Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021R1149

    Verordening (EU) 2021/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid

    PE/58/2021/INIT

    PB L 251 van 15.7.2021, p. 94–131 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/1149/oj

    15.7.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 251/94


    VERORDENING (EU) 2021/1149 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 7 juli 2021

    tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 82, lid 1, artikel 84 en artikel 87, lid 2,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Na raadpleging van het Comité van de Regio’s,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (2),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Hoewel de nationale veiligheid een exclusieve bevoegdheid van de lidstaten blijft, vereist de bescherming ervan samenwerking en coördinatie op het niveau van de Unie. Het doel van de Unie om binnen de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht een hoog niveau van veiligheid te waarborgen krachtens artikel 67, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), moet onder meer worden bereikt door middel van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit, alsmede maatregelen inzake coördinatie en samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten en andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van coördinatie en samenwerking met relevante agentschappen van de Unie en andere relevante organen van de Unie, en met relevante derde landen en internationale organisaties, alsmede met hulp van de particuliere sector en het maatschappelijk middenveld.

    (2)

    Voor de periode van 2015 tot 2020 hebben de Commissie, de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement gemeenschappelijke prioriteiten bepaald, die in de Europese veiligheidsagenda van april 2015 zijn beschreven en die door de Raad in de vernieuwde interneveiligheidsstrategie van juni 2015 en door het Europees Parlement in zijn resolutie van juli 2015 zijn bevestigd, met name het voorkomen en bestrijden van terrorisme en radicalisering, zware en georganiseerde criminaliteit, en cybercriminaliteit. Deze gemeenschappelijke prioriteiten zijn opnieuw bevestigd voor de periode van 2020 tot 2025 in de mededeling van 24 juli 2020 van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s met als titel “de EU-strategie voor de veiligheidsunie”.

    (3)

    De leiders van 27 lidstaten, de Europese Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie hebben in de op 25 maart 2017 ondertekende Verklaring van Rome hun belofte bevestigd toe te werken naar een veilig en zeker Europa en een Unie te bouwen waar alle burgers zich veilig voelen en zich vrij kunnen bewegen, een Unie waarvan de buitengrenzen beveiligd zijn, een Unie met een efficiënt, verantwoord en duurzaam migratiebeleid, met eerbied voor de internationale normen, een Europa dat vastbesloten is het terrorisme en de georganiseerde criminaliteit te bestrijden.

    (4)

    De Europese Raad heeft op 15 december 2016 gevraagd dat continu wordt gewerkt aan de interoperabiliteit van informatiesystemen en databanken. De Europese Raad heeft op 23 juni 2017 onderstreept dat de interoperabiliteit tussen databanken moet worden verbeterd, en de Commissie heeft op 12 december 2017 een voorstel ingediend voor een verordening tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen (politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie).

    (5)

    Om het Schengenacquis veilig te stellen en bij te dragen aan een hoog niveau van veiligheid in de Unie, zijn de lidstaten er sinds 6 april 2017 toe verplicht om burgers van de Unie die de buitengrenzen van de Unie overschrijden, systematisch te controleren aan de hand van relevante databanken. Voorts heeft de Commissie een aanbeveling tot de lidstaten gericht betreffende het beter gebruikmaken van politiecontroles en grensoverschrijdende samenwerking. Solidariteit tussen de lidstaten, duidelijkheid over de taakverdeling, eerbiediging van de grondrechten en fundamentele vrijheden en van de rechtsstaat, bijzondere aandacht voor het mondiale perspectief en de noodzakelijke samenhang met de externe dimensie van veiligheid moeten de kernbeginselen zijn waardoor de Unie en de lidstaten zich laten leiden bij het ontwikkelen van een echte en doeltreffende veiligheidsunie.

    (6)

    Daartoe moet op het niveau van de Unie worden opgetreden om mensen, openbare ruimten en kritieke infrastructuur te beschermen tegen de steeds grensoverschrijdender wordende dreigingen en om de door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten uitgevoerde werkzaamheden te ondersteunen. Onder andere terrorisme, zware en georganiseerde criminaliteit, “rondtrekkende” criminaliteit, drugs- en wapenhandel, corruptie, witwaspraktijken, cybercriminaliteit, seksuele uitbuiting, waaronder de seksuele uitbuiting van kinderen, hybride dreigingen en chemische, biologische, radiologische en nucleaire dreigingen, en mensenhandel blijven de interne veiligheid van de Unie op de proef stellen. Interne veiligheid is een gezamenlijke taak waaraan de instellingen van de Unie, de ter zake relevante agentschappen van de Unie en de lidstaten samen een bijdrage dienen te leveren.

    (7)

    Om bij te dragen aan de ontwikkeling en uitvoering van een echte en doeltreffende veiligheidsunie die een hoog niveau van interne veiligheid in de gehele Unie moet waarborgen, moet een Fonds voor interne veiligheid (“het fonds”) worden opgericht en beheerd om adequate financiële steun van de Unie aan de lidstaten te verstrekken.

    (8)

    De financiering uit de begroting van de Unie moet worden toegespitst op acties waarbij optreden van de Unie voor een grotere meerwaarde kan zorgen ten opzichte van optreden door de lidstaten alleen. Overeenkomstig artikel 84 en artikel 87, lid 2, VWEU moet het fonds dienen voor maatregelen ter stimulering en ondersteuning van het optreden van de lidstaten op het gebied van misdaadpreventie, gezamenlijke opleidingen van personeel en politiële samenwerking, alsmede justitiële samenwerking in strafzaken waarbij de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en de agentschappen van de Unie betrokken zijn, in het bijzonder met betrekking tot de uitwisseling van informatie, intensievere operationele samenwerking en ondersteuning van noodzakelijke inspanningen ter versterking van de capaciteiten voor het voorkomen en bestrijden van terrorisme en zware en georganiseerde criminaliteit. Het fonds moet ook de opleiding van bevoegde personeelsleden en deskundigen ondersteunen conform de algemene beginselen van het Europees opleidingsprogramma voor rechtshandhaving (LETS). De steun uit het fonds mag niet worden gebruikt ter dekking van operationele kosten en activiteiten die verband houden met de essentiële functies van de lidstaten op het gebied van de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse en de nationale veiligheid, zoals bedoeld in artikel 72 VWEU.

    (9)

    Bij de implementatie van het fonds moeten de in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) verankerde waarden, de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”) verankerde rechten en beginselen en de internationale verplichtingen van de Unie op het gebied van de mensenrechten ten volle in acht worden genomen. Het fonds moet met name ten uitvoer worden gelegd met volledige eerbiediging van de grondrechten, zoals het recht op menselijke waardigheid, het recht op leven, het verbod op foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, het recht op bescherming van persoonsgegevens, de rechten van het kind en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte, alsook met volledige naleving van het beginsel van non-discriminatie.

    (10)

    Overeenkomstig artikel 3 VEU moet het fonds ondersteuning bieden aan activiteiten die de bescherming van kinderen tegen geweld, misbruik, uitbuiting en verwaarlozing waarborgen. Het fonds moet ook waarborgen voor en hulp aan minderjarige getuigen en slachtoffers ondersteunen, met name aan niet-begeleide minderjarigen of minderjarigen die anderszins voogdij behoeven.

    (11)

    Conform de gezamenlijke prioriteiten die op het niveau van de Unie zijn vastgesteld om een hoog niveau van veiligheid in de Unie te waarborgen, moet het fonds steun verstrekken voor acties tegen de belangrijkste veiligheidsdreigingen, en in het bijzonder het voorkomen en bestrijden van terrorisme en radicalisering, zware en georganiseerde criminaliteit en cybercriminaliteit, evenals voor het verlenen van bijstand en bescherming aan slachtoffers van misdrijven. Met het oog op de totstandbrenging van een echte veiligheidsunie moet het fonds ervoor zorgen dat de Unie en de lidstaten ook goed toegerust zijn om het hoofd te bieden aan veranderende en opkomende dreigingen, waaronder illegale handel, onder andere via onlinekanalen, hybride dreigingen en chemische, biologische, radiologische en nucleaire dreigingen. Hiertoe moet financiële bijstand worden verstrekt om de informatie-uitwisseling, de operationele samenwerking en de nationale en collectieve capaciteiten te verbeteren.

    (12)

    De financiële bijstand die via het fonds wordt verstrekt moet in het bijzonder dienen ter ondersteuning van de uitwisseling van informatie, politiële samenwerking, justitiële samenwerking in strafzaken, en preventie op het gebied van zware en georganiseerde criminaliteit, illegale wapenhandel, corruptie, witwaspraktijken, drugshandel, milieucriminaliteit, terrorisme, mensenhandel, het uitbuiten van vluchtelingen en irreguliere migranten, ernstige arbeidsuitbuiting, seksuele uitbuiting en seksueel misbruik, waaronder seksuele uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen en vrouwen, de verspreiding van afbeeldingen van kindermisbruik en kinderporno, en cybercriminaliteit. Het fonds moet ook steun verstrekken voor de bescherming van mensen, openbare ruimten en kritieke infrastructuur tegen veiligheidsgerelateerde incidenten en steun verstrekken voor de paraatheid voor en doeltreffende beheersing van veiligheidsgerelateerde risico’s en crisissituaties, onder meer door gezamenlijke opleidingen, het ontwikkelen van gemeenschappelijk beleid, zoals strategieën, beleidscycli, programma’s en actieplannen, alsook wetgeving en praktische samenwerking.

    (13)

    Het fonds moet financiële steun verlenen om het hoofd te bieden aan de nieuwe uitdagingen die gepaard gaan met de aanzienlijke toename in de afgelopen jaren van bepaalde soorten misdrijven die via internet worden gepleegd, zoals betalingsfraude, seksuele uitbuiting van kinderen en wapenhandel.

    (14)

    Het fonds moet voortbouwen op de resultaten en investeringen van zijn voorgangers: voor de periode 2007-2013 het ISEC-programma “Preventie en bestrijding van criminaliteit” en het CIPS-programma “Terrorisme en andere aan veiligheid gerelateerde risico’s: preventie, paraatheid en beheersing van de gevolgen”, en voor de periode 2014-2020 het instrument voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 513/2014 van het Europees Parlement en de Raad (3). Het toepassingsgebied van het fonds moet het ook mogelijk maken nieuwe ontwikkelingen in aanmerking te nemen.

    (15)

    Door publieke en particuliere financiële middelen in te zetten, te bundelen en als hefboom te laten fungeren moet ervoor worden gezorgd dat de financiering door de Unie zo veel mogelijk effect sorteert. Het fonds moet het maatschappelijk middenveld, met inbegrip van niet-gouvernementele organisaties, alsmede het Europese bedrijfsleven aanzetten en stimuleren tot actieve en zinvolle betrokkenheid bij de ontwikkeling en de uitvoering van het veiligheidsbeleid; hierbij kunnen, afhankelijk van de doelstelling van het fonds, in voorkomend geval ook nog andere relevante actoren, organen van de Unie, agentschappen van de Unie, en internationale organisaties worden betrokken. Er moet echter voor worden gezorgd dat de steun uit het fonds niet wordt gebruikt om wettelijke of openbare taken aan particuliere actoren te delegeren.

    (16)

    Het grensoverschrijdende karakter van terrorisme en zware en georganiseerde criminaliteit vereist een gecoördineerde respons en samenwerking binnen en tussen de lidstaten en met bevoegde organen en instanties van de Unie. Alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van gespecialiseerde rechtshandhavingsdiensten, kunnen over informatie beschikken die waardevol is om terrorisme en zware en georganiseerde criminaliteit doeltreffend te bestrijden. Om de informatie-uitwisseling te versnellen en de kwaliteit van de uitgewisselde informatie te verbeteren, is het van cruciaal belang wederzijds vertrouwen op te bouwen. Nieuwe benaderingen van samenwerking en informatie-uitwisseling, onder meer met betrekking tot dreigingsanalyse, moeten worden verkend en onderzocht, rekening houdend met bestaande kaders binnen en buiten het kader van de Unie, zoals het Inlichtingen- en situatiecentrum van de Europese Unie (EU-Intcen), het Europees Centrum voor terrorismebestrijding (ECTC) van Europol, de EU-coördinator voor terrorismebestrijding en de Groep voor terrorismebestrijding. Het fonds moet steun verlenen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die belast zijn met het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, als bedoeld in artikel 87 VWEU, voor zover hun activiteiten onder het toepassingsgebied van het fonds vallen. Bij alle gefinancierde activiteiten moet ten volle rekening worden gehouden met de juridische status van de verschillende bevoegde autoriteiten en Europese structuren en met de vereiste beginselen van gegevenseigendom.

    (17)

    Om te kunnen profiteren van de kennis en deskundigheid van de gedecentraliseerde agentschappen met bevoegdheden betreffende samenwerking en opleiding op het gebied van rechtshandhaving, toezicht op drugs en drugsverslaving, grondrechten, justitie en grootschalige IT-systemen, moet de Commissie de relevante gedecentraliseerde agentschappen betrekken bij de werkzaamheden van het Comité voor de fondsen op het gebied van binnenlandse zaken, dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad (4), met name bij het begin van en halverwege de programmeringsfase. De Commissie moet, waar nodig, de relevante gedecentraliseerde agentschappen ook kunnen betrekken bij monitoring- en evaluatietaken, met name om ervoor te zorgen dat de met steun uit het fonds uitgevoerde acties stroken met het relevante acquis van de Unie en de overeengekomen prioriteiten van de Unie.

    (18)

    In het brede kader van de drugsstrategie van de Unie waarin wordt gepleit voor een evenwichtige benadering op basis van een gelijktijdige reductie van vraag en aanbod, moet de financiële bijstand die in het kader van het fonds wordt verstrekt, acties ondersteunen die gericht zijn op het voorkomen en bestrijden van drugshandel via reductie van vraag en aanbod, in het bijzonder maatregelen tegen het produceren, vervaardigen, extraheren, verkopen, vervoeren en in- of uitvoeren van illegale drugs, alsook het bezit en de aanschaf met het oog op drugshandelgerelateerde activiteiten. Het fonds moet zich ook bezighouden met de preventieaspecten van het drugsbeleid. Om op drugsgebied voor meer synergie en samenhang te zorgen, moeten die elementen van de doelstellingen op drugsgebied — die in de periode 2014-2020 onder het programma Justitie vielen — in het fonds worden geïntegreerd.

    (19)

    Om ervoor te zorgen dat het fonds daadwerkelijk bijdraagt tot een hoger niveau van interne veiligheid in de gehele Unie, en aldus bijdraagt tot de ontwikkeling van een echte veiligheidsunie, dient het fonds zodanig te worden gebruikt dat het optreden van de lidstaten de grootste meerwaarde voor de Unie heeft.

