Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021R2106

Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2106 van de Commissie van 28 september 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit door de vaststelling van de gemeenschappelijke indicatoren en de gedetailleerde elementen van het scorebord voor herstel en veerkracht

C/2021/8800

PB L 429 van 1.12.2021, p. 83–91 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 01/12/2021

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2021/2106/oj

1.12.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 429/83


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/2106 VAN DE COMMISSIE

van 28 september 2021

tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit door de vaststelling van de gemeenschappelijke indicatoren en de gedetailleerde elementen van het scorebord voor herstel en veerkracht

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (1), en met name artikel 29, lid 4, punt a), en artikel 30, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De herstel- en veerkrachtfaciliteit (“de faciliteit”) is erop gericht doeltreffende en significante financiële steun te verstrekken om de uitvoering van duurzame hervormingen en de bijbehorende overheidsinvesteringen in de lidstaten te versterken. De faciliteit is een specifiek instrument om de schadelijke effecten en gevolgen van de COVID-19-crisis in de Unie aan te pakken.

(2)

Overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) 2021/241 moet de uitvoering van de faciliteit worden gemonitord en geëvalueerd aan de hand van gemeenschappelijke indicatoren. Deze indicatoren moeten worden gebruikt voor verslaglegging over de vorderingen en voor de monitoring en evaluatie van de faciliteit met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 4 van Verordening (EU) 2021/241 bedoelde algemene en specifieke doelstellingen. De lidstaten moeten aan de Commissie verslag uitbrengen over de gemeenschappelijke indicatoren.

(3)

Overeenkomstig artikel 30 van Verordening (EU) 2021/241 moet het prestatierapportagesysteem van de faciliteit de vorm aannemen van een scorebord voor herstel en veerkracht (“het scorebord”). Het scorebord geeft de voortgang weer van de uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen van de lidstaten in elk van de zes in artikel 3 van die verordening bedoelde pijlers van het toepassingsgebied van de faciliteit, en wat betreft de gemeenschappelijke indicatoren. Het scorebord moet openbaar worden gemaakt in de vorm van een website of internetportaal en moet tweemaal per jaar worden bijgewerkt.

(4)

De artikelen 29 en 30 van Verordening (EU) 2021/241 hangen nauw samen, aangezien de gemeenschappelijke indicatoren een belangrijk deel zullen uitmaken van de inhoud van het scorebord, zoals bepaald in artikel 30, lid 3, van Verordening (EU) 2021/241. Om te zorgen voor samenhang tussen die bepalingen die tegelijkertijd in werking moeten treden, om een volledig beeld van de rapportagevereisten voor de lidstaten te vergemakkelijken en om de toepassing van die verordening te vergemakkelijken, moeten de bepalingen ter aanvulling van die artikelen in één enkele gedelegeerde verordening worden opgenomen.

(5)

Het scorebord is bedoeld om op transparante wijze samenvattende informatie te verstrekken over de voortgang bij de uitvoering van de faciliteit en de nationale herstel- en veerkrachtplannen die bij de respectieve uitvoeringsbesluiten van de Raad zijn goedgekeurd. Het moet dienen als basis voor de herstel- en veerkrachtdialoog met het Europees Parlement bedoeld in artikel 26 van Verordening (EU) 2021/241.

(6)

Overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EU) 2021/241 moeten de lidstaten in het kader van het Europees Semester tweemaal per jaar verslag uitbrengen over de vorderingen bij de verwezenlijking van de herstel- en veerkrachtplannen, en over de gemeenschappelijke indicatoren. Om ervoor te zorgen dat het scorebord voor alle lidstaten met de meest recente beschikbare gegevens en volgens hetzelfde tijdschema wordt bijgewerkt, en zo een gelijke behandeling te waarborgen, moet die verslaglegging voor alle lidstaten tegelijkertijd plaatsvinden en worden afgestemd op het tijdschema van het Europees Semester.

