onafhankelijk door verschillende activa worden gedekt.

Een subfonds van een paraplufonds is een eenheid die gespreide activa van een paraplufonds aanhoudt ter dekking van door het subfonds uitgegeven aandelen/rechten van deelneming.

Investeringsbeleid

Aandelenfondsen zijn beleggingsfondsen die voornamelijk beleggen in aandelen.

Obligatiefondsen zijn beleggingsfondsen die voornamelijk beleggen in schuldbewijzen.

Gemengde fondsen zijn beleggingsfondsen die zowel in aandelen als in obligaties beleggen zonder dat het beleid in overheersende mate op een van de twee soorten instrumenten is gericht.

Onroerendgoedfondsen zijn beleggingsfondsen die voornamelijk beleggen in onroerend goed.

Hedgefondsen zijn elke collectieve beleggingsinstelling, ongeacht de juridische structuur ervan onder nationaal recht, die relatief onbeperkte beleggingsstrategieën toepast om positieve absolute rendementen te behalen, en waarvan de beheerders, naast een beheersvergoeding, worden beloond in verhouding tot de prestaties van het fonds. Voor dat doel kennen hedgefondsen weinig beperkingen ten aanzien van het type financiële instrumenten waarin ze kunnen beleggen en kunnen zodoende op een flexibele manier een breed scala aan financiële technieken toepassen, waaronder het hefboomeffect, short-selling of een andere techniek. Deze omschrijving bestrijkt ook beleggingsfondsen die volledig of gedeeltelijk in andere hedgefondsen beleggen mits ze aan de overige elementen van de omschrijving voldoen.

Lening-/kredietfondsen zijn beleggingsfondsen die voornamelijk in leningen investeren.

Grondstoffenfondsen zijn beleggingsfondsen die voornamelijk in grondstoffen investeren.

Infrastructuurfondsen zijn beleggingsfondsen die in de eerste plaats investeren in infrastructuur voor openbare gebouwen zoals scholen, ziekenhuizen of gevangenissen, sociale infrastructuur zoals sociale huisvesting, vervoersinfrastructuur zoals wegen, grootschalige doorvoersystemen of luchthavens, energie-infrastructuur zoals energienetwerken, projecten voor aanpassing aan en beperking van de klimaatverandering, elektriciteitscentrales of pijpleidingen, waterbeheerinfrastructuur zoals watervoorzieningssystemen, riolerings- of irrigatiesystemen, communicatie-infrastructuur zoals netwerken, en afvalbeheerinfrastructuur zoals recycling- of inzamelingssystemen.

Andere fondsen zijn beleggingsfondsen m.u.v. obligatiefondsen, aandelenfondsen, gemengde fondsen, vastgoedfondsen, hedgefondsen, lening-/kredietfondsen, grondstoffenfondsen of infrastructuurfondsen.

De classificatie van beleggingsfondsen op basis van hun beleggingsbeleid kan van land tot land verschillen. In sommige landen is de classificatie onderworpen aan specifieke wettelijke bepalingen.

Actief/passief

Actieve beleggingsfondsen zijn beleggingsfondsen waarvan de beheerders een discretionaire keuze hebben ten aanzien van de beleggingsbeslissingen. Deze beleggingsfondsen kunnen worden beheerd op basis van een bepaalde benchmark; dit is echter niet verplicht.

Passieve synthetische beleggingsfondsen streven een indextrackingdoelstelling na door middel van synthetische replicatie, waarbij gebruik wordt gemaakt van financiële derivaten zoals swaps om de rendementen van de index die zij volgen te reproduceren.

Passieve fysieke beleggingsfondsen streven een indextrackingdoelstelling na door middel van fysieke replicatie, het aanhouden van de activa of een steekproef van de activa die ten grondslag liggen aan de index die zij volgen.

Geografische focus

De investeringsregio wordt bepaald op basis van de overheersende (meer dan 50 %) vestigingsplaats van de aangehouden activa in termen van de waarde ervan.