    (20)

    Het fonds mag investeringen in uitrusting, vervoermiddelen en faciliteiten alleen ondersteunen indien dergelijke investeringen een duidelijke meerwaarde voor de Unie hebben en alleen voor zover die investeringen noodzakelijk zijn om de doelstellingen van het fonds te verwezenlijken. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om investeringen in uitrusting die nodig is voor forensisch onderzoek, het schaduwen van personen, detectie van explosieven en drugs, en andere gespecialiseerde doeleinden die binnen de doelstellingen van het fonds vallen. Het fonds mag geen zuiver nationale investeringen financieren of investeringen die noodzakelijk zijn voor de dagelijkse werkzaamheden van de bevoegde autoriteiten, zoals uniformen, auto’s, bussen, scooters, politiebureaus, niet-gespecialiseerde opleidingscentra en kantooruitrusting.

    (21)

    In het belang van de solidariteit binnen de Unie, en in een geest van gedeelde verantwoordelijkheid voor de veiligheid in de Unie, moeten de lidstaten, indien tekortkomingen of risico’s worden vastgesteld, met name naar aanleiding van een Schengenevaluatie, deze tekortkomingen adequaat aanpakken door de in hun programma beschikbare middelen te gebruiken om uitvoering te geven aan op grond van Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad (5) vastgestelde aanbevelingen.

    (22)

    Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de beleidsdoelstelling van het fonds, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de prioriteiten van hun programma’s gericht zijn op alle specifieke doelstellingen van het fonds, dat de gekozen prioriteiten in overeenstemming zijn met de in bijlage II beschreven uitvoeringsmaatregelen, en dat de verdeling van middelen over de doelstellingen in verhouding staat tot de uitdagingen en behoeften, en waarborgt dat de beleidsdoelstelling kan worden bereikt.

    (23)

    Overeenkomstig het doelmatigheidsbeginsel moet worden gestreefd naar synergie en samenhang met andere Uniefondsen, en moet overlapping tussen acties worden vermeden.

    (24)

    Om de beleidsdoelstellingen zo doeltreffend mogelijk te verwezenlijken, schaalvoordelen te benutten en overlapping tussen acties te voorkomen, moet het fonds consistent zijn met en een aanvulling vormen op andere financieringsprogramma’s van de Unie op het gebied van veiligheid. Met name moet worden gezorgd voor synergie met het Fonds voor asiel, migratie en integratie en het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer bestaande uit het bij Verordening (EU) 2021/1148 opgerichte instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid en het bij Verordening (EU) 2021/1077 van het Europees Parlement en de Raad (6) vastgestelde instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur, alsook met de andere fondsen van het cohesiebeleid die onder Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (7)

    vallen, het onderdeel veiligheidsonderzoek van het bij Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (8) ingestelde programma Horizon Europa, het bij Verordening (EU) 2021/692 van het Europees Parlement en de Raad (9) ingestelde programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden, het bij Verordening (EU) 2021/693 van het Europees Parlement en de Raad (10) ingestelde programma Justitie, het bij Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad (11) ingestelde programma Digitaal Europa en het bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad (12) ingestelde InvestEU-programma. In het bijzonder op het gebied van de beveiliging van infrastructuur en openbare ruimten, cyberveiligheid, de bescherming van slachtoffers en de preventie van radicalisering moet synergie worden betracht.

    (25)

    Ter versterking van de complementariteit tussen het fonds en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid moeten multifunctionele uitrusting en ICT-systemen waarvan het hoofdzakelijke gebruik conform is met deze verordening, ook kunnen worden gebruikt voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid.

    (26)

    De via het fonds gesteunde maatregelen in of met betrekking tot derde landen moeten worden uitgevoerd in synergie en samenhang met en een aanvulling vormen op andere acties buiten de Unie die door de instrumenten van de Unie worden ondersteund. In het bijzonder moet bij de uitvoering van die acties worden gestreefd naar volledige samenhang met de beginselen en de algemene doelstellingen van het externe optreden van de Unie, haar buitenlands beleid en haar beleid voor ontwikkelingshulp ten aanzien van het land of de regio in kwestie. Wat de externe dimensie van het fonds betreft, moet het fonds de samenwerking met derde landen versterken op gebieden die relevant zijn voor de interne veiligheid van de Unie. In dat verband moet de financiering uit een thematische faciliteit worden gebruikt ter ondersteuning van acties in of met betrekking tot derde landen, in het kader van de doelstellingen van het fonds, met name om bij te dragen aan de bestrijding en preventie van criminaliteit, met inbegrip van drugshandel en mensenhandel, en om bij te dragen aan de bestrijding van grensoverschrijdende criminele netwerken van mensensmokkel.

    (27)

    Bij de uitvoering van de thematische faciliteit moet de Commissie ervoor zorgen dat met de financiering wordt ingegaan op de uitdagingen en behoeften, zodat de doelstellingen van het fonds kunnen worden verwezenlijkt.

    (28)

    Financiering uit de begroting van de Unie moet worden toegespitst op acties waarbij het optreden van de Unie voor een meerwaarde kan zorgen ten opzichte van acties door de lidstaten alleen. Aangezien veiligheid een intrinsiek grensoverschrijdende dimensie heeft, is een krachtige, gecoördineerde respons van de Unie noodzakelijk. De in het kader van deze verordening verstrekte financiële steun moet met name bijdragen tot meer nationale en Uniecapaciteit op het gebied van veiligheid.

    (29)

    Een lidstaat kan worden geacht niet aan het toepasselijke acquis van de Unie te voldoen wat betreft het gebruik van operationele steun in het kader van het fonds, indien hij zijn verplichtingen op grond van de Verdragen op het gebied van veiligheid niet is nagekomen, indien er bij het uitvoeren van het acquis inzake veiligheid een duidelijk gevaar is voor een ernstige schending van de waarden van de Unie door die lidstaat, of indien in een evaluatieverslag in het kader van het in Verordening (EU) nr. 1053/2013 neergelegde Schengenmechanisme voor evaluatie en toezicht tekortkomingen op het betrokken gebied zijn geconstateerd.

    (30)

    Het fonds moet tegemoetkomen aan de noodzaak van meer flexibiliteit en vereenvoudiging, zulks met inachtneming van de vereisten in verband met voorspelbaarheid, en moet ervoor zorgen dat de middelen eerlijk en transparant worden verdeeld ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening. Bij de uitvoering van het fonds moeten de beginselen van doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang, meerwaarde voor de Unie en kwaliteit van de bestedingen richtinggevend zijn. Voorts dient het fonds zo gebruiksvriendelijk mogelijk te worden uitgevoerd.

    (31)

    Om een maximale meerwaarde van gedeeltelijk of geheel uit de begroting van de Unie gefinancierde investeringen te genereren, moet naar synergie worden gestreefd, met name tussen het fonds en andere programma’s van de Unie, waaronder de programma’s in gedeeld beheer. Om deze synergie zo groot mogelijk te maken, moet worden gezorgd voor belangrijke faciliteringsmechanismen, onder meer cumulatieve financiering van een actie uit het fonds en uit een ander programma van de Unie. Dergelijke cumulatieve financiering mag de totale subsidiabele kosten van die actie niet overschrijden. Daartoe moeten in deze verordening passende regels worden vastgelegd, met name betreffende de mogelijkheid om dezelfde kosten of uitgaven pro rata te laten financieren door zowel het fonds als een ander programma van de Unie.

    (32)

    Bij het promoten van door het fonds ondersteunde acties moeten de ontvangers van Uniefinanciering informatie verstrekken in de taal of talen van de doelgroep. Om de zichtbaarheid van de Uniefinanciering te waarborgen, moeten de ontvangers van die financiering de oorsprong ervan vermelden wanneer zij over de actie communiceren. Daartoe moeten de ontvangers ervoor zorgen dat in al het communicatiemateriaal dat tot de media en het grote publiek is gericht, het embleem van de Unie wordt weergegeven en uitdrukkelijk wordt vermeld dat de acties financieel door de Unie worden ondersteund.

    (33)

    De Commissie moet financiële middelen uit het fonds kunnen gebruiken om beste praktijken en het uitwisselen van informatie over de uitvoering van het fonds te bevorderen.

    (34)

    De Commissie moet tijdig informatie publiceren over de door de thematische faciliteit in direct of indirect beheer verleende steun en moet dergelijke informatie waar nodig actualiseren. Het moet mogelijk zijn de gegevens te sorteren naar specifieke doelstelling, naam van de begunstigde, wettelijk vastgelegd bedrag en aard en doel van de maatregel.

    (35)

    In deze verordening moeten de initiële, voor de programma’s van de lidstaten bestemde bedragen worden vastgelegd, berekend aan de hand van de in bijlage I bepaalde criteria.

    (36)

    De initiële bedragen voor de programma’s van de lidstaten moeten de basis vormen voor de langetermijninvesteringen van de lidstaten in veiligheid. Om rekening te houden met veranderingen in de interne en externe veiligheidsdreigingen of in de uitgangssituatie, moet halverwege de programmeringsperiode een aanvullend bedrag aan de lidstaten worden toegekend, dat gebaseerd moet zijn op de statistische gegevens, overeenkomstig bijlage I, rekening houdend met de stand van uitvoering van hun programma.

    (37)

    Omdat uitdagingen op het gebied van veiligheid voortdurend veranderen, moet de toewijzing van de financiële middelen worden aangepast aan de veranderende interne en externe dreigingssituatie en moet de financiering worden toegespitst op de prioriteiten met de hoogste meerwaarde voor de Unie. Om tegemoet te komen aan dringende behoeften en aan veranderingen in het beleid en in de prioriteiten van de Unie, en om de financiering toe te spitsen op acties met een grote meerwaarde voor de Unie, moet een deel van de financiering periodiek worden toegewezen, via een thematische faciliteit, aan specifieke acties, acties van de Unie en noodhulp.

    (38)

    De lidstaten moeten met een grotere bijdrage van de Unie worden aangemoedigd om een deel van de aan hun programma toegewezen middelen te gebruiken voor de acties opgenomen in bijlage IV, vooral vanwege hun hoge Europese meerwaarde of hun prioritaire status voor de Unie.

    (39)

    Een deel van de beschikbare middelen van het fonds kan worden toegewezen aan programma’s van de lidstaten voor de uitvoering van specifieke acties die samenwerking van de lidstaten vergen of aan de uitvoering van specifieke acties in situaties waarin, in geval van nieuwe ontwikkelingen in de Unie, aan een of meer lidstaten extra financiële middelen ter beschikking moeten worden gesteld. De Commissie dient die specifieke acties in haar werkprogramma’s op te nemen.

    (40)

    Het fonds moet bijdragen tot het ondersteunen van de operationele kosten in verband met interne veiligheid teneinde de lidstaten in staat stellen capaciteiten te handhaven die cruciaal zijn voor de hele Unie. Deze ondersteuning moet bestaan in de volledige terugbetaling van specifieke kosten in verband met de doelstellingen van het fonds en moet integraal deel uitmaken van de programma’s van de lidstaten.

    (41)

    Als aanvulling op de verwezenlijking van de beleidsdoelstelling van het fonds op nationaal niveau via programma’s van de lidstaten, moet het fonds ook steun verstrekken voor acties op het niveau van de Unie. Met die acties moeten algemene strategische doelen binnen de werkingssfeer van het fonds worden nagestreefd in verband met beleidsanalyse en innovatie, transnationale vormen van wederzijds leren en partnerschappen en het testen van nieuwe initiatieven en acties in de hele Unie of tussen bepaalde lidstaten. Het fonds moet de inspanningen van de lidstaten, onder meer op lokaal niveau, ondersteunen om beste praktijken uit te wisselen en gezamenlijke opleidingen te bevorderen, met inbegrip van bewustmaking van rechtshandhavingspersoneel met betrekking tot radicalisering, en alle vormen van discriminatie, die tot geweld kunnen leiden, zoals antisemitisme, zigeunerhaat en andere vormen van racisme. Daartoe kunnen gespecialiseerde uitwisselingsprogramma’s voor het lager rechtshandhavingspersoneel worden gefinancierd.

    (42)

    Om de Unie beter in staat te stellen om onmiddellijk te reageren op veiligheidsgerelateerde incidenten of zich aandienende dreigingen voor de Unie, moet het mogelijk zijn noodhulp te bieden overeenkomstig het bij deze verordening ingestelde kader. Dergelijke hulp mag niet worden geboden om louter nood- of langetermijnmaatregelen te ondersteunen of om situaties aan te pakken waarin de urgentie om op te treden het gevolg is van het falen van de bevoegde autoriteiten om adequaat te plannen en te reageren.

    (43)

    Om met de nodige flexibiliteit actie te ondernemen en op nieuwe behoeften te reageren, moeten aan de gedecentraliseerde agentschappen de nodige aanvullende financiële middelen ter beschikking kunnen worden gesteld voor het uitvoeren van bepaalde dringende taken. Indien de taak zo dringend is dat het budget van de betrokken gedecentraliseerde agentschappen niet meer tijdig kan worden gewijzigd, moet aan deze agentschappen noodhulp, onder meer in de vorm van subsidies, kunnen worden verleend in overeenstemming met de prioriteiten en initiatieven die op het niveau van de Unie door de instellingen van de Unie zijn vastgesteld.

    (44)

    Gezien de transnationale aard van de acties van de Unie en om gecoördineerde acties te bevorderen ter verwezenlijking van de doelstelling om het hoogste niveau van veiligheid in de Unie te waarborgen, moeten gedecentraliseerde agentschappen bij wijze van uitzondering in aanmerking komen als begunstigden van acties van de Unie, onder meer in de vorm van subsidies, wanneer zij helpen bij de uitvoering van acties van de Unie die onder de bevoegdheden van de betrokken gedecentraliseerde agentschappen vallen en die acties niet worden gedekt door de bijdrage van de Unie aan de begroting van die gedecentraliseerde agentschappen via de jaarlijkse begroting. Om voor meerwaarde voor de Unie te zorgen, moet dergelijke steun aansluiten bij de prioriteiten en initiatieven die op het niveau van de Unie door instellingen van de Unie zijn vastgesteld.

    (45)

    De beleidsdoelstelling van het fonds moet mede worden nagestreefd via financieringsinstrumenten en begrotingsgaranties in het kader van de beleidscomponenten van het InvestEU-programma, dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2021/523. Dergelijke financiële steun moet worden gebruikt om marktfalen of suboptimale investeringssituaties op proportionele wijze aan te pakken, en mag particuliere financiering niet overlappen of verdringen, noch de concurrentie op de interne markt verstoren. De acties moeten een duidelijke Europese meerwaarde hebben.

    (46)

    Blendingverrichtingen zijn vrijwillig van aard en zijn door de Uniebegroting ondersteunde verrichtingen die niet terug te betalen vormen van steun, terug te betalen vormen van steun, of beide, uit de Uniebegroting combineren met terug te betalen vormen van steun van stimuleringsinstellingen, instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede steun van commerciële financiële instellingen en investeerders.

    (47)

    In deze verordening worden de financiële middelen voor het fonds vastgelegd die voor het Europees Parlement en de Raad in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het voornaamste referentiebedrag vormen in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (13).

    (48)

    Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (14) (“het Financieel Reglement”) is op het fonds van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels voor de uitvoering van de Uniebegroting vast, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële bijstand en de vergoeding van externe deskundigen.