(7)

De lijst van gemeenschappelijke indicatoren in de bijlage is ontworpen om alle herstel- en veerkrachtplannen te bestrijken, maar de verslaglegging door een lidstaat over een specifieke gemeenschappelijke indicator is alleen relevant voor zover er overeenkomstige maatregelen in zijn plan zijn opgenomen. Of een gemeenschappelijke indicator niet relevant is voor een herstel- en veerkrachtplan moet worden besproken tussen de Commissie en de betrokken lidstaat. Aangezien elke gemeenschappelijke indicator over het algemeen voor een grote meerderheid van de lidstaten relevant is, wordt verwacht dat elke lidstaat over de meeste indicatoren verslag moet uitbrengen.

(8)

De gemeenschappelijke indicatoren moeten voldoende gedetailleerd zijn om ervoor te zorgen dat de door de lidstaten verzamelde gegevens vergelijkbaar zijn en kunnen worden samengevoegd om de uitvoering van de faciliteit op Unieniveau weer te geven. Indien gemeenschappelijke indicatoren op het niveau van de afzonderlijke lidstaten worden weergegeven, moeten zij in relatieve termen worden gepresenteerd, mede op basis van gegevens van Eurostat, om te voorkomen dat vergelijkingen tussen lidstaten door de verschillende omvang of aard van de herstel- en veerkrachtplannen misleidend zouden zijn.

(9)

Overeenkomstig artikel 28 van Verordening (EU) 2021/241 moeten de Commissie en de betrokken lidstaten synergieën bevorderen en zorgen voor doeltreffende coördinatie tussen de faciliteit en andere programma’s en instrumenten van de Unie. De indicatoren in het scorebord moeten daarom, voor zover mogelijk, coherent zijn met die welke voor andere Uniefondsen worden gebruikt.

(10)

Overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EU) 2021/241 is de monitoring van de uitvoering gericht op en evenredig met de activiteiten die in het kader van de faciliteit worden uitgevoerd. Het prestatieverslagleggingssysteem van de Commissie waarborgt daarom dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering van de activiteiten en de resultaten op efficiënte en doeltreffende wijze en tijdig worden verzameld. Daartoe moeten evenredige verslagleggingsvereisten worden opgelegd aan de ontvangers van Uniemiddelen.

(11)

De overige elementen van het scorebord moeten door de Commissie worden samengesteld aan de hand van informatie die bij het toezicht op de uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen en van de faciliteit wordt verzameld. Dit moet de vergelijkbaarheid van de gegevens waarborgen.

(12)

Aangezien het scorebord uiterlijk op 31 december 2021 in werking moet zijn en om de in deze verordening opgenomen maatregelen snel te kunnen uitvoeren, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Inhoud van het scorebord voor herstel en veerkracht en lijst van gemeenschappelijke indicatoren

Het scorebord geeft de voortgang weer die met de uitvoering van de herstel- en veerkrachtplannen is gemaakt voor elk van de zes in artikel 3 van Verordening (EU) 2021/241 bedoelde pijlers, welke met name wordt gemeten aan de hand van:

a)

de verwezenlijking van mijlpalen en streefdoelen, die de uitvoering weerspiegelen van de hervormingen en investeringen die in de door de Raad vastgestelde uitvoeringsbesluiten zijn opgenomen, door een opsomming te geven van de mijlpalen en streefdoelen die op bevredigende wijze zijn bereikt, deze te tellen en het percentage weer te geven op het totale aantal mijlpalen en streefdoelen dat in die uitvoeringsbesluiten van de Raad is opgenomen. In dit verband kan ook worden gerapporteerd hoe de verwezenlijking van de mijlpalen en streefdoelen bijdraagt tot de uitvoering van de desbetreffende landspecifieke aanbevelingen,

b)

de uitgaven die door de faciliteit worden gefinancierd, ook in het kader van elk van de in artikel 3 van Verordening (EU) 2021/241 bedoelde pijlers, met inbegrip van sociale uitgaven op basis van de methode die is vastgesteld in Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2105 (2) van de Commissie, op basis van de uitsplitsing van de geraamde uitgaven in de goedgekeurde plannen voor herstel en veerkracht,

c)

de status van elk herstel- en veerkrachtplan,

d)

de vorderingen bij de uitbetaling van de financiële bijdragen en de leningen,

e)

de thematische analyses van maatregelen in herstel- en veerkrachtplannen en voorbeelden ter illustratie van de voortgang van de uitvoering in het kader van de zes pijlers,

f)

de gemeenschappelijke indicatoren, zoals vastgesteld in de bijlage, voor verslaglegging over de vorderingen en voor de monitoring en evaluatie van de faciliteit met het oog op de verwezenlijking van de algemene en specifieke doelstellingen.