“Binnenlands” houdt in dat het beleggingsfonds voornamelijk belegt in activa die zijn uitgegeven door ingezetenen van hetzelfde land als het beleggingsfonds.

Europa (EER), Europa (m.u.v. de EER), Noord-Amerika, Zuid-Amerika, Azië/Stille Oceaan, het Midden-Oosten en Afrika hebben dezelfde betekenis als in de richtsnoeren van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) (ESMA/2014/869EN) (3) .

“Supranationale/meervoudige regio” houdt in dat het beleggingsfonds voornamelijk belegt in activa die zijn uitgegeven door supranationale entiteiten of niet hoofdzakelijk belegt in één van de hierboven omschreven geografische regio’s.

Open/end/closed-end

Open-end beleggingsfondsen zijn beleggingsfondsen waarvan de aandelen of rechten van deelneming op verzoek van de houders direct of indirect uit de activa van de onderneming worden ingekocht of afgelost.

Closed-end beleggingsfondsen zijn beleggingsfondsen met een vast aantal uitgegeven aandelen waarvan de aandeelhouders bestaande aandelen moeten kopen of verkopen om tot het fonds toe te treden of het fonds te verlaten.

Fondsen voor bedrijfsobligaties/overheidsobligaties

Overheidsobligatiefondsen beleggen in overwegende mate (meer dan 50 %) in door overheden uitgegeven schuldbewijzen.

Bedrijfsobligatiefondsen beleggen in overwegende mate (meer dan 50 %) in schuldbewijzen die worden uitgegeven door financiële en niet-financiële vennootschappen.

De classificatie van beleggingsfondsen op basis van hun beleggingsbeleid kan van land tot land verschillen. In sommige landen is de classificatie onderworpen aan specifieke nationale bepalingen.

Status van notering

Beursgenoteerde beleggingsfondsen hebben aandelen die genoteerd zijn aan een effectenbeurs of een andere georganiseerde markt.

Niet-beursgenoteerde beleggingsfondsen hebben geen aandelen die genoteerd zijn aan een effectenbeurs of een andere georganiseerde markt.

icbe/abi-conform

Instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) zijn beleggingsfondsen die zijn opgericht overeenkomstig Richtlijn 2009/65/EG.

Alternatieve beleggingsinstellingen (abi’s) zijn beleggingsfondsen die zijn opgericht overeenkomstig Richtlijn 2011/61/EU.

“niet icbe-conform, abi-conform, waarvan de aandelen aan retailbeleggers mogen worden verhandeld” is een beleggingsfonds waaraan de desbetreffende vergunning is verleend overeenkomstig artikel 43 van Richtlijn 2011/61/EU.

Beleggersbasis

De beleggersbasis wordt bepaald op basis van het overheersende type aandeelhouders (meer dan 50 %), op basis van hun waarde.

“Professionele cliënt”: een cliënt die voldoet aan de criteria van bijlage II bij Richtlijn 2014/65/EU.

“Retailbelegger”: een belegger die geen professionele belegger is.

Soort vastgoedfonds

Niet-zakelijke vastgoedfondsen beleggen in overwegende mate (meer dan 50 %) in niet-zakelijk onroerend goed.

Niet-zakelijk onroerend goed: een woning die wordt bewoond door de eigenaar of de leasenemer van de woning (artikel 4, lid 1, punt 75, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) )

Zakelijke vastgoedfondsen investeren in overwegende mate (meer dan 50 %) in onroerend goed dat voor commerciële doeleinden wordt gebruikt, zoals detailhandel en hotels.

Industriële vastgoedfondsen investeren in overwegende mate (meer dan 50 %) in onroerend goed dat wordt gebruikt voor de vervaardiging, productie, opslag en distributie van goederen.

Multistrategische vastgoedfondsen investeren in niet-zakelijk, zakelijk en industrieel onroerend goed, zonder een specifieke focus.