    (49)

    Voor het uitvoeren van acties in gedeeld beheer moet het fonds deel uitmaken van een samenhangend kader bestaande uit deze verordening, het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/1060.

    (50)

    Verordening (EU) 2021/1060 stelt het kader vast voor actie door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, en bepaalt met name de regels inzake programmering, monitoring en evaluatie, beheer en controle voor in gedeeld beheer uitgevoerde Uniefondsen. Daarnaast moeten in deze verordening de doelstellingen van het fonds worden omschreven en specifieke bepalingen worden vastgelegd betreffende de acties die uit het fonds kunnen worden gefinancierd.

    (51)

    Bij artikel 90 van Verordening (EU) 2021/1060 is voor het fonds voorzien in een voorfinancieringsregeling en in deze verordening is een specifiek voorfinancieringspercentage vastgesteld. Daarnaast is het passend een specifiek voorfinancieringspercentage voor noodhulp te bepalen opdat onmiddellijk op noodsituaties kan worden gereageerd. De voorfinancieringsregeling moet ervoor zorgen dat de lidstaten over de middelen beschikken om begunstigden al vanaf het begin van de uitvoering van hun programma’s steun te verstrekken.

    (52)

    Zowel de vorm van financiering als de wijze van uitvoering in het kader van deze verordening moet worden bepaald op basis van de geschiktheid ervan om de specifieke doelstellingen van de acties te bereiken en om resultaten te boeken, rekening houdend met, in het bijzonder, de kosten van controles, de administratieve lasten en het risico van niet-naleving. Wanneer die keuze wordt gemaakt, moet worden overwogen gebruik te maken van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten, en van financiering die niet gekoppeld is aan kosten als bedoeld in artikel 125, lid 1, van het Financieel Reglement.

    (53)

    Om optimaal gebruik te maken van het beginsel van één enkele audit moeten specifieke regels worden vastgesteld voor de controle en audit van projecten waarbij internationale organisaties waarvan de internecontrolesystemen door de Commissie positief zijn beoordeeld, de begunstigden zijn. Voor dergelijke projecten moeten beheerautoriteiten de mogelijkheid hebben om hun beheersverificaties te beperken, mits de begunstigde tijdig alle nodige gegevens en informatie over de voortgang van het project en over de subsidiabiliteit van de onderliggende uitgaven verstrekt. Wanneer een door een dergelijke internationale organisatie uitgevoerd project deel uitmaakt van een controlesteekproef, moet het voor de auditautoriteit bovendien mogelijk zijn haar werkzaamheden uit te voeren overeenkomstig de beginselen van de internationale norm inzake aanverwante diensten 4400 “Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie”.

    (54)

    Overeenkomstig artikel 193, lid 2, van het Financieel Reglement kan subsidiëring van reeds begonnen acties slechts worden toegestaan indien de aanvrager kan aantonen dat het noodzakelijk was met de actie te beginnen vóór de ondertekening van de subsidieovereenkomst. Vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten komen evenwel niet in aanmerking voor Uniefinanciering, tenzij in naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen. Om te voorkomen dat Uniefinanciering onderbroken wordt en de belangen van de Unie aldus mogelijk worden geschaad, moet het mogelijk zijn om gedurende een beperkte periode aan het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, kosten die zijn gemaakt voor acties die in het kader van deze verordening in direct beheer worden ondersteund en reeds van start zijn gegaan, vanaf 1 januari 2021 als in aanmerking komend voor Uniefinanciering te beschouwen, zelfs indien die kosten vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand werden gemaakt.

    (55)

    Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (16), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (17) en (EU) 2017/1939 (18) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door middel van evenredige maatregelen, onder meer maatregelen met betrekking tot preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, met betrekking tot terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, waar passend, met betrekking tot het opleggen van administratieve sancties. Met name heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid administratieve onderzoeken uit te voeren, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (19).

    Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM alsmede ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie gelijkwaardige rechten verlenen. De lidstaten moeten ten volle samenwerken en de instellingen, organen en instanties van de Unie alle nodige assistentie verlenen met betrekking tot de bescherming van de financiële belangen van de Unie.

    (56)

    De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 322 VWEU hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Die regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en voorzien in controles op de verantwoordelijkheid van financiële actoren. De op grond van artikel 322 VWEU vastgestelde regels omvatten tevens een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

    (57)

    Overeenkomstig Besluit 2013/755/EU van de Raad (20) komen in landen of gebieden overzee gevestigde personen en entiteiten in aanmerking voor financiering, overeenkomstig de voorschriften en doelstellingen van het fonds en eventuele regelingen die van toepassing zijn op de lidstaat waarmee het desbetreffende land of gebied overzee banden heeft.

    (58)

    Overeenkomstig artikel 349 VWEU en conform de mededeling van de Commissie van 24 oktober 2017 met de titel: “Een nieuw en sterker strategisch partnerschap met de ultraperifere gebieden van de EU”, waarvoor de Raad zijn steun heeft uitgesproken in zijn conclusies van 12 april 2018, moeten de betrokken lidstaten erop toezien dat de specifieke uitdagingen waarmee de ultraperifere regio’s worden geconfronteerd, in hun programma’s aan de orde komen. Het fonds moet deze lidstaten steunen met adequate middelen om de ultraperifere regio’s op gepaste wijze te helpen.

    (59)

    Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (21) moet het fonds worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van het fonds in de praktijk te evalueren. Om de resultaten van het fonds te kunnen meten, moeten voor elke specifieke doelstelling van het fonds indicatoren en bijbehorende streefdoelen worden vastgesteld. Deze indicatoren moeten kwalitatieve en kwantitatieve indicatoren omvatten.

    (60)

    Via indicatoren en de financiële verslaglegging moeten de Commissie en de lidstaten de uitvoering van het fonds monitoren overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) 2021/1060 en de onderhavige verordening. Vanaf 2023 moeten de lidstaten bij de Commissie jaarlijkse prestatieverslagen over het laatste boekjaar indienen. Die verslagen moeten informatie bevatten over de voortgang bij de uitvoering van de programma’s van de lidstaten. De lidstaten moeten ook samenvattingen van deze verslagen bij de Commissie indienen. De Commissie moet die samenvattingen in alle officiële talen van de Unie vertalen en op haar website openbaar maken, samen met links naar de websites van de lidstaten als bedoeld in Verordening (EU) 2021/1060.

    (61)

    Om recht te doen aan het belang van de strijd tegen de klimaatverandering in overeenstemming met de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs, vastgesteld in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (22), uit te voeren en de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties te verwezenlijken, moeten de acties uit hoofde van deze verordening bijdragen tot de verwezenlijking van de algemene doelstelling om 30 % van alle uitgaven van het meerjarig financieel kader aan te wenden voor het integreren van klimaatdoelen in beleid, en tot de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de begroting te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, daarbij rekening houdend met de bestaande doublures tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen. Het fonds moet activiteiten ondersteunen die de normen en prioriteiten van de Unie op klimaat- en milieugebied eerbiedigen en geen ernstige afbreuk aan milieudoelstellingen doen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (23).

    (62)

    Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad (24) en elke handeling die van toepassing is op de programmeringsperiode 2014-2020 moet van toepassing blijven op de programma’s en projecten die uit het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid zijn ondersteund tijdens de programmeringsperiode 2014-2020. Aangezien de uitvoeringsperiode van Verordening (EU) nr. 514/2014 overlapt met de programmeringsperiode die door deze verordening wordt bestreken, en ter waarborging van de continuïteit van de uitvoering van bepaalde bij die verordening goedgekeurde projecten, moeten er bepalingen inzake de fasering van projecten worden vastgelegd. Iedere afzonderlijke fase van het project moet worden uitgevoerd overeenkomstig de regels van de programmeringsperiode in het kader waarvan financiering wordt verkregen.

    (63)

    Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    (64)

    Teneinde niet-essentiële elementen van deze verordening aan te vullen en te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van de in bijlage IV opgenomen lijst van acties die in aanmerking komen voor hogere medefinancieringspercentages, operationele steun uit hoofde van bijlage VII en de verdere ontwikkeling van het monitoring- en evaluatiekader. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

    (65)

    Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (25). De onderzoeksprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen die gemeenschappelijke verplichtingen voor de lidstaten vaststellen, met name verplichtingen inzake het verstrekken van informatie aan de Commissie, en de raadplegingsprocedure moet worden toegepast voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen betreffende de gedetailleerde regelingen voor het verstrekken van informatie aan de Commissie in het kader van de programmering en verslaglegging, gelet op de zuiver technische aard ervan. De Commissie dient onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast te stellen met betrekking tot de vaststelling van besluiten tot toekenning van de in deze verordening bedoelde noodhulp, wanneer, in naar behoren gemotiveerde gevallen die verband houden met de aard en het doel van die bijstand, dwingende redenen van urgentie dat vereisen.

    (66)

    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

    (67)

    Overeenkomstig artikel 3 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, heeft Ierland te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze verordening wenst deel te nemen.

    (68)

    De toepassingstermijn van deze verordening moet worden afgestemd op die van Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (26).

    (69)

    Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, moet deze verordening met spoed in werking treden, en met terugwerkende kracht van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Onderwerp

    1.   Bij deze verordening wordt het Fonds voor interne veiligheid (“het fonds”) opgericht voor de duur van het meerjarig financieel kader 2021-2027.

    2.   Deze verordening bevat:

    a)

    de beleidsdoelstelling van het fonds;

    b)

    de specifieke doelstellingen van het fonds en de maatregelen voor de verwezenlijking van die specifieke doelstellingen;

    c)

    het budget voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027;

    d)

    de vormen van Uniefinanciering en de regels voor de verstrekking van die financiering.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    1)

    “blendingverrichting”: een door de begroting van de Unie ondersteunde actie, onder meer in het kader van een blendingfaciliteit in de zin van artikel 2, punt 6, van het Financieel Reglement, waarbij niet-terug te betalen vormen van steun en/of financieringsinstrumenten uit de begroting van de Unie worden gecombineerd met terug te betalen vormen van steun van instellingen voor ontwikkelingsfinanciering of andere openbare financiële instellingen, alsmede van commerciële financiële instellingen en investeerders;

    2)

    “bevoegde autoriteiten”: autoriteiten van de lidstaten die belast zijn met het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten, als bedoeld in artikel 87, lid 1, VWEU, met inbegrip van politie, douane en andere gespecialiseerde rechtshandhavingsinstanties;

    3)

    “voorkoming “: in verband met criminaliteit, alle maatregelen die ten doel hebben criminaliteit en gevoelens van onveiligheid onder de burgers terug te dringen of mede terug te dringen als bedoeld in artikel 2, lid 2, van Besluit 2009/902/JBZ van de Raad (27);

    4)

    “kritieke infrastructuur”: voorzieningen, netwerken, systemen of delen daarvan die van essentieel belang zijn voor het behoud van vitale maatschappelijke functies, de gezondheid, de veiligheid, de beveiliging, de economische welvaart of het maatschappelijk welzijn, en waarvan de verstoring, de beschadiging of vernietiging aanzienlijke gevolgen zou hebben in een lidstaat of in de Unie doordat die functies ontregeld zouden raken;

    5)

    “cybercriminaliteit”: ofwel misdrijven bij het plegen waarvan noodzakelijkerwijze informatie- en communicatietechnologiesystemen (ICT-systemen) zijn betrokken, hetzij als instrumenten voor het plegen van het misdrijf, hetzij als de voornaamste doelwitten van het misdrijf zijn (digitale criminaliteit), ofwel traditionele misdrijven waarvan de schaal of het bereik kan worden vergroot door het gebruik van computers, computernetwerken of andere ICT-systemen (gedigitaliseerde criminaliteit);

    6)

    “operationele actie in het kader van de EU-beleidscyclus/Empact”: een actie die wordt ondernomen in het kader van de EU-beleidscyclus voor georganiseerde en zware internationale criminaliteit via het Europees multidisciplinair platform tegen criminele dreigingen (European Multidisciplinary Platform against Criminal Threats — Empact), dat ten doel heeft de voornaamste dreigingen voor de Unie op het gebied van zware en georganiseerde criminaliteit te bestrijden door de samenwerking te bevorderen tussen de lidstaten, de instellingen, organen en instanties van de Unie en, in voorkomend geval, derde landen en internationale organisaties;

    7)

    “informatie-uitwisseling”: het beveiligd verzamelen van, opslaan van, verwerken van, analyseren en overdragen van, en toegang hebben tot informatie die relevant is voor de in artikel 87 van het VWEU bedoelde autoriteiten, evenals voor Europol en andere relevante agentschappen van de Unie, met betrekking tot het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van strafbare feiten, met name grensoverschrijdende, zware en georganiseerde criminaliteit en terrorisme;

    8)

    “georganiseerde criminaliteit”: een strafbare gedraging die betrekking heeft op de deelname aan een criminele organisatie zoals gedefinieerd in artikel 1, punt 1, van Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad (28);

    9)

    “paraatheid”: elke actie specifiek gericht op het voorkomen of beperken van de risico’s in verband met mogelijke terroristische aanslagen of andere veiligheidsgerelateerde incidenten binnen het toepassingsgebied van deze verordening;

    10)

    “Schengenmechanisme voor evaluatie en toezicht”: het mechanisme voor evaluatie en toezicht neergelegd in Verordening (EU) nr. 1053/2013;

    11)

    “terrorisme”: elk van de opzettelijke gedragingen of misdrijven zoals bedoeld in Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad (29);

    12)

    “noodsituatie”: elk veiligheidsgerelateerd incident, elke nieuwe dreiging of nieuw vastgestelde kwetsbaarheid die onder het toepassingsgebied van deze verordening valt en een aanzienlijk negatief effect heeft of kan hebben op de veiligheid van personen, openbare ruimten of kritieke infrastructuur in een of meer lidstaten;

    13)

    “flash money”: echt geld dat tijdens een strafrechtelijk onderzoek als bewijs van liquiditeit en solvabiliteit wordt getoond aan verdachten of aan andere personen die informatie over beschikbare producten of een levering hebben of als tussenpersoon optreden, met als doel een fictieve aankoop te verrichten om verdachten te arresteren, illegale productie-installaties op te sporen of een georganiseerde criminele groep op andere wijze te ontmantelen;

    14)

    “radicalisering”: een gefaseerd en complex proces dat tot gewelddadig extremisme en terrorisme leidt en waarbij een persoon of een groep personen een radicale ideologie of overtuiging omarmt die geweld, waaronder terroristische daden, aanvaardt, gebruikt of vergoelijkt om een specifiek politiek, religieus of ideologisch doel te bereiken;

    15)

    “specifieke acties”: transnationale of nationale projecten met een meerwaarde voor de Unie die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het fonds en waarvoor één, meerdere of alle lidstaten een aanvullende toewijzing voor hun programma’s kunnen ontvangen;

    16)

    “operationele steun”: een onderdeel van een toewijzing van een lidstaat dat kan worden gebruikt ter ondersteuning van overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het vervullen van taken en verstrekken van diensten die een openbare dienstverlening ten bate van de Unie vormen, mits deze bijdragen aan een hoog niveau van veiligheid in de Unie;

    17)

    “acties van de Unie”: transnationale projecten of projecten die van bijzonder belang zijn voor de Unie die overeenkomstig de doelstellingen van het fonds worden uitgevoerd.