Artikel 2

Verslaglegging

1.   Om het scorebord, met inbegrip van de gemeenschappelijke indicatoren, tweemaal per jaar consistent en eenvormig te kunnen bijwerken, brengen alle lidstaten in het kader van het Europees Semester tweemaal per jaar verslag uit aan de Commissie over de voortgang die is geboekt bij de verwezenlijking van hun herstel- en veerkrachtplan, met inbegrip van de operationele regelingen, en over de gemeenschappelijke indicatoren.

2.   De verslaglegging over de voortgang bij de verwezenlijking van hun herstel- en veerkrachtplan vindt in de regel plaats tegen midden april en begin oktober, en uiterlijk op 30 april respectievelijk 15 oktober. De verslagperiode bestrijkt de volledige periode van uitvoering van het plan, met ingang van 1 februari 2020, indien van toepassing.

3.   De verslaglegging over de bijwerking van de gemeenschappelijke indicatoren vindt elk jaar uiterlijk op 28 februari en 31 augustus plaats. De verslagperiode bestrijkt de volledige periode van uitvoering van het plan, vanaf 1 februari 2020, indien van toepassing, tot de respectieve afsluitdata van 31 december en 30 juni van elk jaar.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 september 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.

(2)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/2105 van de Commissie van 28 september 2021 tot aanvulling van Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit door een methode vast te stellen voor verslaglegging over sociale uitgaven (zie bladzijde 79 van dit Publicatieblad).


BIJLAGE

Lijst van gemeenschappelijke indicatoren

De gemeenschappelijke indicatoren zijn een weergave van de voortgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de faciliteit in het kader van de in de herstel- en veerkrachtplannen opgenomen hervormingen en investeringen. Een maatregel kan aan verschillende gemeenschappelijke indicatoren bijdragen. Indien een lidstaat een herstel- en veerkrachtplan heeft dat geen enkele maatregel bevat die tot een of meer van onderstaande indicatoren bijdraagt, dan bespreekt die lidstaat met de Commissie of hij voor die indicator in het verslag “niet van toepassing” vermeldt.

Nummer

Gemeenschappelijke indicator met betrekking tot RRF-steun

RRF-pijlers

Toelichting

Eenheid

1

Besparingen in het jaarlijkse primaire energieverbruik

Pijler 1

Pijler 3

Totale vermindering van het jaarlijkse primaire energieverbruik voor ondersteunde entiteiten als gevolg van steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit. De uitgangswaarde heeft betrekking op het jaarlijkse primaire energieverbruik vóór de interventie en de bereikte waarde heeft betrekking op het jaarlijkse primaire energieverbruik voor het jaar na de interventie. Voor gebouwen moeten interventies voldoende gedocumenteerd zijn om deze waarden te kunnen berekenen, bijvoorbeeld door gebruik te maken van energieprestatiecertificaten of andere monitoringsystemen die voldoen aan de criteria van artikel 10, lid 6, van Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad (1) (de richtlijn energieprestatie van gebouwen). Voor processen in ondernemingen wordt het jaarlijkse primaire energieverbruik gedocumenteerd op basis van energieaudits overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (2) (de energie-efficiëntierichtlijn) of andere relevante technische specificaties.

Openbare gebouwen worden gedefinieerd als gebouwen die eigendom zijn van overheidsinstanties en gebouwen die eigendom zijn van een non-profitorganisatie, mits deze organisaties doelstellingen van algemeen belang nastreven zoals onderwijs, gezondheid, milieu en vervoer. Voorbeelden hiervan zijn gebouwen voor overheidsdiensten, scholen, ziekenhuizen enz.