Andere vastgoedfondsen zijn vastgoedfondsen die geen niet-zakelijke, zakelijke, industriële of multistrategische vastgoedfondsen zijn.

Beursverhandeld fonds

Een beursverhandeld fonds (exchange-traded fund — ETF) is een “icbe-ETF” in de zin van punt 3, vierde alinea, van de ESMA-richtsnoeren (ESMA/2012/832) (5) . ESMA definieert een icbe-ETF als een icbe waarvan ten minste één eenhedenklasse of aandelenklasse gedurende de hele dag wordt verhandeld op ten minste één handelsplatform en waarbij ten minste één market maker ervoor zorgt dat de koers van de eenheden of aandelen van het fonds op het handelsplatform niet aanzienlijk afwijkt van de intrinsieke waarde en, in voorkomend geval, van de indicatieve intrinsieke waarde van de eenheden of aandelen. Niet-icbe-beleggingsfondsen die aan de ESMA-ETF-definitie voldoen, worden hieronder begrepen.

Private-equityfonds

Private-equityfondsen zijn beleggingsfondsen zonder hefboom die voornamelijk investeren in aandeleninstrumenten en instrumenten die economisch gelijkwaardig zijn aan door niet-beursgenoteerde bedrijven uitgegeven aandeleninstrumenten. Een subcategorie van private-equityfondsen is durfkapitaalfondsen die investeren in opstartende bedrijven. Private-equityfondsen (waaronder durfkapitaalfondsen) worden normaal opgezet als “closed-end”-fondsen of als commanditaire vennootschappen beheerd door een private-equity-onderneming of, ingeval van durfkapitaalfondsen, een durfkapitaalonderneming. Terwijl private-equityfondsen en durfkapitaalondernemingen worden ingedeeld als beleggingsfondsen overeenkomstig artikel 2 van deze verordening, worden private-equityfondsen en durfkapitaalondernemingen aangemerkt als financiële hulpbedrijven (ESR 2010, subsector S.126) indien zij alleen de activa beheren van private-equityfonden en durfkapitaalfondsen en als overige financiële intermediairs (ESR 2010, subsector S.125) indien zij voor eigen rekening investeren in private equity.

Vastgoedbeleggingsfondsen (Real Estate Investment Trust)

Een vastgoedbeleggingsfonds (Real Estate Investment Trust — REIT) is een entiteit die inkomen-genererend onroerend goed in eigendom heeft of financiert en onderworpen is aan een specifiek nationaal rechtskader waarin de rechtsvorm, de in aanmerking komende activa en het belastingregime zijn vastgelegd.

Aflossingsfrequentie

De aflossingsfrequentie specificeert het schema aan de hand waarvan beleggers in het beleggingsfonds hun aandelen/rechten van deelneming kunnen aflossen.

Soort milieu-, sociaal en governancebeleid (ESG)

Een beleggingsfonds dat voldoet aan artikel 8 van de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzame financiering (SFDR), voldoet aan artikel 8 van Verordening (EU) 2019/2088, waardoor ecologische of sociale kenmerken worden bevorderd.

Beleggingsfondsen die voldoen aan artikel 9 van de verordening betreffende informatieverschaffing over duurzame financiering (SFDR), voldoen aan artikel 9 van Verordening (EU) 2019/2088, en hebben derhalve duurzaam beleggen als doelstelling.

Andere beleggingsfondsen voldoen niet aan artikel 8 of artikel 9 van Verordening (EU) 2019/2088.


(1)  Verordening (EU) nr. 1075/2013 van de Europese Centrale Bank van 18 oktober 2013 houdende statistieken betreffende de activa en passiva vanwege lege financiële instellingen die securitisatietransacties verrichten (ECB/2013/40) (PB L 297 van 7.11.2013, blz. 107).

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/653 van de Commissie van 8 maart 2017 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1286/2014 van het Europees Parlement en de Raad over essentiële-informatiedocumenten voor verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (priip’s) door de vaststelling van technische reguleringsnormen voor de presentatie, de inhoud, de evaluatie en de herziening van essentiële-informatiedocumenten en de voorwaarden voor het voldoen aan het vereiste om dergelijke documenten te verstrekken (PB L 100 van 12.4.2017, blz. 1).