    Artikel 3

    Doelstellingen van het fonds

    1.   De beleidsdoelstelling van het fonds bestaat erin bij te dragen aan een hoog niveau van veiligheid in de Unie, met name door het voorkomen en bestrijden van terrorisme en radicalisering, zware en georganiseerde criminaliteit en cybercriminaliteit, door het verlenen van bijstand en bescherming aan slachtoffers van misdrijven, evenals het voorbereiden op, beschermen tegen en doeltreffend beheersen van veiligheidsgerelateerde incidenten, risico’s en crisissituaties die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

    2.   In het kader van de beleidsdoelstelling van lid 1 draagt het fonds bij tot de verwezenlijking van de volgende specifieke doelstellingen:

    a)

    verbeteren en vergemakkelijken van de uitwisseling van informatie tussen en binnen de bevoegde autoriteiten en relevante organen en instanties van de Unie, en in voorkomend geval met derde landen en internationale organisaties;

    b)

    verbeteren en intensiveren van de grensoverschrijdende coördinatie en samenwerking, met inbegrip van gezamenlijke operaties tussen bevoegde autoriteiten, met betrekking tot terrorisme en zware en georganiseerde criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie, en

    c)

    ondersteunen van de versterking van de capaciteiten van de lidstaten voor het voorkomen en bestrijden van criminaliteit, terrorisme en radicalisering, alsook het beheersen van veiligheidsgerelateerde incidenten, risico’s en crises, onder meer door nauwere samenwerking tussen overheidsdiensten, de relevante organen en instanties van de Unie, het maatschappelijk middenveld en particuliere partners in verschillende lidstaten.

    3.   In het kader van de in lid 2 bedoelde specifieke doelstellingen wordt het fonds uitgevoerd aan de hand van de in bijlage II genoemde uitvoeringsmaatregelen.

    Artikel 4

    Eerbiediging van de grondrechten

    Bij de uitvoering van de uit het fonds gefinancierde acties worden de grondrechten en de menselijke waardigheid ten volle in acht genomen. In het bijzonder voldoen dergelijke acties aan het Handvest, het Unierecht inzake gegevensbescherming en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bij de uitvoering van acties in het kader van het fonds besteden lidstaten, waar mogelijk, bijzondere aandacht aan het bijstaan en beschermen van kwetsbare personen, in het bijzonder kinderen en niet-begeleide minderjarigen.

    Artikel 5

    Reikwijdte van de steunverlening

    1.   In het kader van de doelstellingen ervan en overeenkomstig de uitvoeringsmaatregelen van bijlage II verstrekt het fonds met name steun aan acties zoals die welke zijn vermeld in bijlage III.

    2.   Ter verwezenlijking van de doelstellingen ervan kan het fonds, conform de prioriteiten van de Unie en met inachtneming van passende waarborgen, steun verstrekken aan acties in en met betrekking tot derde landen als bedoeld in bijlage III, overeenkomstig artikel 19.

    3.   Wat acties in en met betrekking tot derde landen betreft, zorgen de Commissie en de lidstaten samen met de Europese Dienst voor extern optreden, overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden, voor coördinatie met relevante beleidsmaatregelen, strategieën en instrumenten van de Unie. Zij zorgen er met name voor dat acties in en met betrekking tot derde landen:

    a)

    worden uitgevoerd in synergie en samenhang met andere acties buiten de Unie die door andere instrumenten van de Unie worden ondersteund;

    b)

    in overeenstemming zijn met het extern beleid van de Unie, met het beginsel van beleidssamenhang op het gebied van ontwikkelingssamenwerking en met de strategische programmeringsdocumenten voor de regio of het land in kwestie;

    c)

    zich toespitsen op maatregelen die niet op ontwikkeling zijn gericht, en

    d)

    het belang van het interne beleid van de Unie dienen en consistent zijn met de binnen de Unie ondernomen activiteiten.

    4.   Uitrusting en ICT-systemen die in het kader van het fonds worden gefinancierd, kunnen worden gebruikt op het complementaire gebied dat wordt bestreken door Verordening (EU) 2021/1148. Dergelijke uitrusting en ICT-systemen blijven beschikbaar en inzetbaar voor de doelstellingen van het fonds.

    Het gebruik van uitrusting op het in de eerste alinea bedoelde complementaire gebied mag niet meer bedragen dan 30 % van de totale gebruikstijd van die uitrusting.

    ICT-systemen die op het in de eerste alinea bedoelde complementaire gebied worden gebruikt, leveren gegevens en diensten voor het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten.

    De lidstaten stellen de Commissie via hun jaarlijkse prestatieverslagen in kennis van dergelijk aanvullend gebruik en de plaats van inzet van uitrusting en ICT-systemen.

    5.   Niet subsidiabel zijn:

    a)

    acties die beperkt zijn tot de handhaving van de openbare orde op nationaal niveau;

    b)

    acties met militaire of defensiedoeleinden;

    c)

    uitrusting die voornamelijk voor douanecontrole is bestemd;

    d)

    dwanguitrusting, met inbegrip van wapens, munitie, explosieven en oproerwapenstokken, behalve voor opleidingsdoeleinden;

    e)

    beloningen voor informanten en flash money buiten het kader van een operationele actie in het kader van de EU-beleidscyclus/Empact.

    In afwijking van de eerste alinea kunnen, wanneer zich een noodsituatie voordoet, de onder punt a) van de eerste alinea bedoelde acties als subsidiabel worden aangemerkt.

    HOOFDSTUK II

    FINANCIEEL EN UITVOERINGSKADER

    AFDELING 1

    Gemeenschappelijke bepalingen

    Artikel 6

    Algemene beginselen

    1.   De uit hoofde van het fonds verstrekte steun vormt een aanvulling op nationaal, regionaal en lokaal optreden en is erop gericht Europese meerwaarde toe te voegen uit het oogpunt van de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds.

    2.   De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de steun die uit hoofde van het fonds en door de lidstaten wordt verstrekt, consistent is met de betreffende acties, beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Unie en een aanvulling vormt op de steun die uit hoofde van andere instrumenten van de Unie wordt verstrekt.

    3.   Het fonds wordt uitgevoerd in gedeeld, direct of indirect beheer, overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), van het Financieel Reglement.

    Artikel 7

    Budget

    1.   De financiële middelen voor de uitvoering van het fonds over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 1 931 000 000 EUR in lopende prijzen.

    2.   De financiële middelen worden als volgt gebruikt:

    a)

    1 352 000 000 EUR wordt toegewezen aan de programma’s van de lidstaten;

    b)

    579 000 000 EUR wordt toegewezen aan de in artikel 8 bedoelde thematische faciliteit.

    3.   Op initiatief van de Commissie wordt tot 0,84 % van de financiële middelen toegewezen voor technische bijstand, als bedoeld in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060, voor de uitvoering van het fonds.

    4.   Overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EU) 2021/1060 kan op verzoek van een lidstaat maximaal 5 % van de initiële toewijzing aan die lidstaat uit een van de fondsen in het kader van die verordening in gedeeld beheer worden overgedragen naar het fonds in direct of indirect beheer. De Commissie voert die middelen op directe wijze uit overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement, dan wel op indirecte wijze overeenkomstig punt c) van die alinea. Die middelen worden gebruikt ten voordele van de betrokken lidstaat.

    Artikel 8

    Algemene bepalingen betreffende de uitvoering van de thematische faciliteit

    1.   Het bedrag bedoeld in artikel 7, lid 2, punt b), wordt flexibel toegewezen via een thematische faciliteit in het kader van gedeeld, direct of indirect beheer, overeenkomstig werkprogramma’s.

    De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt voor de onderdelen ervan, te weten:

    a)

    specifieke acties;

    b)

    acties van de Unie, en

    c)

    noodhulp als bedoeld in artikel 25.

    Voor de in artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde technische bijstand op initiatief van de Commissie wordt eveneens ondersteuning uit het in artikel 7, lid 2, punt b), van deze verordening bedoelde bedrag gebruikt.

    2.   De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt voor prioriteiten met een hoge toegevoegde waarde voor de Unie of om te voorzien in dringende behoeften, conform de overeengekomen prioriteiten van de Unie zoals weergegeven in bijlage II. De financiering uit de thematische faciliteit wordt gebruikt ter ondersteuning van acties in of met betrekking tot derde landen, in het kader van de doelstellingen van het fonds, met name om bij te dragen aan de bestrijding en preventie van criminaliteit, met inbegrip van drugshandel, mensenhandel en de bestrijding van grensoverschrijdende criminele netwerken van mensensmokkel.

    De verdeling van de middelen van de thematische faciliteit over de verschillende prioriteiten staat zo goed mogelijk in verhouding tot de uitdagingen en behoeften, zodat de doelstellingen van het fonds kunnen worden behaald.

    3.   De Commissie werkt samen met maatschappelijke organisaties en relevante netwerken, met name met het oog op de voorbereiding en evaluatie van de werkprogramma’s voor uit het fonds gefinancierde acties van de Unie.

    4.   Indien financiering uit de thematische faciliteit in direct of indirect beheer aan de lidstaten wordt verstrekt, waarborgt de Commissie dat projecten die het onderwerp vormen van een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures als bedoeld in artikel 258 VWEU die twijfel doen rijzen betreffende de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van die projecten, niet worden geselecteerd.

    5.   Voor de toepassing van artikel 23 en artikel 24, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 en indien financiering uit de thematische faciliteit onder gedeeld beheer wordt uitgevoerd, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat en beoordeelt de Commissie of de voorgenomen acties niet het onderwerp vormen van een met redenen omkleed advies van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures als bedoeld in artikel 258 VWEU die twijfel doen rijzen betreffende de wettigheid en regelmatigheid van de uitgaven of de uitvoering van de acties.

    6.   De Commissie stelt het totaalbedrag vast dat voor de thematische faciliteit beschikbaar moet zijn in het kader van de jaarlijkse kredieten van de Uniebegroting.

    7.   Voor de thematische faciliteit stelt de Commissie, bij uitvoeringshandeling, financieringsbesluiten vast als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement, waarin te ondersteunen doelstellingen en acties worden vermeld, alsmede de bedragen voor de onderdelen als bedoeld in lid 1, tweede alinea, van dit artikel. In dergelijke financieringsbesluiten wordt in voorkomend geval het voor blendingverrichtingen gereserveerde totaalbedrag opgenomen. Financieringsbesluiten kunnen betrekking hebben op een of meerdere jaren en op een of meer onderdelen van de in lid 1, tweede alinea, van dit artikel bedoelde thematische faciliteit. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 33, lid 3, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

    8.   Na de vaststelling van een financieringsbesluit als bedoeld in lid 7 kan de Commissie de programma’s van de lidstaten dienovereenkomstig aanpassen.

    AFDELING 2

    Ondersteuning en uitvoering in gedeeld beheer

    Artikel 9

    Toepassingsgebied

    1.   Deze afdeling betreft het in artikel 7, lid 2, punt a), bedoelde bedrag en de aanvullende middelen die overeenkomstig het in artikel 8 bedoelde financieringsbesluit inzake de thematische faciliteit in gedeeld beheer moeten worden uitgevoerd.

    2.   De steun in het kader van deze afdeling wordt uitgevoerd in gedeeld beheer, overeenkomstig artikel 63 van het Financieel Reglement en Verordening (EU) 2021/1060.

    Artikel 10

    Begrotingsmiddelen

    1.   Het in artikel 7, lid 2, punt a), bedoelde bedrag wordt als volgt indicatief toegewezen aan de programma’s van de lidstaten:

    a)

    1 127 000 000 EUR overeenkomstig bijlage I;

    b)

    225 000 000 EUR voor de aanpassing van de toewijzingen aan de programma’s van de lidstaten als bedoeld in artikel 14, lid 1.

    2.   Indien het in lid 1, punt b), van dit artikel bedoelde bedrag niet volledig wordt toegewezen, kan het resterende bedrag worden toegevoegd aan het in artikel 7, lid 2, punt b), bedoelde bedrag.

    Artikel 11

    Voorfinanciering

    1.   Overeenkomstig artikel 90, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt de voorfinanciering voor het fonds ieder jaar vóór 1 juli betaald in jaarlijkse tranches, onder voorbehoud van de beschikbaarheid van middelen, en wel als volgt:

    a)

    2021: 4 %,

    b)

    2022: 3 %,

    c)

    2023: 5 %,

    d)

    2024: 5 %,

    e)

    2025: 5 %,

    f)

    2026: 5 %.

    2.   Indien een programma van een lidstaat na 1 juli 2021 wordt vastgesteld, worden de eerdere tranches betaald in het jaar van de vaststelling.

    Artikel 12

    Medefinancieringspercentages

    1.   De bijdrage uit de Uniebegroting bedraagt ten hoogste 75 % van de totale subsidiabele uitgaven voor een project.

    2.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan worden verhoogd tot 90 % van de totale subsidiabele uitgaven voor projecten uitgevoerd in het kader van specifieke acties.

    3.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan worden verhoogd tot 90 % van de totale subsidiabele uitgaven voor in bijlage IV genoemde acties.

    4.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven voor operationele steun.

    5.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven voor noodhulp als bedoeld in artikel 25.

    6.   De bijdrage uit de Uniebegroting kan op initiatief van de lidstaten worden verhoogd tot 100 % van de totale subsidiabele uitgaven voor technische bijstand op initiatief van de lidstaten, binnen de in artikel 36, lid 5, punt b), vi), van Verordening (EU) 2021/1060 beschreven limieten.

    7.   In het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma van een lidstaat worden het medefinancieringspercentage en het maximumbedrag van de steun uit het fonds bepaald voor de soorten acties die worden gedekt door de in de leden 1 tot en met 6 bedoelde bijdrage.

    8.   Voor elke soort actie vermeldt het besluit van de Commissie tot goedkeuring van een programma van een lidstaat of het medefinancieringspercentage wordt toegepast ten aanzien van:

    a)

    het totaal van de overheidsbijdrage en de particuliere bijdrage, of

    b)

    alleen de overheidsbijdrage.

    Artikel 13

    Programma’s van de lidstaten

    1.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de door zijn programma’s bestreken prioriteiten consistent zijn met en afgestemd zijn op de prioriteiten en uitdagingen van de Unie op het gebied van veiligheid, en dat zij volledig overeenstemmen met het relevante acquis en de overeengekomen prioriteiten van de Unie. Bij het vaststellen van de prioriteiten van hun programma’s zorgen de lidstaten ervoor dat de in bijlage II vermelde uitvoeringsmaatregelen voldoende aan bod komen in hun programma’s.

    De Commissie beoordeelt de programma’s van de lidstaten overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EU) 2021/1060.