MWh/jaar

2

Extra operationeel vermogen geïnstalleerd voor hernieuwbare energie

Pijler 1

Pijler 3

Extra vermogen geïnstalleerd voor hernieuwbare energie als gevolg van de steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit, dat operationeel is (d.w.z. aangesloten op het net, indien van toepassing, en volledig klaar om energie te produceren of reeds energie producerend). De productiecapaciteit wordt gedefinieerd als het “netto maximale elektrische vermogen” zoals gedefinieerd door Eurostat (3).

Hernieuwbare energie wordt gedefinieerd als “energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk windenergie, zonne-energie (thermische zonne-energie en fotovoltaïsche energie) en geothermische energie, omgevingsenergie, getijdenenergie, golfslagenergie en andere energie uit de oceanen, waterkracht, en energie uit biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties, en biogas” (zie Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (4)). De indicator omvat ook de elektrolysecapaciteit voor waterstofproductie die tot stand is gebracht met steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit. De indicatoren voor i) capaciteit voor de productie van hernieuwbare energie en ii) elektrolysecapaciteit voor waterstofproductie worden afzonderlijk verzameld en gerapporteerd.

MW

3

Infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (tankstations/oplaadpunten)

Pijler 1

Pijler 3

Aantal (nieuwe of verbeterde) tankstations/oplaadpunten voor schone voertuigen ondersteund door maatregelen in het kader van de faciliteit.

Een oplaadpunt wordt gedefinieerd als een aansluiting, waarmee telkens één elektrisch voertuig kan worden opgeladen of de batterij van telkens één elektrisch voertuig kan worden vervangen. Een tankpunt verwijst naar een tankfaciliteit voor de levering van alternatieve brandstof via een vaste of mobiele installatie.

Alternatieve brandstoffen worden zo gedefinieerd dat ze brandstoffen of energiebronnen omvatten die ten minste gedeeltelijk dienen als vervanging van fossiele oliebronnen in de energievoorziening voor vervoer en ertoe kunnen bijdragen dat de energievoorziening koolstofvrij wordt en de milieuprestaties van de vervoersector beter worden, en die in overeenstemming zijn met Richtlijn (EU) 2018/2001 (5).

De indicatoren voor i) oplaadpunten en ii) tankpunten worden afzonderlijk verzameld en gerapporteerd. Als onderdeel van die laatste worden iii) waterstoftankpunten afzonderlijk gerapporteerd.

Tankpunten/oplaadpunten

4

Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen overstromingen, natuurbranden en andere klimaatgerelateerde natuurrampen

Pijler 1

Pijler 4

Inwoners in gebieden waar beschermingsinfrastructuur (met inbegrip van groene infrastructuur en op de natuur gebaseerde oplossingen voor adaptatie aan de klimaatverandering) wordt gebouwd of aanzienlijk verbeterd dankzij steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit om de gevoeligheid voor overstromingen, natuurbranden en andere klimaatgerelateerde natuurlijke risico’s (stormen, droogtes, hittegolven) te verminderen. De indicator heeft betrekking op beschermingsmaatregelen die duidelijk gelokaliseerd zijn in gebieden met een hoog risico en die rechtstreeks gericht zijn op de specifieke risico’s, in tegenstelling tot meer algemene maatregelen die op nationaal of regionaal niveau worden uitgevoerd. Voor overstromingen telt de indicator de inwoners die risico lopen.

Personen

5

Extra woningen met internettoegang via netwerken met zeer hoge capaciteit

Pijler 2

Pijler 4

Totaal aantal woningen met toegang tot netwerken met zeer hoge capaciteit, zoals gedefinieerd in de Berec-richtsnoeren inzake netwerken met zeer hoge capaciteit (BoR (20) 165 (6)) die alleen toegang hadden tot tragere verbindingen of helemaal geen internettoegang hadden vóór de steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit. Als zodanig wordt ook rekening gehouden met 5G-netwerkdekking en upgrades tot gigabitsnelheid. De verbeterde internettoegang moet een rechtstreeks gevolg zijn van de steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit. De indicator telt de woningen waar toegang mogelijk is en niet het daadwerkelijke gebruik ervan.