(3)  Richtsnoeren inzake rapportageverplichtingen uit hoofde van de artikelen 3 (3) (d) en 24 (1), (2) en (4) van de abi-beheerdersrichtlijn (ESMA/2014/869EN), beschikbaar op de website van de ESMA op www.esma.europa.eu.

(4)  Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

(5)  Richtsnoeren voor bevoegde autoriteiten en icbe-beheermaatschappijen (ESMA/2012/832EN), beschikbaar op de ESMA-website op www.esma.europa.eu.


BIJLAGE III

METHODE VOOR HERWAARDERINGSAANPASSINGEN OF TRANSACTIES

1.   

Beleggingsfondsen dienen herwaarderingsaanpassingen of transacties te rapporteren overeenkomstig de instructies van de betrokken nationale centrale bank (NCB), zoals vastgelegd in artikel 5, lid 1, punt b), van deze verordening. Indien de werkelijke populatie van informatieplichtigen herwaarderingsaanpassingen rapporteert, bestrijken deze hetzij herwaarderingen ten gevolge van prijs- en wisselkoerswijzigingen, hetzij alleen prijswijzigingen in de referentieperiode, behoudens voorafgaande goedkeuring van de betrokken NCB. Indien de herwaarderingsaanpassing slechts herwaarderingen ten gevolge van prijswijzigingen bestrijkt, verzamelt de betrokken NCB de nodige gegevens die ten minste een uitsplitsing omvatten naar het Britse pond, de Zwitserse Franc, de Japanse yen en de Amerikaanse dollar teneinde de herwaarderingen af te leiden die het gevolg zijn van wisselkoerswijzigingen.

2.   

“Financiële transacties” houden transacties in die voortvloeien uit het creëren, liquideren of wijzigen van het eigendom van financiële activa of passiva. Deze transacties worden gemeten als het verschil tussen de gerapporteerde standen per periode-ultimo, waaruit het effect van veranderingen ten gevolge van “herwaarderingsaanpassingen” (veroorzaakt door prijs- en wisselkoerswijzigingen) en “herindelingen en overige aanpassingen” wordt verwijderd. De Europese Centrale Bank vereist statistische gegevens voor het samenstellen van transacties in de vorm van aanpassingen die “herindelingen en overige aanpassingen” en “prijs- en wisselkoersherwaarderingen” bestrijken. Financiële transacties dienen in beginsel te voldoen aan het ESR 2010, maar kunnen door nationale praktijken afwijken.

3.   

“Prijs- en wisselkoersherwaarderingen” betreft fluctuaties in de waardering van activa en passiva die voortvloeien uit hetzij gewijzigde prijzen van activa en passiva en/of van de wisselkoersen die de waarde in euro van in een vreemde valuta luidende activa en passiva beïnvloeden. De aanpassing met betrekking tot de prijsherwaarderingen van activa/passiva heeft betrekking op fluctuaties in de waardering van activa/passiva die het gevolg zijn van een wijziging in de prijs waartegen activa/passiva worden geboekt of verhandeld. De prijsherwaarderingen omvatten in de tijd optredende wijzigingen in de waarde van standen per periode-ultimo, veroorzaakt door een gewijzigde referentiewaarde waartegen activa/passiva worden geboekt, d.w.z. waarderingswinsten/verliezen. Tussen opeenvolgende rapportagedata optredende schommelingen in wisselkoersen ten opzichte van de euro leiden, wanneer ze worden uitgedrukt in euro, tot wijzigingen in de waarde van activa/passiva in buitenlandse valuta’s. Aangezien deze veranderingen waarderingswinsten/verliezen betreffen en niet het resultaat zijn van financiële transacties, moeten deze effecten uit de transactiegegevens worden verwijderd. In beginsel omvatten “prijs- en wisselkoersherwaarderingen” tevens waarderingsmutaties die voortvloeien uit transacties in activa/passiva, bijv. gerealiseerde winsten/verliezen; er bestaan in dit opzicht evenwel uiteenlopende nationale praktijken.