    2.   Voor de toepassing van lid 1 en onverminderd lid 3 van dit artikel, wijst elke lidstaat het volgende toe:

    a)

    minimaal 10 % van de op grond van artikel 10, lid 1, toegewezen middelen voor de in artikel 3, lid 2, punt a), vastgestelde specifieke doelstelling, en

    b)

    minimaal 10 % van de op grond van artikel 10, lid 1, toegewezen middelen voor de in artikel 3, lid 2, punt b), vastgestelde specifieke doelstelling.

    3.   Een lidstaat kan slechts dan minder dan de in lid 2 bedoelde minimumpercentages toewijzen indien hij in zijn programma op gedetailleerde wijze uiteenzet waarom het onder dat niveau toewijzen van middelen de verwezenlijking van de desbetreffende doelstelling niet in gevaar zou brengen.

    4.   De Commissie zorgt ervoor dat bij de ontwikkeling van de programma’s van de lidstaten in een vroeg stadium en tijdig rekening wordt gehouden met de kennis en deskundigheid van de relevante gedecentraliseerde agentschappen.

    5.   Om overlappingen te voorkomen, raadplegen de lidstaten de relevante organen en instanties van de Unie over de opzet van hun acties, met name wanneer zij operationele acties in het kader van de EU-beleidscyclus/Empact of door de Taskforce voor gezamenlijke actie op het gebied van cybercriminaliteit (J-CAT) gecoördineerde acties uitvoeren, en over de opzet van opleidingsactiviteiten.

    6.   De Commissie kan relevante gedecentraliseerde agentschappen in voorkomend geval betrekken bij monitoring- en evaluatietaken als gespecificeerd in afdeling 5, met name opdat de met steun uit het fonds uitgevoerde acties voldoen aan het relevante acquis van de Unie en de overeengekomen prioriteiten van de Unie.

    7.   Ten hoogste 35 % van de toewijzing voor een programma van een lidstaat mag worden gebruikt voor de aankoop van uitrusting, vervoermiddelen of de bouw van voorzieningen die relevant zijn voor de veiligheid. Dit maximum mag slechts in naar behoren gemotiveerde gevallen worden overschreden.

    8.   De lidstaten geven in hun programma’s voorrang aan:

    a)

    de overeengekomen prioriteiten en het acquis van de Unie op het gebied van veiligheid, met name de efficiënte uitwisseling van relevante en nauwkeurige informatie en de uitvoering van de onderdelen van het kader voor de interoperabiliteit van de Unie-informatiesystemen;

    b)

    aanbevelingen met financiële gevolgen die zijn gedaan in het kader van Verordening (EU) nr. 1053/2013 en die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen;

    c)

    landspecifieke tekortkomingen met financiële gevolgen die zijn vastgesteld in het kader van beoordelingen van de behoeften, zoals de aanbevelingen in het kader van het Europees Semester in verband met corruptie.

    9.   Zo nodig wordt het betreffende programma van de lidstaat aangepast overeenkomstig artikel 24 van Verordening (EU) 2021/1060 om rekening te houden met de in lid 8, punt b), van dit artikel bedoelde aanbevelingen.

    10.   De lidstaten geven in hun programma’s met name voorrang aan de in bijlage IV vermelde acties. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen en de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage IV.

    11.   Wanneer een lidstaat besluit met steun van het fonds een project uit te voeren met, in of met betrekking tot een derde land, raadpleegt de betrokken lidstaat de Commissie vóór de goedkeuring van het project.

    12.   De programmering als bedoeld in artikel 22, lid 5, van Verordening (EU) 2021/1060 is gebaseerd op de in de tabel 2 van bijlage VI bij deze verordening genoemde interventietypes en omvat een indicatieve uitsplitsing van de geprogrammeerde middelen per interventietype binnen elke specifieke doelstelling als opgenomen in artikel 3, lid 2, van deze verordening.

    Artikel 14

    Tussentijdse evaluatie

    1.   In 2024 wijst de Commissie het aanvullend bedrag bedoeld in artikel 10, lid 1, punt b), toe aan de programma’s van de betrokken lidstaten overeenkomstig de criteria als bedoeld in punt 2) van de eerste alinea van bijlage I. De financiering geldt vanaf 1 januari 2025.

    2.   Indien ten minste 10 % van de initiële toewijzing aan een programma als bedoeld in artikel 10, lid 1, punt a), van deze verordening niet wordt gedekt door betalingsaanvragen die zijn ingediend overeenkomstig artikel 91 van Verordening (EU) 2021/1060, komt de betrokken lidstaat niet in aanmerking voor de in artikel 10, lid 1, punt b), van deze verordening bedoelde aanvullende toewijzing voor zijn programma.

    3.   Bij de toewijzing van de middelen uit de in artikel 8 van deze verordening bedoelde thematische faciliteit houdt de Commissie vanaf 1 januari 2025 rekening met de vooruitgang van de lidstaten bij het bereiken van de intermediaire doelen van het prestatiekader bedoeld in artikel 16 van Verordening (EU) 2021/1060, en met de bij de uitvoering vastgestelde tekortkomingen.

    Artikel 15

    Specifieke acties

    1.   Naast zijn toewijzing uit hoofde van artikel 10, lid 1, kan een lidstaat financiering voor specifieke acties ontvangen, mits die financiering vervolgens als zodanig in zijn programma wordt aangewezen en wordt gebruikt om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds, onder meer voor het aanpakken van nieuwe dreigingen.

    2.   Financiering voor specifieke acties wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma van de lidstaat, behoudens in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van het programma van de lidstaat.

    Artikel 16

    Operationele steun

    1.   Een lidstaat kan tot 20 % van het in het kader van het fonds aan zijn programma toegewezen bedrag gebruiken voor de financiering van operationele steun aan de overheidsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het vervullen van de taken en het verstrekken van de diensten die openbare dienstverlening ten bate van de Unie vormen.

    2.   Bij het gebruik van operationele steun, leeft de lidstaat het acquis van de Unie inzake veiligheid na.

    3.   Een lidstaat legt in zijn programma en in de in artikel 30 bedoelde jaarlijkse prestatieverslagen uit hoe het gebruik van operationele steun zal bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds. Vóór de goedkeuring van het programma van de lidstaat beoordeelt de Commissie de uitgangssituatie in de lidstaten die kenbaar hebben gemaakt dat zij van plan zijn operationele steun te gebruiken, rekening houdend met de door die lidstaten verstrekte informatie en de aanbevelingen in het kader van kwaliteitscontrole- en evaluatiemechanismen, zoals het Schengenevaluatie- en controlemechanisme of andere kwaliteitscontrole- en evaluatiemechanismen, waar van toepassing.

    4.   Operationele steun wordt toegespitst op acties die worden gedekt door uitgaven als opgenomen in bijlage VII.

    5.   Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen of de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VII met betrekking tot uitgaven die voor operationele steun in aanmerking komen.

    Artikel 17

    Beheersverificaties en audits van door internationale organisaties uitgevoerde projecten

    1.   Dit artikel is van toepassing op internationale organisaties of hun agentschappen als bedoeld in artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt c), ii), van het Financieel Reglement waarvan de systemen, regels en procedures door de Commissie positief zijn beoordeeld krachtens artikel 154, leden 4 en 7, van die verordening voor de indirecte uitvoering van uit de begroting van de Unie gefinancierde subsidies (“internationale organisaties”).

    2.   Onverminderd artikel 83, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 en artikel 129 van het Financieel Reglement is de beheerautoriteit, wanneer de internationale organisatie een begunstigde is als gedefinieerd in artikel 2, punt 9, van Verordening (EU) 2021/1060, niet verplicht de in artikel 74, lid 1, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverificaties uit te voeren, mits de internationale organisatie de krachtens artikel 155, lid 1, eerste alinea, punten a), b) en c), van het Financieel Reglement vereiste documenten bij de beheerautoriteit indient.

    3.   Onverminderd artikel 155, lid 1, eerste alinea, punt c), van het Financieel Reglement wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bevestigd dat het project in overeenstemming is met het toepasselijke recht en de voorwaarden voor ondersteuning van het project.

    4.   Wanneer de kosten moeten worden vergoed krachtens artikel 53, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060, wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bovendien bevestigd dat:

    a)

    de facturen en het bewijs van betaling ervan door de begunstigde zijn gecontroleerd;

    b)

    de boekhoudkundige gegevens of boekhoudcodes die door de begunstigde worden bijgehouden voor verrichtingen die verband houden met de bij de beheerautoriteit gedeclareerde uitgaven, zijn gecontroleerd.

    5.   Voor kosten die worden vergoed krachtens artikel 53, lid 1, punt b), c) of d), van Verordening (EU) 2021/1060, wordt in de door de internationale organisatie in te dienen beheersverklaring bevestigd dat aan de voorwaarden voor de vergoeding van de uitgave is voldaan.

    6.   De in artikel 155, lid 1, eerste alinea, punten a) en c), van het Financieel Reglement bedoelde documenten worden samen met elke door de begunstigde ingediende betalingsaanvraag aan de beheerautoriteit verstrekt.

    7.   De begunstigde dient de rekeningen jaarlijks uiterlijk op 15 oktober bij de beheerautoriteit in. De rekeningen gaan vergezeld van een overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen opgesteld advies van een onafhankelijk auditorgaan. In dat advies wordt vastgesteld of de ingevoerde controlesystemen naar behoren functioneren en kosteneffectief zijn, en of de onderliggende verrichtingen wettig en regelmatig zijn. Daarnaast vermeldt dat advies of de beweringen in de door de internationale organisatie ingediende beheersverklaringen in de auditwerkzaamheden in twijfel worden getrokken, alsook informatie over vermoedens van fraude. Dit advies biedt zekerheid dat de uitgaven die zijn opgenomen in de betalingsaanvragen die door de internationale organisatie bij de beheerautoriteit worden ingediend, wettig en regelmatig zijn.

    8.   Onverminderd de bestaande mogelijkheden voor het uitvoeren van verdere audits als bedoeld in artikel 127 van het Financieel Reglement, stelt de beheerautoriteit de in artikel 74, lid 1, eerste alinea, punt f), van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde beheersverklaring op. De beheerautoriteit vertrouwt daarbij op de documenten die de internationale organisatie krachtens de leden 2 tot en met 5 en lid 7 van dit artikel heeft verstrekt, in plaats van te vertrouwen op de in artikel 74, lid 1, van die verordening bedoelde beheersverificaties.

    9.   Het document met de voorwaarden voor steun als bedoeld in artikel 73, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 bevat de in dit artikel vastgestelde vereisten.

    10.   Lid 2 is niet van toepassing, en bijgevolg is een beheerautoriteit verplicht beheersverificaties uit te voeren, wanneer:

    a)

    die beheerautoriteit wijst op een specifiek risico op onregelmatigheden of op een aanwijzing van fraude met betrekking tot een project dat geheel of gedeeltelijk door de internationale organisatie is uitgevoerd;

    b)

    de internationale organisatie de in de leden 2 tot en met 5 en in lid 7 genoemde documenten niet bij de beheerautoriteit indient;

    c)

    de in de leden 2 tot en met 5 en in lid 7 genoemde en door de internationale organisatie ingediende documenten onvolledig zijn.

    11.   Indien een project, waarbij een internationale organisatie een begunstigde is in de zin van artikel 2, punt 9, van Verordening (EU) 2021/1060, deel uitmaakt van een steekproef als bedoeld in artikel 79 van die verordening, kan de auditautoriteit haar werkzaamheden uitvoeren op basis van een substeekproef van verrichtingen die verband houden met dat project. Wanneer in de substeekproef fouten worden aangetroffen, kan de auditautoriteit, in voorkomend geval, de auditor van de internationale organisatie verzoeken de volledige reikwijdte en het totale bedrag aan fouten in dat project te beoordelen.

    AFDELING 3

    Ondersteuning en uitvoering in direct of indirect beheer

    Artikel 18

    Toepassingsgebied

    De Commissie voert de steun in het kader van deze afdeling ofwel op directe wijze uit, overeenkomstig artikel 62, lid 1, eerste alinea, punt a), van het Financieel Reglement, ofwel op indirecte wijze, overeenkomstig punt c) van die alinea.

    Artikel 19

    Subsidiabele entiteiten

    1.   De volgende entiteiten komen in aanmerking voor Uniefinanciering:

    a)

    juridische entiteiten die gevestigd zijn in:

    i)

    een lidstaat of een met een lidstaat verbonden land of gebied overzee;

    ii)

    een derde land dat is opgenomen in het werkprogramma, onder de in lid 3 genoemde voorwaarden;

    b)

    juridische entiteiten die zijn opgericht krachtens het recht van de Unie of elke internationale organisatie die relevant is voor de doeleinden van het fonds.

    2.   Natuurlijke personen komen niet in aanmerking voor Uniefinanciering.

    3.   De in lid 1, punt a), ii), bedoelde entiteiten nemen deel als onderdeel van een consortium dat bestaat uit ten minste twee onafhankelijke entiteiten, waarvan er ten minste één in een lidstaat is gevestigd.

    Entiteiten die deelnemen als onderdeel van een consortium als bedoeld in de eerste alinea van dit lid zorgen ervoor dat de acties waaraan zij deelnemen voldoen aan de beginselen van het Handvest en bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het fonds.

    Artikel 20

    Acties van de Unie

    1.   Op initiatief van de Commissie kan het fonds worden gebruikt voor het financieren van acties van de Unie die zijn gerelateerd aan de doelstellingen van het fonds.

    2.   In het kader van acties van de Unie kan financiering worden verstrekt in alle vormen die zijn vastgesteld in het Financieel Reglement, met name subsidies, prijzen en aanbestedingen. Tevens kan in het kader van dergelijke acties financiering worden verstrekt in de vorm van financieringsinstrumenten in het kader van blendingverrichtingen.

    3.   Bij wijze van uitzondering kunnen gedecentraliseerde agentschappen ook in aanmerking komen voor financiering in het kader van acties van de Unie wanneer zij helpen bij de uitvoering van acties van de Unie die onder de bevoegdheid van die gedecentraliseerde agentschappen vallen en die acties niet worden gedekt door de bijdrage van de Unie aan de begroting van die gedecentraliseerde agentschappen via de jaarlijkse begroting.

    4.   In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

    5.   De leden van het in artikel 150 van het Financieel Reglement bedoelde evaluatiecomité dat de voorstellen beoordeelt, kunnen externe deskundigen zijn.

    6.   Bijdragen aan een systeem voor onderlinge verzekeringen kunnen het risico dekken dat is verbonden aan de terugvordering van door de ontvangers verschuldigde middelen en worden beschouwd als een afdoende garantie in de zin het Financieel Reglement. Artikel 37, lid 7, van Verordening (EU) 2021/695 is van toepassing.

    Artikel 21

    Blendingverrichtingen

    Blendingverrichtingen in het kader van het fonds worden overeenkomstig Verordening (EU) 2021/523 en titel X van het Financieel Reglement uitgevoerd.