Een woning wordt gedefinieerd als “een kamer of een reeks kamers in een permanent gebouw of een structureel afgescheiden gedeelte van een gebouw dat […] ontworpen is voor bewoning door één particulier huishouden gedurende het hele jaar” (7) (zie Commissie (Eurostat)).

De indicator telt geen collectieve huisvesting zoals ziekenhuizen, bejaardentehuizen, verzorgings- of andere tehuizen, gevangenissen, militaire kazernes, religieuze instellingen, pensions, arbeidersherbergen enz..

Woningen

6

Ondernemingen die worden ondersteund om digitale producten, diensten en applicatieprocessen te ontwikkelen of toe te passen

Pijler 2

Pijler 3

Aantal ondernemingen dat steun ontvangt voor de ontwikkeling of invoering van nieuwe of aanzienlijk verbeterde diensten, producten en processen op basis van digitale technologieën, dankzij steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit. Dit omvat geavanceerde digitale technologieën zoals automatisering, kunstmatige intelligentie, cyberbeveiliging, blockchain, cloud- en edgeinfrastructuur en dataruimten, kwantumcomputing en high-performance computing. Aanzienlijke verbeteringen hebben alleen betrekking op nieuwe functionaliteiten. De informatie wordt daarom afzonderlijk verzameld i) voor ondernemingen die worden ondersteund om digitale technologieën en oplossingen te ontwikkelen en ii) voor ondernemingen die worden ondersteund om digitale oplossingen te gaan gebruiken om hun diensten, producten of processen te transformeren. De informatie wordt ook verzameld per ondernemingsgrootte.

Een onderneming wordt slechts één keer geteld, ongeacht het aantal keren dat zij met het oog op digitalisering steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit ontvangt.

Een onderneming en de uitsplitsing naar ondernemingsgrootte worden gedefinieerd volgens de definitie voor indicator 9.

Ondernemingen

7

Gebruikers van nieuwe en verbeterde openbare digitale diensten, producten en processen

Pijler 2

Pijler 5

Aantal gebruikers van de digitale openbare diensten, producten en processen die nieuw zijn ontwikkeld of aanzienlijk zijn verbeterd door middel van steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit. Aanzienlijke verbeteringen hebben alleen betrekking op nieuwe functionaliteiten. De indicator heeft alleen een uitgangswaarde van 0 als de digitale dienst, het digitale product of het digitale proces nieuw is. “Gebruikers” zijn de klanten van de openbare diensten en producten die nieuw zijn ontwikkeld of zijn verbeterd door middel van steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit, en het personeel van de openbare instelling dat gebruikmaakt van de digitale processen die nieuw zijn ontwikkeld of aanzienlijk zijn verbeterd door middel van steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit. Als geen individuele gebruikers kunnen worden geïdentificeerd, wordt het niet als dubbeltelling beschouwd wanneer dezelfde client die gebruikmaakt van een onlinedienst meer dan eens wordt geteld.

Gebruikers/jaar

8

Onderzoekers werkzaam in ondersteunde onderzoeksfaciliteiten

Pijler 3

Aantal onderzoekers dat in hun activiteitengebied rechtstreeks gebruikmaakt van de openbare of particuliere onderzoeksfaciliteit of uitrusting waarvoor steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit wordt verleend. De indicator wordt gemeten in termen van jaarlijkse voltijdequivalenten (VTE), berekend volgens de methodologie van het Frascati-handboek 2015 van de OESO.

De steun moet de onderzoeksfaciliteit of de kwaliteit van de onderzoeksuitrusting verbeteren. Vervangingen zonder kwaliteitsverbetering, evenals onderhoud, worden uitgesloten.

De vacatures voor O & O of voor ondersteunend personeel voor O & O (d.w.z. posten die niet rechtstreeks betrokken zijn bij O & O-activiteiten) worden niet meegeteld.