BIJLAGE IV

DOOR DE WERKELIJKE POPULATIE VAN INFORMATIEPLICHTIGEN TOE TE PASSEN MINIMUMNORMEN

Beleggingsfondsen dienen de volgende minimumnormen in acht te nemen om aan de statistische rapportageverplichtingen van de Europese Centrale Bank (ECB) te voldoen.

1.

Minimumnormen voor verzending:

a)

de rapportage vindt tijdig plaats en binnen de door de betrokken NCB vastgestelde termijn;

b)

de vorm en het formaat van de statistische rapporten moeten voldoen aan de door de betrokken NCB vastgestelde technische rapportagevereisten;

c)

het beleggingsfonds moet de betrokken NCB details over één of meerdere contactpersonen verstrekken;

d)

de gegevensoverdracht aan de betrokken NCB moet voldoen aan de daarvoor vastgestelde technische specificaties;

e)

voor de rapportage van effectgewijze gegevens moeten beleggingsfondsen, indien de betrokken NCB daarom verzoekt, aanvullende gegevens verstrekken (bijv. naam van de emittent, emissiedatum) die nodig zijn om effecten te identificeren waarvan effectenidentificatiecodes hetzij onjuist, hetzij niet voor het publiek beschikbaar zijn.

2.

Minimumnormen voor nauwkeurigheid:

a)

de statistische gegevens dienen correct te zijn: aan alle lineaire beperkingen moet worden voldaan (bijv. activa en passiva dienen gelijk te zijn, en de opgetelde subtotalen moeten gelijk zijn aan de totalen), en de gegevens dienen consistent te zijn tussen alle frequenties;

b)

beleggingsfondsen moeten gegevens kunnen verschaffen over de ontwikkelingen waarop de verstrekte gegevens duiden;

c)

de statistische gegevens moeten volledig zijn en mogen geen continue of structurele leemtes bevatten; er dient gewezen te worden op eventuele bestaande leemtes, waarvoor aan de betrokken NCB een verklaring moet worden gegeven en die, waar van toepassing, zo snel mogelijk verholpen moeten worden;

d)

beleggingsfondsen moeten zich houden aan de afmetingen, het afrondingsbeleid en decimalen die de NCB’s voor de technische verzending van de gegevens hebben vastgesteld.

3.

Minimumnormen voor conceptuele naleving:

a)

de statistische gegevens dienen te voldoen aan de in deze verordening opgenomen definities en classificaties;

b)

ingeval van afwijking van deze definities en classificaties moeten beleggingsfondsen regelmatig het verschil tussen de gebruikte maatstaf en de in deze verordening vervatte maatstaf monitoren en kwantificeren;

c)

beleggingsfondsen moeten een eventuele breuk in de verstrekte gegevens ten opzichte van de cijfers van voorgaande perioden kunnen verklaren.

4.

Minimumnormen voor herzieningen:

Het door de ECB en de betrokken NCB vastgestelde beleid en de procedures met betrekking tot herzieningen moeten worden gevolgd. Herzieningen die afwijken van regelmatige herzieningen moeten van een toelichting worden voorzien.


BIJLAGE V

CONCORDANTIETABEL

Verordening (EU) nr. 1073/2013 (ECB/2013/38)

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Bijlage I, deel 1

Bijlage I, deel 2

Bijlage I, deel 3

Bijlage II, deel 1 tot en met 3

Bijlage III

Bijlage IV

Bijlage V

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 7

Artikel 9

Artikel 10

Artikel 8

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 17

Artikel 18

Artikel 6

Bijlage I

Bijlage II, delen 1 tot en met 3

Bijlage II, delen 4 en 5

Bijlage III

Bijlage IV

Bijlage V


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1988/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top