    Artikel 22

    Technische bijstand op initiatief van de Commissie

    Overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2021/1060 kan het fonds steun verlenen voor technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie wordt uitgevoerd, tegen een financieringspercentage van 100 %.

    Artikel 23

    Audits

    Audits van het gebruik van de bijdrage van de Unie uitgevoerd door personen of entiteiten, daaronder begrepen andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen, organen of instanties van de Unie zijn gemachtigd, vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement.

    Artikel 24

    Informatie, communicatie en publiciteit

    1.   De ontvangers van Uniefinanciering erkennen de oorsprong van deze fondsen en geven zichtbaarheid aan de Uniefinanciering, met name bij het promoten van de acties en de resultaten ervan, door meerdere doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek, op samenhangende, doeltreffende, zinvolle en proportionele wijze te informeren. Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen waarin het niet mogelijk of passend is dergelijke informatie in het openbaar te afficheren of wanneer de vrijgave van dergelijke informatie wettelijk beperkt is, met name om redenen van veiligheid, openbare orde, strafrechtelijk onderzoek of wegens de bescherming van persoonsgegevens, wordt de zichtbaarheid van de Uniefinanciering gewaarborgd en wordt er dergelijke informatie verstrekt. Om de zichtbaarheid van de Uniefinanciering te waarborgen, vermelden de ontvangers van financiering van de Unie de oorsprong van die financiering wanneer zij over de betrokken actie in het openbaar communiceren en zorgen zij ervoor dat het embleem van de Unie zichtbaar is.

    2.   Om een zo breed mogelijk publiek te bereiken, voert de Commissie informatie- en communicatieacties uit met betrekking tot het fonds, tot de acties uitgevoerd in het kader van het fonds en tot de behaalde resultaten.

    De aan het fonds toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover deze prioriteiten met de doelstellingen van het fonds verband houden.

    3.   De Commissie publiceert de werkprogramma’s van de in artikel 8 bedoelde thematische faciliteit. Voor steun in direct of indirect beheer publiceert de Commissie de in artikel 38, lid 2, van het Financieel Reglement bedoelde informatie op een voor het publiek toegankelijke website en werkt zij die informatie geregeld bij. Die informatie wordt gepubliceerd in een open, machinaal leesbaar formaat waarbij gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd en vergeleken.

    AFDELING 4

    Ondersteuning en uitvoering in gedeeld, direct of indirect beheer

    Artikel 25

    Noodhulp

    1.   Het fonds verleent financiële bijstand om in het geval van naar behoren gemotiveerde noodsituaties in dringende en specifieke behoeften te voorzien.

    De Commissie kan, naar aanleiding van dergelijke naar behoren gemotiveerde noodsituaties, noodhulp verlenen binnen de grenzen van de beschikbare middelen.

    2.   Noodhulp kan bestaan uit direct aan de gedecentraliseerde agentschappen verleende subsidies.

    3.   Noodhulp kan aan programma’s van de lidstaten worden toegewezen, bovenop de toewijzing uit hoofde van artikel 10, lid 1, mits de bestemming voor dat doel vervolgens in het programma van de lidstaat wordt vermeld. Die financiering wordt niet gebruikt voor andere acties in het programma van de lidstaat, behoudens in naar behoren gemotiveerde omstandigheden en na goedkeuring door de Commissie door middel van een wijziging van het programma van de lidstaat. De voorfinanciering voor noodhulp kan oplopen tot 95 % van de bijdrage van de Unie, afhankelijk van de beschikbaarheid van middelen.

    4.   In direct beheer uitgevoerde subsidies worden toegekend en beheerd overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

    5.   Wanneer noodzakelijk voor de uitvoering van een actie kan noodhulp worden ingezet voor uitgaven die zijn verricht vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand voor die actie, mits die uitgaven niet eerder dan 1 januari 2021 zijn gedaan.

    6.   Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie en om te waarborgen dat de middelen voor noodhulp tijdig beschikbaar zijn, kan de Commissie afzonderlijk een financieringsbesluit als bedoeld in artikel 110 van het Financieel Reglement voor noodhulp vaststellen door middel van een onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandeling overeenkomstig de in artikel 33, lid 4, bedoelde procedure. Een dergelijke handeling blijft niet langer dan 18 maanden van kracht.

    Artikel 26

    Cumulatieve en alternatieve financiering

    1.   Aan een actie waaraan in het kader van het fonds een bijdrage is toegekend, kan ook een bijdrage worden toegekend uit een ander programma van de Unie, met inbegrip van fondsen in gedeeld beheer, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. De regels van het desbetreffende programma van de Unie zijn van toepassing op de overeenkomstige bijdrage aan de actie. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie. De steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

    2.   Overeenkomstig artikel 73, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 kan uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling of het Europees Sociaal Fonds Plus steun worden verleend voor acties waaraan overeenkomstig artikel 2, punt 45, van die verordening een Excellentiekeurmerk is toegekend. Om een Excellentiekeurmerk te ontvangen moeten deze acties aan de volgende cumulatieve voorwaarden voldoen:

    a)

    ze zijn beoordeeld in een oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het fonds;

    b)

    ze voldoen aan de minimale kwaliteitseisen van die oproep tot het indienen van voorstellen, en

    c)

    ze kunnen wegens budgettaire beperkingen niet in het kader van die oproep tot het indienen van voorstellen worden gefinancierd.

    AFDELING 5

    Monitoring, verslaglegging en evaluatie

    Onderafdeling 1

    Gemeenschappelijke bepalingen

    Artikel 27

    Monitoring en verslaglegging

    1.   Overeenkomstig haar verplichtingen inzake verslaglegging op grond van artikel 41, lid 3, eerste alinea, punt h), iii), van het Financieel Reglement verstrekt de Commissie het Europees Parlement en de Raad informatie over de in bijlage V bij deze verordening vermelde essentiële prestatie-indicatoren.

    2.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde bijlage V te wijzigen om de nodige aanpassingen aan te brengen aan de in die bijlage vermelde essentiële prestatie-indicatoren.

    3.   De indicatoren voor de verslaglegging over de vorderingen van het fonds met de verwezenlijking van de in artikel 3, lid 2, vermelde specifieke doelstellingen zijn opgenomen in bijlage VIII. Voor de outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. De intermediaire doelen voor 2024 en de streefdoelen voor 2029 zijn cumulatief.

    4.   Het prestatieverslagleggingssysteem waarborgt dat de gegevens voor het monitoren van de uitvoering en de resultaten van het programma tijdig en op doelmatige en doeltreffende wijze worden verzameld. Daartoe worden evenredige verslagleggingsvereisten opgelegd aan de ontvangers van middelen van de Unie en, in voorkomend geval, aan de lidstaten.

    5.   Teneinde te waarborgen dat effectief wordt beoordeeld in hoeverre het fonds zijn doelstellingen verwezenlijkt, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VIII om de indicatoren waar nodig te herzien of aan te vullen, alsmede tot aanvulling van deze verordening met bepalingen inzake de vaststelling van een monitoring- en evaluatiekader, onder meer met betrekking tot het verstrekken van projectinformatie door de lidstaten. Wijzigingen van bijlage VIII zijn alleen van toepassing op projecten die na de inwerkingtreding van die wijziging zijn geselecteerd.

    Artikel 28

    Verslaglegging over de thematische faciliteit

    De Commissie brengt verslag uit over het gebruik en de verdeling van de in artikel 8 bedoelde thematische faciliteit over de verschillende onderdelen, onder meer over de steun voor acties in of met betrekking tot derde landen in het kader van acties van de Unie. Wanneer het Europees Parlement op basis van de hem voorgelegde informatie aanbevelingen doet voor acties die in het kader van de thematische faciliteit moeten worden ondersteund, tracht de Commissie met deze aanbevelingen rekening te houden.

    Artikel 29

    Evaluatie

    1.   Uiterlijk op 31 december 2024 voert de Commissie een tussentijdse evaluatie van deze verordening uit. In aanvulling op het bepaalde in artikel 45, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 wordt in de tussentijdse evaluatie het volgende beoordeeld:

    a)

    de doeltreffendheid van het fonds, onder meer de geboekte vooruitgang ter verwezenlijking van zijn doelstellingen, rekening houdend met alle reeds beschikbare relevante informatie, met name de jaarlijkse prestatieverslagen als bedoeld in artikel 30 en de output- en resultaatindicatoren als opgenomen in bijlage VIII;

    b)

    de efficiëntie van het gebruik van de aan het fonds toegewezen middelen en de efficiëntie van de beheers- en controlemaatregelen die voor de uitvoering ervan zijn genomen;

    c)

    de blijvende relevantie en geschiktheid van de uitvoeringsmaatregelen vermeld in bijlage II;

    d)

    de coördinatie, samenhang en complementariteit tussen de in het kader van het fonds ondersteunde acties en de door andere fondsen van de Unie verleende ondersteuning;

    e)

    de meerwaarde voor de Unie van in het kader van het fonds uitgevoerde acties.

    Bij die tussentijdse evaluatie wordt rekening gehouden met de resultaten van de retrospectieve evaluatie van de resultaten van het Fonds voor interne veiligheid voor de periode 2014-2020.

    2.   In aanvulling op het bepaalde in artikel 45, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 omvat de retrospectieve evaluatie de in lid 1 van dit artikel genoemde elementen. Daarenboven wordt de impact van het fonds geëvalueerd.

    3.   De tussentijdse evaluatie en de retrospectieve evaluatie worden tijdig uitgevoerd zodat ze aan het besluitvormingsproces kunnen bijdragen, onder meer om, waar nodig, deze verordening te herzien.

    4.   De Commissie zorgt ervoor dat de evaluaties geen informatie bevatten waarvan de verspreiding veiligheidsoperaties in gevaar kan brengen.

    5.   In de tussentijdse evaluatie en de retrospectieve evaluatie besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de evaluatie van acties die zijn uitgevoerd met, in of met betrekking tot derde landen in overeenstemming met artikel 13, lid 11, en artikel 19.

    Onderafdeling 2

    Regels inzake gedeeld beheer

    Artikel 30

    Jaarlijkse prestatieverslagen

    1.   De lidstaten dienen uiterlijk op 15 februari 2023 en vervolgens uiterlijk op 15 februari van elk volgend jaar tot en met 2031 een jaarlijks prestatieverslag als bedoeld in artikel 41, lid 7, van Verordening (EU) 2021/1060 bij de Commissie in.

    Het verslag bestrijkt het laatste boekjaar, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 29, van Verordening (EU) 2021/1060, dat voorafgaat aan het jaar van indiening van het verslag. Het uiterlijk op 15 februari 2023 in te dienen verslag bestrijkt de periode vanaf 1 januari 2021.

    2.   De jaarlijkse prestatieverslagen bevatten met name informatie over:

    a)

    de vorderingen met de uitvoering van het programma van de lidstaat en met de verwezenlijking van de daarin opgenomen intermediaire doelen en streefdoelen, op basis van de meest recente gegevens, zoals voorgeschreven bij artikel 42 van Verordening (EU) 2021/1060;

    b)

    kwesties die van invloed zijn op de prestaties van het programma van de lidstaat en de maatregelen die zijn genomen om deze op te lossen, met inbegrip van informatie over eventuele met redenen omklede adviezen van de Commissie met betrekking tot inbreukprocedures als bedoeld in artikel 258 VWEU in verband met de uitvoering van het fonds;

    c)

    de complementariteit tussen de in het kader van het fonds ondersteunde acties en de door andere fondsen van de Unie verstrekte steun, met name de acties die worden ondernomen in of met betrekking tot derde landen;

    d)

    de bijdrage van het programma van de lidstaat aan de tenuitvoerlegging van het toepasselijke acquis en de actieplannen van de Unie ter zake;

    e)

    de uitvoering van communicatie- en zichtbaarheidsacties;

    f)

    de vervulling van de toepasselijke randvoorwaarden en de toepassing daarvan tijdens de gehele programmeringsperiode, met name de naleving van grondrechten;

    g)

    de uitvoering van de projecten in of met betrekking tot een derde land.

    Het jaarlijkse prestatieverslag bevat een samenvatting met alle in de eerste alinea van dit lid vermelde punten. De Commissie zorgt ervoor dat de door de lidstaten verstrekte samenvattingen in alle officiële talen van de Unie worden vertaald en openbaar worden gemaakt.

    3.   De Commissie kan opmerkingen maken over jaarlijkse prestatieverslagen binnen twee maanden na ontvangst daarvan. Indien de Commissie binnen die termijn geen opmerkingen maakt, wordt het verslag geacht te zijn aanvaard.

    4.   Op haar website verstrekt de Commissie de links naar de websites als bedoeld in artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060.

    5.   Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast tot bepaling van de template voor het jaarlijks prestatieverslag. Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 33, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

    Artikel 31

    Monitoring en verslaglegging in het kader van gedeeld beheer

    1.   Bij monitoring en verslaglegging overeenkomstig titel IV van Verordening (EU) 2021/1060 worden, naargelang het geval, de codes gebruikt voor de in bijlage VI bij deze verordening genoemde interventietypes. Om onvoorziene of nieuwe omstandigheden te ondervangen en de doeltreffende aanwending van financiering te waarborgen, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 32 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VI.

    2.   De in bijlage VIII bij deze verordening genoemde indicatoren worden gebruikt overeenkomstig artikel 16, lid 1, en de artikelen 22 en 42 van Verordening (EU) 2021/1060, naargelang het geval.

    HOOFSTUK III

    OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

    Artikel 32

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.   De in artikel 13, lid 10, artikel 16, lid 5, artikel 27, leden 2 en 5, en artikel 31, lid 1, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2027.

    3.   De in artikel 13, lid 10, artikel 16, lid 5, artikel 27, leden 2 en 5, en artikel 31, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

    5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    6.   Een krachtens artikel 13, lid 10, artikel 16, lid 5, artikel 27, leden 2 en 5, of artikel 31, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van die handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 33

    Comitéprocedure

    1.   De Commissie wordt bijgestaan door het comité voor de fondsen van binnenlandse zaken, dat is ingesteld bij artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1148. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

    2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Indien het comité geen advies uitbrengt, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    4.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

    Artikel 34

    Overgangsbepalingen

    1.   Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van de acties die zijn gestart op grond van het politie-instrument van het Fonds voor interne veiligheid voor de periode 2014-2020 (“ISF Police”), dat is ingesteld bij Verordening (EU) nr. 513/2014. Verordening (EU) nr. 513/2014 blijft op die acties van toepassing totdat zij worden afgesloten.

    2.   De financiële middelen voor het fonds kunnen ook de kosten dekken voor technische en administratieve bijstand die nodig is om de overgang naar het fonds te waarborgen van de maatregelen die zijn vastgesteld krachtens ISF Police.

    3.   Overeenkomstig artikel 193, lid 2, tweede alinea, punt a), van het Financieel Reglement kunnen, rekening houdend met de vertraagde inwerkingtreding van deze verordening en met het oog op de continuïteit, gedurende een beperkte periode, kosten die zijn gemaakt in verband met acties die in het kader van deze verordening in direct beheer worden ondersteund en die reeds zijn begonnen, met ingang van 1 januari 2021 als in aanmerking komend voor financiering worden beschouwd, zelfs indien deze kosten vóór de indiening van de subsidieaanvraag of het verzoek om bijstand zijn gemaakt.