Jaarlijks VTE van O & O-personeel wordt gedefinieerd als de verhouding van de werkuren die in een kalenderjaar daadwerkelijk aan O & O zijn besteed, gedeeld door het totale aantal uren dat in dezelfde periode door een persoon of groep conventioneel wordt gewerkt. Volgens afspraak kan een persoon niet meer dan één VTE op O & O uitvoeren op halfjaarlijkse basis. Het aantal conventioneel gewerkte uren wordt bepaald op basis van de normatieve/wettelijke arbeidstijden. Een voltijdse persoon wordt geïdentificeerd aan de hand van zijn arbeidsstatus, het soort contract (voltijds of deeltijds) en de mate van betrokkenheid bij O & O (zie het Frascati-handboek 2015 van de OESO, hoofdstuk 5.3).

De indicator wordt uitgesplitst naar geslacht (8).

Jaarlijks voltijdequivalent

9

Ondersteunde ondernemingen (waarvan kleine — met inbegrip van micro-, middelgrote en grote ondernemingen)

Pijler 3

De indicator telt alle ondernemingen die financiële steun of steun in natura ontvangen uit maatregelen in het kader van de faciliteit.

De onderneming wordt gedefinieerd als de kleinste combinatie van juridische eenheden die een organisatorische eenheid vormt en goederen en diensten voortbrengt en die een zekere zelfstandige beslissingsbevoegdheid heeft, met name ten aanzien van de bestemming van haar vlottende middelen, en die op een of meer locaties een of meer activiteiten uitvoert. Een onderneming kan uit één juridische eenheid bestaan. Juridische eenheden omvatten rechtspersonen waarvan het bestaan wettelijk wordt erkend, onafhankelijk van de personen of instellingen die er eigenaar of lid van kunnen zijn, zoals vennootschappen onder firma, besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid enz. Juridische eenheden omvatten ook natuurlijke personen die zelfstandig een economische activiteit uitoefenen, zoals de eigenaar en exploitant van een winkel of een garage, een advocaat of een zelfstandige ambachtsman (Commissie (Eurostat), op basis van Verordening (EEG) nr. 696/93 van de Raad van 15 maart 1993, deel III, punt A).

De indicator wordt verzameld en gerapporteerd per ondernemingsgrootte. Voor de toepassing van deze indicator worden ondernemingen gedefinieerd als organisaties met winstoogmerk die goederen en diensten voortbrengen om aan de marktbehoeften te voldoen.

Classificatie van ondernemingen:

Kleine ondernemingen, met inbegrip van micro-ondernemingen (0-49 werknemers en zelfstandigen en jaaromzet ≤ 10 miljoen EUR of balans ≤ 10 miljoen EUR);

Middelgrote ondernemingen (50-249 werknemers en zelfstandigen en jaaromzet > 10 miljoen EUR en ≤ 50 miljoen EUR of balans > 10 miljoen EUR en ≤ 43 miljoen EUR);

Grote ondernemingen (> 250 werknemers en zelfstandigen en jaaromzet > 50 miljoen EUR of balans > 43 miljoen EUR);

Indien een van de twee drempels (aantal werknemers en zelfstandigen en jaaromzet/balans) wordt overschreden, worden de ondernemingen ingedeeld in de grootteklasse daarboven;

(Commissie (Eurostat) op basis van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (9), bijlage, artikelen 2-3);

De omvang van de gesteunde onderneming wordt gemeten bij de aanvang van de steun.

Ondernemingen

10

Aantal deelnemers dat onderwijs of opleiding volgt

Pijler 2

Pijler 4

Pijler 6

Bij de indicator wordt rekening gehouden met het aantal deelnemers aan door maatregelen in het kader van de faciliteit ondersteunde activiteiten op het gebied van onderwijs (ISCED 0-6, volwasseneneducatie) en opleiding (off-the-job/in-the-job training, permanent beroepsonderwijs en -opleiding enz.), met inbegrip van deelnemers aan opleidingen op het gebied van digitale vaardigheden (10). Daarom wordt de indicator verzameld en gerapporteerd voor i) deelnemers aan onderwijs of opleiding, en daarvan, ii) deelnemers aan opleiding op het gebied van digitale vaardigheden. De indicator wordt ook uitgesplitst naar geslacht (11) en leeftijd (12).

Deelnemers worden meegeteld bij de aanvang van de onderwijs- of opleidingsactiviteit.

Personen

11

Aantal mensen dat werk heeft of werkzoekend is

Pijler 3

Pijler 4

Werklozen (13) of inactieven (14) die steun hebben ontvangen uit maatregelen in het kader van de faciliteit en personen die aan het werk zijn, met inbegrip van werk als zelfstandige, of die inactief waren toen zij die steun ontvingen en die onmiddellijk na het ontvangen van die steun weer werkzoekend zijn.

De indicator wordt uitgesplitst naar geslacht (15) en leeftijd (16).

“Werkzoekend” moet worden begrepen als personen die meestentijds geen werk hebben, beschikbaar zijn voor werk en actief werk zoeken, zoals gedefinieerd bij de indicator “werklozen”.

Personen die zich pas als werkzoekende bij de openbare dienst voor arbeidsvoorziening hebben ingeschreven, worden altijd meegeteld, ook al zijn zij niet onmiddellijk beschikbaar voor werk.

Personen

12

Capaciteit van nieuwe of gemoderniseerde gezondheidszorgvoorzieningen

Pijler 4

Pijler 5

Het maximale jaarlijkse aantal personen dat ten minste eenmaal per jaar door een nieuwe of gemoderniseerde gezondheidszorgvoorziening kan worden bediend door steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit.

Energierenovatie of onderhoud en reparaties maken geen deel uit van modernisering. De gezondheidszorgvoorzieningen omvatten ziekenhuizen, klinieken, poliklinieken, gespecialiseerde zorgcentra enz.

Personen/jaar

13

Klaslokaalcapaciteit van nieuwe of gemoderniseerde kinderopvang- en onderwijsvoorzieningen

Pijler 4

Pijler 6

Klaslokaalcapaciteit in termen van het maximale aantal plaatsen in de nieuwe of gemoderniseerde voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en opvang en voor onderwijs (ISCED 0-6) als gevolg van steun uit maatregelen in het kader van de faciliteit. Klaslokaalcapaciteit wordt berekend overeenkomstig de nationale wetgeving, maar omvat geen leerkrachten, ouders, hulppersoneel of andere personen die ook gebruik kunnen maken van de voorzieningen.

Voorzieningen voor voor- en vroegschoolse educatie en opvang, zoals crèches en kleuterscholen, omvatten voorzieningen voor kinderen van geboorte tot het begin van het basisonderwijs (ISCED 0). Onderwijsvoorzieningen omvatten scholen (ISCED 1-3, ISCED 4) en hoger onderwijs (ISCED 5-6). De indicator heeft betrekking op nieuw gebouwde of gemoderniseerde kinderopvang- of onderwijsvoorzieningen (bijvoorbeeld om de normen inzake hygiëne en veiligheid te verhogen); energierenovatie of onderhoud en reparaties maken geen deel uit van modernisering.

Personen

14

Aantal jongeren tussen 15 en 29 jaar dat steun ontvangt

Pijler 6

Het aantal deelnemers dat bij het ontvangen van financiële steun of steun in natura uit maatregelen in het kader van de faciliteit tussen 15 en 29 jaar oud is.

De indicator wordt uitgesplitst naar geslacht (17).

Personen


(1)  Richtlijn 2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de energieprestatie van gebouwen (PB L 153 van 18.6.2010, blz. 13), zoals gewijzigd door Richtlijn (EU) 2018/844 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 75).

(2)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

(3)   “Het maximale nuttig vermogen dat doorlopend aan het elektriciteitsnet kan worden geleverd wanneer de volledige installatie in bedrijf is (d.w.z. na het afnemen van de voeding voor de hulpapparatuur van het station en rekening houdend met de verliezen in de transformatoren die als integrerend deel van het station worden beschouwd)”.