    4.   De lidstaten kunnen na 1 januari 2021 een op grond van Verordening (EU) nr. 513/2014 geselecteerd en gestart project overeenkomstig Verordening (EU) nr. 514/2014 blijven steunen, mits aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    het project heeft twee uit financieel oogpunt te onderscheiden fasen met afzonderlijke auditsporen;

    b)

    de totale kosten van het project bedragen meer dan 500 000 EUR;

    c)

    betalingen die door de verantwoordelijke instantie aan de begunstigden worden gedaan voor de eerste fase van het project, worden opgenomen in betalingsverzoeken aan de Commissie op grond van Verordening (EU) nr. 514/2014 en de uitgaven voor de tweede fase van het project worden opgenomen in betalingsaanvragen op grond van Verordening (EU) 2021/1060;

    d)

    de tweede fase van het project is conform het toepasselijke recht en komt in aanmerking voor steun uit het fonds op grond van deze verordening en Verordening (EU) 2021/1060;

    e)

    de lidstaat verbindt zich ertoe het project te voltooien, operationeel te maken en er verslag over uit te brengen in het jaarlijks prestatieverslag dat uiterlijk op 15 februari 2024 wordt ingediend.

    De bepalingen van deze verordening en van Verordening (EU) 2021/1060 zijn van toepassing op de tweede fase van een project als bedoeld in de eerste alinea van dit lid.

    Dit lid is alleen van toepassing op projecten die in gedeeld beheer zijn geselecteerd op grond van Verordening (EU) nr. 514/2014.

    Artikel 35

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

    Gedaan te Straatsburg, 7 juli 2021.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    D. M. SASSOLI

    Voor de Raad

    De voorzitter

    A. LOGAR


    (1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 189.

    (2)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 14 juni 2021 (PB C 268 van 6.7.2021, blz. 1). Standpunt van het Europees Parlement van 5 juli 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    (3)  Verordening (EU) nr. 513/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling, als onderdeel van het Fonds voor interne veiligheid, van het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheer en tot intrekking van Besluit nr. 2007/125/JBZ van de Raad (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 93).

    (4)  Verordening (EU) 2021/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van, als deel van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (zie bladzijde 48 van dit Publicatieblad).

    (5)  Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het besluit van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27).

    (6)  Verordening (EU) 2021/1077 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting, in het kader van het Fonds voor geïntegreerd grensbeheer, van het instrument voor financiële steun voor douanecontroleapparatuur (PB L 234 van 2.7.2021, blz. 1).

    (7)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 159).

    (8)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, waarbij de regels voor deelname eraan en verspreiding ervan vastgesteld worden, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).

    (9)  Verordening (EU) 2021/692 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het programma Burgers, gelijkheid, rechten en waarden, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1381/2013 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) nr. 390/2014 van de Raad (PB L 156 van 5.5.2021, blz. 1).

    (10)  Verordening (EU) 2021/693 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het programma Justitie en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1382/2013 (PB L 156 van 5.5.2021, blz. 21).

    (11)  Verordening (EU) 2021/694 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van het programma Digitaal Europa en tot intrekking van Besluit (EU) 2015/2240 (PB L 166 van 11.5.2021, blz. 1).

    (12)  Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).

    (13)  PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 28.

    (14)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

    (15)  Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).

    (16)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

    (17)  Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).

    (18)  Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).

    (19)  Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).

    (20)  Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).

    (21)  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.

    (22)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

    (23)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

    (24)  Verordening (EU) nr. 514/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 tot vaststelling van de algemene bepalingen inzake het Fonds voor asiel, migratie en integratie en inzake het instrument voor financiële steun voor politiële samenwerking, voorkoming en bestrijding van criminaliteit, en crisisbeheersing (PB L 150 van 20.5.2014, blz. 112).

    (25)  Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

    (26)  Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433 I van 22.12.2020, blz. 11).

    (27)  Besluit 2009/902/JBZ van de Raad van 30 november 2009 betreffende de oprichting van een Europees netwerk inzake criminaliteitspreventie (ENCP) en tot intrekking van Besluit 2001/427/JBZ (PB L 321 van 8.12.2009, blz. 44).

    (28)  Kaderbesluit 2008/841/JBZ van de Raad van 24 oktober 2008 ter bestrijding van georganiseerde criminaliteit (PB L 300 van 11.11.2008, blz. 42).

    (29)  Richtlijn (EU) 2017/541 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 inzake terrorismebestrijding en ter vervanging van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad en tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad (PB L 88 van 31.3.2017, blz. 6).


    BIJLAGE I

    CRITERIA VOOR DE TOEWIJZING VAN FINANCIERING AAN DE PROGRAMMA’S VAN DE LIDSTATEN

    De in artikel 10 vermelde begrotingsmiddelen worden als volgt aan de programma’s van de lidstaten toegewezen:

    1)

    aan het begin van de programmeringsperiode wordt aan elke lidstaat een eenmalig vast bedrag van 8 000 000 EUR toegewezen;

    2)

    de in artikel 10 bedoelde resterende begrotingsmiddelen worden verdeeld volgens de volgende criteria:

    a)

    45 % van die resterende begrotingsmiddelen wordt omgekeerd evenredig met het bruto binnenlands product van elke lidstaat (koopkrachtstandaard per inwoner) toegewezen;

    b)

    40 % van die resterende begrotingsmiddelen wordt pro rata van de omvang van de bevolking van elke lidstaat toegewezen;

    c)

    15 % van die resterende begrotingsmiddelen wordt pro rata van de omvang van het grondgebied van elke lidstaat toegewezen.

    De initiële toewijzing van de in de eerste alinea, punt 2, bedoelde resterende begrotingsmiddelen wordt gebaseerd op de jaarlijkse statistische gegevens van de Commissie (Eurostat) die betrekking hebben op het jaar 2019. Voor de tussentijdse evaluatie worden de referentiecijfers gebaseerd op de jaarlijkse statistische gegevens van de Commissie (Eurostat) die betrekking hebben op het jaar 2023. Wanneer een lidstaat de gegevens voor een bepaald jaar niet aan de Commissie (Eurostat) heeft verstrekt, kan de Commissie in plaats daarvan voor die lidstaat gebruikmaken van de meest recente beschikbare statistische gegevens die aan het betrokken jaar voorafgaan.


    BIJLAGE II

    UITVOERINGSMAATREGELEN

    1.   

    Het fonds draagt bij tot het verwezenlijken van de in artikel 3, lid 2, punt a), van deze verordening bedoelde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

    a)

    het waarborgen van een uniforme toepassing van het acquis van de Unie inzake veiligheid, door de uitwisseling van relevante informatie, via bijvoorbeeld Prüm, EU-PNR en SIS II te ondersteunen, onder meer via de uitvoering van aanbevelingen die worden uitgevaardigd in het kader van kwaliteitscontrole- en evaluatiemechanismen, zoals het Schengenmechanisme voor evaluatie en toezicht of andere kwaliteitscontrole- en evaluatiemechanismen;

    b)

    het opzetten, aanpassen en onderhouden van voor de veiligheid relevante Unie- en gedecentraliseerde informatiesystemen, inclusief het waarborgen van hun interoperabiliteit, en het ontwikkelen van passende instrumenten om vastgestelde lacunes op te vullen;

    c)

    het vergroten van het actieve gebruik van voor de veiligheid relevante Unie- en gedecentraliseerde informatiesystemen door ervoor te zorgen dat in deze systemen gegevens van hoge kwaliteit worden opgenomen, en

    d)

    het ondersteunen van relevante nationale maatregelen, waaronder de onderlinge koppeling van voor de veiligheid relevante nationale databanken en de koppeling van deze databanken met databanken van de Unie, indien daarin is voorzien in de betreffende rechtsgronden en dit relevant is voor de uitvoering van de specifieke doelstellingen van artikel 3, lid 2, punt a).

    2.   

    Het fonds draagt bij tot het verwezenlijken van de in artikel 3, lid 2, punt b), bedoelde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

    a)

    het opvoeren van het aantal rechtshandhavingsoperaties waarbij twee of meer lidstaten betrokken zijn, in voorkomend geval met inbegrip van operaties waarbij andere relevante actoren betrokken zijn, met name door het gebruik van gezamenlijke onderzoeksteams, gezamenlijke patrouilles, achtervolgingen, onopvallende surveillance en andere operationele samenwerkingsmechanismen in het kader van de EU-beleidscyclus, te faciliteren en te verbeteren, met bijzondere aandacht voor grensoverschrijdende operaties;

    b)

    het verbeteren van de coördinatie en intensiveren van de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten, binnen en tussen de lidstaten, en met andere relevante actoren, bijvoorbeeld via netwerken van gespecialiseerde nationale eenheden, netwerken en samenwerkingsstructuren van de Unie en centra van de Unie, en

    c)

    het verbeteren van samenwerking van agentschappen op het niveau van de Unie tussen de lidstaten, tussen lidstaten en de betrokken organen en instanties van de Unie, alsmede samenwerking op nationaal niveau tussen de bevoegde autoriteiten in elke lidstaat.

    3.   

    Het fonds draagt bij tot het verwezenlijken van de in artikel 3, lid 2, punt c), bedoelde specifieke doelstelling door zich te richten op de volgende uitvoeringsmaatregelen:

    a)

    het opvoeren van opleiding, oefeningen, wederzijds leren, gespecialiseerde uitwisselingsprogramma’s en uitwisseling van beste praktijken in en tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, ook op lokaal niveau, en met derde landen en andere relevante actoren;

    b)

    het benutten van synergieën door het bundelen van middelen en kennis en het uitwisselen van beste praktijken tussen de lidstaten en andere relevante actoren, onder meer het maatschappelijk middenveld, bijvoorbeeld door het oprichten van gezamenlijke expertisecentra, het ontwikkelen van gezamenlijke risicobeoordelingen of het oprichten van gemeenschappelijke operationele centra ter ondersteuning van gezamenlijke operaties;

    c)

    het bevorderen en ontwikkelen van maatregelen, waarborgen, mechanismen en beste praktijken voor het vroegtijdig identificeren, beschermen en ondersteunen van getuigen, klokkenluiders en slachtoffers van misdrijven, en het daartoe ontwikkelen van partnerschappen tussen overheidsinstanties en andere relevante actoren;

    d)

    het aankopen van relevante uitrusting en het opzetten of uitbouwen van gespecialiseerde opleidingsvoorzieningen en andere essentiële infrastructuur die relevant is voor de veiligheid, teneinde te zorgen voor meer paraatheid, veerkracht en maatschappelijk bewustzijn op het gebied van veiligheidsdreigingen en voor een adequate respons op deze dreigingen, en

    e)

    het beschermen van kritieke infrastructuur tegen veiligheidsgerelateerde incidenten door kwetsbaarheden op te sporen, te beoordelen en te verhelpen.


    BIJLAGE III

    REIKWIJDTE VAN DE STEUNVERLENING

    In het kader van zijn doelstellingen kan het fonds onder meer steun verstrekken voor de volgende soorten acties:

    a)

    het opzetten, aanpassen en onderhouden van ICT-systemen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening, het verschaffen van opleidingen over het gebruik van die systemen, en het testen en verbeteren van de onderdelen voor interoperabiliteit van deze systemen en van de kwaliteit van de erin opgenomen gegevens;

    b)

    het monitoren van de uitvoering in de lidstaten van het Unierecht en de beleidsdoelstellingen van de Unie op het gebied van voor de veiligheid relevante informatiesystemen, onder meer wat betreft gegevensbescherming, privacy en gegevensbeveiliging;

    c)

    operationele acties in het kader van de EU-beleidscyclus/Empact;

    d)

    acties ter ondersteuning van een doeltreffende en gecoördineerde respons op crisissen, waarbij bestaande sectorspecifieke capaciteiten, expertisecentra en centra voor situationeel bewustzijn, onder meer op het gebied van gezondheid, civiele bescherming, terrorisme en cybercriminaliteit, met elkaar worden verbonden;

    e)

    acties voor het ontwikkelen van innovatieve methoden of het inzetten van nieuwe technologieën die ook toepasbaar kunnen zijn in andere lidstaten, met name projecten voor het beproeven en valideren van de resultaten van door de Unie gefinancierde projecten inzake veiligheidsonderzoek;

    f)

    acties ter verbetering van de weerbaarheid met betrekking tot nieuwe dreigingen, waaronder illegale handel via onlinekanalen, hybride dreigingen, het kwaadwillig gebruik van onbemande luchtvaartuigsystemen en chemische, biologische, radiologische en nucleaire dreigingen;

    g)

    het verstrekken van ondersteuning aan thematische of transversale netwerken van gespecialiseerde nationale eenheden en nationale contactpunten met het oog op het verbeteren van wederzijds vertrouwen, de uitwisseling en verspreiding van kennis, informatie, ervaringen en beste praktijken, en het bundelen van middelen en expertise in gezamenlijke expertisecentra;

    h)

    onderwijs en opleiding voor personeel en deskundigen in relevante rechtshandhavingsautoriteiten, gerechtelijke autoriteiten en administratieve instanties, rekening houdend met de operationele behoeften en risicoanalyses, in samenwerking met Cepol en, in voorkomend geval, het Europees netwerk voor justitiële opleiding, onder meer onderwijs en opleiding over preventiebeleid, met bijzondere nadruk op grondrechten en non-discriminatie;

    i)

    samenwerking met de particuliere sector, bijvoorbeeld in de strijd tegen cybercriminaliteit, met het oog op het opbouwen van vertrouwen en het verbeteren van coördinatie, noodplanning en uitwisseling en verspreiding van informatie en beste praktijken onder publieke en particuliere actoren, onder meer wat de bescherming van openbare ruimten en kritieke infrastructuur betreft;

    j)

    acties om gemeenschappen in staat te stellen tot het ontwikkelen van een lokale aanpak en lokaal preventiebeleid, alsmede bewustmakings- en communicatieactiviteiten gericht op belanghebbenden en het algemene publiek met betrekking tot beleidsmaatregelen van de Unie op het gebied van veiligheid;

    k)

    financiering van uitrusting, vervoermiddelen, communicatiesystemen en voorzieningen die relevant zijn voor de veiligheid;

    l)

    financiering van kosten van het personeel dat bij door het fonds gesteunde acties betrokken is, of van het personeel dat om technische of veiligheidsgerelateerde redenen bij de acties moet worden betrokken.