(4)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(5)  Met name artikel 29 van Richtlijn (EU) 2018/2001, waarin duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen zijn vastgesteld.

(6)  In artikel 2, lid 2, van het Europees wetboek voor elektronische communicatie (EECC) wordt de term “netwerk met zeer hoge capaciteit” momenteel als volgt gedefinieerd: “hetzij een netwerk voor elektronische communicatie dat ten minste tot aan het distributiepunt volledig uit optische-vezelelementen bestaat, hetzij een elektronischecommunicatienetwerk dat, in gebruikelijke piekomstandigheden, in staat is om soortgelijke netwerkprestaties te bieden wat betreft downlink- en uplinkbandbreedte, veerkrachtigheid van het netwerk, parameters met betrekking tot fouten, latentietijden en de veranderingen daarin”.

(7)  https://ec.europa.eu/eurostat/statistics-explained/index.php?title=Glossary:Dwelling

(8)  Mannen, vrouwen, non-binair. Enkele lidstaten kennen wettelijke bepalingen of praktijken waarin wordt erkend dat personen wellicht niet tot een van deze twee categorieën behoren of niet in één ervan wensen te worden ingedeeld. Voor die lidstaten worden deze personen als “non-binair” geregistreerd.

(9)   PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36.

(10)  In overeenstemming met bijlage VII bij de RRF-verordening met betrekking tot digitale tagging uit hoofde van de faciliteit moet opleiding op het gebied van digitale vaardigheden worden begrepen in de zin van steunverleningsgebied 108 (steun voor de ontwikkeling van digitale vaardigheden), dat als volgt wordt omschreven: “Hiermee worden digitale vaardigheden op alle niveaus bedoeld waar het volgende onder valt: zeer gespecialiseerde onderwijsprogramma’s voor de opleiding van digitale specialisten (i.e. zijnde op technologie gerichte programma’s); opleiding van leerkrachten, ontwikkeling van digitale inhoud voor onderwijsdoeleinden en relevant organisatorisch vermogen. Het gaat hierbij tevens om maatregelen en programma’s ter verbetering van digitale basisvaardigheden.”

(11)  Mannen, vrouwen, non-binair. Enkele lidstaten kennen wettelijke bepalingen of praktijken waarin wordt erkend dat personen wellicht niet tot een van deze twee categorieën behoren of niet in één ervan wensen te worden ingedeeld. Voor die lidstaten worden deze personen als “non-binair” geregistreerd.

(12)  0-17 jaar, 18-29 jaar, 30-54 jaar, 55 jaar en ouder.

(13)  Werklozen zijn personen die meestentijds geen werk hebben, beschikbaar zijn voor werk en actief werk zoeken. Personen die volgens de nationale definities als werkloos staan geregistreerd, worden hier altijd meegerekend, ook al voldoen zij niet aan alle drie de criteria. Bron: Directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie, Labour market policy statistics — Methodology 2018, paragraaf 18.

(14)   “Inactieven” zijn personen die momenteel geen deel uitmaken van de beroepsbevolking (in die zin dat zij geen werk hebben of werkloos zijn volgens de gegeven definities). Bron: Directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie, Labour market policy statistics — Methodology 2018, paragraaf 20.

(15)  Mannen, vrouwen, non-binair. Enkele lidstaten kennen wettelijke bepalingen of praktijken waarin wordt erkend dat personen wellicht niet tot een van deze twee categorieën behoren of niet in één ervan wensen te worden ingedeeld. Voor die lidstaten worden deze personen als “non-binair” geregistreerd.

(16)  0-17 jaar, 18-29 jaar, 30-54 jaar, 55 jaar en ouder.

(17)  Mannen, vrouwen, non-binair. Enkele lidstaten kennen wettelijke bepalingen of praktijken waarin wordt erkend dat personen wellicht niet tot een van deze twee categorieën behoren of niet in één ervan wensen te worden ingedeeld. Voor die lidstaten worden deze personen als “non-binair” geregistreerd.


Top