    BIJLAGE IV

    ACTIES ALS BEDOELD IN ARTIKEL 12, LID 3, EN ARTIKEL 13, LID 10

    1)   

    Projecten gericht op preventie en bestrijding van radicalisering

    2)   

    Projecten gericht op het verbeteren van de interoperabiliteit tussen Unie-informatiesystemen en ICT-systemen van de lidstaten, voor zover hierin is voorzien in de wetgeving van de Unie of de lidstaten

    3)   

    Projecten ter bestrijding van de voornaamste dreigingen die uitgaan van zware en georganiseerde criminaliteit, in het kader van operationele acties binnen de EU-beleidscyclus/Empact

    4)   

    Projecten ter preventie en bestrijding van cybercriminaliteit, met name seksuele uitbuiting van kinderen online, en misdrijven waarbij het internet het belangrijkste platform is voor het verzamelen van bewijsmateriaal

    5)   

    Projecten ter verbetering van de beveiliging en bestendigheid van kritieke infrastructuur


    BIJLAGE V

    ESSENTIËLE PRESTATIE-INDICATOREN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 27, LID 1

    De specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt a)

    1.

    Aantal ICT-systemen die interoperabel zijn gemaakt in de lidstaten/met voor de veiligheid relevante uniale en gedecentraliseerde informatiesystemen/met internationale databanken

    2.

    Aantal administratieve eenheden die nieuwe mechanismen/procedures/instrumenten/richtsnoeren voor informatie-uitwisseling met andere lidstaten/organen of instanties van de Unie/derde landen/internationale organisaties hebben opgezet of bestaande hebben verbeterd

    3.

    Aantal deelnemers die de opleidingsactiviteit nuttig achten voor hun werk

    4.

    Aantal deelnemers die drie maanden na de opleidingsactiviteit melden dat zij de tijdens die opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken

    De specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt b)

    5.

    De geschatte waarde van de in het kader van grensoverschrijdende operaties bevroren tegoeden

    6.

    Hoeveelheid illegale drugs die in het kader van grensoverschrijdende operaties in beslag zijn genomen, gespecificeerd naar soort product (1)

    7.

    Hoeveelheid wapens die in het kader van grensoverschrijdende operaties in beslag zijn genomen, gespecificeerd naar soort wapen (2)

    8.

    Aantal administratieve eenheden die nieuwe of bestaande mechanismen/procedures/instrumenten/richtsnoeren voor samenwerking met andere lidstaten/organen of instanties van de Unie/derde landen/internationale organisaties hebben ontwikkeld/aangepast

    9.

    Aantal bij grensoverschrijdende operaties betrokken personeelsleden

    10.

    Aantal aanbevelingen uit Schengenevaluaties die zijn opgevolgd

    De specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt c)

    11.

    Aantal ontwikkelde/uitgebreide initiatieven ter preventie van radicalisering

    12.

    Aantal ontwikkelde/uitgebreide initiatieven ter bescherming/ondersteuning van getuigen en klokkenluiders

    13.

    Aantal kritieke infrastructuren/openbare ruimten uitgerust met nieuwe/aangepaste voorzieningen ter bescherming tegen veiligheidsgerelateerde risico’s

    14.

    Aantal deelnemers die de opleidingsactiviteit nuttig achten voor hun werk

    15.

    Aantal deelnemers die drie maanden na het beëindigen van de opleidingsactiviteit melden dat zij de tijdens die opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken

    (1)  Uitsplitsing in soorten drugs (op basis van de categorieën die worden gebruikt in verslagen over illegale drugs: rapport over de drugsmarkten in de EU, het Europees drugsrapport en het “Statistical Bulletin” van het EMCDDA):

    cannabis;

    opioïden, waaronder heroïne;

    cocaïne;

    synthetische drugs, inclusief amfetamineachtige stimulantia (waaronder amfetamine en methamfetamine) en MDMA;

    nieuwe psychoactieve stoffen;

    andere illegale drugs.

    (2)  Uitsplitsing in soorten wapens (op basis van bestaande wetgeving, namelijk Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens. De voorgestelde categorieën zijn vereenvoudigd ten opzichte van de categorieën die zijn vermeld in bijlage I bij Richtlijn 91/477/EEG en zijn in overeenstemming met de categorieën in het Schengeninformatiesysteem die door de nationale autoriteiten worden gebruikt):

    oorlogswapens: automatische vuurwapens en zware vuurwapens (antitankwapen, raketwerper, mortier enz.);

    andere korte vuurwapens: revolvers en pistolen (inclusief wapens voor saluutschoten en akoestische signalen);

    andere lange vuurwapens: geweren en jachtgeweren (inclusief wapens voor saluutschoten en akoestische signalen).


    BIJLAGE VI

    INTERVENTIETYPES

    TABEL 1: CODES VOOR DE DIMENSIE “INTERVENTIEGEBIED”

    001

    TER-Bestrijding van terrorismefinanciering

    002

    TER-Preventie en bestrijding van radicalisering

    003

    TER-Bescherming en bestendigheid van publieke ruimten en andere zachte doelwitten

    004

    TER-Bescherming en bestendigheid van kritieke infrastructuur

    005

    TER-Chemisch, biologisch, radioactief, nucleair

    006

    TER-Explosieven

    007

    TER-Crisisbeheersing

    008

    TER-Andere

    009

    OC-Corruptie

    010

    OC-Economische en financiële criminaliteit

    011

    OC-Witwassen van opbrengsten van misdrijven

    012

    OC-Drugs

    013

    OC-Illegale handel in vuurwapens

    014

    OC-Illegale handel in cultuurgoederen

    015

    OC-Mensenhandel

    016

    OC-Migrantensmokkel

    017

    OC-Milieucriminaliteit

    018

    OC-Georganiseerde vermogenscriminaliteit

    019

    OC-Andere

    020

    CC-Cybercriminaliteit — Andere

    021

    CC-Cybercriminaliteit — Preventie

    022

    CC-Cybercriminaliteit — Facilitering van onderzoeken

    023

    CC-Cybercriminaliteit — Bijstand aan slachtoffers

    024

    CC-Seksuele uitbuiting van kinderen — Preventie

    025

    CC-Seksuele uitbuiting van kinderen — Facilitering van onderzoeken

    026

    CC-Seksuele uitbuiting van kinderen — Bijstand aan slachtoffers

    027

    CC-Seksuele uitbuiting van kinderen, waaronder de verspreiding van afbeeldingen van kindermisbruik en kinderporno

    028

    CC-Andere

    029

    GEN-Informatie-uitwisseling

    030

    GEN-Samenwerking tussen politiediensten of andere instanties (douane, grenswacht, inlichtingendiensten)

    031

    GEN-Forensisch onderzoek

    032

    GEN-Bijstand aan slachtoffers

    033

    GEN-Operationele steun

    034

    TA-Technische bijstand — Informatie en communicatie

    035

    TA-Technische bijstand — Voorbereiding, uitvoering, monitoring en controle

    036

    TA-Technische bijstand — Evaluatie en studies, gegevensverzameling

    037

    TA-Technische bijstand — Capaciteitsopbouw


    TABEL 2: CODES VOOR DE DIMENSIE “SOORT ACTIE”

    001

    ICT-systemen, interoperabiliteit, kwaliteit van de gegevens (exclusief uitrusting)

    002

    Netwerken, expertisecentra, samenwerkingsstructuren, gezamenlijke acties en operaties

    003

    Gemeenschappelijke onderzoeksteams (GOT’s) en andere gezamenlijke operaties

    004

    Detachering of inzet van deskundigen

    005

    Opleiding

    006

    Uitwisseling van beste praktijken, workshops, conferenties, evenementen, bewustmakingscampagnes, communicatieactiviteiten

    007

    Studies, proefprojecten, risicobeoordelingen

    008

    Uitrusting

    009

    Vervoermiddelen

    010

    Gebouwen, voorzieningen

    011

    Uitrol of andere follow-up van onderzoeksprojecten


    TABEL 3: CODES VOOR DE DIMENSIE “UITVOERING”

    001

    Acties die onder artikel 12, lid 1, vallen

    002

    Specifieke acties

    003

    Acties genoemd in bijlage IV

    004

    Operationele steun

    005

    Noodhulp als bedoeld in artikel 25


    TABEL 4: CODES VOOR DE DIMENSIE “SPECIFIEKE ONDERWERPEN”

    001

    Samenwerking met derde landen

    002

    Acties in of met betrekking tot derde landen

    003

    Uitvoering van de aanbevelingen van de Schengenevaluatie op het gebied van politiële samenwerking

    004

    Geen van de bovenstaande


    BIJLAGE VII

    UITGAVEN DIE IN AANMERKING KOMEN VOOR OPERATIONELE STEUN

    1.   

    Binnen de in artikel 3, lid 2, punt a), bedoelde specifieke doelstelling wordt de operationele steun in het kader van de programma’s van de lidstaten gebruikt voor:

    a)

    onderhoud van, en helpdeskondersteuning bij voor de veiligheid relevante uniale, en in voorkomend geval nationale, ICT-systemen die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening;

    b)

    personeelskosten die bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening.

    2.   

    Binnen de in artikel 3, lid 2, punt b), bedoelde specifieke doelstelling wordt de operationele steun in het kader van de programma’s van de lidstaten gebruikt voor:

    a)

    het onderhouden van technische uitrusting of vervoermiddelen die worden gebruikt voor acties op het gebied van voorkoming, opsporing en onderzoek van zware en georganiseerde criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie;

    b)

    personeelskosten die bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening.

    3.   

    Binnen de in artikel 3, lid 2, punt c), bedoelde specifieke doelstelling wordt de operationele steun in het kader van de programma’s van de lidstaten gebruikt voor:

    a)

    het onderhouden van technische uitrusting of vervoermiddelen die worden gebruikt voor acties op het gebied van voorkoming, opsporing en onderzoek van zware en georganiseerde criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie;

    b)

    personeelskosten die bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van deze verordening.

    4.   

    Voor uitgaven voor acties die niet subsidiabel zijn op grond van artikel 5, lid 5, wordt geen steun verstrekt.


    BIJLAGE VIII

    OUTPUT- EN RESULTAATINDICATOREN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 27, LID 3

    De specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt a)

    Outputindicatoren

    1.

    Aantal deelnemers aan opleidingsactiviteiten

    2.

    Aantal vergaderingen van deskundigen/workshops/studiebezoeken

    3.

    Aantal opgezette/aangepaste/onderhouden ICT-systemen

    4.

    Aantal aangekochte stukken uitrusting

    Resultaatindicatoren

    5.

    Aantal ICT-systemen die interoperabel zijn gemaakt in de lidstaten met voor de veiligheid relevante uniale en gedecentraliseerde informatiesystemen/met internationale databanken

    6.

    Aantal administratieve eenheden die nieuwe mechanismen/procedures/instrumenten/richtsnoeren voor informatie-uitwisseling met andere lidstaten/organen of instanties van de Unie/derde landen/internationale organisaties hebben opgezet of bestaande hebben verbeterd

    7.

    Aantal deelnemers die de opleiding nuttig achten voor hun werk

    8.

    Aantal deelnemers die drie maanden na de opleidingsactiviteit melden dat zij de tijdens die opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken

    De specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt b)

    Outputindicatoren

    1.

    Aantal grensoverschrijdende operaties, met afzonderlijke vermelding van:

    1.1.

    aantal grensoverschrijdende operaties met gemeenschappelijke onderzoeksteams

    1.2.

    aantal grensoverschrijdende operaties met operationele acties in het kader van de EU-beleidscyclus/Empact

    2.

    Aantal vergaderingen van deskundigen/workshops/studiebezoeken/gemeenschappelijke oefeningen

    3.

    Aantal aangekochte stukken uitrusting

    4.

    Aantal voor grensoverschrijdende operaties aangekochte vervoermiddelen

    Resultaatindicatoren

    5.

    De geschatte waarde van de in het kader van grensoverschrijdende operaties bevroren tegoeden

    6.

    Hoeveelheid illegale drugs die in het kader van grensoverschrijdende operaties in beslag zijn genomen, gespecificeerd naar soort product (1)

    7.

    Hoeveelheid wapens die in het kader van grensoverschrijdende operaties in beslag zijn genomen, gespecificeerd naar soort wapen (2)

    8.

    Aantal administratieve eenheden die nieuwe of bestaande mechanismen/procedures/instrumenten/richtsnoeren voor samenwerking met andere lidstaten/organen of instanties van de Unie/derde landen/internationale organisaties hebben ontwikkeld/aangepast

    9.

    Aantal bij grensoverschrijdende operaties betrokken personeelsleden

    10.

    Aantal aanbevelingen uit Schengenevaluaties die zijn opgevolgd

    De specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 2, punt c)

    Outputindicatoren

    1.

    Aantal deelnemers aan opleidingsactiviteiten

    2.

    Aantal uitwisselingsprogramma’s/workshops/studiebezoeken

    3.

    Aantal aangekochte stukken uitrusting

    4.

    Aantal aangekochte vervoermiddelen

    5.

    Aantal infrastructuuritems of voor de veiligheid relevante voorzieningen/instrumenten/mechanismen die zijn gebouwd/aangekocht/verbeterd

    6.

    Aantal projecten ter voorkoming van criminaliteit

    7.

    Aantal projecten ter ondersteuning van slachtoffers

    8.

    Aantal bijgestane slachtoffers van criminaliteit

    Resultaatindicatoren

    9.

    Aantal ontwikkelde/uitgebreide initiatieven ter preventie van radicalisering

    10.

    Aantal ontwikkelde/uitgebreide initiatieven ter bescherming/ondersteuning van getuigen en klokkenluiders

    11.

    Aantal kritieke infrastructuren/openbare ruimten uitgerust met nieuwe/aangepaste voorzieningen ter bescherming tegen veiligheidsgerelateerde risico’s

    12.

    Aantal deelnemers die de opleidingsactiviteit nuttig achten voor hun werk

    13.

    Aantal deelnemers die drie maanden na het beëindigen van de opleidingsactiviteit melden dat zij de tijdens die opleidingsactiviteit verworven vaardigheden en competenties gebruiken

    (1)  Uitsplitsing in soorten drugs (op basis van de categorieën die worden gebruikt in verslagen over illegale drugs: rapport over de drugsmarkten in de EU, het Europees drugsrapport en het “Statistical Bulletin” van het EMCDDA):

    cannabis;

    opioïden, waaronder heroïne;

    cocaïne;

    synthetische drugs, inclusief amfetamineachtige stimulantia (waaronder amfetamine en methamfetamine) en MDMA;

    nieuwe psychoactieve stoffen;

    andere illegale drugs.

    (2)  Uitsplitsing in soorten wapens (op basis van bestaande wetgeving, namelijk Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens. De voorgestelde categorieën zijn vereenvoudigd ten opzichte van de categorieën die zijn vermeld in bijlage I bij Richtlijn 91/477/EEG en zijn in overeenstemming met de categorieën in het Schengeninformatiesysteem die door de nationale autoriteiten worden gebruikt):

    oorlogswapens: automatische vuurwapens en zware vuurwapens (antitankwapen, raketwerper, mortier enz.);

    andere korte vuurwapens: revolvers en pistolen (inclusief wapens voor saluutschoten en akoestische signalen);

    andere lange vuurwapens: geweren en jachtgeweren (inclusief wapens voor saluutschoten en akoestische signalen).


    Top